Gemeenteblad van Amersfoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2020, 175522 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2020, 175522 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort houdende regels omtrent de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort)
Verordening fysieke leefomgeving
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Hoofdstuk V Bruikbaarheid en aanzien weg
(voorwerpen, terrassen, aanleggen-, beschadigen- en veranderen van een weg en uitweg)
Hoofdstuk IX Gesloten bodemenergiesystemen
Hoofdstuk 1 Algemene toelichting
1.2 Aanpak inventarisatie verordeningen (en beleidsregels)
1.3 Doel en uitgangspunten integratie van verordeningen
1.4 Opzet verordening fysieke leefomgeving Amersfoort
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Hoofdstuk V Bruikbaarheid en aanzien weg
(voorwerpen, terrassen, aanleggen-, beschadigen- en veranderen van een weg en uitweg)
Hoofdstuk VI Geluidhinder (hoofdstuk 6)
Hoofdstuk VII Reclame (hoofdstuk 7)
Hoofdstuk VIII Erfgoed (hoofdstuk 8)
Hoofdstuk IX Gesloten bodemenergiesystemen (hoofdstuk 9)
Hoofdstuk X Bodem (hoofdstuk 10)
Hoofdstuk XI Slotbepalingen (hoofdstuk 11)
Bijlage 1: Kaarten met aangewezen interferentiegebieden
De raad van de gemeente Amersfoort;
heeft het voorstel van het college van burgemeester en wethouders gelezen van 3 maart 2020, afdeling SO (nr. 1238333),
vindt het nodig dat de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving voor Amersfoort worden gebundeld,
heeft artikel 121, 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 2.2.a en 2.2.b Bor, artikel 18 Wet bodembescherming, artikel 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo gelezen,
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Bruikbaarheid van de weg: terras
archeologisch verwachtingsgebied: gebied aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten te verwachten zijn. Aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart als gebied met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting;
bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument of beeldbepalend pand. De rapportage voldoet naar het oordeel van burgemeester en wethouders aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
CRK subcommissie Erfgoed: door burgemeester en wethouders ingestelde adviescommissie met als taak burgemeester en wethouders conform het Reglement van Orde stadsbouwmeester, Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en CRK-subcommissie Erfgoed te adviseren over de aanwijzing van monumenten, de toepassing van de Erfgoedwet, deze verordening, het monumentenbeleid en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Erfgoedregister: digitale kaart van gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stads- of dorpsgezichten, beeldbepalende panden en waardevolle panden en door het rijk aangewezen rijksmonumenten en rijksbeschermde stadsgezichten in de gemeente Amersfoort; het register bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het monument;
gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht, dat door burgemeester en wethouders ingevolge artikel 18 van deze verordening is aangewezen. Het betreft hierbij groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;
waardevol archeologisch gebied: gebied waar op basis van historische bronnen en archeologisch onderzoek een hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen bekend is, aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart als gebied met een hoge archeologische waarde of als archeologisch monument;
gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig;
open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening
Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 2.5 Herplantplicht bij vellen zonder vergunning
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in dit hoofdstuk van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Burgemeester en wethouders kunnen in het besluit tot het opleggen van een verplichting tot herbeplanting, de zakelijk gerechtigde of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van de voorziening, de mogelijkheid bieden om, in plaats van de opgelegde voorgeschreven herbeplantingsverplichting, een nader te bepalen vergoeding te betalen. De vergoeding dient in redelijke verhouding te staan tot de waarde van de boom.
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand ten gevolge van een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 2.7 Bestrijding van boomziekten
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders zijn aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Artikel 2.8 Afstand van erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
Artikel 3:2 Intrekking standplaatsvergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de vergunning tijdelijk, dan wel blijvend, worden ingetrokken indien als gevolg van bijvoorbeeld reconstructie van de openbare weg, werkzaamheden of de herinrichting van de openbare weg van een standplaatsvergunning geen gebruik (meer) kan worden gemaakt.
Artikel 3:4 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats wordt of is ingenomen.
In afwijking van artikel 1.8 kunnen burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet te behandelen indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.
Artikel 4.3 Standplaatsvergunning
Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 4.4 Vereisten toewijzing standplaatsvergunning
Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij burgemeester en wethouders en een geldig legitimatiebewijs toont.
