Besluit van de burgemeester van Oosterhout van 15 juli 2020 tot vaststelling van de "Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout"

1. Inleiding

Om handel in drugs in de gemeente Oosterhout tegen te gaan is, ter bescherming van de gezondheid en openbare orde en veiligheid, een strikte handhaving bij overtredingen van de Opiumwet gewenst en noodzakelijk, zowel vanuit het strafrecht als het bestuursrecht. Uitgangspunt is dat de handel in drugs (zowel soft- als harddrugs) in alle gevallen is verboden en hier handhavend tegen opgetreden wordt. Enkele uitzonderingen zijn genoemd in artikel 13b lid 2 van de Opiumwet (zie volgende pagina).

 

In de gemeente Oosterhout is gekozen voor de zogenaamde nuloptie voor coffeeshops. De nuloptie houdt in dat coffeeshops niet worden gedoogd. Ten aanzien van de handhaving van het nulbeleid c.q. de aanwezigheid/verstrekking/-aflevering/verkoop van soft- en/of harddrugs in woningen/lokalen/erven is in voornoemd nulbeleid opgenomen dat vooralsnog wordt volstaan met het uitgangspunt dat het nulbeleid stringent gehandhaafd zal worden. Er is geen uitgewerkt handhavingsplan/handhavingsprotocol aan het nulbeleid toegevoegd. Deze beleidsregels beogen wel die nadere invulling te geven aan de handhavingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet.

 

Onderhavig handhavingsbeleid richt zich op (herhaaldelijke) handel in zowel hard- als softdrugs vanuit woningen en lokalen, zoals horeca-inrichtingen, winkels (detailhandel en groothandel), loodsen en bedrijfsruimten, en de daarbij behorende erven. Vanwege de aanhoudende handel in drugs vanuit deze niet-gedoogde verkooppunten is het gewenst hiervoor een strikt handhavingsbeleid te formuleren. Dit handhavingsbeleid geeft weer hoe de burgemeester omgaat met zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet en is aan te merken als beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Omdat georganiseerde criminaliteit niet stopt bij de gemeentegrens is het bij de aanpak van drugshandel van belang zo veel mogelijk districtelijke (en regionale) eenheid te creëren. Hiermee wordt verplaatsing van drugshandel minder aantrekkelijk gemaakt en wordt duidelijkheid gecreëerd voor overtreders, handhavingspartners en overige betrokkenen. Gelet hierop en om uniformiteit van de bestuursrechtelijke handhaving op basis van artikel 13b Opiumwet te borgen is onderhavig handhavingsbeleid tot stand gekomen om in ieder geval binnen het Dongemond-gebied (omvat de gemeenten Altena, Drimmelen, Geertruidenberg en Oosterhout) een (zoveel mogelijk) gelijkluidend (handhavings)beleid te hanteren. Vanuit het OM en de Politie is daaraan ook grote behoefte.

 

Dit (handhavings)beleid heeft tot doel:

  • 1.

    herstel door het beëindigen van, dan wel het voorkomen van herhaling van de overtreding in het pand1;

  • 2.

    herstellen van de openbare orde en veiligheid, mede door de bekendheid van en loop naar een (drugs)pand te beëindigen;

  • 3.

    een geconstateerde overtreding te laten volgen door een maatregel die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de ernst van de overtreding;

  • 4.

    duidelijkheid en kenbaarheid te verschaffen over welke maatregel van de burgemeester volgt na een overtreding, waardoor er mogelijk een preventieve werking van uit gaat;

  • 5.

    de motivering van bestuurlijke maatregelen in een gerechtelijke procedure te versterken.

2. Juridisch kader

De handhaving van de Opiumwet verloopt sinds de inwerkingtreding van de Wet Damocles (artikel 13b) via het strafrecht en het bestuursrecht. Op basis van artikel 13b Opiumwet heeft de burgemeester rechtstreeks de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen indien in woningen of lokalen dan wel in of bij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I en II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is of er voorbereidingshandelingen getroffen worden voor de productie van een dergelijk middel.

