Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort houdende regels omtrent de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort)

Inhoudsopgave

 

 

Verordening fysieke leefomgeving

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Hoofdstuk II Houtopstanden

Hoofdstuk III Standplaatsen

Hoofdstuk IV Markten

Hoofdstuk V Bruikbaarheid en aanzien weg

(voorwerpen, terrassen, aanleggen-, beschadigen- en veranderen van een weg en uitweg)

Hoofdstuk VI Geluidhinder

Hoofdstuk VII Reclame

Hoofdstuk VIII Erfgoed

Hoofdstuk IX Gesloten bodemenergiesystemen

Hoofdstuk X Bodem

Hoofdstuk XI Slotbepalingen

 

 

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene toelichting

1.1 Inleiding

1.2 Aanpak inventarisatie verordeningen (en beleidsregels)

1.3 Doel en uitgangspunten integratie van verordeningen

1.4 Opzet verordening fysieke leefomgeving Amersfoort

 

Hoofdstuk 2 Toelichting

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Hoofdstuk II Houtopstanden

Hoofdstuk III Standplaatsen

Hoofdstuk IV Markten

Hoofdstuk V Bruikbaarheid en aanzien weg

(voorwerpen, terrassen, aanleggen-, beschadigen- en veranderen van een weg en uitweg)

Hoofdstuk VI Geluidhinder (hoofdstuk 6)

Hoofdstuk VII Reclame (hoofdstuk 7)

Hoofdstuk VIII Erfgoed (hoofdstuk 8)

Hoofdstuk IX Gesloten bodemenergiesystemen (hoofdstuk 9)

Hoofdstuk X Bodem (hoofdstuk 10)

Hoofdstuk XI Slotbepalingen (hoofdstuk 11)

 

BIJLAGE

Bijlage 1: Kaarten met aangewezen interferentiegebieden

 

 

Verordening

 

De raad van de gemeente Amersfoort;

heeft het voorstel van het college van burgemeester en wethouders gelezen van 3 maart 2020, afdeling SO (nr. 1238333),

vindt het nodig dat de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving voor Amersfoort worden gebundeld,

heeft artikel 121, 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 2.2.a en 2.2.b Bor, artikel 18 Wet bodembescherming, artikel 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo gelezen,

 

besluit vast te stellen:

 

Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

Algemeen

  • -

    Apv: Algemene plaatselijke verordening Amersfoort;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: burgemeester of burgemeester en wethouders;

  • -

    burgemeester en wethouders: college van burgemeester en wethouders van Amersfoort;

  • -

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • -

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • -

    bebouwde kom: bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet, bij hun besluit van 19 april 2005;

Houtopstanden

  • -

    bebouwde kom: bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld overeenkomstig de Wet Natuurbescherming (artikel 9.9 juncto artikel 4.1a), waarvoor de Apv van toepassing is;

  • -

    boom: houtig opstaand gewas met een dwarsdoorsnede van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld waarbij in geval van meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam geldt;

  • -

    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand in een bosplantsoen met een min of meer gesloten bladerdak of een houtopstand bestaande uit een boomgroep van meer dan 10 bomen;

  • -

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • -

    houtopstand: een of meer bomen, hakhout, een houtwal of houtig opstaande gewassen met een min of meer aaneengesloten bladerdak van minimaal 50 vierkante meter;

  • -

    vellen: rooien, kappen, verplanten, snoeien van meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen en achterstallige vormsnoei, of het verrichten van andere handelingen zowel boven- als ondergronds die de dood van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

Standplaatsen

  • -

    standplaats: vaste plaats in een openbare en in de open lucht gelegen plek waar goederen dan wel diensten te koop worden aangeboden of worden afgeleverd, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Apv;

Markten

  • -

    markt: door het college ingestelde warenmarkt of themamarkt;

  • -

    marktterrein: gehele oppervlakte in de openbare ruimte of voor het publiek vrij toegankelijke grond, die bij besluit van burgemeester en wethouders voor het uitoefenen van de markthandel is of wordt aangewezen;

  • -

    standplaats: ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • -

    vaste standplaats: standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

  • -

    dagplaats: standplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel is ingenomen;

  • -

    standwerken: activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en publiek probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

  • -

    standwerkerplaats: standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • -

    vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats, een standplaats, of voor het organiseren van een markt;

  • -

    gegadigdenadministratie: administratie waarin gegevens van gegadigden voor een vaste standplaats zijn opgenomen;

  • -

    anciënniteitlijst: lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats;

  • -

    brancheringslijst: lijst met artikelen(groepen) of branches;

  • -

    marktmeester: persoon die als zodanig is aangewezen door burgemeester en wethouders;

  • -

    seizoenplaats: standplaats die tot wederopzegging beschikbaar wordt gesteld en waarin een seizoengebonden artikel wordt verkocht;

  • -

    markt- en ventcommissie: door burgemeester en wethouders ingestelde commissie van advies, die tot taak heeft burgemeester en wethouders te adviseren inzake marktaangelegenheden.

Bruikbaarheid van de weg: terras

  • -

    terras: in de openbare ruimte liggend deel van een bedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt;

Erfgoed

  • -

    archeologische beleidskaart: topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop archeologische waardevolle (verwachtings-)gebieden zijn aangegeven waarbij onderscheid wordt gemaakt in waarde- en verwachtingscategorieën en het daarbij te voeren beleid;

  • -

    archeologisch plan van aanpak: concreet plan dat weergeeft hoe de archeologische uitvoerder het onderzoek gaat uitvoeren en dat voldoet aan het archeologisch programma van eisen, indien aanwezig; het bevat een beredeneerde keuze van de toe te passen methodiek;

  • -

    archeologisch programma van eisen: programma dat door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek, conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • -

    beeldbepalend pand: gebouw of object met een cultuurhistorische waarde, dat of de monumenten in het stadsgezicht ondersteunt òf wanneer het buiten het stadsgezicht is gelegen het straatbeeld bepaalt vanwege architectuurhistorische waarden;

  • -

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten te verwachten zijn. Aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart als gebied met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting;

  • -

    beschrijving: beschrijving betreft een rapportage van de bouwhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of archeologische waarden;

  • -

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument of beeldbepalend pand. De rapportage voldoet naar het oordeel van burgemeester en wethouders aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

  • -

    CRK subcommissie Erfgoed: door burgemeester en wethouders ingestelde adviescommissie met als taak burgemeester en wethouders conform het Reglement van Orde stadsbouwmeester, Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en CRK-subcommissie Erfgoed te adviseren over de aanwijzing van monumenten, de toepassing van de Erfgoedwet, deze verordening, het monumentenbeleid en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    Erfgoedregister: digitale kaart van gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stads- of dorpsgezichten, beeldbepalende panden en waardevolle panden en door het rijk aangewezen rijksmonumenten en rijksbeschermde stadsgezichten in de gemeente Amersfoort; het register bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het monument;

  • -

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht, dat door burgemeester en wethouders ingevolge artikel 18 van deze verordening is aangewezen. Het betreft hierbij groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • -

    gemeentelijk monument: overeenkomstig artikel 5 van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • a.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of ecologische of cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terrein van algemeen belang wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a;

    • c.

      archeologisch monument;

  • -

    gemeentelijke richtlijnen voor archeologisch onderzoek: document opgesteld door de afdeling archeologie van de gemeente met daarin richtlijnen over archeologisch onderzoek, uitwerking en rapportage die aanvullend zijn op de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • -

    kerkelijk monument: monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of paraochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • -

    monumentenzorg en archeologie: ambtelijke afdelingen die belanghebbenden en de CRK subcommissie Erfgoed adviseren over de waardering en omgang met onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden in de stad;

  • -

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    sloopvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    waardevol archeologisch gebied: gebied waar op basis van historische bronnen en archeologisch onderzoek een hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen bekend is, aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart als gebied met een hoge archeologische waarde of als archeologisch monument;

Gesloten bodemenergiesystemen

  • -

    interferentiegebied: gebied binnen de gemeente Amersfoort waarin ordening van bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van negatieve onderlinge beïnvloeding van meerdere bodemenergiesystemen of anderszins ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie;

  • -

    gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig;

  • -

    open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening

Bodem

  • -

    gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

  • -

    hoogte van de weg: hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

  • -

    NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • -

    NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

  • -

    omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    straatpeil:

    • a.

      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

    • b.