Artikel 4.6 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.3 kunnen burgemeester en wethouders een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken of schorsen indien de vergunninghouder of een persoon die hem/haar bijstaat:
Artikel 4.7 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.6 kunnen burgemeester en wethouders een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkerplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkerplaats uitsluiten, indien deze:
Artikel 4.8 Onmiddellijke verwijdering
Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kunnen burgemeester en wethouders een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien deze:
Artikel 4.10 Organisatievergunning voor markten
Een organisatievergunning kan uitsluitend worden verleend voor het organiseren van een themamarkt indien de branches van deze markt naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende onderscheidend of voldoende van ondergeschikte betekenis zijn ten opzichte van de op de Amersfoortse markten gevoerde branches;
HOOFDSTUK V BRUIKBAARHEID EN AANZIEN WEG
Artikel 5.1 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie van de openbare plaats
Artikel 5.3 Vrij te stellen categorieën
Burgemeester en wethouders kunnen categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor en onder welke voorwaarden het verbod in het eerste lid van artikel 5:1 niet geldt.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een terras bij een inrichting in de zin van artikel 174 Gemeentewet, voor zover deze zich op de weg bevindt, over de ingebruikname van die weg ten behoeve van het terras.
Artikel 5.5 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 5.6 Maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan burgemeester en wethouders, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;
Artikel 6:1 Onversterkte muziek
Artikel 7:1 Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame
onverlichte opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk zijn betrokken, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben.
opschriften, aankondigingen of afbeeldingen van kennelijk tijdelijke aard op of aan een onroerende zaak welke niet gelegen is in het in het Gevelhandboek genoemde kernwinkelgebied, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits deze opschriften, aankondigingen of afbeeldingen niet langer dan zes weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Paragraaf VIII.2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen
Artikel 8:2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzameling
Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan de CRK subcommissie Erfgoed;
Artikel 8:3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8:2, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 8:2, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Paragraaf VIII.3 Aanwijzing tot gemeentelijk monument
Artikel 8:4 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Artikel 8:7 Advies gemeentelijke adviescommissie
Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 8:4 advies aan de CRK subcommissie Erfgoed waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.
Artikel 8:11 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
Paragraaf VIIII.4 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Artikel 8:12 Verbodsbepalingen
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 8:13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 8:14 Intrekken van de omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 8:13, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:
Paragraaf VIII.5 Rijksmonumenten
Artikel 8:16 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de CRK subcommissie Erfgoed, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf VIII.6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
Artikel 8:17 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.
Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.
Artikel 8:18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8:19, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 8:19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Artikel 8:19 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning in gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te beschadigen of te vernielen, te slopen, te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stadsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Paragraaf VIII.8 Archeologische gebieden
Artikel 8:22. Aanwijzing van archeologische waardevolle (verwachtings-)gebieden
Burgemeester en wethouders kunnen archeologisch beleid vaststellen en op grond van nieuwe gegevens deze op een archeologische beleidskaart wijzigen, door een gebied of terrein aan te wijzen als Archeologisch Waardevol Gebied of Archeologisch verwachtingsgebied of de waarde/ verwachting van een gebied of terrein te wijzigen naar een lagere en/of hogere categorie.
Artikel 8:24 Archeologisch onderzoek
In de gemeentelijke richtlijnen voor archeologisch veldonderzoek als bedoel in artikel 1 onder 12 nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.
HOOFDSTUK IX GESLOTEN BODEMENERGIESYSTEMEN
Artikel 9.1 Aanwijzing interferentiegebieden
De in bijlage 1 opgenomen omkaderde gebieden worden aangewezen als interferentiegebied in de zin van artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 9.2 Wijzigingsbevoegdheid college van burgemeesters en wethouders
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de grenzen van een interferentiegebied te wijzigen en opnieuw vast te stellen, indien zij van oordeel zijn dat dit ter voorkoming van interferentie tussen gesloten of open bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie nodig is. Over deze wijziging vindt afstemming plaats met Gedeputeerde Staten.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Burgemeester en wethouders staan een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij burgemeester en wethouders reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Voor die gebieden waar op grond van de bodemkwaliteitskaart (zie bijlage 14) van de Gemeente Amersfoort blijkt dat redelijkerwijs geen verontreiniging kan worden verwacht, wordt door burgemeester en wethouders algehele vrijstelling voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek gegeven (besluit college van burgemeester en wethouders 28 januari 2004, kenmerk 913051). Burgemeester en wethouders achten voor deze gebieden voldoende informatie omtrent de bodemkwaliteit beschikbaar, zoals bedoeld in lid 3. In bovengenoemde gevallen kan worden volstaan met het uitvoeren van het uitvoeren van historisch onderzoek conform de NEN-5725. Indien dit historisch onderzoek hiertoe aanleiding geeft kunnen op grond van artikel 2.4.2 aanvullende eisen worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.
Artikel 10.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 10.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Onverminderd het bepaalde artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Artikel 10.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 11:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 11:5 Overgangsbepaling
De intrekking bedoeld in artikel 11:4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop die nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Hoofdstuk 1 Algemene toelichting
Wanneer de Omgevingswet in werking treedt in 2021, heeft de gemeente in formele zin al een ‘tijdelijk’ omgevingsplan. Dat bestaat uit alle geldende ruimtelijke plannen en een aantal verordeningen die nu al op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl staan. De gemeente hoeft deze geldende ruimtelijke plannen en verordeningen niet opnieuw vast te stellen. Daarnaast komen ook de regels van de zogenaamde bruidsschat in het omgevingsplan. Dat zijn voormalige rijksregels die worden opgenomen in het Invoeringsbesluit van de Omgevingswet en die de gemeente ‘cadeau’ krijgt van het Rijk.
