Gemeenteblad van Assen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Assen | Gemeenteblad 2020, 182590 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Assen | Gemeenteblad 2020, 182590 | Overige besluiten van algemene strekking |
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen 2020
begeleiding maatschappelijke opvang: begeleiding van volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven, waarbij de factoren dakloosheid, geweld en/of maatschappelijke uitval feitelijk zijn of een dreigend, daadwerkelijk perspectief vormen. De begeleiding aan deze doelgroep voorkomt dakloosheid en bevordert de doorstroom uit de maatschappelijke opvang;
bemoeizorg: wanneer begeleiding niet of niet volledig geaccepteerd wordt door de inwoner en deze begeleiding noodzakelijk is om verder afglijden te voorkomen en waar mogelijk de kwaliteit van leven te verbeteren. Een traject bemoeizorg is erop gericht om zorgmijders naar passende ondersteuning toe te leiden;
Voor zover in dit besluit begrippen voorkomen die niet in het vorige artikel zijn omschreven gelden de begripsbepalingen uit de wet en de verordening.
Paragraaf 2.1 Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.1.2 Toegang beschermd wonen
De cliënt met een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen woonachtig binnen de regio van de centrumgemeente meldt zich bij de gemeente waar hij ingeschreven staat. Deze gemeente onderzoekt of voorliggende oplossingen mogelijk zijn (zelfstandig wonen met ambulante begeleiding). Is dit niet het geval en wordt Veilig Wonen nodig geacht dan draagt de regiogemeente de cliënt met een onderbouwd advies over aan de centrumgemeente. De centrumgemeente doet indien nodig aanvullend onderzoek en neemt namens de regiogemeente het besluit Veilig Wonen al dan niet toe te kennen. Het onderzoek en advies van de regiogemeente wordt bij dit besluit betrokken.
Bij een melding van een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen van een persoon woonachtig buiten de regio van de centrumgemeente, stelt het college vast waar deze persoon het beste beschermd wonen kan krijgen. Hierbij handelt het college in de geest van de uitgangspunten en model-regels in het Convenant Landelijke Toegang Beschermd Wonen en de bijbehorende handreiking.
Artikel 2.1.3 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op verzoek van het college verstrekt de cliënt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 2.1.5 Meewerken aan onderzoek
Cliënt is verplicht om, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van het onderzoek, medewerking te verlenen. Deze medewerking omvat in ieder geval:
a. het voldoen aan een oproep om in persoon te verschijnen op een aangegeven tijdstip en plaats om de cliënt te kunnen bevragen.
b. het voldoen aan een oproep van één of meer door het college aangewezen deskundigen om in persoon te verschijnen op een aangegeven tijdstip en plaats voor bevraging en/of onderzoek.
c. het verlenen van toegang tot zijn of haar woning op een van tevoren aangegeven moment.
d. het tijdig aanleveren van nadere informatie ten behoeve van het onderzoek naar de noodzaak van ondersteuning. Wanneer het gaat om een melding voor een verlenging van een indicatie, moet in ieder geval het evaluatieverslag worden aangeleverd. In het evaluatieverslag wordt ingegaan op de volgende punten:
Als sprake is van een spoedeisend geval, als bedoeld in artikel 2.3.3. van de Wmo, wordt als volgt afgeweken van de aanvraagprocedure als bedoeld in dit hoofdstuk:
a. als sprake is van spoedeisendheid levert de zorgaanbieder zorg zonder beschikking, en;
b. meldt de zorgaanbieder cliënt op de eerstvolgende werkdag bij het college;
c. het college treft vervolgens onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening voor in beginsel 8 weken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 2.1.9 Voortgang en evaluatie na toekenning
Voor afloop van de voorziening vindt een gesprek plaats om de ondersteuning te evalueren. Dit gesprek dient, na een melding voor verlenging van de indicatie door de cliënt, mede als basis voor een onderzoek voorafgaand aan een eventuele nieuwe aanvraag. De resultaten van dit gesprek worden vastgelegd in een evaluatieverslag.
Onverminderd het bepaalde in de Wmo en in de verordening beëindigt het college het recht op een maatwerkvoorziening als:
a. cliënt verhuist naar een andere gemeente;
d. er naar oordeel van het college sprake is van onvoldoende doelmatigheid;
e. cliënt aangeeft dat zijn situatie is veranderd en het college vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;
f. cliënt een indicatie heeft in het kader van de Wet langdurige zorg, een 24-uursindicatie vanuit de Zorgverzekeringswet of als er sprake is van forensische zorg als bedoeld in de Wet forensische zorg én de verstrekking van een maatwerkvoorziening onder één van de genoemde wetten valt;
g. cliënt de hulp binnen 6 maanden na toekenning niet heeft aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt of langer dan 6 maanden niet heeft benut;
h. in geval van onterecht gebruik van ondersteuning na beëindiging van ondersteuning, kunnen eventuele kosten die hieruit voortvloeien op cliënt worden verhaald.
Het college beëindigt het recht op een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen indien cliënt verhuist naar een gemeente buiten de centrumgemeenteregio, tenzij de voorziening, op grond van de afspraken uit het convenant landelijke toegankelijkheid beschermd wonen en bijbehorende handreiking, tijdelijk door de centrumgemeente gefinancierd wordt.
Artikel 2.2.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag
Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. Bij het maken van een afspraak informeert het college de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure, waaronder de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat:
a. bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van het woonplaatsbeginsel volgens de landelijke richtlijnen;
b. in afwijking van de landelijke richtlijnen, bij een verhuizing binnen de jeugdregio Drenthe tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw wordt bepaald.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Wanneer het gaat om een aanvraag voor een verlenging van een indicatie, moet in ieder geval het evaluatie-verslag worden aangeleverd. In het evaluatieverslag wordt ingegaan op de volgende punten:
Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken, dan wel aanvullende gegevens op te vragen bij derden, voor zover het college hier niet al bij wet toe bevoegd is en voor zover noodzakelijk is in verband met de hulpvraag.
Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en zo nodig met één of meer deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;
h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Bij besluiten die betrekking hebben op de veiligheid van een jeugdige betrekt het college een gekwalificeerde gedragswetenschapper en legt dit vast. Het betreft in ieder geval besluiten om:
a. wel of niet actie te ondernemen naar aanleiding van een signaal over een bedreiging van de veiligheid van een derde over een jeugdige of van een signaal van de jeugdige zelf;
b. wel of niet professionele interventie(s) in te zetten om de bedreiging van de veiligheid van de jeugdige op te heffen;
c. wel of niet een maatregel van kinderbescherming te verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;
d. wel of niet een (machtiging) uithuisplaatsing aan te vragen;
e. wel of niet een uithuisgeplaatste jeugdige terug naar huis te laten gaan; en
f. wel of niet de bemoeienis met een jeugdige en gezin te beëindigen.
HOOFDSTUK 3 RESULTAATGEBIEDEN EN INTERVENTIENIVEAUS
Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Resultaat als uitgangspunt
Het college maakt bij de toekenning van een maatwerk- of individuele voorziening gebruik van het afwegingskader ZRM (zelfredzaamheidsmatrix), zoals opgenomen in bijlage A bij deze nadere regels, om de zelfredzaamheid en participatie te bepalen en zo tot een passende bijdrage te komen als bedoeld in de verordening.
Artikel 3.1.2 Interventieniveaus
Het college gebruikt acht interventieniveaus naast de hoofd- en subresultaten om de intensiteit van de ondersteuning aan te duiden.
Ondersteuning die laagfrequent en bij een enkelvoudig te behalen resultaat ingezet wordt, waarbij de belasting voor de inwoner van de ondersteuning laag is (vanuit het perspectief van de inwoner), geen sprake is van een diffuus beeld, en geen specialistische ondersteuning wordt ingezet. Indien nodig valt in te zetten nazorg onder interventieniveau 4.
Ambulant, intensief specialistisch:
Ondersteuning die hoogfrequent wordt ingezet en waarbij de belasting voor de inwoner van de ondersteuning hoog is, er gelijktijdig aan twee of meer resultaten gewerkt wordt, problemen op meerdere leefgebieden elkaar negatief beïnvloeden, en er sprake is van een diffuus beeld. Er kan eventueel sprake zijn van specialistische ondersteuning.
Artikel 3.1.3 Gebruikelijke hulp
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan ondersteuning of hulp die door de partner, ouder, inwonend volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geboden wordt tijdens een kortdurende zorgsituatie. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Tijdens deze periode is er uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt zodat een maatwerk- of individuele voorziening na herstel niet meer noodzakelijk is.