      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  • -

    weg: elk voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg of pad daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 5:5, 5:6, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 2:1 van deze verordening.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:6 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

  • 2.

    De vergunning kan bovendien worden geweigerd indien de aanvraag daartoe niet dan wel niet volledig is ingediend binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd.

  • 3.

    Onder redelijke termijn als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan 8 weken, tenzij in een afzonderlijke bepaling een afwijkende termijn is opgenomen.

HOOFDSTUK II HOUTOPSTANDEN

Artikel 2.1 Omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand in particulier eigendom waarvan de stamomtrek, gemeten op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld minder is dan 35 centimeter;

    • b.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet geknotte populieren of wilgen;

    • c.

      vruchtbomen in en windschermen om boomgaarden;

    • d.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • e.

      kweekgoed;

    • f.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • g.

      houtopstand als bedoeld in de Wet natuurbescherming die gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij:

      • a.

        de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

        • 1.

          geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are of;

        • 2.

          bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

      • b.

        de houtopstand zich bevindt op erven en in tuinen;

    • h.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders;

    • i.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • j.

      houtopstand gelegen in een beschermd natuurgebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming;

    • k.

      houtopstand waarvan naar het oordeel van burgemeester en wethouders vellen onverwijld nodig is vanwege acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang waarin het onverantwoord is om de reguliere procedure voor het verkrijgen en gebruiken van een omgevingsvergunning te doorlopen.

Artikel 2.2 Indienen omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan door of namens degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, worden aangevraagd.

  • 2.

    Indien bij de aanvraag geen toestemming is overgelegd van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, nemen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning niet in behandeling.

Artikel 2.3 Weigeringsgronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning voor een boom die voorkomt op de kaart van monumentale bomen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen om zwaarwegende redenen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

    • g.

      de boomwaarde van de houtopstand.

Artikel 2.4 Bijzondere vergunningvoorschriften

  • 1.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant en/of elders gecompenseerd.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden ten aanzien van de geldigheidsduur.

Artikel 2.5 Herplantplicht bij vellen zonder vergunning

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in dit hoofdstuk van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het besluit tot het opleggen van een verplichting tot herbeplanting, de zakelijk gerechtigde of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van de voorziening, de mogelijkheid bieden om, in plaats van de opgelegde voorgeschreven herbeplantingsverplichting, een nader te bepalen vergoeding te betalen. De vergoeding dient in redelijke verhouding te staan tot de waarde van de boom.

  • 3.

    Wordt een herbeplantingsverplichting opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5.

    Het is verboden om in strijd met een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid te handelen of na te laten.

Artikel 2.6 Schadevergoeding

Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand ten gevolge van een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 2.7 Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders zijn aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de boom te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het is verboden om in strijd met het gestelde in het eerste lid of tweede lid te handelen of na te laten.

Artikel 2.8 Afstand van erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 2.9 Kaart met monumentale bomen in gemeentelijke eigendom

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen een kaart van monumentale bomen in gemeentelijke eigendom op en kan daarin ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden wijzigingen aanbrengen;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders plaatsen een boom op deze kaart indien aan onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • a.

      plantjaar en boomgrootte: een boom binnen de gemeentegrenzen van Amersfoort waarbij het plantjaar meer dan 80 jaar geleden is of, als het plantjaar onbekend is, een stamdiameter heeft groter dan 100 centimeter op 1,3 meter hoogte boven maaiveld; en

    • b.

      technische levensduur: een boom die een technische levensduur heeft van meer dan 5 jaar; en

    • c.

      de boom bezit tenminste een van de onderstaande kenmerken:

      • 1.

        beeldbepalendheid;

      • 2.

        ecologische waarde;

      • 3.

        cultuurhistorische waarde;

      • 4.

        zeldzaamheid, uniciteit of dendrologie;

  • 3.

    De gemeentelijke kaart geeft aan de plaatselijke aanduiding en de tenaamstelling en voorts een beschrijving van de boom, waarbij zo nodig met name de onderdelen worden genoemd waarop de bescherming is gericht.

  • 4.

    Bomen die na plaatsing op de gemeentelijke kaart worden geveld, worden van de kaart afgevoerd.

HOOFDSTUK III STANDPLAATSEN

Artikel 3:1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders weigerende vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      indien op voorhand blijkt dat de aanvrager niet in staat is de standplaats persoonlijk in te nemen.

  • 4.

    Een vergunning wordt in het belang van de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 1:8, in ieder geval geweigerd indien dit wordt gedaan:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

Artikel 3:2 Intrekking standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de vergunning tijdelijk, dan wel blijvend, worden ingetrokken indien als gevolg van bijvoorbeeld reconstructie van de openbare weg, werkzaamheden of de herinrichting van de openbare weg van een standplaatsvergunning geen gebruik (meer) kan worden gemaakt.

Artikel 3.3 Toewijzing bij overlijden of arbeidsongeschiktheid

  • 1.

    In geval van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de standplaatsvergunning worden toegewezen aan de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2.

    Indien de standplaatsvergunning niet kan worden toegewezen op grond van het vorige lid, dan kan de vergunning worden toegewezen aan een kind of medewerker die:

    • a.

      direct daaraan voorafgaand, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende een zelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd;

    • b.

      bij notariële akte heeft aangetoond dat de onderneming in eigendom van de medewerker is overgegaan en dat de standplaats geen economische factor is in de overname.

  • 3.

    Een aanvraag tot toewijzing wordt ingediend binnen 12 weken nadat de vergunninghouder is overleden, dan wel nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

Artikel 3:4 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 3:5 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 3:1, eerste lid, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Utrecht 2010.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 3:1, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

HOOFDSTUK IV MARKT

Artikel 4.1 Regels over de markt

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de markt bepalen:

    • a.

      op welke locaties de markt wordt gehouden;

    • b.

      het aantal standplaatsen;

    • c.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • d.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • e.

      welke plaatsen op het marktterrein worden aangewezen als vaste standplaats en als standwerkerplaats;

    • f.

      welke gedeelten van het marktterrein bestemd zijn voor het verhandelen van bepaalde artikelen;

    • g.

      welke gedeelten van het marktterrein bestemd zijn voor het plaatsen van verkoopwagens;

    • h.

      welke gedeelten van het marktterrein bestemd zijn voor frituren, bakken en braden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b.

      een maximum aantal standplaatsen per branche.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen, om bijzondere of dringende redenen, bepalen dat:

    • a.

      geen markt wordt gehouden dan wel op een andere dag wordt gehouden;

    • b.

      een markt tijdelijk geheel of gedeeltelijk op een andere locatie wordt gehouden;

    • c.

      een wijziging wordt aangebracht in het aanvangs- en/of sluitingsuur van de markt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen over:

    • a.

      de inschrijving en registratie in de anciënniteitlijst en gegadigdenadministratie;

    • b.

      het toewijzen en bezetten van standplaatsen;

    • c.

      het gebruik van de standplaats;

    • d.

      de energievoorziening op de markt;

    • e.

      het maken van reclame op de markt;

    • f.

      de orde en veiligheid op de markt;

    • g.

      het tegengaan van verontreiniging van het marktterrein.

Artikel 4.2 Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.8 kunnen burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet te behandelen indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

Artikel 4.3 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.

Artikel 4.4 Vereisten toewijzing standplaatsvergunning

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij burgemeester en wethouders en een geldig legitimatiebewijs toont.

Artikel 4.5 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders trekken een vaste standplaatsvergunning in bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij de vergunning wordt overgeschreven met inachtneming van het bepaalde in het marktreglement;

  • 2.

    Indien degene op wie een vergunning wordt overgeschreven al een vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vaste standplaatsvergunning intrekken indien een vergunninghouder zich voor een periode van gedurende twee jaren wegens ziekte heeft laten vervangen.

Artikel 4.6 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 4.3 kunnen burgemeester en wethouders een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken of schorsen indien de vergunninghouder of een persoon die hem/haar bijstaat:

  • 1.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • 2.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • 3.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

  • 4.

    de marktmeester belemmert in de uitoefening van diens taak dan wel de door de marktmeester gegeven aanwijzingen niet naleeft.

Artikel 4.7 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Onverminderd het bepaalde in artikel 4.6 kunnen burgemeester en wethouders een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkerplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkerplaats uitsluiten, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkerplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

  • e.

    de marktmeester belemmert in de uitoefening van diens taak dan wel de door de marktmeester gegeven aanwijzingen niet naleeft.