Tot 2029 is er een periode waarin de gemeente alle geldende plannen en verordeningen kan vervangen door omgevingsplannen die opgesteld zijn volgens de regels van de nieuwe Omgevingswet en voldoen aan de nieuwe (landelijke) standaarden. Dat is nodig want in het bestemmingsplan staan alleen ruimtelijk relevante regels, maar in het omgevingsplan zullen uiteindelijk veel meer regels staan.
De fysieke leefomgeving bestaat uit o.a. de volgende fysieke onderdelen van: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed. Daarnaast is duidelijk dat ook de thema’s gezondheid en duurzaamheid een rol spelen bij de inrichting van de fysieke leefomgeving
Om ons zo goed mogelijk voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 en de opgave om voor het hele grondgebied van Amersfoort één Omgevingsplan te laten vaststellen heeft de gemeenteraad van Amersfoort op 1 oktober 2019 een startnotitie Omgevingsplan vastgesteld waarin de volgende twee fasen worden onderscheiden met verschillende stappen:
Fase 1 – tot invoering Omgevingswet 2021
Fase 2 – transitiefase (van het omgevingsplan van rechtswege naar het Omgevingsplan Amersfoort)
Het omgevingsplan bevat dus straks alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied, zo ook de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving die nu verspreid staan in diverse verordeningen. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, worden die verordeningen niet beschouwd als onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan. Tijdens de wettelijke overgangsfase tot 2029 moet de gemeente vele regels uit deze verordeningen integreren in het omgevingsplan.
Om gewenste orde en overzichtelijkheid te scheppen hebben we nu alvast geïnventariseerd welke verordeningen over de fysieke leefomgeving er gelden. De volgende stappen hebben we genomen:
1.2 Aanpak inventarisatie verordeningen (en beleidsregels)
Van de circa 300 Amersfoortse verordeningen en beleidsregels die op overheid.nl staan hebben 73 verordeningen en beleidsregels betrekking op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Om uit te maken welke onderwerpen zich lenen voor opname in de verordening voor de fysieke leefomgeving is een driedeling gevolgd waarvoor de volgende uitgangspunten zijn geformuleerd:
Regels over onderwerpen die de (fysieke) leefomgeving betreffen, maar ook een ander motief kennen, kunnen worden opgenomen, maar dat is niet verplicht en waar dit inbreuk zou maken op de taken en bevoegdheden van de burgemeester zelfs niet toegestaan. Andere regels over de (fysieke) leefomgeving die geen plaatsgebonden karakter hebben of regels met een persoonsgebonden of (persoonlijk) gedragsgerelateerd karakter worden evenmin verplicht opgenomen. Maar dat kan in veel gevallen wel.
Bij de onderwerpen die niet mogen worden geregeld, kan worden gedacht aan onderwerpen die niet de behartiging van de in de Omgevingswet geformuleerde doelen als motief hebben. Dit gaat om de volgende onderwerpen: regels over de openbare orde (burgemeestersbevoegdheid), feitelijke handelingen, persoonsgebonden regels, gedragsregels en legesbepalingen.
Bij nadere analyse van de 73 verordening bleek dat we feitelijk een tweedeling hebben overgehouden, namelijk regels die moeten en regels die niet mogen worden overgenomen.
Van de 73 verordeningen en beleidsregels zijn er 16 die een plek zouden moeten krijgen in het omgevingsplan. Deze zijn stuk voor stuk nog weer verder geanalyseerd aan de hand van een format. In dit format zijn naast een feitelijke analyse o.a. ook kwantitatieve gegevens, het wettelijk kader nu en straks, betrokken medewerkers, afdelingen en instanties opgenomen en is ook aangegeven wie de klant/gebruiker is. Genoemde analyse heeft het volgende resultaat:
Opnemen in de Verordening fysieke leefomgeving Amersfoort:
Opnemen in de beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort:
Het volgende beleid is vervolgens alsnog niet opgenomen in de nadere regels en beleidsregels fysieke leefomgeving Amersfoort:
Het afwijkingenbeleid voor het bestemmingsplan is verouderd (vastgesteld op 30 december 2010). Er is een nieuwe versie van de beleidsregels welke in de praktijk sinds 2017 al wordt toegepast middels afzonderlijke omgevingsvergunningen. We kunnen het gewijzigde afwijkingenbeleid nu niet beleidsneutraal in voorliggende verordening meenemen. Het is efficiënter en praktischer om deze regels direct mee te nemen in het Omgevingsplan voor het hele grondgebied en ook in de pilots omgevingsplan voor het Hoogland en De Hoef-west.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat in de geldende bestemmingsplannen al een dynamische verwijzing is opgenomen naar de beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2014 en de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009, dit betekent dat ze nu niet opgenomen hoeven te worden in de voorliggende verordening. En de grondslag voor de beleidsregel brandveiligheid advisering bouwvergunningen 2006 geldt niet meer doordat het Bouwbesluit 2003 is vervangen door Bouwbesluit 2012. Bij de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 had de verordening al kunnen worden ingetrokken.