Artikel 3.1.3a Algemeen gebruikelijke voorziening
Onder algemeen gebruikelijke voorziening wordt onder andere verstaan hulp of diensten die iemand zelf al adequaat geruime tijd betrekt (en bij ongewijzigde omstandigheden ook in de toekomst kan betrekken) om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie, dan wel opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, te verminderen of weg te nemen.
Artikel 3.1.4 Gebruikelijke hulp bij het huishouden
In geval van fysieke afwezigheid van de huisgenoot van wie gebruikelijke hulp verwacht mag worden, kan het college een voorziening toekennen voor niet uitstelbare taken indien de betreffende huisgenoot gedurende enkele dagen en nachten per week aaneengesloten afwezig is en daardoor niet in staat is gebruikelijke hulp te verlenen.
Artikel 3.1.5 Gebruikelijke hulp ouders voor kinderen
Artikel 3.1.5a Eigen kracht van de ouders
Voor het beoordelen van de eigen mogelijkheden van ouders moeten een aantal factoren worden onderzocht, die kunnen worden samengevat in de volgende vragen:
a. Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
b. Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
c. Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
d. Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?
Na de beantwoording van deze vragen, maakt het college afweging of de eigen kracht van de ouders de verstrekking van een voorziening overbodig maakt.
Paragraaf 3.2 V1 Veilige huiselijke relatie
De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
a. De inwoner is in staat om zelfstandig de huiselijke relatie samen met de huisgenoten op orde te houden via open communicatie, waarbij relationele problemen niet meer aanwezig zijn.
b. De inwoner kan met ondersteuning de huiselijke relatie samen met de huisgenoten op orde houden. De ondersteuning is gericht op het erkennen van problemen door de inwoner en negatief gedrag te veranderen.
c. Voorkomen dat de huiselijke relatie een gevaar voor de inwoner of huisgenoot/-genoten wordt.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
a. Dit hoofdresultaat geldt voor volwassen echtparen en samenwonenden zonder kinderen, maar ook voor echtparen en samenwonenden met volwassen kinderen (18+). Dit resultaat is niet van toepassing als er kinderen betrokken zijn.
b. De focus op veiligheid bij kinderen is verweven in alle ondersteuning en hulp in de gehele jeugdhulpketen (van preventief tot specialistische hulp). Specifieke interventies op veiligheid rond kinderen, de veiligheid van het kind (in het systeem), wordt op een andere wijze georganiseerd onder andere via Jeugdbeschermings- en Jeugdreclasseringmaatregelen, Spoed voor Jeugd, Veilig Thuis en crisisopvang.
Paragraaf 3.3 V2 Veilig wonen - Beschermd wonen en Thuiswonen+
Beschermd wonen wordt ingezet voor inwoners met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Er kan sprake zijn van gecombineerde of complexe problematiek, zoals verslaving en/of gedragsproblemen. Het betreft een voorziening die wordt geboden in het kader van beschermd wonen zoals bedoeld in art. 1.1.1. lid 1 en art. 1.2.1 onder b van de Wmo.
Onder nabijheid wordt verstaan dat de hulpverlener altijd binnen 15 minuten aanwezig kan zijn op de woonlocatie. De inwoner heeft beperkt vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijkse voorkomende situaties, waardoor voortdurend begeleiding of overname van taken nodig is op de resultaatgebieden zelfredzaamheid, gezondheid, meedoen en veiligheid. De inwoner kan (nog) niet zelf beoordelen of voldoende aangeven welke ondersteuning hij/zij nodig heeft. Ondersteuning is nodig op zowel geplande als ongeplande momenten, waarbij de aanbieder grotendeels het initiatief moet nemen. Kortdurende afwezigheid van toezicht gebeurt alleen op inschatting van de aanbieder omdat inwoner hier onvoldoende regie op kan voeren.
Voor de toegang tot beschermd wonen is het noodzakelijk dat er actuele diagnostiek aanwezig is waaruit de psychische stoornis blijkt. Deze diagnose dient te zijn gesteld door een deskundige op dit gebied (klinisch/GZ psycholoog, psychiater, specialist GGZ). Actueel betekent: passend bij het huidig beeld en functioneren van de inwoner. Een actueel behandelplan en/of ondersteuningsplan is noodzakelijk waaruit dit beeld en functioneren blijkt.
De opdrachtnemer zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. De aanbieders zetten voldoende gekwalificeerd personeel in om inwoners te begeleiden en te ondersteunen, passend bij de complexiteit en aard van de problematiek van de inwoner. Daaronder wordt verstaan: een mix van functionarissen met een combinatie van opleidingsniveau en –richting en opgedane (werk)ervaring. Hierbij stellen we de volgende eisen:
Minimaal één van de direct bij de cliënt betrokken hulpverleners beschikt over een relevante afgeronde Hbo-opleiding, waaronder: sociale studies, sociaalpedagogische hulpverlener, sociaalpsychiatrische verpleegkundige, Hbo-Verpleegkundige, relevante In Service-opleiding, Maatschappelijk werker, Social Work, naast relevante werkervaring met deze doelgroep;
Mbo-geschoold personeel wordt ingezet onder directe aansturing en verantwoordelijkheid van een voldoende gekwalificeerde Hbo-er. De Mbo-opgeleide medewerkers dienen minimaal Mbo-niveau 2 of 3 met succes te hebben afgerond in een studierichting die relevant is voor de begeleiding aan deze specifieke doelgroep.
Stagiaires worden als boventallig beschouwd en altijd aanvullend ingezet naastde bestaande inzet van gekwalificeerd personeel. De stagiaire werkt onderaansturing en verantwoordelijkheid van de direct bij de cliënt betrokkenopgeleide zorgverlener. De werkzaamheden van de stagiaire zijn gericht op deeigen leerdoelen;
Vrijwilligers, onder wie mede begrepen een persoon actief in het kader vaneen (gesubsidieerde) werkervaringsplaats, worden louter inzet opondersteunende taken in de begeleiding aan cliënten. De vrijwilliger werktonder aansturing en verantwoordelijkheid van de direct bij de cliënt betrokkenopgeleide zorgverlener. De totale begeleiding kan niet uitsluitend ofoverwegend bij deze vrijwilligers worden neergelegd. Indien de vrijwilliger bevoegd is om met de doelgroep te werken (voldoet aan de opleidingseis), kan de vrijwilliger kortdurend (ter overbrugging) ook boventallig ingezet worden op begeleidingstaken.
Thuiswonen+ bestaat uit een combinatie van begeleiding en 24-uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid van ondersteuning. De ondersteuning is gericht op vergroten of behouden van zelfredzaamheid en participatie waardoor thuis wonen mogelijk is of blijft. Er wordt geen wooncomponent verstrekt, de ondersteuning vindt plaats in het eigen huis van de inwoner, zodat beschermd wonen in een instelling niet nodig is. Daarnaast biedt Thuiswonen+ een mogelijkheid voor inwoners vanuit beschermd wonen de overstap te maken naar een vorm van thuis wonen.
Onder bereikbaarheid wordt verstaan dat de inwoner buiten de geplande momenten 24 uur per dag telefonisch in contact kan treden met de aanbieder, wanneer de hulpvraag van de inwoner niet uit te stellen is tot het volgende dagdeel of de volgende dag. Door de aanbieder wordt met de inwoner ingeschat of er wel of niet directe beschikbaarheid van de aanbieder noodzakelijk is.
Paragraaf 3.4 Z1 Zelfstandig wonen
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding vanuit de zelfstandige woonsituatie van de cliënt. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie op de dagelijkse activiteiten, het aanleren van vaardigheden, ondersteuning bij dagelijkse levensverrichtingen, leren omgaan met een beperking, leren structuur aan te brengen in de dag. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.5 Z2 Financiën op orde
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op he voeren van regie op de financiën, het oefenen van vaardigheden, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. De cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.6 Z3 Omgang met instanties op orde
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie, het oefenen van vaardigheden, het bieden van ondersteuning, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.7 Z4 Activiteiten dagelijks leven op orde
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie, het oefenen van vaardigheden, het bieden van ondersteuning, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.8 Z5 Schoon en leefbaar huis
Ondersteuning met als doel het resultaat Schoon en leefbaar huis wordt geboden indien de eigen mogelijkheden van cliënt om het huishouden te organiseren ontoereikend zijn en/of er sprake is van aantoonbare beperkingen bij het voeren van regie op het huishouden en/of bij het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.