 

Het is de bedoeling van de wetgever geweest om de burgemeester de mogelijkheid te geven op te kunnen treden tegen drugshandel in of vanuit inrichtingen of woningen zonder dat daarbij steeds aangetoond moet worden dat sprake is van (geabstraheerde) overlast. Ook heeft de wetgever beleidselementen, die niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het belang van bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, zoals de bescherming van jongeren, hiermee een hechtere basis willen geven.

 

Tekst artikel 13b Opiumwet:

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is in beginsel gericht op het pand en is niet gericht tegen de exploitant c.q. eigenaar. Het betreft namelijk geen punitieve sanctie maar een herstelmaatregel. De bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet strekt er toe de geconstateerde overtreding van de Opiumwet in het pand te beëindigen en te voorkomen. Bestuursdwang op grond van lid 1 van artikel 13b Opiumwet is in de praktijk een (tijdelijke) sluiting van het pand.

 

Het is bij de vraag of in of vanuit een pand drugs worden verhandeld niet nodig dat daadwerkelijk drugshandel of drugsverkoop in een pand wordt geconstateerd. Ingevolge jurisprudentie is de aanwezigheid in een pand van een handelshoeveelheid drugs (zowel soft als harddrugs) voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet een pand te sluiten. Uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, Opiumwet, volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft voor de burgemeester tot sluiting van een pand. Bij het bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid wordt aangesloten bij de justitiële gedoogregels zoals opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet (2015A003). Aldus wordt in deze beleidsregel bij harddrugs van een handelshoeveelheid gesproken indien dit meer dan 0,5 gram (of 5 ml GHB) is en bij softdrugs indien dit meer dan 5 gram is of meer dan 5 hennepplanten (of hennepstekjes). Daarmee zijn het bestuurlijk en strafrechtelijk beleid met elkaar in overeenstemming. Deze normen voor het bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid sluit ook aan bij wat in de jurisprudentie wordt geaccepteerd. Andere omstandigheden kunnen bij deze situaties de constatering dat sprake is van handel ondersteunen.

 

Bedrijfsmatige teelt van hennep of het bedrijfsmatig exploiteren van een hennepdrogerij of -knipperij, en/of het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid hennep/softdrugs wordt ook aangemerkt als drugshandel, dan wel anderszins een overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet. In jurisprudentie is aangegeven dat de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet tot sluiting van een pand over kan gaan als sprake is van bedrijfsmatige hennepteelt. Er is in deze beleidsregel in ieder geval sprake van beroeps- of bedrijfsmatige teelt als sprake is van meer dan 5 hennepplanten (of hennepstekjes). Ook bij minder dan 5 planten kan in voorkomende gevallen sprake zijn van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij het beoordelen daarvan wordt aangesloten bij wat is gesteld in de aanwijzing Opiumwet (2015A003). Bij hennepknipperijen, -drogerij en buitenteelt is vaak al sprake van meer dan 5 gram hennep of hasjiesj. In het geval van meer dan 5 gram brengt dit het risico van overdraagbaarheid met zich mee. Er is dan geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.

 

Bij voor publiek toegankelijke lokalen wordt er ook vaker voor gekozen om het eerste contact te leggen in de inrichting, maar vervolgens de drugs te leveren buiten de inrichting zoals op een parkeerplaats. Ook dit is een methode waarmee getracht wordt te bemoeilijken dat de drugshandel in een inrichting feitelijk kan worden geconstateerd. Bijvoorbeeld omdat een handelshoeveelheid drugs in de inrichting wordt aangetroffen. In deze gevallen zal de drugshandel moeten blijken uit andere feiten en omstandigheden dan het daadwerkelijk constateren van drugsverkoop in de inrichting of de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Ingevolge jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) valt onder verkoop het totaal aan handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt. Ook het leggen van contacten valt onder de term verkoop. Ook als de levering of de betaling van de drugs niet plaatsvindt in de inrichting zelf, kan toch sprake zijn van drugsverkoop vanuit een inrichting.