Artikel 4.8 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kunnen burgemeester en wethouders een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog.

Artikel 4.9 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten zoals bedoeld in artikel 5:15 van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort op het marktterrein tijdens de duur van de markt;

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid voor de verkoop van alcoholvrije dranken en voor directe consumptie geschikte etenswaren ten behoeve van op de markt werkzame personen.

Artikel 4.10 Organisatievergunning voor markten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een markt te organiseren;

  • 2.

    Een organisatievergunning kan uitsluitend worden verleend aan een rechtspersoon.

  • 3.

    Een organisatievergunning kan uitsluitend worden verleend voor het organiseren van een themamarkt indien de branches van deze markt naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende onderscheidend of voldoende van ondergeschikte betekenis zijn ten opzichte van de op de Amersfoortse markten gevoerde branches;

  • 4.

    Een aanvraag van een organisatievergunning bevat een door het bestuur van de rechtspersoon vastgesteld plan, dat waarborgt dat de markt op een ordentelijke en veilige wijze wordt georganiseerd en waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a.

      de wijze waarop de organisatie van de markt is geregeld;

    • b.

      de wijze waarop de standplaatsen worden toegewezen;

    • c.

      de wijze waarop het toezicht op de veiligheid van de bezoekers aan de markt is geregeld;

    • d.

      de afspraken met de hulpverleningsdiensten;

    • e.

      de wijze waarop het afval van de markt wordt ingezameld en het marktterrein schoon wordt opgeleverd na de markt;

    • f.

      de wijze waarop de informatievoorziening aan omwonenden is geregeld;

    • g.

      de namen en bereikbaarheid van de personen die verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse gang van zaken op de markt.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning als de markt naar hun oordeel niet op een ordentelijke en veilige wijze kan worden georganiseerd dan wel als continuïteit van de markt niet gewaarborgd is;

Artikel 4.11 Dagelijkse leiding, toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester, de adjunct-marktmeester en de assistenten-marktmeester, alsmede de bij besluit van het college aangewezen personen.

HOOFDSTUK V BRUIKBAARHEID EN AANZIEN WEG

Artikel 5.1 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie van de openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van burgemeester en wethouders een openbare plaats of een gedeelte van een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan, naast de genoemde gronden in artikel 1:8, worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

5.2 Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Apv;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27 van de Apv (terras bij horecabedrijf) en artikel 5:4;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3:1;

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Utrecht 2010.

  • 4.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken.

  • 6.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.3 Vrij te stellen categorieën

Burgemeester en wethouders kunnen categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor en onder welke voorwaarden het verbod in het eerste lid van artikel 5:1 niet geldt.

Artikel 5:4 Terrasvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een terras te hebben voor zover dit zich op of aan een openbare plaats bevindt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de terrasvergunning weigeren:

    • a.

      in het belang van de volksgezondheid;

    • b.

      de bescherming van het milieu;

    • c.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • d.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen in de terrasvergunning voorschriften over de afmetingen, het onderhoud en het uiterlijk aanzien van het terras.

  • 4.

    Het bepaalde in het tweede en derde lid geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Provincie Utrecht 2010.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een terras bij een inrichting in de zin van artikel 174 Gemeentewet, voor zover deze zich op de weg bevindt, over de ingebruikname van die weg ten behoeve van het terras.

Artikel 5.5 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door burgemeester en wethouders in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Utrecht 2010, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.6 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan burgemeester en wethouders, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien burgemeester en wethouders het maken of veranderen van de uitweg hebben verboden.

  • 2.

    Van de melding als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt kennis gegeven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verbieden het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd indien burgemeester en wethouders niet binnen vier weken na ontvangst van de melding hebben beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Utrecht 2010.

HOOFDSTUK VI GELUIDHINDER

Artikel 6:1 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f. en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de onder f. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    • e.

      de controle op geluidvoorschriften plaatsvindt conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.

    • f.

      Tabel f.

      7.00-19.00 uur

      19.00-23.00 uur

      23.00-7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de normen gesteld in het eerste lid.

  • 4.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 6.2 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Activiteitenbesluit milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995.

  • 4.

    Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

HOOFDSTUK VII RECLAME

Artikel 7:1 Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op, aan of in een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      onverlichte opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      onverlichte opschriften, aankondigingen of afbeeldingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      onverlichte opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk zijn betrokken, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben.

    • e.

      onverlichte opschriften, aankondigingen of afbeeldingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

    • f.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen van kennelijk tijdelijke aard op of aan een onroerende zaak welke niet gelegen is in het in het Gevelhandboek genoemde kernwinkelgebied, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits deze opschriften, aankondigingen of afbeeldingen niet langer dan zes weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand, tenzij de handelsreclame een bouwwerk betreft;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak, tenzij in dit onderwerp wordt voorzien door de Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het derde lid, kunnen burgemeester en wethouders plaatsen en/of categorieën reclameobjecten aanwijzen waar het verbod, zoals genoemd in het eerste lid, niet geldt.

HOOFDSTUK VIII ERFGOED

Paragraaf VIII.1 Erfgoedregister

Artikel 8:1 Het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed, genaamd het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Paragraaf VIII.2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 8:2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed als dat cultuurgoed:

    • a.

      van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is; en

    • b.

      dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en

    • c.

      dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan de CRK subcommissie Erfgoed;

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 8:3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8:2, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 8:2, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

Paragraaf VIII.3 Aanwijzing tot gemeentelijk monument

Artikel 8:4 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. De eigenaar is desgevraagd verplicht het onderzoek uit te laten voeren.

Artikel 8:5 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 8:4 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 8:6 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf VIII.4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 8:5 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8:7 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 8:4 advies aan de CRK subcommissie Erfgoed waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De CRK subcommissie Erfgoed brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit. Deze termijn kan eenmalig met 8 weken worden verlengd.

Artikel 8:8 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8:9 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders brengen het besluit ter kennis van de gemeenteraad.

  • 3.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt deze onverwijld opgenomen in op de monumentenlijst Amersfoort.

Artikel 8:10 Spoedaanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    In afwijking van artikel 8:7 wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, aan de CRK subcommissie Erfgoed advies na vaststelling gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 3.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 52 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 8:4.

  • 4.

    Op advies van de gemeentelijke adviescommissie kan het besluit tot aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument worden verlengd met 52 weken door burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Paragraaf VIII.4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 6.

    Artikel 8:9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 8:11 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf VIII.3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

     

Paragraaf VIIII.4 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Artikel 8:12 Verbodsbepalingen

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 8:13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een handeling te verrichten als is beschreven in het eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 8:14 Intrekken van de omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 8:13, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

  • c.

    niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

Artikel 8:15 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8:13, eerste lid, kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

     

Paragraaf VIII.5 Rijksmonumenten

Artikel 8:16 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de CRK subcommissie Erfgoed, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Paragraaf VIII.6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 8:17 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de CRK subcommissie Erfgoed. Artikel 8:7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het erfgoedregister Amersfoort.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 8:18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8:19, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 8:19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het erfgoedregister Amersfoort.

Artikel 8:19 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning in gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te beschadigen of te vernielen, te slopen, te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stadsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 8:14 en 8:15 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

     

Paragraaf VIII.7 Beeldbepalende panden

Artikel 8:20 Registratie van beeldbepalende panden

De door het rijk in het kader van de aanwijzing van de stadsgezichten Binnenstad en Bergkwartier aangewezen beeldbepalende panden èn de uit inventarisaties voortgekomen beeldbepalende panden worden opgenomen op de digitale monumentenkaart.

Artikel 8:21 Advies CRK subcommissie Erfgoed inzake beeldbepalende panden

Vergunningplichtige bouwaanvragen worden om advies voorgelegd aan de CRK – subcomissie Erfgoed.

 

Paragraaf VIII.8 Archeologische gebieden

Artikel 8:22. Aanwijzing van archeologische waardevolle (verwachtings-)gebieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen archeologisch beleid vaststellen en op grond van nieuwe gegevens deze op een archeologische beleidskaart wijzigen, door een gebied of terrein aan te wijzen als Archeologisch Waardevol Gebied of Archeologisch verwachtingsgebied of de waarde/ verwachting van een gebied of terrein te wijzigen naar een lagere en/of hogere categorie.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders brengen de raad in kennis van het besluit tot aanwijzing of wijziging.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders registreren de aanwijzing of wijziging op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Artikel 8:23 Instandhouding van archeologische gebieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders nemen in het geldend bestemmingsplan bepalingen op met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een gebied met archeologische waarden of verwachtingen als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat archeologisch onderzoek moet worden verricht. De eigenaar is desgevraagd verplicht het onderzoek te laten uitvoeren.