Het resultaat is dat de cliënt zelfstandig zorg kan dragen voor een schoon en leefbaar huis. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Subresultaten a en b gelden voor interventieniveau 4, c en d gelden voor interventieniveau 5, en e geldt voor interventieniveau 4 en 5.
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding dan wel overname van de werkzaamheden, gericht op het schoon en leefbaar houden van de ruimtes binnen het huis die de cliënt regelmatig gebruikt. Dit betreft schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van deze voorziening.
Artikel 3.8.3 Voortzetten ondersteuning na overlijden huisgenoot
Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot achterblijft, zal de ondersteuning twee weken worden voortgezet. In deze periode zal namens het college contact opgenomen worden met de huisgenoot, om de ondersteuningsbehoefte in de nieuwe situatie te onderzoeken.
Paragraaf 3.9 M1 Dagbesteding uitstroom (on)betaald werk
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie gericht op het werken aan sociale, emotionele en praktische vaardigheden waardoor de cliënt of jeugdige kan uitstromen naar (on)betaald werk. Daarnaast zijn de activiteiten gericht op het aanbrengen van een dagstructuur. Vaardigheden die bij de subresultaten horen zijn bijvoorbeeld:
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Deelname aan dagbesteding vanuit de Wmo of Jeugdwet wordt ingezet als blijkt dat iemand onvoldoende arbeidsvermogen heeft om in aanmerking te komen voor een leer-/werktraject in het kader van de Participatiewet. De inwoner kan ook niet zelfstandig komen tot een zinvolle daginvulling via vrijwilligerswerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen zoals inloop of activiteiten in de wijk.
Paragraaf 3.10 M2 Dagbesteding naar onderwijs
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie gericht op het werken aan sociale, emotionele en praktische vaardigheden waardoor de cliënt of jeugdige kan functioneren in het onderwijs.
Paragraaf 3.11 M3 Dagbesteding zinvolle daginvulling
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie overdag. De activiteiten zijn van eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat. De Dagbesteding kan ook een vorm van ondersteuning zijn waarbij de inwoner op locatie vaardigheden oefent en leert toe te passen, waarmee zelfredzaamheid wordt bevorderd.
Paragraaf 3.12 M4 Sociaal netwerk
De ondersteuning behorende bij subresultaat d (logeren) bestaat uit (periodiek) tijdelijk verblijf bij een logeervoorziening. De voorziening biedt een veilige en adequate omgeving (gelet op de problematiek). De cliënt of jeugdige is in een andere omgeving en ontmoet andere mensen dan thuis. Er is aandacht voor sfeer, geborgenheid, ritme en regelmaat. Daarnaast is subresultaat d (logeren) gericht op het ontlasten van de thuissituatie. Er kan gedurende het logeren gewerkt worden aan de begeleidingsdoelen van de cliënt of jeugdige.
Paragraaf 3.13 M5 Maatschappelijke participatie
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. Het doel van de ondersteuning is dat de cliënt of jeugdige in staat is om naar vermogen mee te doen op school, in het gezin of in de buurt. Hierbij is de cliënt of jeugdige op de hoogte van de sociale kaart en de mogelijkheden om actief deel te nemen aan het maatschappelijk leven in zijn of haar woon- en leefomgeving.
Paragraaf 3.14 M6 Kinderdagcentrum
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie op het gebied van gedrag, motoriek, spel, muziek en communicatie. Het kind kan zich met behulp van deze ondersteuning op zijn/haar eigen manier en tempo ontwikkelen. De activiteiten geven structuur aan de dag en geven eventueel de mogelijkheid om de stap te maken naar (speciaal) onderwijs.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Kinderdagcentrum wordt bij aanvang ingezet tot het kind 5 jaar wordt. Indien op 5-jarige leeftijd de stap naar het (speciaal) onderwijs niet gemaakt kan worden kan de indicatie in overleg met de aanbieder worden verlengd tot het moment dat naar alle waarschijnlijkheid een Wlz indicatie aan de orde is.
De begeleiding is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van decli|ent of jeugdige en hij/zij leert om te gaan met zijn/haar beperkingen in het dagelijks functioneren.
Paragraaf 3.16 G1 Ambulante behandeling basis GGZ
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. De zorg is oplossingsgericht. De behandeling richt zich op één of een aantal symptomen en specifieke klachten. Hier wordt minder ingegaan op de persoonlijkheid of de identiteitsbeleving of persoonsgeschiedenis van de jeugdige. Het doel is om de klachten te behandelen die iemand nu ervaart.
Paragraaf 3.17 Ambulante behandeling specialistische GGZ
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. Bij specialistische zorg staat naast de direct aanwezige klachten ook de complexe problematiek onderliggend aan de klachten meer centraal. Hier wordt meer stilgestaan bij de persoonsgeschiedenis van de jeugdige en worden klachten bekeken in het kader van diens persoonlijkheid. De identiteit en zelfbeleving staan hier meer centraal. Daarnaast zal ook veel nadruk liggen op het proces wat iemand doormaakt, of het proces van de therapie. Het doel is door dit proces een meer structurele verandering in het persoonlijk functioneren en de zelfbeleving te bewerkstelligen.
Paragraaf 3.18 Ambulante behandeling specialische GGZ Instellingen
De behandeling is gericht op het verbeteren en/of stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. De behandeling richt zich op de psychiatrische problematiek van de jeugdige, waarbij er ook aandacht is voor het systeem waarin de jeugdige verkeert.
Bij hoog specialistische GGZ staat naast de direct aanwezige klachten ook de complexe problematiek onderliggend aan de klachten centraal. Hier wordt stilgestaan bij de persoonsgeschiedenis van de jeugdige en worden klachten bekeken in het kader van diens persoonlijkheid. De identiteit en zelfbeleving staan hier ook centraal. Daarnaast zal ook veel nadruk liggen op het proces wat iemand doormaakt, of het proces van de therapie. Het doel is door dit proces een meer structurele verandering in het persoonlijk functioneren en de zelfbeleving te bewerkstelligen.
Paragraaf 3.19 G1 Medicatiecontrole
De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. Het betreft laagfrequente controle van het gebruik van medicatie voor een psychische beperking van de jeugdige.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Medicatiecontrole specialistische GGZ is gepositioneerd op interventieniveau 5 en wordt uitgevoerd door een aanbieder die ook gecontracteerd is voor het hoofdresultaat Ambulante behandeling specialistische GGZ, of door een aanbieder die ook gecontracteerd is voor het hoofdresultaat Ambulante behandeling specialistische GGZ Instellingen.
Paragraaf 3.20 G1 Behandeling met verblijf GGZ
De intramurale behandeling van de jeugdige is gericht op activiteiten in het kader van herstel of voorkoming van verergering van een psychiatrische stoornis en het daarmee om kunnen gaan. De behandeling is gericht op herstel in het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin om daar binnen zijn mogelijkheden gezond en veilig op te groeien. De behandeling is gericht op een geneeskundig doel.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.21 G1 Behandeling met verblijf LVB
Behandeling met als doel het resultaat Behandeling met verblijf LVB wordt geboden met het oog op het geestelijk welbevinden van de jeugdige. De behandeling is aan de orde als er sprake is van complexe problematiek, die niet persé geneeskundige deskundigheid vereist, om de jeugdige nieuwe vaardigheden en/of gedrag aan te leren of deze te verbeteren.
De intramurale behandeling van de jeugdige is gericht op activiteiten in het kader van herstel of voorkoming van verergering van een gedrags- dan wel psychiatrische stoornis en het daarmee om kunnen gaan, waardoor verder herstel in de thuissituatie kan volgen.
Behandeling met verblijf LVB kent twee verblijfsvarianten die ingezet kunnen worden door de gecontracteerde aanbieder:
Kleine groep behandeling in gezinshuisvorm: gericht op kinderen en jeugdigen waarbij de voorkeur bestaat voor behandeling in een gezinsvorm maar waarbij een regulier pleeggezin of gezinshuis niet volstaat gelet op de licht verstandelijke beperking van de jeugdige en de problematiek die daarmee gepaard gaat. Er blijven maximaal 4 tot 6 kinderen in deze verblijfsvorm.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.22 G1 Behandeling met verblijf 3-milieusvoorziening
Behandeling met als doel het resultaat Behandeling met verblijf 3-milieusvoorziening wordt geboden met het oog op het geestelijk welbevinden van de jeugdige. De behandeling is bedoeld voor jeugdigen vanaf 10 jaar met een licht verstandelijke beperking met bijkomende problematiek op alle leefgebieden.