 

Bij voor publiek toegankelijke lokalen is het niet van belang of de ondernemer (of leidinggevende medewerkers) zelf betrokken is bij de drugshandel in diens inrichting. Daarbij is een ondernemer altijd verantwoordelijk voor wat zich binnen het bedrijf afspeelt en voor datgene wat in de inrichting aanwezig is en dient hij afdoende maatregelen te nemen om drugshandel te voorkomen.

 

De sluitingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet is gericht op het pand. Een wijziging in de exploitatie of in de huursituatie wordt niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Voorkomen moet worden dat sluiting kan worden omzeild door een andere exploitant in de inrichting of een andere huurder in de woning te plaatsen. Een op grond van artikel 13b Opiumwet opgelegde waarschuwing en/of sluiting geldt dus ook voor eventuele rechtsopvolgers.

3. Handhaving

 

3.1 Inleiding

Handel, gebruik en aanwezigheid van drugs hebben een nadelig effect op de openbare orde, omdat sprake is van strafbare feiten welke per definitie een inbreuk vormen op de openbare orde. Het versterkt ook de onveiligheidsgevoelens. De handel in, gebruik en aanwezigheid van drugs vanuit lokalen en woningen, dan wel in of daarbij behorende erven, is in het belang van de openbare orde en het algemeen maatschappelijk belang volstrekt ontoelaatbaar.

 

Drugs(handel) vormt voorts een bedreiging voor de sociale veiligheid en leefbaarheid in de buurt en leidt vaak tot verloedering van het straatbeeld. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van panden en de achteruitgang van de verzorgingsstructuur (aanwezigheid van winkels en voorzieningen). Een en ander tast het woon- en leefklimaat aan evenals de geloofwaardigheid van de overheid.

 

Daar komt bij dat drugshandel (veelal) gepaard gaat met het vergaren van illegale inkomsten en belastingontduiking, het dumpen van afval, risico’s op brand en de gevaren voor het brandweerpersoneel en andere hulpverleners bij brand, energiediefstal en een aanzuigende werking voor soortgelijke illegale handel. Mede gelet op het vorenstaande, kiest de burgemeester bewust voor een stringent en kordaat handhavingsbeleid teneinde de handel in soft- en harddrugs te beteugelen.

 

Bij de te nemen maatregelen wordt onderscheid gemaakt naar hard- (lijst I) en softdrugs (lijst II). Reden daarvoor is dat van harddrugs algemeen bekend is dat het gebruik van en de handel in harddrugs leidt tot een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid. Aan activiteiten die te maken hebben met harddrugs zijn grotere volksgezondheidsrisico’s verbonden en kunnen een grote negatieve impact hebben op de directe omgeving van een pand waar harddrugs gebruikt worden en/of de handel in harddrugs plaatsvindt. De handel in harddrugs vindt meestal plaats in een harder en crimineler milieu dan de handel in softdrugs. Het is niet voor niets dat de wetgever in de Opiumwet onderscheid maakt naar hard- en softdrugs. Het algemeen belang is hier meer in het geding dan bij de handel in softdrugs. Reden waarom dit algemeen belang zwaarder weegt dan de belangen als genoemd in het eerste lid van artikel 8 van het EVRM. Mede daarom wordt bij harddrugs uitgegaan van het principe ‘one strike and you’re out’ om een einde te maken aan de overtreding in of vanuit het pand, dan wel om herhaling daarvan in of vanuit het pand te voorkomen en worden langere sluitingstermijnen noodzakelijk geacht.

 

3.2 Drugs in handelshoeveelheid c.q. drugshandel in of vanuit lokalen niet zijnde woningen

Deze overtreding ziet op de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs c.q. handel in drugs in of vanuit een (niet) voor het publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte. Een woning die niet gebruikt wordt voor bewoning maar enkel voor de drugshandel, wordt gelijk gesteld met een lokaal. Er wordt onderscheid gemaakt naar harddrugs en softdrugs.