Artikel 8:24 Archeologisch onderzoek

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Amersfoort een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd dient:

    • a.

      burgemeester en wethouders een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder 3, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de initiatiefnemer, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder 2 van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de gemeentelijke richtlijnen voor archeologisch veldonderzoek als bedoel in artikel 1 onder 12 nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.

HOOFDSTUK IX GESLOTEN BODEMENERGIESYSTEMEN

Artikel 9.1 Aanwijzing interferentiegebieden

De in bijlage 1 opgenomen omkaderde gebieden worden aangewezen als interferentiegebied in de zin van artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 9.2 Wijzigingsbevoegdheid college van burgemeesters en wethouders

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de grenzen van een interferentiegebied te wijzigen en opnieuw vast te stellen, indien zij van oordeel zijn dat dit ter voorkoming van interferentie tussen gesloten of open bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie nodig is. Over deze wijziging vindt afstemming plaats met Gedeputeerde Staten.

HOOFDSTUK X BODEM

Artikel 10.1 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740;

    • b.

      indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders staan een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij burgemeester en wethouders reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Voor die gebieden waar op grond van de bodemkwaliteitskaart (zie bijlage 14) van de Gemeente Amersfoort blijkt dat redelijkerwijs geen verontreiniging kan worden verwacht, wordt door burgemeester en wethouders algehele vrijstelling voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek gegeven (besluit college van burgemeester en wethouders 28 januari 2004, kenmerk 913051). Burgemeester en wethouders achten voor deze gebieden voldoende informatie omtrent de bodemkwaliteit beschikbaar, zoals bedoeld in lid 3. In bovengenoemde gevallen kan worden volstaan met het uitvoeren van het uitvoeren van historisch onderzoek conform de NEN-5725. Indien dit historisch onderzoek hiertoe aanleiding geeft kunnen op grond van artikel 2.4.2 aanvullende eisen worden gesteld.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.

  • 7.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw begonnen wordt.

Artikel 10.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 10.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Onverminderd het bepaalde artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 10.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

HOOFDSTUK XI SLOTBEPALINGEN

Artikel 11:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2:11, tweede lid en 4:11, eerste lid.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op de hoofdstukken IX en X.

Artikel 11:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Amersfoort.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk VIII.8 van deze verordening zijn belast medewerkers archeologie.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 4.

    Onverminderd het eerste, tweede en derde lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op de hoofdstukken IX en X

Artikel 11:3 Binnentreden woningen

  • 1.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 11:4 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    De volgende (delen) van verordeningen en delen uit de Apv (vastgesteld in de openbare vergadering van 28 april 2015) worden ingetrokken:

    • a.

      Hoofdstuk 4, afdeling 3 ‘Bomen’, van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort;

    • b.

      Hoofdstuk 5, afdeling 4 ‘Standplaatsen’ van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort;

    • c.

      Marktverordening Amersfoort 2013;

    • d.

      Hoofdstuk 2, afdeling 5, artikel 2.10 A, 2.10 B, 2.10 C, 2.10 D, 2.11 en 2.12 ‘Bruikbaarheid ten aanzien van de weg’ van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort;

    • e.

      Hoofdstuk 4, afdeling 1, ‘Onversterkte muziek en Overige geluidhinder’, artikel 4.5 en 4.6 van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort;

    • f.

      Hoofdstuk , afdeling 4, artikel 4:15 ‘Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame’, van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort;

    • g.

      Erfgoedverordening Amersfoort 2010;

    • h.

      Verordening gesloten bodemenergiesystemen gemeente Amersfoort 2019;

    • i.

      De artikelen 2.1.5, 2.4.1, 2.4.2 en 10.6 (handelende over bodemonderzoek, verbod bouwen op verontreinigde grond en herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften) van de Bouwverordening Amersfoort 2014,

Artikel 11:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening, genoemd in artikel 11:4, tweede lid, die golden op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning als bedoeld in hoofdstuk VIII die zijn ingediend vòòr de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van Erfgoedverordening Amersfoort 2010.

  • 3.

    De intrekking bedoeld in artikel 11:4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop die nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 11:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van 21 april 2020

de griffier, de voorzitter,

Toelichting  

 

Hoofdstuk 1 Algemene toelichting

 

1.1 Inleiding

Wanneer de Omgevingswet in werking treedt in 2021, heeft de gemeente in formele zin al een ‘tijdelijk’ omgevingsplan. Dat bestaat uit alle geldende ruimtelijke plannen en een aantal verordeningen die nu al op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl staan. De gemeente hoeft deze geldende ruimtelijke plannen en verordeningen niet opnieuw vast te stellen. Daarnaast komen ook de regels van de zogenaamde bruidsschat in het omgevingsplan. Dat zijn voormalige rijksregels die worden opgenomen in het Invoeringsbesluit van de Omgevingswet en die de gemeente ‘cadeau’ krijgt van het Rijk.

Tot 2029 is er een periode waarin de gemeente alle geldende plannen en verordeningen kan vervangen door omgevingsplannen die opgesteld zijn volgens de regels van de nieuwe Omgevingswet en voldoen aan de nieuwe (landelijke) standaarden. Dat is nodig want in het bestemmingsplan staan alleen ruimtelijk relevante regels, maar in het omgevingsplan zullen uiteindelijk veel meer regels staan.

De fysieke leefomgeving bestaat uit o.a. de volgende fysieke onderdelen van: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed. Daarnaast is duidelijk dat ook de thema’s gezondheid en duurzaamheid een rol spelen bij de inrichting van de fysieke leefomgeving

Om ons zo goed mogelijk voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 en de opgave om voor het hele grondgebied van Amersfoort één Omgevingsplan te laten vaststellen heeft de gemeenteraad van Amersfoort op 1 oktober 2019 een startnotitie Omgevingsplan vastgesteld waarin de volgende twee fasen worden onderscheiden met verschillende stappen:

 

Fase 1 – tot invoering Omgevingswet 2021

 

  • 1.

    Doorgaan met experimenteren met bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte (Chw-plannen);

  • 2.

    Alle bestemmingsplannen actualiseren;

  • 3.

    Maken van één verordening fysieke leefomgeving Amersfoort;

  • 4.

    Maken van een Amersfoortse bruidsschat;

  • 5.

    Oefenen met nieuwe structuren voor het omgevingsplan - pilots

Fase 2 – transitiefase (van het omgevingsplan van rechtswege naar het Omgevingsplan Amersfoort)

 

  • 6.

    Voorbereiden concept-ontwerp Omgevingsplan Amersfoort;

  • 7.

    Opstellen concept-ontwerp Omgevingsplan Amersfoort in 2021 en 2022;

  • 8.

    Formele wettelijke procedure Omgevingsplan Amersfoort in 2023.

Het omgevingsplan bevat dus straks alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied, zo ook de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving die nu verspreid staan in diverse verordeningen. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, worden die verordeningen niet beschouwd als onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan. Tijdens de wettelijke overgangsfase tot 2029 moet de gemeente vele regels uit deze verordeningen integreren in het omgevingsplan.

 

Om gewenste orde en overzichtelijkheid te scheppen hebben we nu alvast geïnventariseerd welke verordeningen over de fysieke leefomgeving er gelden. De volgende stappen hebben we genomen:

  • -

    inventariseren gemeentelijke verordeningen;

  • -

    analyseren welke regels in het omgevingsplan thuishoren;

  • -

    samenvoegen tot één actuele verordening met regels voor de fysieke leefomgeving.

 

 

1.2 Aanpak inventarisatie verordeningen (en beleidsregels)

Van de circa 300 Amersfoortse verordeningen en beleidsregels die op overheid.nl staan hebben 73 verordeningen en beleidsregels betrekking op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Om uit te maken welke onderwerpen zich lenen voor opname in de verordening voor de fysieke leefomgeving is een driedeling gevolgd waarvoor de volgende uitgangspunten zijn geformuleerd:

 

  • 1.