De besloten behandeling van de jeugdige met een licht verstandelijke beperking is gericht op het wegnemen of verminderen van de belemmeringen in het functioneren, op het reguleren van gedragsproblematiek en herstel van het gewone leven. Het doel is een zodanige ontwikkeling en ontplooiing in gezins- en andere maatschappelijke verbanden zodat de jeugdige zich, eventueel met enige ondersteuning, een plek in de samenleving kan verwerven. Bij voorkeur keert de jeugdige terug in het gezin om daar binnen zijn/haar mogelijkheden gezond en veilig op te groeien.
De jeugdige heeft 24-uurs zorg en nabijheid nodig in een structurerend klimaat. Er is sprake van een veilige en beschermende omgeving klimaat waarbij wonen/verblijf, onderwijs en vrije tijd in integrale afstemming met elkaar wordt geboden (drie milieus-voorziening). Het gaat om zeer specialistische behandeling, waarvan behandeling van vroegkinderlijke trauma’s deel uit kan maken.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Paragraaf 3.23 G2 Begeleiding verslaving
De ondersteuning bestaat uit begeleiding gericht op het stabiel houden van de verslavingsproblematiek in brede zin. De cliënt of jeugdige leert omgaan met zijn of haar beperkingen in het dagelijks functioneren. Het betreft de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen daarvan. Doelstelling is afbouw van de afhankelijkheid en het zo goed mogelijk functioneren in de maatschappij.
Paragraaf 3.24 G2 Ambulante behandeling verslaving
De ondersteuning voor jeugdigen omvat behandeling van verslavingsproblematiek in brede zin. De behandeling is gericht op de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen van deze afhankelijkheid. Het doel is het afbouwen van de afhankelijkheid en het zo goed mogelijk functioneren in de maatschappij.
Paragraaf 3.25 G2 Behandeling met verblijf verslaving
Behandeling met als doel Behandeling met verblijf verslaving wordt geboden aan jeugdigen met verslavingsproblematiek. De behandeling is bedoeld voor jeugdigen met complexe, meervoudige problematiek, ernstige medisch/psychische co-morbiditeit, sociale desintegratie en/of een ernstige vorm van afhankelijkheid waardoor de jeugdige is aangewezen op behandeling met verblijf.
Subresultaten a, b en c gelden voor de jeugdkliniek, maar kunnen ook voor de gezinskliniek gelden als de jeugdige zelf ook verslaafd is. Subresultaat e is specifiek voor de gezinskliniek en meer in het bijzonder voor de jeugdige die niet verslaafd is.
De behandeling van de jeugdige is gericht op afbouw van de afhankelijkheid van middelen en het zo goed mogelijk kunnen functioneren in de maatschappij. Het gaat om behandeling van een stoornis in het gebruik van middelen. De behandeling richt zich op zowel de verslaving als de onderliggende problematiek van de jeugdige. De behandeling is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin om daar binnen zijn/haar mogelijkheden gezond en veilig op te groeien.
Dit hoofdresultaat kent twee verblijfsvormen: verblijf met behandeling in de jeugdkliniek, en verblijf met behandeling in de gezinskliniek.
De klinische opname en behandeling is onderdeel van het ambulante zorgtraject. Hier wordt naast het afkicken van het middel, een aanzet gegeven voor het verbeteren van (systeem)relaties, het op gang brengen van een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling zoals eigenwaarde en zelfvertrouwen, het verwerken van (traumatische) gebeurtenissen uit het verleden en het oriënteren op de toekomst. Klinische en ambulante behandeling moeten hiervoor zo goed mogelijk op elkaar aansluiten.
Doelen van opname en behandeling in de jeugdkliniek zijn:
De klinische behandeling in de jeugdkliniek kent 2 onderdelen:
De gezinskliniek maakt het mogelijk dat ouder(s) die verslaafd zijn samen met hun kinderen van de leeftijd van 0-12 jaar opgenomen worden. De ouder(s) hebben drugs-, medicijn-, alcohol- en/of gokverslavingen (of een combinatie hiervan). De behandeling is zowel toegespitst op het systeem als op het individuele kind. Het gezin wordt integraal behandeld. Hiermee wordt transgenerationele overdracht van verslaving van ouders op kinderen doorbroken. In de behandeling wordt preventieve hulp aan de kinderen geboden en wanneer er al sprake is van een verslavingsprobleem wordt dat ook behandeld.
Doelen van opname en behandeling in de gezinskliniek zijn:
De vergoeding voor intake en behandeling van de ouder(s) vanaf 18 jaar wordt vergoed door de basisverzekering. De kosten voor opname van, preventieve hulp aan en eventuele behandeling van het kind vallen onder de Jeugdwet. Als er meerdere kinderen uit het gezin worden opgenomen dan wordt voor ieder kind een indicatie afgegeven.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in een 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder stelt zo spoedig mogelijk na opname een ondersteuningsplan op samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers. Het ondersteuningsplan is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat thuis verder herstel kan volgen met behulp van ambulante ondersteuning.
Ondersteuning met als doel het resultaat Vaktherapie wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Vaktherapie is bedoeld voor jeugdigen met enkelvoudige problematiek (van mild tot ernstig), of milde meervoudige problematiek, waarbij ondersteuning niet multidisciplinair aangeboden hoeft te worden.
Het resultaat is dat er slechts sprake is van alledaagse herkenbare opvoedingsvragen die gaan over enkelvoudige en praktische problemen. De ouders kunnen de situatie goed aan, de jeugdige is beter in staat om uiting te geven aan zijn/haar problemen. De jeugdige verblijft in een positief en veilig opvoedklimaat.
Vaktherapie richt zich op ondersteuning van zowel de ouders als de jeugdige. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de vaktherapeutische disciplines zoals beeldende-, dans-, drama-, muziek-, psychomotorische-, kinder- en speltherapie. Vaktherapie is een behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Het non-verbale en ervaringsgerichte karakter van vaktherapie maakt het bijzonder geschikt voor kinderen en jeugdigen, die nog onvoldoende vaardigheden tot hun beschikking hebben om uiting te kunnen geven aan hun problemen of niet over hun problemen willen praten.
Het doel van vaktherapie is enerzijds klachtgericht, het gaat over het geestelijk en/of lichamelijke welbevinden van de jeugdige. De behandeling is gericht op het opheffen, verminderen of accepteren van problematiek en om terugval en hernieuwde klachten zo veel mogelijk te voorkomen. Anderzijds is het doel persoonsgericht, namelijk om het welbevinden en de kwaliteit van leven en de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige te bevorderen.
Paragraaf 3.27 G3 Ambulante gezinsbehandeling
Ondersteuning met als doel het resultaat Ambulante gezinsbehandeling wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Ambulante gezinsbehandeling is bedoeld voor jeugdigen met enkelvoudige problematiek (van mild tot ernstig), of milde meervoudige problematiek, waarbij de ondersteuning niet multidisciplinair aangeboden hoeft te worden. Waar nodig is er wel afstemming of overleg met andere betrokkenen rond het gezin of de jeugdige.
Ambulante gezinsbehandeling richt zich op het verminderen dan wel stabiliseren van de problematiek en het verbeteren van het functioneren van de jeugdige en het omringende systeem.
Paragraaf 3.28 G3 Intensieve ambulante gezinsbehandeling
Ondersteuning met als doel het resultaat Intensieve ambulante gezinsbehandeling wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Intensieve ambulante gezinsbehandeling is bedoeld voor jeugdigen met ernstige, meervoudige problematiek, waarbij de ondersteuning multidisciplinair aangeboden moet worden.
Intensieve ambulante gezinsbehandeling richt zich op het verminderen dan wel stabiliseren van de problematiek en het verbeteren van het functioneren van de jeugdige en het omringende systeem. Onderwerpen die tijdens de behandeling aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld ernstige gedragsproblematiek bij de jeugdige, opvoedvaardigheden bij ouders en/of de consequenties van een (v)echtscheiding.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Intensieve ambulante gezinsbehandeling wordt alleen ingezet indien voorliggende problemen opgelost zijn (denk hierbij aan: schuldsanering, emotie regulatie, oververmoeidheid, etc.). Constateert de aanbieder dat de basis niet op orde is, dan dient in overleg met de gemeentelijk toegang vastgesteld te worden hoe de basis eerst op orde gebracht kan worden. Dit kan betekenen dat de intensieve ambulante gezinsbehandeling vooralsnog niet wordt ingezet.