Harddrugs

Bij overtreding van artikel 2 Opiumwet in verbinding met artikel 13b, lid 1, Opiumwet in of vanuit een voor het publiek toegankelijk lokaal, dan wel een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

 

1ste constatering

Bij voorbereidingshandelingen sluiting voor een periode van 8 maanden. In alle andere gevallen een sluiting voor een periode van 12 maanden

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • Verkoop van harddrugs door eigenaar/ exploitant, leidinggevende of ander personeel.

  • Aanwezigheid van harddrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram harddrugs / voor GHB >5 ml).

Softdrugs

Bij overtreding van artikel 3 Opiumwet in verbinding met artikel 13, eerste lid van de Opiumwet in of vanuit een voor het publiek toegankelijk lokaal, dan wel een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

 

1ste constatering

Bij voorbereidingshandelingen een sluiting voor een periode van 4 maanden. In alle andere gevallen een sluiting voor een periode van 6 maanden

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor een periode van 12 maanden

3de constatering binnen twee jaar na de 2de constatering

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Van deze overtreding is in ieder geval sprake (niet limitatieve opsomming) in de volgende gevallen:

  • Verkoop van softdrugs door eigenaar/ exploitant, leidinggevende of ander personeel.

  • Aanwezigheid van softdrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (> 5 gram softdrugs).

  • Aanwezigheid van een bedrijfsmatige hennepkwekerij (zie Aanwijzing Opiumwet).

3.3. Drugs in handelshoeveelheid c.q. drugshandel in of vanuit woningen

De burgemeester verstaat in het kader van de bestuurlijke handhaving van de Opiumwet onder een woning een pand dat (of ruimte die) in de aangetroffen staat op een normale wijze voor bewoning kan worden gebruikt en dat/die daarvoor ook mag worden gebruikt (woongenot). Indien drugs worden aangetroffen in een ruimte die als woning wordt gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, zoals een recreatiewoning of een bedrijfspand, geldt dit als woning indien de bewoner op dat adres is ingeschreven in de BRP én er feitelijk woont én er (nog) geen (voor)aanschrijving is gedaan om deze illegale bewoning te beëindigen. Of een woning wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot, blijkt uit de feitelijke constatering ter plaatse.

 

Wat betreft het sluiten van woningen moet rekening worden gehouden met artikel 8 van het EVRM.

Tekst artikel 8 EVRM:

  • 1.

    Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  • 2.

    Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale vrijheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

 

Uit artikel 8 EVRM volgt dat de toepassing van de bestuursdwang op basis van artikel 13b Opiumwet er niet toe mag leiden dat het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. De in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, moeten worden afgewogen tegen de belangen als bedoeld in het eerste lid. Deze taak is op de eerste plaats aan de burgemeester. Gelet op deze afweging is voor de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs c.q. drugshandel in of vanuit woningen een afzonderlijke handhavingsmatrix vastgesteld waarin recht wordt gedaan aan hetgeen is bepaald aan artikel 8 van het EVRM.

 

Zoals in de inleiding is aangegeven wordt in onderstaande matrix onderscheid gemaakt naar hard- en softdrugs.

Harddrugs

Bij overtreding van artikel 2 Opiumwet in verbinding met artikel 13b, lid 1, Opiumwet in of vanuit een woning of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

 

1ste constatering

Bij voorbereidingshandelingen een sluiting voor een periode van 2 maanden. In alle andere gevallen een sluiting voor een periode van 3 maanden

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor een periode van 6 maanden

3de constatering binnen twee jaar na de 2de constatering

Sluiting voor onbepaalde tijd

 

Van deze overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:

  • Verkoop van harddrugs door eigenaar/huurder/bewoner.

  • Aanwezigheid van harddrugs in de woning in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram harddrugs/ voor GHB >5 ml).

Softdrugs

Bij de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin is vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. De last onder dwangsom kan aangemerkt worden als een soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.

 

De last strekt tot het geheel ongedaan maken of beëindigen van de overtreding van artikel 3 Opiumwet, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding van artikel 3 van de Opiumwet, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van de overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Wanneer niet aan de last wordt voldaan ontstaat er voor de eigenaar en/of bewoner (althans de overtreder) een betalingsverplichting (verbeurte van de dwangsom). De dwangsom wordt via een apart besluit ingevorderd (invorderingsbeschikking).