    Onderwerpen over de fysieke leefomgeving die plaatsgebonden activiteiten betreffen, moeten worden opgenomen. Denk aan onderwerpen zoals welstand, bouwverordening, erfgoedverordening, bomen en andere delen uit de APV.

 

  • 2.

    Regels over onderwerpen die de (fysieke) leefomgeving betreffen, maar ook een ander motief kennen, kunnen worden opgenomen, maar dat is niet verplicht en waar dit inbreuk zou maken op de taken en bevoegdheden van de burgemeester zelfs niet toegestaan. Andere regels over de (fysieke) leefomgeving die geen plaatsgebonden karakter hebben of regels met een persoonsgebonden of (persoonlijk) gedragsgerelateerd karakter worden evenmin verplicht opgenomen. Maar dat kan in veel gevallen wel.

  •  

  • Bijvoorbeeld een hondenuitlaatplek: de plek is een onderwerp dat de fysieke leefomgeving betreft en zou opgenomen kunnen worden maar het opruimen van de achtergebleven rommel en het aanlijnen van de honden zijn gedragsregels zijn niet gericht op de fysieke leefomgeving.

 

  • 3.

    Bij de onderwerpen die niet mogen worden geregeld, kan worden gedacht aan onderwerpen die niet de behartiging van de in de Omgevingswet geformuleerde doelen als motief hebben. Dit gaat om de volgende onderwerpen: regels over de openbare orde (burgemeestersbevoegdheid), feitelijke handelingen, persoonsgebonden regels, gedragsregels en legesbepalingen.

Bij nadere analyse van de 73 verordening bleek dat we feitelijk een tweedeling hebben overgehouden, namelijk regels die moeten en regels die niet mogen worden overgenomen.

Van de 73 verordeningen en beleidsregels zijn er 16 die een plek zouden moeten krijgen in het omgevingsplan. Deze zijn stuk voor stuk nog weer verder geanalyseerd aan de hand van een format. In dit format zijn naast een feitelijke analyse o.a. ook kwantitatieve gegevens, het wettelijk kader nu en straks, betrokken medewerkers, afdelingen en instanties opgenomen en is ook aangegeven wie de klant/gebruiker is. Genoemde analyse heeft het volgende resultaat:

 

Opnemen in de Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort:

  • 1.

    De volgende onderdelen uit de Algemene plaatselijke verordening:

    • -

      Houtopstanden

    • -

      Standplaatsen

    • -

      Bruikbaarheid ten aanzien van de weg

    • -

      (voorwerpen, terrassen, aanleggen-, beschadigen- en veranderen van een weg en uitweg)

    • -

      Geluidhinder

    • -

      Reclame

  • 2.

    Marktverordening

  • 3.

    Erfgoedverordening

  • 4.

    Verordening gesloten bodemenergiesystemen

  • 5.

    Bodem uit Bouwverordening

Opnemen in de beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort:

  • 1.

    Beleidsregel Bomen 2014

  • 2.

    Beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan 2010*

  • 3.

    Beleidsregels voor het plaatsen van GSM-installaties 2000

  • 4.

    Beleidsregels kamerverhuur gemeente Amersfoort 2017

  • 5.

    Beleidsregels Standplaatsvergunningen Amersfoort 2013

  • 6.

    Beleidsregels Oplaadinfrastructuur Elektrische Voertuigen 2016

  • 7.

    Beleidsregels kabels en leidingen Amersfoort 2009*

  • 8.

    De terrassennota Amersfoort 2013

  • 9.

    Marktreglement Amersfoort 2013

Het volgende beleid is vervolgens alsnog niet opgenomen in de nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort:

 

  • 10.

    Het afwijkingenbeleid voor het bestemmingsplan is verouderd (vastgesteld op 30 december 2010). Er is een nieuwe versie van de beleidsregels welke in de praktijk sinds 2017 al wordt toegepast middels afzonderlijke omgevingsvergunningen. We kunnen het gewijzigde afwijkingenbeleid nu niet beleidsneutraal in voorliggende verordening meenemen. Het is efficiënter en praktischer om deze regels direct mee te nemen in het Omgevingsplan voor het hele grondgebied en ook in de pilots omgevingsplan voor het Hoogland en De Hoef-west.

  • 11.

    De beleidsregels kabels en leidingen zijn niet opgenomen omdat het grotendeels gaat om uitwerking van de Telecomwet, procedureregels, voorschriften en instructies voor netwerkbeheerders.

 

Tot slot wordt nog opgemerkt dat in de geldende bestemmingsplannen al een dynamische verwijzing is opgenomen naar de beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 en de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009, dit betekent dat ze nu niet opgenomen hoeven te worden in de voorliggende verordening. En de grondslag voor de beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen 2006 geldt niet meer doordat het Bouwbesluit 2003 is vervangen door Bouwbesluit 2012. Bij de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 had de verordening al kunnen worden ingetrokken.

 

1.3 Doel en uitgangspunt integratie van verordeningen

Het opnemen of verwerken van een integrale omgevingsverordening in het omgevingsplan is naar verwachting minder ingrijpend dan het integreren van de huidige sectorale verordeningen.

Doel van de integratie is geweest om te komen tot een eenduidige opzet, een goede onderlinge samenhang.

 

Uitgangspunt daarbij is om verordeningen beleidsneutraal te integreren.

Quick wins: het doorvoeren van wijzigingen die de leesbaarheid en toepasbaarheid van de verordeningen ten goede komen. Dit omvat het schrappen van overbodige regels, het herschrijven van slecht leesbare regels en het logisch ordenen van regels. Her en der zijn (ondergeschikte) inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

Verder is steeds gekeken of regels nog wel in de Verordening fysieke leefomgeving moesten worden opgenomen, of nu al doorgeschoven konden worden naar het Omgevingsplan (zoals regels met betrekking tot openbaar water en ligplaatsen uit hoofdstuk 6 van de Apv).

De meeste verordeningen en afzonderlijke regels uit de Apv zijn nog goed te herkennen in de Verordening fysieke leefomgeving. Een belangrijke uitzondering daarop is de Bouwverordening. Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en regels over de welstandscommissie.

Voor de regels over de welstandscommissie uit de Bouwverordening zal separaat een regeling worden gemaakt. Een regeling van een commissie past immers niet in een verordening die beoogt regels te stellen over de fysieke leefomgeving.

 

1.4 Opzet verordening fysieke leefomgeving Amersfoort

De Verordening fysieke leefomgeving is ingedeeld in 11 hoofdstukken, met daarbij bijlage kaarten interferentiegebieden.

Het eerste hoofdstuk bevat inleidende bepalingen. De daarop volgende hoofdstukken bevatten regelingen voor diverse onderwerpen. Dit varieert van specifieke onderwerpen, zoals erfgoed, tot meer algemene regelingen, bijvoorbeeld voor 'omgevingshinder' in brede zin.

Het laatste hoofdstuk is algemeen en gelden in samenhang met elk afzonderlijke hoofdstuk. Deze hoofdstukken bevatten procedureregels en straf-, overgangs- en slotregels.

 

Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening is om de regels die de te integreren verordeningen gemeen hebben (bijvoorbeeld regels over beslistermijnen en toezicht), te bundelen in één van de algemene hoofdstukken. Toch was het niet mogelijk om alle procedurele bepalingen bij elkaar te zetten. Sommige verordeningen bevatten regelingen die zo specifiek waren (bijvoorbeeld het intrekken van een standplaatsvergunning als gevolg van reconstructie van een weg) dat ze zich niet leenden voor opname in de algemene regel. In die gevallen is de specifieke procedurele regel gehandhaafd in het inhoudelijke hoofdstuk, onder verwijzing naar de betreffende algemene procedureregel.

 

Hoofdstuk 2 Toelichting per artikel

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

 

Algemeen

De gebruikte begrippen zijn niet gewijzigd ten opzichte van eerdere verordeningen. Het aantal dubbele of overlappende begripsbepalingen was beperkt. Er waren geen begripsbepalingen die gemist kunnen worden.