Paragraaf 3.29 G3 Medisch orthopedagogisch centrum
De ondersteuning bestaat uit dagbehandeling, gericht op het stabiliseren van de situatie, het kind weer op het pad van een gezonde ontwikkeling te brengen en inzet van gespecialiseerde hulp in de later ontwikkelingsfase van het kind te voorkomen of te beperken.
Tijdens de dagbehandeling doet het kind positieve ervaringen op in het omgaan en spelen met andere kinderen. Binnen de dagbehandeling wordt een multidisciplinair aanbod gerealiseerd. Daarnaast worden bij de dagbehandeling verschillende vormen van therapieën aangeboden.
Aan de gezinssituatie wordt intensieve ambulante hulpverlening geboden, waarbij het doel is het gezin beter toe te rusten om een antwoord te geven op het specifieke gedrag van het kind. Kinderen die achterblijven in beweging, in spraak en taal of in contact met anderen kunnen extra hulp krijgen zoals fysiotherapie, logopedie, speltherapie of psychomotorische therapie. Er zijn kleine groepen met individuele aandacht.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Het dagprogramma betreft een integraal aanbod, gebaseerd op een multidisciplinair behandelplan. Onderwijs en behandeling worden zoveel als mogelijk op elkaar afgestemd. Aan de gezinssituatie wordt intensieve ambulante hulpverlening geboden, waarbij het doel is het gezin beter toe te rusten om een antwoord te geven op het specifieke gedrag van het kind.
Paragraaf 3.30 G3 Verblijf met behandeling opvoedingsproblematiek
Ondersteuning met als doel het resultaat Verblijf met behandeling opvoedingsproblematiek wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Het is bedoeld voor jeugdigen met complexe problematiek, die niet persé geneeskundige deskundigheid vereist om de jeugdige nieuwe vaardigheden en/of gedraag aan te leren of deze te verbeteren.
De intramurale behandeling van de jeugdige is gericht op activiteiten in het kader van herstel of voorkoming van verergering van opvoedingsproblematiek (die gepaard kan gaan met hechtingstoornissen en trauma gerelateerde stoornissen) en het daarmee om kunnen gaan, waardoor verder herstel in de thuissituatie kan volgen.
Dit hoofdresultaat kent twee verblijfsvormen: gezinshulpverlening met verblijf, en verblijf met behandeling in de gezinskliniek.
Gezinshulpverlening met verblijf
Gezinshulpverlening met verblijf heeft als doel het herstel van de ontwikkelmogelijkheden van jeugdige en gezinsleden door het creëren van een tijdelijke ruimte tussen jongere en zijn gezin van herkomst, zodat herstructurering van de betrekkingen plaats kan vinden (dit betekent als vanzelfsprekend dat alleen de jeugdige wordt opgenomen, niet het gezin).
Er vindt hulpverlening aan gezinnen plaats, als één (of meer) van de kinderen (minimale leeftijd 12 jaar) tijdelijk of structureel niet meer thuis kan (kunnen) wonen, omdat de thuissituatie te ontregeld en/of onveilig is en/of als de problematiek van de jeugdige ook aandacht behoeft voordat het verdere perspectief duidelijk kan worden.
Indien het gezin niet in staat is een veilig en gezond opgroeiklimaat voor de jeugdige te organiseren, wordt de jeugdige voorbereid en begeleid naar zelfstandigheid en/of zelfstandig wonen. Indien dit niet mogelijk is wordt de jeugdige toegeleid naar een (tijdelijk) gezond opgroeiklimaat buiten het gezin.
Verblijf met behandeling in gezinskliniek
De gezinskliniek maakt het mogelijk dat ouder(s) samen met hun kinderen opgenomen worden. Het gezin wordt integraal behandeld. Er is sprake van meerdere problemen op diverse leefgebieden of bij meerdere gezinsleden. Die problemen zijn zo ernstig dat het functioneren van het gezin hierdoor beperkt is en de ontwikkeling en of veiligheid van het kind of de kinderen hierdoor wordt bedreigd. De behandeling is erop gericht de transgenerationele overdracht van problematiek te doorbreken.
Doelen van opname en behandeling in de gezinskliniek zijn:
• ouder creëert een veilige omgeving voor jeugdige;
• ontwikkeling en ontplooiing in gezins- en andere maatschappelijke verbanden zodat het gezin zich, eventueel met enige ondersteuning, een stabiele plek in de samenleving kan verwerven.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf in de 24-uurs behandelgroep is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt daarom zo spoedig mogelijk na opname zorg voor een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers, en is gericht op het beheersbaar maken van de situatie zodat ambulant verder herstel kan volgen.
Ondersteuning met als doel het resultaat Gezinshuis wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Onder het resultaat gezinshuis verstaan we wonen inclusief begeleiding van een jeugdige binnen een gezinshuis. Het gaat om jeugdigen waarbij sprake is van problemen die maken dat intensievere ondersteuning nodig is dan thuis of in een pleeggezin geboden kan worden.
De ondersteuning is gericht op het zo normaal mogelijk opvoeden van de jeugdige ne daarnaast professionele begeleiding door de gezinshuisouders te bieden. De jeugdigen worden opgevangen in een gezin waar ze 24 uurs professionele zorg ontvangen. Zo kunnen ze (mogelijk) in hun vertrouwde omgeving blijven wonen en naar school blijven gaan. Afhankelijk van de zorgzwaarte wonen in een gezinshuis gemiddeld 3 tot 6 uithuisgeplaatste kinderen samen met de gezinshuisouders (en hun eigen kinderen). De gezinshuisouders zijn de vaste opvoeders en vormen de vaste basis. Ze bieden naast veiligheid en rust ook professionele begeleiding/ toezicht. Anders dan in een pleeggezin zijn de gezinshuisouders professionele opvoeders.
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Bijvoorbeeld in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen.
Paragraaf 3.32 G3 Verblijf met begeleiding
Ondersteuning met als doel het resultaat Verblijf met begeleiding wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Het is bedoeld voor jeugdigen die vanwege problematiek (nog) niet zelfstandig kunnen wonen en 24 uurs toezicht nodig hebben. Onder verblijf met begeleiding verstaan we wonen inclusief begeleiding binnen een woongroep. Er zijn geen vaste gezinshuisouders die 24 uur per dag aanwezig zijn, maar er zijn wel altijd begeleiders aanwezig.
De ondersteuning is gericht op het zo normaal mogelijk opvoeden van de jeugdige en daarnaast professionele begeleiding te bieden met een systeemgerichte aanpak.
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Bijvoorbeeld in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Verblijf met begeleiding is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt zorg voor een begeleidingsplan. Dit begeleidingsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers, en is gericht op het beheersbaar maken van de situatie. Onderdeel van het plan is toewerken naar een duidelijk toekomstperspectief.
Paragraaf 3.33 G3 Begeleid kamer wonen
Onder begeleid kamer wonen verstaan we wonen op locatie van de aanbieder of woonruimte gefinancierd door de aanbieder inclusief begeleiding van jeugdigen/(jong)volwassenen richting zelfstandigheid/ zelfstandig wonen.
De ondersteuning is erop gericht om zelfstandig te worden op sociaal, maatschappelijk en praktisch gebied. De aanbieder helpt de jeugdige om zijn of haar vaardigheden maximaal te ontwikkelen zodat de jeugdige zich weet te redden op verschillende leefgebieden. De jeugdige is leerbaar en de ondersteuning is eindig.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Dit in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen en tenminste een startkwalificatie halen.
Begeleid kamer wonen is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt zorg voor een begeleidingsplan. Dit begeleidingsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers, en is gericht op een duidelijk toekomstperspectief waaronder het vinden van zelfstandige huisvesting.
Paragraaf 3.34 Verblijf met intensieve begeleiding
Ondersteuning met als doel het resultaat Verblijf met intensieve begeleiding wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. Het wordt geboden aan jeugdigen met problematiek die wisselend verloopt, en crisisgevoelig en niet voorspelbaar is. Veelal zijn er vaardigheidstekorten op bijvoorbeeld het gebied van zelfredzaamheid, sociale agressieregulatie en zijn er problemen op meerdere levensgebieden. Naast de problematiek van de jeugdige zelf is er sprake van een onveilige of instabiele opvoed- en opgroeiomgeving en een ernstige verstoorde balans in de draagkracht en de draaglast.