 

Hoogte dwangsom

Bij hennepstekkerijen en -kwekerijen in/bij woningen zal de hoogte van de dwangsom worden afgestemd op een verkoopprijs van € 4.070,- per kilo hennep dan wel € 114,77 per aangetroffen hennepplant, hennepstek of lege pot. Voor deze normbedragen is aangesloten bij “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht Standaardberekening en normen, Update 1 juni 2016” van het Functioneel parket (OM). Het opleggen van een last onder dwangsom is niet te beschouwen als het toebrengen van een verdergaande benadeling dan die welke voortvloeit uit het enkel doen naleven van de bedoelde voorschriften uit de Opiumwet. In dit opzicht kan de maatregel dan ook niet worden aangemerkt als een punitieve sanctie.

 

Bij overtreding van artikel 3 Opiumwet in verbinding met artikel 13b, lid 1, Opiumwet in of vanuit een woning of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:

 

1ste constatering

Last onder dwangsom

2de constatering binnen twee jaar na de 1ste constatering

Sluiting voor een periode van 3 maanden

3de constatering binnen twee jaar na de 2de constatering

Sluiting voor een periode van 6 maanden

4de constatering binnen twee jaar na de 3de constatering

Sluiting voor een periode van 12 maanden

 

Van deze overtreding is in ieder geval sprake (niet limitatieve opsomming) in de volgende gevallen:

  • Verkoop van softdrugs door eigenaar/ huurder/ bewoner.

  • Aanwezigheid van softdrugs in de woning in een handelshoeveelheid (> 5 gram softdrugs).

  • Aanwezigheid van een bedrijfsmatige hennepkwekerij (zie Aanwijzing Opiumwet).

3.4 Afwijkingen bij ernstige gevallen

In afwijking van het vorenstaande kan in ernstige gevallen afgeweken worden van de maatregelen die in de matrixen genoemd staan en kan direct een stap overgeslagen worden. Wanneer er sprake is van een ernstig geval hangt af van de omstandigheden van het geval en kan dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Zo kan de hoeveelheid aangetroffen drugs daarbij van belang zijn evenals bijkomende omstandigheden.

 

Bij de afweging in hoeverre er sprake is van een ernstig geval kan onder meer (niet-limitatief) gedacht worden aan één of meer van de volgende indicatoren:

  • De aangetroffen hoeveelheid drugs/hennepplanten overschrijdt ruimschoots de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik;

  • De mate waarin het pand betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is;

  • Strafbare feiten, geweldsdelicten, verboden wapenbezit als bedoeld in de wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan het pand;

  • Vermoedens van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten;

  • De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n);

  • De mate van overlast;

  • Aannemelijkheid dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid van drugs hierop duidt.

4. Uitgangspunten optreden

 

4.1 Inleiding

Derde belanghebbenden moeten er op kunnen vertrouwen dat wettelijke voorschriften worden gehandhaafd en dat bij overtreding wordt opgetreden. Volgens jurisprudentie is het, behoudens bijzondere omstandigheden, onjuist noch onredelijk te achten dat de gemeente in het geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift – in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking – niet besluit tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.

 

Gelet op het algemene belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel gebruik van deze bevoegdheid maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat – hetgeen in geval van de Opiumwet niet aan de orde zal zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Daarbij wordt aangetekend dat ingevolge jurisprudentie het feit dat een exploitant een financieel belang heeft bij de exploitatie van een inrichting, niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt op grond waarvan van handhavend optreden kan worden afgezien.

 

4.2 Werkwijze

Rapportage

De politie informeert de burgemeester zo spoedig mogelijk na een constatering van een overtreding van de Opiumwet door middel van een politierapportage aan de Burgemeester.