 

Begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk VIII erfgoed

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister”, “omgevingsvergunning” en “stads- en dorpsgezichten” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

 

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3[, van de Erfgoedwet];

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Hieronder worden relevante begrippen uit hoofdstuk VIII nader toegelicht:

 

Archeologisch beleid en waardevolle (verwachtings-)gebieden

Het streven naar behoud en beheer van het archeologisch erfgoed is een formeel uitgangspunt voor gemeentebeleid: de Gemeente wordt geacht om in alle ruimtelijke besluitvormingsprocessen het archeologische belang mee te wegen. Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen is een gemeentelijke archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader noodzakelijk. Het gemeentelijke archeologiebeleid komt tot uitdrukking in de archeologische beleidskaart. Hierop staat per verschillende (verwachtings)waardegebied aangegeven welke eisen de Gemeente in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (het rijksbeleid) stelt. Het bestemmingsplan is het instrument op het archeologisch erfgoed planologisch te beschermen. De voorschriften op de archeologische beleidskaart dienen hierbij als basis. De op deze kaart aangegeven waardevolle (verwachtings)gebieden worden planologisch beschermd door middel van een passende bestemming en het vergunningstelsel. Op bestemmingsplankaarten wordt een gebied met (de dubbelbestemming) archeologische waarde aangeduid. Deze waarde is in categorieën ingedeeld met daarbij een te hanteren ondergrens voor oppervlakte en diepte en het te verlangen soort onderzoek bij een vergunningsaanvraag. Deze ondergrens is gebaseerd op de kans dat archeologische waarden worden verstoord door grondroerende werkzaamheden.

 

Archeologisch onderzoek en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

Volgens de regels in het bestemmingsplan mogen grondroerende werkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd mits de aanvrager van de omgevingsvergunning (de initiatiefnemer) een archeologisch onderzoeksrapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijk rapport kan worden opgesteld nadat één of meerdere van de vijf soorten onderzoekstappen binnen de cyclus van de archeologische monumentenzorg zijn afgerond. Deze vijf soorten onderzoek zijn een archeologisch bureauonderzoek, een inventariserend veldonderzoek middels verkennende boringen, een inventariserend veldonderzoek middels karterende boringen, een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven, en een opgraving (of definitief onderzoek). Burgemeester en wethouders bepalen welke van de onderzoekstappen moet worden uitgevoerd en eventueel mag worden overgeslagen. De uitvoering van de stappen in de cyclus van de archeologische monumentenzorg vindt plaats volgens de specificaties die zijn vastgelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De KNA bestaat uit een aantal protocollen die ieder een deel van het archeologisch werk beschrijven. De KNA-protocollen bevatten de minimale inhoudelijke en ambachtelijke eisen die worden gesteld aan archeologische werkzaamheden van onderzoek tot aan depotbeheer (het bewaren van archeologisch vondstmateriaal).

 

Beeldbepalende panden

Beeldbepalende panden zijn in de meeste gevallen gelijktijdig bij de aanwijzing van de beschermde stadsgezichten Binnenstad en Bergkwartier door de (voorgangers van de) Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) aangewezen, ter ondersteuning van de rijks- en gemeentelijke monumenten in de door het rijk of gemeente beschermde stadsgezichten. Zij zorgen mede voor de ruimtelijke samenhang in deze beschermde stadsgezichten.

Buiten de beschermde stadsgezichten betreft het panden die vanwege architectuurhistorische redenen van ondersteunende waarde zijn voor het stadsbeeld. In veel gevallen liggen hier architectuurhistorische inventarisaties aan ten grondslag. Bij vergunningplichtige wijzigingen aan beeldbepalende panden worden de plannen om advies voorgelegd aan de CRK subcommissie Erfgoed. Alle beeldbepalende panden kunnen voor restauratie van beeldbepalende onderdelen aanspraak maken op het Amersfoortse subsidiebudget verbonden aan de ‘Subsidieregeling Monumenten en beeldbepalende panden Amersfoort’.

 

Bouwhistorisch onderzoek

Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een gebouw. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.

Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing om het pand al dan niet als gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop het pand in de registers wordt ingeschreven.

Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een gemeentelijk monument op grond van artikel 7 van deze verordening. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt is van invloed op de beslissing van burgemeester en wethouders.

Bij de verlening van de vergunning kan de gemeente in de vergunningvoorwaarden het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden regelen, net als het veilig stellen van de afkomende bouwhistorische elementen.

 

CRK subcommissie Erfgoed

De taken van de CRK subcommissie Erfgoed strekken zich uit over de Erfgoedverordening, de Wabo, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet. Verder kan deze commissie ongevraagd advies geven aan burgemeester en wethouders.

 

Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister is in de vorm van een digitale monumentenkaart voor de burger raadpleegbaar en bevat naast de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, rijksstadsgezichten, gemeentelijke stadsgezichten ook een overzicht van de beeldbepalende panden www.amersfoort-in-beeld.nl/#monumenten

Bij de beeldbepalende panden staat de aanduiding of ze al dan niet gelegen zijn in een beschermd rijks- of gemeentelijk stadsgezicht. De registratie van deze beeldbepalende panden die buiten deze beschermde gezichten zijn gelegen, is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg. Wel komen deze beeldbepalende panden bij restauratie van de beeldbepalende onderdelen in aanmerking voor een bijdrage uit de Subsidieregeling Monumenten en beeldbepalende panden Amersfoort.

 

Gemeentelijk beschermd stadsgezicht

Bij de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument wordt tevens aandacht besteed aan onderdelen van het monument, zoals bijgebouwen, beplanting etc. Soms is een dergelijke bescherming onvoldoende, omdat het bijzondere vooral ligt in het totaal van een bepaald gebied. Als dit gebied geen landelijke, maar wel lokale kwaliteit heeft kan het instrument van het beschermd gemeentelijk stadsgezicht een oplossing bieden.

Via het beschermende bestemmingsplan kan dan een basis worden gegeven aan de bescherming van structuurbepalende delen van de stad.

 

Gemeentelijk monument

De erfgoedverordening kent geen 50 jarengrens. Hierdoor is het mogelijk monumenten die jonger dan 50 jaar zijn, bijvoorbeeld gebouwen uit de periode 1965-2000 (Post65) onder de werking van de verordening te brengen. De ecologische waarde is in de beschrijving opgenomen, vanwege de toegenomen aandacht voor monumentaal groen.

 

Kerkelijk monument

Bij aanwijzing van een kerk tot gemeentelijk monument is overleg nodig tussen eigenaar en bevoegd gezag. (zie artikel 6, lid 2). Onderdeel van de vergunningsprocedure bij wijziging van een beschermd kerkelijk monument kan overeenstemming tussen beide partijen nodig zijn. (zie artikel 16 lid 2). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

 

Begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk IX gesloten bodemenergiesystemen:

Op 1 juli 2013 is het Besluit bodemenergiesystemen in werking getreden. Het besluit bevat regels over het installeren en in werking hebben van bodemenergiesystemen en heeft geleid tot wijzigingen in zeven bestaande AMVB’s, namelijk het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit omgevingsrecht, Besluit hernieuwbare energie, Besluit lozing afvalwater huishoudens en het Waterbesluit (zie Staatsblad nr 112, d.d. 25 maart 2013).

 

Met dit besluit wil de rijksoverheid de toepassing van bodemenergie stimuleren en een impuls geven aan duurzaamheidsambities gericht op de besparing van fossiele brandstoffen en CO2-reductie. Daarnaast dient door de introductie van een aantal algemene regels die een bepaald beschermingsniveau waarborgen aantasting van de bodem door bodemenergiesystemen te worden voorkomen. Het besluit draagt bij aan de

realisatie van de doelstellingen van de EG-richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

 

Gemeente Amersfoort heeft als doelstelling: energieneutraal in 2050. De toepassing van bodemenergie levert een bijdrage aan de realisatie van die doelstelling. Het toepassen van bodemenergie leidt echter tot een toename van het ondergrondse ruimtegebruik. Omdat de druk op de beschikbare ruimte in bepaalde delen van Amersfoort groot is, willen we dit gebruik sturen.

 

Bodemenergiesystemen

Er bestaan twee typen bodemenergiesystemen, open en gesloten systemen.

 

Open bodemenergiesystemen

Bij open bodemenergiesystemen wordt grondwater tussen één of meerdere bronnen in de bodem heen en weer gepompt. Het water ter hoogte van de bronnen verschilt van temperatuur. Het water uit de koudere bron wordt opgepompt ten behoeve van koeling, waarna het opgewarmde water teruggepompt wordt in de warmere bron (ca. 14 -15 graden). Andersom wordt het water uit de warmere bron opgepompt ten behoeve van verwarming, waarna het afgekoelde water teruggepompt wordt in de koudere bron (ca. 8-9 graden). Open bodemenergiesystemen worden voornamelijk toepast bij grotere panden (bedrijven, kantoren, ziekenhuizen), appartementencomplexen en woonwijken.