Onder verblijf met intensieve begeleiding verstaan we wonen inclusief begeleiding van een jeugdige binnen een woongroep. Het gaat om jeugdigen die vanwege hun problematiek (nog) niet zelfstandig kunnen wonen en 24 uurs toezicht nodig hebben. Dat betekent dat er altijd begeleiders aanwezig zijn. Het doel is om de jeugdige zo normaal mogelijk op te voeden en daarnaast professionele begeleiding te bieden met een systeemgerichte aanpak.
Bij (één van de) ouders/opvoeders kan sprake zijn van verstandelijke, psychiatrische/verslavingsproblemen, ernstige relatieproblemen. Er is veelal sprake van verstoorde gezagsverhouding, pedagogische onmacht en/of verwaarlozing/ mishandeling. De inschatting is dat het perspectief van de jeugdige op het moment van indiceren (tijdelijk) niet meer thuis ligt.
Bij verblijf met intensieve begeleiding gaat het om het bevorderen, het behouden van of het compenseren van de zelfredzaamheid van de jeugdige. De jeugdige kan niet geplaatst worden in andere vormen van verblijf (zoals pleegzorg, gezinshuis of andere vormen van verblijf met begeleiding) omdat:
• de jeugdige om aantoonbare redenen alleen in een kleine groep kan wonen en
• structureel intensieve begeleiding nodig heeft van een SKJ-geregistreerde professional.
De behandelcomponent valt in principe niet onder wonen met intensieve begeleiding, tenzij dit integraal onderdeel uitmaakt van de woonvoorziening. Indien aan de orde kan voor ambulante behandeling (bij een andere aanbieder) een aanvullende indicatie gegeven worden.
Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
De begeleiding is gericht op herstel van het gewone leven. We beschouwen het hebben van een zinvolle daginvulling als essentieel in het leven van de jeugdige. Uitgangspunt is dat de aanbieder zorgdraagt voor deze daginvulling. Dit in samenwerking met onderwijs/ leerplicht, we gaan ervan uit dat de jeugdigen onderwijs volgen en tenminste een startkwalificatie halen.
Tijdens het verblijf dient de leefomgeving van de jeugdige zoveel als mogelijk in stand worden gehouden en betrokken worden bij de begeleiding van de jeugdige. We verwachten dat de jeugdige onderwijs blijft of gaat volgen om uiteindelijk de startkwalificatie te behalen. In uitzonderlijke gevallen biedt arbeid of arbeidsmatige dagbesteding de noodzakelijke dagstructuur.
Verblijf met intensieve begeleiding is tijdelijk en onderdeel van een traject. De aanbieder draagt zorg voor een begeleidingsplan. Dit begeleidingsplan wordt opgesteld samen met de jeugdige en/of diens ouders/vertegenwoordigers en/of eventuele medehulpverleners/medebehandelaars, en is gericht op het beheersbaar maken van de situatie. Onderdeel van het plan is werken aan een ontwikkelperspectief en toewerken naar een duidelijk toekomstperspectief;
Ondersteuning met als doel het resultaat Time out wordt geboden als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek. De ondersteuning is bedoeld voor jeugdigen en jongvolwassenen met complexe gedragsproblematiek waarbij het noodzakelijk is dat de jeugdige of jongvolwassene tijdelijk buiten de eigen woonsituatie en leefomgeving verblijft. Er is sprake van complexe en meervoudige problematiek die maken dat intensievere ondersteuning nodig is dan ambulant geboden kan worden.
Het verblijf is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin of jongvolwassene naar zelfstandig wonen om daar binnen zijn/haar mogelijkheden op te groeien. Time out is tijdelijk van aard en onderdeel van een traject.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.3 Voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen
Artikel 4.7 Verantwoordelijkheden van de cliënt
De cliënt aan wie een pgb is toegekend is verantwoordelijk voor:
HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN BIJ MAATWERKVOORZIENINGOP GROND VAN DE WMO
Artikel 5.1 Eigen bijdrage maatschappelijke opvang
Het college hanteert de volgende uitzonderingen op het bepaalde in het eerste lid:
als het netto-inkomen hoger is dan de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben, wordt de hoogte van de eigen bijdrage vastgesteld op de bijstandsnorm respectievelijk inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben. De hoogte van de eigen bijdrage wordt vermeerderd met 15% van het verschil tussen het netto-inkomen en de betreffende uitkering, onder aftrek van de norm persoonlijke uitgaven.
HOOFDSTUK 6 HULPMIDDELEN, ROLSTOELEN, VERVOERSVOORZIENINGEN EN WOONVOORZIENINGEN
Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening:
Artikel 6.1.2 Vorm maatwerkvoorziening
Voorzieningen in natura worden in eigendom of in bruikleen verstrekt.
Paragraaf 6.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en kosten
Artikel 6.2.1 Weigering algemeen gebruikelijke voorzieningen
Bij de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is wordt altijd gekeken naar het individuele geval. Hierbij wordt de vraag gesteld of de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. De volgende criteria worden gebruikt bij het beoordelen van de algemeen gebruikelijkheid:
Indien alle vier de vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord is in de regel sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening.
Paragraaf 6.3 rolstoelen en vervoersvoorzieningen
Artikel 6.3.2 Vervoersvoorziening
Artikel 6.3.3 Reizigersbijdrage
De cliënt met recht op een voorziening in collectief aanvullend vervoer betaalt als algemeen gebruikelijke kosten per rit een reizigersbijdrage die gelijk is aan het voltarief voor reizen met de OV-chipkaart in de bus in Drenthe en Groningen.
Het college verstrekt een pgb voor de aanschaf van een eigen auto als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van cliënt en als een eigen auto niet als algemeen gebruikelijk gezien kan worden.
Paragraaf 6.4 Woonvoorzieningen
Het college verstaat onder een woonvoorziening een verstrekking aan cliënt ter stimulering van:
Een minderjarige cliënt van wie de ouders zijn gescheiden en ieder afzonderlijk woonruimte bewonen, komt voor een woningaanpassing aan deze beide woonruimten in aanmerking als:
Artikel 6.4.9 Bijzondere weigeringsgronden voor een woonvoorziening
Het college weigert een woonvoorziening als:
Artikel 6.4.10 Onderhoud en reparatie
Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een woonvoorziening:
HOOFDSTUK 7 MAATSCHAPPELIJKE OPVANG
Indien het college vaststelt dat de cliënt, voor het ontstaan van dakloosheid, woonachtig was in een gemeente of regio buiten centrumgemeente Assen en hierover overeenstemming heeft met de gemeente of regio in kwestie, kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de gemeente of regio in kwestie, waarbij bij overdracht van eventuele informatie artikel 7.4 lid 4 van toepassing is.
Indien het college de woonplaats van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio zoals bedoeld in lid 2 voert het college het onderzoek uit. Dit geldt ook indien het college niet tot overeenstemming komt met de in lid 2 bedoelde gemeente of regio.
Het college betrekt bij het onderzoek in elk geval de wens van de cliënt. Verder dient het college ook in elk geval bij het onderzoek te betrekken:
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten.
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten van de cliënt en/of maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt.
Artikel 7.4 Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in lid 1, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens én de cliënt onverwijld plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject als deze overdracht later plaatsvindt.
Artikel 7.6 Begeleiding maatschappelijke opvang
Begeleiding Maatschappelijke Opvang betreft ondersteuning aan volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven (dak- en thuisloosheid, geweld, maatschappelijke uitval). Het gaat om ambulante begeleiding van zelfstandig wonende mensen gericht op preventie (dakloosheid voorkomen) of nazorg (cliënt is uitgestroomd uit de maatschappelijke opvangvoorziening en woont weer op zichzelf).
Begeleiding Maatschappelijke Opvang betreft ondersteuning aan volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven (dak- en thuisloosheid, geweld, maatschappelijke uitval). Het gaat om ambulante begeleiding van zelfstandig wonende mensen gericht op preventie (dakloosheid voorkomen) of nazorg (cliënt is uitgestroomd uit de maatschappelijke opvangvoorziening en woont weer op zichzelf).
HOOFDSTUK 9 WAARDERING EN ONDERSTEUNING MANTELZORGERS
De uitvoering van de ondersteuning van mantelzorgers als bedoeld in artikel 14 van de verordening, gebeurt via Vaart Welzijn (via de buurtteams), het Contactpunt Mantelzorg Assen, andere leden van het Netwerk Informele Zorg Assen en het digitale platform Externe link: www.informelezorgassen.nl.