Bestuurlijke maatregel

Op basis van deze beleidsregels bepaalt de burgemeester welke bestuurlijke maatregel moet volgen op de geconstateerde overtreding in of vanuit het pand. In beginsel wordt er dus overeenkomstig deze beleidsregels besloten. Alleen op basis van feiten en omstandigheden kan de burgemeester in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals in deze beleidsregel is vastgesteld (artikel 4:84 Awb. de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid). Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of een pand voor een langere periode wordt gesloten.

Voorbereiding van het besluit tot last onder bestuursdwang of last onder dwangsom

Ter voorbereiding van een besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of dwangsom, wordt in beginsel het voornemen bekend gemaakt waartegen zienswijzen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, kunnen worden ingediend (artikel 4:8 en 4:9 Awb). Hiervan wordt afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet (artikel 4:11, onder a Awb).

Begunstigingstermijn bij last onder bestuursdwang

Behoudens spoedeisende gevallen wordt in de regel bij sluiting een begunstigingstermijn geboden. Deze termijn verschaft de betrokken exploitant of eigenaar de gelegenheid zelf uitvoering te geven aan een bevel tot sluiting op basis van artikel 13b Opiumwet. Gedurende deze termijn kan betrokkene de nodige voorbereidingen treffen, zoals het verwijderen van bederfelijke etenswaar en andere spullen en/of afsluiten van water en elektriciteit. Blijkt betrokkene na afloop van de begunstigingstermijn geen uitvoering te hebben gegeven aan het op grond van artikel 13b Opiumwet gegeven sluitingsbevel van de burgemeester, dan wordt dit door of namens de burgemeester uitgevoerd. Daarbij kunnen de eventuele kosten worden verhaald (op degene wie de begunstigingstermijn aangaat).

 

Ingevolge artikel 5:24, vijfde lid, van de Awb behoeft bij een beslissing tot toepassing van bestuursdwang geen begunstigingstermijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Als spoedeisend geval waarbij geen begunstigingstermijn wordt gegund, wordt in ieder geval aangemerkt de handel in en/of aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte. Bij handel in en/of aanwezigheid van harddrugs in een voor het publiek openstaande ruimte is de openbare orde dermate sterk betrokken dat niet behoeft te worden gewacht tot de eigenaar/beheerder ervan in de gelegenheid is gesteld zelf maatregelen te treffen. Grondslag hiervoor vormt het feit dat handel en gebruik in harddrugs een ontwrichtend effect heeft op de bewegingsvrijheid van burgers, het begaan van misdrijven in de hand werkt en een zodanig uitstralend negatief effect heeft dat daardoor de openbare orde wordt aangetast.

Bestuursdwang (sluiting)

Bij voorbereidingshandelingen/aanwezigheid of handel in drugs in lokalen wordt gekozen voor een sluiting (het toepassen van last onder bestuursdwang). Een sluiting wordt gezien als het meest effectieve middel om de overtreding ongedaan te maken, een einde te maken aan de handel in drugs vanuit dat pand en de loop naar dat pand te ontnemen, zodat klanten en dealers geen gebruik meer maken van dat pand voor de handel in drugs. Gezien het grote financiële gewin in het circuit van de drugshandel, mag van een dwangsom weinig effect worden verwacht, in de zin dat naar verwachting niet zal worden bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald. Bestuursdwang is een effectiever middel.

 

Sluiting zal in de regel gebeuren door het sluiten van de deuren en ramen van het pand en de verzegeling hiervan, het is ook mogelijk dat de toegang van het pand fysiek dichtgemaakt wordt.

 

Bij het toepassen van een sluiting/ bestuursdwang, wordt het (niet) voor het publiek toegankelijke lokaal gesloten. Op grond van art. 2:41 van de APV van de gemeente Oosterhout is het verboden om een door de burgemeester op grond van art. 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

 

Een bekendmaking van het besluit tot sluiting alsmede een (waarschuwings)bord o.i.d. wordt duidelijk zichtbaar aangebracht op het te sluiten pand/perceel.