 

Voor open bodemenergiesystemen is Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht het bevoegd gezag. Voor open bodemenergiesystemen is een vergunning vereist op grond van de Waterwet, omdat in een dergelijk systeem grondwater wordt onttrokken aan de bodem. De provincie Utrecht stelt tevens beleidsregels op, die zij hanteert bij de vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen. Een belangrijke wijziging met de introductie van het Besluit bodemenergiesystemen is dat de bestaande vergunningprocedure wordt verkort.

 

 

Gesloten bodemenergiesystemen

Bij gesloten bodemenergiesystemen wordt water, vaak gemengd met een antivriesmiddel, door buizen (lussen) in de bodem geleid. Terwijl de vloeistof door de lussen gaat, wordt warmte uitgewisseld met het grondwater water en de bodem. Als koude vloeistof door de lussen wordt geleid, warmt de bodem de vloeistof op (terwijl de bodem plaatselijk afkoelt). De vloeistof wordt gebruikt voor verwarming van de woning. Als warme vloeistof door de lussen wordt geleid, wordt de vloeistof door de bodem afgekoeld (terwijl de bodem opwarmt). De opgewarmde vloeistof wordt daarna gebruikt voor koeling. Gesloten bodemenergiesystemen worden veelal toegepast bij individuele woningen en kleinschalige kantoorgebouwen.

 

Een belangrijke wijziging die het Besluit bodemenergiesystemen voor gesloten bodemenergiesystemen met zich mee brengt, is dat een melding of vergunning vereist is, waar dat eerder niet het geval was. Of een melding dan wel een vergunning vereist is, hangt af van het vermogen en de locatie van het systeem. Heeft het gesloten bodemenergiesystemen een bodemzijdig vermogen minder dan 70 kW meldingsplichtig. Voor systemen met een bodemzijdig vermogen groter dan 70 kW geldt een vergunningplicht (OBM). In interferentiegebieden (zie Interferentie) geldt een vergunningplicht voor alle gesloten systemen, ongeacht het bodemzijdig vermogen.

 

 

Voor het plaatsen van gesloten bodemenergiesystemen in Amersfoort is het college het bevoegd gezag. Zodra het gesloten bodemenergiesysteem is geplaatst, is de vergunning uitgewerkt. Voor de werking en instandhouding van het gesloten bodemenergiesysteem gelden dan alleen nog de algemene regels uit het Besluit bodemenergiesystemen. Het Besluit bodemenergiesystemen bevat tevens, zowel voor open als gesloten bodemenergiesystemen en ongeacht of ze wel of niet vergunningsplichtig zijn, uniforme voorschriften die gericht zijn op het voorkomen van aantasting van de bodemkwaliteit en voorschriften die het duurzaam gebruik van bodemenergie bevorderen. Er is gekozen voor zoveel mogelijk direct werkende algemene regels, waarmee is voorzien in een algemeen beschermingsniveau voor alle systemen.

 

Interferentiegebied

Bodemenergiesystemen hebben een thermisch invloedsgebied. Dat zijn relatief koude en/of warme zones in de bodem (inclusief grondwater), doordat de vloeistof in het buizenstelsel of het water dat direct in de grond wordt gebracht dat een andere temperatuur heeft dan de van nature aanwezige bodemtemperatuur. Bij bodemenergiesystemen in elkaars nabijheid bestaat het risico dat thermische invloedsgebieden van de verschillende systemen elkaar overlappen (interferentie). Interferentie tussen thermische invloedsgebieden van verschillende temperatuur is ongewenst, omdat één zone dan zowel wordt gekoeld als opgewarmd. Hierdoor vermindert het energierendement van de betrokken bodemenergiesystemen.

 

Het risico dat thermische invloedsgebieden elkaar overlappen neemt toe als bodemenergiesystemen dichter bij elkaar worden geplaatst. Realisatie van een groot aantal bodemenergiesystemen in een druk gebied kan alleen wanneer de systemen ‘slim’ ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd. In gebieden waar dergelijke druk op de (energieopslag)capaciteit van de bodem wordt voorzien, is het wenselijk dat regie wordt gevoerd om vraag naar en beschikbaarheid van ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen.

 

Hoofdstuk II Houtopstanden

Hoofdstuk 4, afdeling 3 ‘Bomen’, uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening. Dit betreft onder andere de vergunningplicht voor het vellen van houtopstanden. Aan art. 2.1 is aan sub g sub b toegevoegd inhoudende dat voor houtopstanden, gelegen buiten de bebouwde kom, op erven en in tuinen een gemeentelijke vergunning nodig blijft. Conform Apv was dit al het geval, maar dit stond niet expliciet in de verordening omschreven.

 

Hoofdstuk III Standplaatsen

Hoofdstuk 5, afdeling 4 ‘Standplaatsen’ uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.

Het toepassingsbereik van de regels voor standplaatsen blijft ongewijzigd ten opzichte van de geldende regelgeving. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk IV Markten

Het toepassingsbereik van de regels op markten blijft in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort ongewijzigd ten opzichte van de geldende Marktverordening. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk V Bruikbaarheid en aanzien weg

Hoofdstuk 2, afdeling 5, artikel 2.10 A, 2.10 B, 2.10 C, 2.10 D, 2.11 en 2.12 ‘Bruikbaarheid ten aanzien van de weg’ uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk VI Geluidhinder

Hoofdstuk 4, afdeling 1, ‘Onversterkte muziek en Overige geluidhinder’, artikel 4.5 en 4.6 uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk VII Reclame

Hoofdstuk 4, afdeling 4, artikel 4:15 van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort ‘Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame’, is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk VIII Erfgoed

De Erfgoedverordening 2010 gemeente Amersfoort is geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving. Hierbij zijn de bepalingen van de Erfgoedverordening aangepast aan de nieuwe Erfgoedwet, herschikt en logisch geordend.

 

Artikel 8:1 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast zijn ook de rijksmonumenten en de rijksstadsgezichten in het register opgenomen. Tot slot biedt het register ook een overzicht van de beeldbepalende panden binnen en buiten de stadsgezichten. Het register is in de vorm van een digitale monumentenkaart voor de burger raadpleegbaar.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

 

Artikel 8:2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

 

Artikel 8:3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

 

Artikel 8:4 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De monumentale belangen komen tot uitdrukking in de redengevende omschrijving. Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Overigens geeft de enkele aanwijzing van een monument, zo blijkt uit constante jurisprudentie, geen recht op een schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het huidige gebruik van het monument. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. Hiervan zal vooral sprake zijn indien een belanghebbende om aanwijzing verzoekt.

 

lid 2 onder a

Monumenten die al op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

 

belangenafweging

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Artikel 8:5 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 8:6 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). Dit betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd etc. zonder een gemeentelijke vergunning.

 

Artikel 8:7 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommisie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentewet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

 

De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.

 

lid 2 en 3

In deze leden worden de termijnen genoemd waarbinnen de CRK subcommissie Erfgoed moet adviseren (lid 7) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 8). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 7 heeft tot gevolg dat, wanneer de CRK subcommissie Erfgoed niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies, maar binnen de termijn voor burgemeester en wethouders) toch in haar overwegingen te betrekken. Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslisen, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 Awb staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

 

Artikel 8:8 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

NB Gemeenten kunnen afhankelijk van de gekozen beslistermijn er zelf voor kiezen of het artikel nog nadere toelichting behoeft. Als voor de termijn van 26 weken gekozen wordt kan bijvoorbeeld het volgende opgenomen worden: “Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).”

 

Artikel 8:9 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

Dit lid geeft de gemeenteraad een rol bij de besluiten tot aanwijzing voor een gemeentelijk monument. Door middel van dit lid kan de gemeenteraad haar controlerende functie gemakkelijker uitvoeren. De aanwijzings- of wijzigingsbesluiten voor de gemeentelijke monumenten kunnen daardoor door de raad worden getoetst aan het beleidskader.

 

Derde lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 8:10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8:7 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 8:11 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

In het eerste lid wordt onder het aanbrengen van wijzigingen verstaan, bijvoorbeeld het corrigeren van fouten in de adressering of het aanbrengen van correcties in de beschrijving van het monument.