Artikel 9.2 Jaarlijkse waardering
Elk jaar waardeert de gemeente haar mantelzorgers met een bedrag van € 100,- in contanten of in de vorm van een voucher, welke zij kunnen besteden bij lokale aanbieders. Daarnaast worden mantelzorgers in het zonnetje gezet tijdens de jaarlijkse dag van de mantelzorg in november. In aanvulling hierop worden er ook uitjes en activiteiten georganiseerd voor (jonge) mantelzorgers. Deze worden onder andere aangeboden door serviceclubs en/of via ondernemers in het kader van maatschappelijk ondernemen.
Voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming op jaar- of declaratiebasis die toegekend zijn met toepassing van het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 of een eerder besluit lopen door tot einde van de indicatie.
BIJLAGEN behorend bij dit besluit:
Gelet op de integrale benadering is ervoor gekozen de nadere regels met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp samen te voegen.
Waar mogelijk zijn de bepalingen voor Wmo en Jeugd in één hoofdstuk samengevoegd, waar nodig zijn ze apart gehouden. Zo geldt bijvoorbeeld hoofdstuk 5 (Bijdrage in de kosten) alleen voor de maatwerkvoorzieningen (Wmo) en niet voor individuele voorzieningen (Jeugdwet).
Deze nadere regels moeten in samenhang met Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen 2016 gelezen worden. Dit betekent dat zaken die in de verordening geregeld worden, niet herhaald worden in de nadere regels. Met de nadere regels geeft het college uitvoering aan de (wettelijke) opdracht om bepaalde onderwerpen ‘bij nadere regels’ uit te werken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de toegangsprocedure (hoofdstuk 2).
Hoofdstuk 3 Resultaatgebieden en interventieniveau ’s
Toelichting systematiek van het hoofdstuk
Naast enkele algemene bepalingen worden in dit hoofdstuk de verschillende resultaten beschreven die kunnen worden toegekend. Elk resultaat heeft een eigen paragraaf waarin standaard de volgende onderwerpen aan bod komen:
Resultaat: beschrijving voor wie de voorziening bestemd is en wat het te bereiken (sub)resultaat is.
Activiteiten: beschrijving van welke activiteiten met het oog op genoemd resultaat kunnen worden geboden.
Afwegingskader: uitgangspunten die door het college gehanteerd worden bij het toekennen van het resultaat.
Artikel 3.1.5 Gebruikelijke hulp ouders voor kinderen
Ouders hebben op grond van artikel 247 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een zorgplicht voor hun kinderen.
Zij dienen te zorgen voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Onder opvoeding en verzorging wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. Ook het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid valt hieronder. Het ouderlijk gezag omvat ook de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Het college houdt in dat geval wel rekening met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Ook zorgen de ouders voor een woonomgeving waarin fysieke en sociale veiligheid van de kinderen is gewaarborgd, evenals een passend pedagogisch klimaat. De ouders bieden hun kinderen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig en passend is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Artikel 3.1.5a Eigen kracht van de ouders
Artikel 2.3 van de Jeugdwet bepaalt dat het college slechts een voorziening hoeft te treffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. De kern is dat ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Hebben zij zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig.
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden Budget
Het in dit artikellid bedoelde formulier betreft een door het college vastgesteld format pgb plan. In dit format staan de volgende onderwerpen:
• Verantwoording voor de keuze voor een pgb
• Overzicht van doelen en begeleidingstaken
• Waarborgen kwaliteit van de ondersteuning of jeugdhulp
Wanneer het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo betreft, wordt de wens om de maatwerkvoorziening als pgb te krijgen gemotiveerd.
Wanneer het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet betreft, moet gemotiveerd worden waarom de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, voor de aanvrager niet passend is. Uit de argumenten van de aanvrager moet duidelijk blijken dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de mogelijke voorzieningen in natura. Deze argumentatie geeft de gemeente de nodige informatie waarom aanvragers voor een pgb kiezen, of dit samenhangt met de gecontracteerde jeugdhulp en of het nodig is in dit aanbod bij te sturen.
Artikel 4.3 Voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen
In artikel 2.3.6 Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet worden een drietal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een pgb. Een pgb wordt verstrekt indien:
1. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
2. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door de aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (Jeugdwet);
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen (Wmo);
3. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp en andere maatregelen die tot de voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgerichtheid) zijn.
Het is aan de gemeente om invulling te geven aan de toetsing die plaatsvindt op grond van de eerste en de derde voorwaarde. In artikel 4.3 beschrijven wij dit beoordelingskader. Deze voorwaarden komen overeen met het landelijke toetsingskader minimale pgb vaardigheid.
Wat wordt aangegeven voor de cliënt, geldt in dezelfde mate voor een persoon uit zijn sociale netwerk of de vertegenwoordiger die cliënt ondersteunt bij de aan het pgb verbonden taken. Bij jongeren onder 16 jaar gaat het niet om de bekwaamheid van de jongere zelf maar van zijn ouders/gezagdragers.
Zorgverleners mogen niet namens de aanvrager de regietaken met betrekking tot het pgb uitvoeren. Dit levert een onwenselijke vermenging van taken en verantwoordelijkheden op.
De omstandigheden die opgenoemd worden in het eerste lid van artikel 4.3 zijn niet limitatief. Ook andere omstandigheden kunnen van invloed zijn op de beslissing om wel of geen pgb toe te kennen.
Artikel 4.5 Weigeringsgronden pgb
Wanneer het door de aanvrager beoogde pgb-aanbod duurder is dan het door het college voorgestelde en ingekochte aanbod, kan het college op die grond het pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Artikel 4.6 Besteding pgb buiten Assen
Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp dienen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving plaats te vinden. In de wet en de memorie van toelichting wordt niet uitgelegd wat precies bedoeld wordt met ‘eigen leefomgeving’. Maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp in het buitenland verleend, lijkt in beginsel niet onder de vergoedingsplicht van beide wetten te vallen.
De gemeente Assen wil niet te rigide omgaan met dit uitgangspunt. Daarom staan in artikel 4.6 uitzonderingsgevallen op dit hoofdbeginsel omschreven.
Artikel 4.8 De zorgovereenkomst
Lid 3: De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. Deze overeenkomsten moeten als basis worden gebruikt door de budgethouders en de zorgverleners. De bepalingen van de modelovereenkomst mogen niet worden geschrapt of aangepast. Er blijft wel ruimte om aanvullende afspraken in de overeenkomst op te nemen.
Lid 4: Een wijziging van de zorgovereenkomst moet door middel van een modelformulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt. De wijziging moet in overeenstemming blijven met de toekenningsbeschikking.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke opvang
Artikel 7.2 Melding en (eerste) opvang
Alle gemeenten dragen er (al dan niet in samenwerking met andere gemeenten in de betreffende regio) zorg voor dat personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, zich kunnen melden bij de gemeente voor maatschappelijke opvang. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdraagt voormaatschappelijke opvang) tot welke iemand zich heeft gewend voor maatschappelijke opvang is in eerste instantie verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang. Gemeenten (dan wel het regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke zorgdragen voor maatschappelijke opvang) bieden altijd maatschappelijke opvang als het gaat om personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatschappelijke opvang wordt in elk geval geboden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Daarbij is het van belang dat er voldoende maatschappelijke opvang in de gemeente (dan wel binnen de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) beschikbaar is, dusdanig dat de maatschappelijke opvang direct kan worden geboden. Tegelijk is de praktijk in een aantal gemeenten (dan wel regio’s maatschappelijke opvang) dat er een situatie kan ontstaan dat maatschappelijke opvang tijdelijk niet kan worden geboden. Als er door omstandigheden tijdelijk geen plaats in de maatschappelijke opvang kan worden geboden, zoekt de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband waar de gemeente onderdeel van uitmaakt en dat zorgdraagt voor maatschappelijke opvang) tot welke de cliënt zich heeft gewend samen met de cliënt direct een tijdelijk passend alternatief, dusdanig dat de cliënt in elk geval direct (tijdelijk) onderdak en begeleiding wordt geboden in de betreffende gemeente (of in de regio waar de gemeente onderdeel van uitmaakt en die zorgdraagt voor maatschappelijke opvang).De verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang hoeft niet altijd te betekenen dat in de betreffende gemeente (of in de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) zelf deze maatschappelijke opvang wordt geboden. De maatschappelijke opvang kan ook worden geboden in een gemeente waarmee de betreffende gemeente regionaal samenwerkt in het kader van maatschappelijke opvang, dan wel kan door de betreffende gemeente (of door het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) tijdelijk in een andere regio beschikbaar worden gesteld. Ook kan een alternatief voor maatschappelijke opvang worden gebonden, maar in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte aan onderdak en begeleiding. Dit kan dus ook een alternatief zijn welke meer aansluit bij de geconstateerde ondersteuningsbehoefte. N.B. Het gaat in deze fase om de begeleiding tijdens de onderzoeksperiode. Ook kan de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband waartoe de gemeente behoort en welke maatschappelijke opvang biedt), waartoe iemand zich heeft gewend erin slagen direct (dezelfde dag) tot overdracht van de cliënt te komen naar een andere gemeente of regio, waardoor maatschappelijke opvang kan worden geboden in die andere gemeente of regio.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband waartoe de gemeente behoort en welke zorg draagt voor maatschappelijke opvang), waartoe de cliënt zich heeft gewend, gaat vervolgens eerst met de cliënt na wat de woonplaats was van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid. De woonplaats is hierbij de gemeente de gemeente waar de cliënt het jaar voorafgaand aan de melding hoofdzakelijk is ingeschreven als ingezetene in de zin van de Wet basisregistratie personen. Ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen wet basisregistratie personen kan worden vastgesteld wordt de plaats van het werkelijke verblijf van de cliënt op het moment van de melding gehanteerd als ‘woonplaats’.