Dwangsom

Een last onder dwangsom wordt toegepast wanneer in een woning voorbereidingshandelingen en/of een eerste overtreding van de Opiumwet wordt geconstateerd met betrekking tot softdrugs. Nadere uitleg over de toepassing van de dwangsom, is al opgenomen 3.3.2 Softdrugs (in een woning).

Registratie van het besluit

Op grond van de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen Onroerende Zaken (WKPB) moet een bestuursorgaan dat publiekrechtelijke beperkingen mag opleggen (bijvoorbeeld een sluiting) hiervan een registratie (beperkingenregister) bijhouden. Daarnaast is het bestuursorgaan verplicht de gegevens over kadastrale objecten waarop een beperking rust te melden aan de zogenaamde Landelijke Voorziening. Dit betekent dat elk besluit dat op basis van artikel 13b Opiumwet wordt genomen centraal binnen de gemeente wordt geregistreerd waarna de melding aan de Landelijke Voorziening wordt verzorgd. Iedereen kan op deze wijze kennis nemen van eventueel van kracht zijnde of eerdere sluiting(en) van een pand of perceel.

Intrekken vergunning

Indien van toepassing, zal naast de bestuurlijke handhaving op grond van artikel 13b Opiumwet, bij elke constatering van een overtreding van de Opiumwet de mogelijkheid worden bezien van intrekking van de Drank- en Horecawetvergunning op grond van artikel 31 eerste lid, sub d, van de Drank- en Horecawet, dan wel de exploitatievergunning woon- en leefklimaat op grond van artikel 2:28 (lid 3) van de APV van de gemeente Oosterhout.

 

4.3 Herhaling overtreding

In deze beleidsregel wordt uitgegaan van herhaalde constateringen/ overtredingen, indien deze heeft plaatsgevonden in hetzelfde pand (woning/lokaal). De termijn waarbinnen er sprake is van een herhaalde overtreding is 2 jaar. Dus als een overtreding heeft plaatsgevonden wordt, zoals in hoofdstuk 3 weergeven, van een volgende overtreding uitgegaan als deze heeft plaatsgevonden binnen twee jaar na constatering van de vorige overtreding. Is de termijn langer dan twee jaar dan wordt de nieuwe overtreding weer beschouwd als een eerste overtreding.

 

Met dit beleid wordt voorkomen dat telkens van een eerste overtreding moet worden uitgegaan wanneer een pand van eigenaar verwisselt of van exploitant. Het beleid is uitdrukkelijk gericht op het voorkomen van herhaling van de overtreding in dezelfde inrichting. Daarbij is het niet nodig dat de herhaling van de overtreding door dezelfde exploitant wordt gepleegd. Hiermee wordt voorkomen dat zich steeds een nieuwe ondernemer (stroman) in het betreffende bedrijf vestigt en daarmee de beleidsuitgangspunten van dit beleid worden omzeild. Sluitingen op basis van artikel 13b Opiumwet worden ingeschreven in de openbare registers (Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen) en mogen dan ook als bekend worden beschouwd.

 

Bij cumulatie van op te leggen maatregelen is de zwaarst gestelde maatregel van toepassing.

5. Vaststelling en inwerkingtreding, alsmede intrekking

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door de burgemeester, na consultatie van de (team)driehoek. De driehoek is geconsulteerd op 29 juni 2020

Inwerkingtreding, alsmede intrekking

Deze beleidsregels hebben onmiddellijke werking en zijn dus van toepassing op besluiten die worden genomen na inwerkingtreding van deze beleidsregels. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgende op die van openbare bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout”, vastgesteld op 1 september 2016.

Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout’.

Overgangsregeling

Overtredingen van artikel 13b Opiumwet vanaf 16 juli 2020 waarop een bestuurlijke reactie is gevolgd in de vorm van een schriftelijke waarschuwing of last onder bestuursdwang tot sluiting worden meegeteld als overtreding van artikel 13b Opiumwet als bedoeld in deze nieuwe beleidsregels.

 

Aldus vastgesteld te Oosterhout op 15 juli 2020

De burgemeester van Oosterhout

M. Buijs

Naar boven