 

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

Een beschermd gemeentelijk monument waarvan de aanwijzing is ingetrokken, omdat dit is gesloopt, ernstig verwaarloosd of door brand tenietgegaan, wordt door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Van ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van straatnamen, huisnummers etc. De voorbescherming is ook bij wijziging van toepassing.

 

Artikel 8:12 Verbodsbepalingen: instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 8:13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.

 

Lid 3, in gevallen waarin het aanvragen van een omgevingsvergunning naar het oordeel van burgemeester en wethouders in relatie tot de aard van de werkzaamheden een te zwaar middel is en op grond van andere activiteiten geen omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, kunnen burgemeester en wethouders met de aanvrager in de vorm van nadere regels afspraken maken over de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Na ontvangst van de schriftelijke bevestiging door de aanvrager kan dan in overleg met Team Monumentenzorg de werkzaamheden worden uitgevoerd.

 

Artikel 8:14 Intrekken van de omgevingsvergunning

Dit artikel bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid de vergunning in te trekken. De wijze waarop en de motivering waarom zijn geregeld in artikel 3:41 Awb. Het ligt voor de hand de commissie een afschrift te sturen van de intrekking. Daarnaast kan het aan te bevelen zijn om de commissie advies te vragen alvorens tot intrekking wordt besloten. Overigens kan de commissie ook ongevraagd advies verstrekken.

 

Artikel 8:15 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

Artikel 8:16 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 8:7. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

 

Artikel 8:17 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.

 

Artikel 8:18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 8:19 Verbodsbepaling stadsgezicht en aanvraag vergunning in gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Artikel 8:20 Registratie beeldbepalend pand

Beeldbepalende panden zijn in de meeste gevallen gelijktijdig bij de aanwijzing van de beschermde stadsgezichten Binnenstad en Bergkwartier door de (voorgangers van de) Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) aangewezen, ter ondersteuning van de rijks- en gemeentelijke monumenten in de door het rijk of gemeente beschermde stadsgezichten. Zij zorgen mede voor de ruimtelijke samenhang in deze beschermde stadsgezichten.

Buiten de beschermde stadsgezichten betreft het panden die vanwege architectuurhistorische redenen van ondersteunende waarde zijn voor het stadsbeeld. In veel gevallen liggen hier architectuurhistorische inventarisaties aan ten grondslag. Bij vergunningplichtige wijzigingen aan beeldbepalende panden worden de plannen om advies voorgelegd aan de CRK subcommissie Erfgoed. Alle beeldbepalende panden kunnen voor restauratie van beeldbepalende onderdelen aanspraak maken op het Amersfoortse subsidiebudget verbonden aan de ‘Subsidieregeling Monumenten en beeldbepalende panden Amersfoort’.

 

Hoofdstuk IX Gesloten bodemenergiesystemen

De Verordening gesloten bodemenergiesystemen gemeente Amersfoort 2019 is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.

 

Algemeen

In artikel 9.1 is weergegeven dat als gevolg van de aanwijzing van interferentiegebieden voor het installeren van een klein gesloten bodemenergiesysteem een vergunning is vereist.

De algemene weigeringsgronden voor deze vergunning zijn opgenomen in artikel 5.13b van het Besluit omgevingsrecht.

De gronden voor weigering zijn:

  • -

    het veroorzaken van interferentie waardoor het functioneren van een ander

  • -

    bodemenergiesysteem kan worden geschaad, en;

  • -

    het ondoelmatig gebruik van bodemenergie.

Het gaat in algemene zin om de vraag of het juiste bodemenergiesysteem op de juiste plaats wordt geïnstalleerd. Hieruit volgt dat geen voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden en dat de vergunning ook niet onder beperkingen kan worden verleend. Het besluit kan alleen toestemming voor de installatie inhouden of weigering van die toestemming. In die zin heeft de vergunning alleen betrekking op de aanleg van het bodemenergiesysteem en ziet niet toe op het gebruik van dat systeem.

 

In aanvulling op deze algemene weigeringsgronden die in het Besluit omgevingsrecht zijn opgenomen, heeft de gemeente in de beleidsregels specifieke weigeringsgronden opgenomen, die zij noodzakelijk acht om te komen tot een juiste ordening van bodemenergiesystemen in de ondergrond en tot een goede uitvoering van het besluit.

 

Interferentiegebieden kunnen zowel bij gemeentelijke als provinciale verordening worden aangewezen. In het Besluit bodemenergiesystemen is ervoor gekozen dat interferentiegebieden in beginsel worden aangewezen bij gemeentelijke verordening (artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht).

 

Een belangrijke reden waarom de gemeente in het Besluit bodemenergiesystemen het initiatief heeft bij de aanwijzing van interferentiegebieden, is dat de aanwijzing van een interferentiegebied vooral gevolgen voor de gemeente heeft. Het rechtsgevolg van de aanwijzing van een interferentiegebied is dat voor het installeren van een klein gesloten bodemenergiesysteem met een bodemzijdig vermogen van minder dan 70 kW een omgevingsvergunning (OBM) krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht. Het college van Burgemeester en Wethouders is hiervoor het bevoegd gezag. Daarnaast is de gemeente de lokale regisseur, zeker als het gaat om de afstemming van lokaal gebruik van schaarse (onder)grond. De aanwijzing van een interferentiegebied leunt sterk aan tegen de taken van de gemeente in het kader van de ruimtelijke ordening, vooral het opstellen van een bestemmingsplan of een structuurvisie, en moet daarop worden afgestemd.

De aanwijzing van de in deze verordening opgenomen interferentiegebieden is afgestemd met de provincie Utrecht, zodat overlap in interferentiegebieden is voorkomen en geen interferentiegebied is aangewezen dat overlapt met een milieubeschermingsgebied voor drinkwaterwinning.

De provincie Utrecht houdt bij het verlenen van vergunningen voor open bodemenergiesystemen rekening met de door Amersfoort aangewezen interferentiegebieden. Schematisch ziet de vergunningplicht er als volgt uit:

 

Open Systeem

Gesloten systeem

Buiten interferentiegebied

Vergunningsplicht (GS)

<70 kW meldingsplichtig (B&W)

≥70 kW meldingsplichtig (B&W)

Binnen interferentiegebied

Vergunningsplicht (GS)

Vergunningsplicht (B&W)

Tabel vergunningsschema

 

Artikel 9.2

Verwacht wordt dat de grenzen van de interferentiegebieden met enige regelmaat zullen wijzigen. Daarom wordt de bevoegdheid de grenzen van interferentiegebieden te wijzigen gedelegeerd aan het college van Burgemeester en Wethouders. De delegatie wordt beperkt tot de bevoegdheid om de begrenzing van de aangewezen gebieden te veranderen. Het College is dus niet bevoegd om buiten de Raad om nieuwe interferentiegebieden aan te wijzen.

Afstemming met de provincie Utrecht is nodig, omdat de aanwijzing mede is bedoeld ter bescherming van open bodemenergiesystemen, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn.

 

Hoofdstuk X Bodem

Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en regels over de welstandscommissie.

Het deel uit de bouwverordening dat handelde over bouwen op verontreinigde grond is overgenomen en geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.

Voor de regels over de welstandscommissie uit de Bouwverordening zal separaat een regeling worden gemaakt.

 

Hoofdstuk XI Slotbepalingen

In artikel 11.1 worden straffen gesteld op overtreding van de regels van de verordening. Het is de gemeenteraad niet toegestaan om in haar verordeningen hogere of andere straffen op te nemen dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Dit artikel is overgenomen uit de Apv. De hoofdstukken IX en X zijn hiervan uitgezonderd, omdat deze hoofdstukken niet uit de Apv voortkomen.

De strafbepaling is voor hoofdstuk VIII uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 8:12 en de nadere regels krachtens artikel 8:13, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 8:13, eerste lid, en 8:19, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

 

In de Verordening is de strafbaarheid van overtreding van de regels ongewijzigd overgenomen uit de geïntegreerde verordeningen. Dit betekent dat op overtreding van de regels de hoogst mogelijke straf staat die in een gemeentelijke verordening kan worden opgenomen, met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak

Hoofdstuk XI bevat ook overgangsregels en slotregels en regelt de citeertitel.

Het vervallen van de regels die uit de Apv overgaan in de Verordening fysieke leefomgeving, wordt hier geregeld.

BIJLAGE 1 KAARTEN MET AANGEWEZEN INTERFERENTIEGEBIEDEN

 

 

 

Naar boven