Indien wordt vastgesteld wat de woonplaats was van de cliënt vóór het ontstaan van dakloosheid, wordt de uitvoering van het onderzoek in beginsel overgedragen aan deze gemeente van herkomst (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente van herkomst behoort). In beginsel mag van de gemeente van herkomst verwacht worden dat zij hiertoe bereid en in staat is. Indien de woonplaats niet vastgesteld kan worden of er geen overeenstemming is met de gemeente van herkomst voert de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) tot welke de cliënt zich heeft gewend, het onderzoek zelf uit. Dit is ook het geval indien de gemeente (dan welde regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) tot welke de cliënt zich heeft gewend het onderzoek niet wenst over te dragen aan de gemeente van herkomst. Indien de gemeente tot welke de cliënt zich heeft gewend het onderzoek zelf uitvoert, kan zij de gemeente waar de cliënt woonachtig was voor het ontstaan van dakloosheid verzoeken om informatie ten behoeve van het onderzoek aan te leveren.
De gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) die het onderzoek uitvoert onderzoekt vervolgens met de cliënt in welke gemeente (dan wel in welke regio) een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt. Bij het onderzoek betrekt de gemeente (dan wel het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) in elk geval de wens van de cliënt. Ook andere factoren die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten dienen daarbij betrokken te worden. Overigens hoeft het feit dat de cliënt werk, dagbesteding of onderwijs heeft in een bepaalde gemeente (of regio) geen reden te zijn om ook opgevangen te worden in de betreffende gemeente (of regio). Ook hierbij kan reistijd redelijk en acceptabel zijn. Ook dient in het onderzoek te worden betrokken of er factoren zijn in een gemeente (of regio) die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten en/of justitiële maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt.
In het belang van de cliënt dient het onderzoek zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen 2 weken uitgevoerd te worden. Dit is ook van belang voor de gemeente (dan wel voor de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort), welke gedurende het onderzoek de cliënt maatschappelijke opvang biedt. Er kunnen redenen zijn waardoor het onderzoek niet afgerond kan worden binnen 2 weken.
Indien er – gedurende het onderzoek – een gemeente (dan wel een regio) naar voren komt waarbij een traject in de maatschappelijke opvang mogelijk of waarschijnlijk de grootste kans van slagen heeft, dan wordt deze gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe deze gemeente behoort), betrokken bij het onderzoek. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek blijft echter bij de gemeente (dan wel bij de regio maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort), welke het onderzoek uitvoert. De uitkomsten van het onderzoek worden, door de gemeente (dan wel door het regionaal samenwerkingsverband maatschappelijke opvang waartoe de gemeente behoort) welke het onderzoek uitvoert vastgelegd in een onderzoeksverslag, zoals de Wmo 2015 ook voorschrijft. Dit onderzoeksverslag kan overigens bondig zijn om administratieve lasten zo veel als mogelijk te voorkomen.
Artikel 7.4 Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Indien de kans van slagen van een traject groter wordt geacht in een andere gemeente (dan wel in een regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort), neemt de gemeente (dan wel de regiomaatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort), welke het onderzoek uitvoert, contact op met die andere gemeente. Dit in overleg met de cliënt, wat niet hoeft te betekenen dat er overeenstemming is met de cliënt.
Deelt de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht deze conclusie, dan stelt deze gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waar die gemeente bij hoort) direct maatschappelijke opvang beschikbaar, zodat ‘warme’ overdracht tussen de betrokken gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe de gemeenten behoren) ook snel kan plaatsvinden. Uitstel van deze overdracht is alleen mogelijk indien de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe de gemeenten behoren) overeenkomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.
Ook voor de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht betekent de verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang niet noodzakelijk dat in de betreffende gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) zelf de maatschappelijke opvang wordt geboden. De maatschappelijke opvang kan eventueel ook door de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar de kans van slagen van een traject het grootst wordt geacht tijdelijk in een andere regio beschikbaar worden gesteld. Ook kan een alternatief voor maatschappelijke opvang worden aangeboden, maar in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte van onderdak en begeleiding van de cliënt.
Tot aan het moment dat de overdracht van de cliënt is gerealiseerd blijft de gemeente (dan wel de regiomaatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) tot welke de cliënt zich oorspronkelijk heeft gewend verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang, dan wel blijft die gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) verantwoordelijk maatregelen te treffen om op een andere wijze te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang.
Bij de ‘warme’ overdracht wordt alle noodzakelijke informatie over de cliënt overgedragen tussen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren), waaronder het onderzoeksverslag. Dit uiteraard binnen de wet- en regelgeving inzake persoonsgegevens en in overleg met de cliënt. De wijze waarop de overdracht plaatsvindt is vormvrij.
Ook worden er tussen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) concrete afspraken gemaakt over de datum van overdracht, welke aanbieder zal voorzien inde ondersteuningsbehoefte van de cliënt en hoe het vervoer van de cliënt en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt. Dit zodat er, vóór de overdracht, zekerheid is over de wijze waarop in de andere gemeente of regio tegemoet gekomen zal worden aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. ‘Warme’ overdracht vindt plaats dusdanig dat de cliënt zo min mogelijk hinder ondervindt hiervan.
Verder is belangrijk te onderkennen dat de gemeenten (dan wel regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) personen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een zogenaamd ‘briefadres’. De gemeente dient in die situatie afspraken te maken met een ’briefadresgever’ (bijvoorbeeld een instelling voor maatschappelijke opvang) of kan zelf optreden als ’briefadresgever’.
Indien de cliënt weigert medewerking te verlenen aan de overdracht, kan de gemeente tot welke de cliënt zich heeft gewend (dan wel een toegangsorgaan welke het mandaat heeft om te beslissen over aanvragen voor maatschappelijke opvang van de betreffende gemeente) overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening maatschappelijke opvang met verwijzing naar de uitkomst van het onderzoek, waarin gemotiveerd kenbaar is gemaakt dat de kans op een succesvol traject groter in een andere gemeente of regio is. Ook kan de gemeente vervolgens het bieden van maatschappelijke opvang beëindigen. Desgewenst kan de cliënt in bezwaar (en daarna eventueel beroep) gaan tegen het besluit van de gemeente.
Artikel 7.5 Verschil van mening tussen gemeenten
Bij verschil van mening tussen gemeenten (dan wel tussen regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) proberen de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) onderling tot een oplossing te komen. Als de gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) niet tot een oplossing komen, dan kan het geschil worden voorgelegd aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.
In afwachting van het oordeel van de commissie wordt dan de maatschappelijke opvang voortgezet bij de gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeente behoort) waar maatschappelijke opvang in eerste instantie al werd geboden. Ook kan op andere wijze langer voorzien worden door die gemeente (dan wel de regio maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoort) in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke opvang. De bij het geschil betrokken gemeenten (dan wel de regio’s maatschappelijke opvang waartoe die gemeenten behoren) volgen het oordeel van de commissie bij de te nemen gemeentelijke toekenningsbesluiten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-182590.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.