1.3 Doel en uitgangspunt integratie van verordeningen
Het opnemen of verwerken van een integrale omgevingsverordening in het omgevingsplan is naar verwachting minder ingrijpend dan het integreren van de huidige sectorale verordeningen.
Doel van de integratie is geweest om te komen tot een eenduidige opzet, een goede onderlinge samenhang.
Uitgangspunt daarbij is om verordeningen beleidsneutraal te integreren.
Quick wins: het doorvoeren van wijzigingen die de leesbaarheid en toepasbaarheid van de verordeningen ten goede komen. Dit omvat het schrappen van overbodige regels, het herschrijven van slecht leesbare regels en het logisch ordenen van regels. Her en der zijn (ondergeschikte) inhoudelijke wijzigingen aangebracht.
Verder is steeds gekeken of regels nog wel in de Verordening fysieke leefomgeving moesten worden opgenomen, of nu al doorgeschoven konden worden naar het Omgevingsplan (zoals regels met betrekking tot openbaar water en ligplaatsen uit hoofdstuk 6 van de Apv).
De meeste verordeningen en afzonderlijke regels uit de Apv zijn nog goed te herkennen in de Verordening fysieke leefomgeving. Een belangrijke uitzondering daarop is de Bouwverordening. Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en regels over de welstandscommissie.
Voor de regels over de welstandscommissie uit de Bouwverordening zal separaat een regeling worden gemaakt. Een regeling van een commissie past immers niet in een verordening die beoogt regels te stellen over de fysieke leefomgeving.
1.4 Opzet verordening fysieke leefomgeving Amersfoort
De Verordening fysieke leefomgeving is ingedeeld in 11 hoofdstukken, met daarbij bijlage kaarten interferentiegebieden.
Het eerste hoofdstuk bevat inleidende bepalingen. De daarop volgende hoofdstukken bevatten regelingen voor diverse onderwerpen. Dit varieert van specifieke onderwerpen, zoals erfgoed, tot meer algemene regelingen, bijvoorbeeld voor 'omgevingshinder' in brede zin.
Het laatste hoofdstuk is algemeen en gelden in samenhang met elk afzonderlijke hoofdstuk. Deze hoofdstukken bevatten procedureregels en straf-, overgangs- en slotregels.
Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening is om de regels die de te integreren verordeningen gemeen hebben (bijvoorbeeld regels over beslistermijnen en toezicht), te bundelen in één van de algemene hoofdstukken. Toch was het niet mogelijk om alle procedurele bepalingen bij elkaar te zetten. Sommige verordeningen bevatten regelingen die zo specifiek waren (bijvoorbeeld het intrekken van een standplaatsvergunning als gevolg van reconstructie van een weg) dat ze zich niet leenden voor opname in de algemene regel. In die gevallen is de specifieke procedurele regel gehandhaafd in het inhoudelijke hoofdstuk, onder verwijzing naar de betreffende algemene procedureregel.
Hoofdstuk 2 Toelichting per artikel
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
De gebruikte begrippen zijn niet gewijzigd ten opzichte van eerdere verordeningen. Het aantal dubbele of overlappende begripsbepalingen was beperkt. Er waren geen begripsbepalingen die gemist kunnen worden.
Begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk VIII erfgoed
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister”, “omgevingsvergunning” en “stads- en dorpsgezichten” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:
cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
Hieronder worden relevante begrippen uit hoofdstuk VIII nader toegelicht:
Archeologisch beleid en waardevolle (verwachtings-)gebieden
Het streven naar behoud en beheer van het archeologisch erfgoed is een formeel uitgangspunt voor gemeentebeleid: de Gemeente wordt geacht om in alle ruimtelijke besluitvormingsprocessen het archeologische belang mee te wegen. Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen is een gemeentelijke archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader noodzakelijk. Het gemeentelijke archeologiebeleid komt tot uitdrukking in de archeologische beleidskaart. Hierop staat per verschillende (verwachtings)waardegebied aangegeven welke eisen de Gemeente in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (het rijksbeleid) stelt. Het bestemmingsplan is het instrument op het archeologisch erfgoed planologisch te beschermen. De voorschriften op de archeologische beleidskaart dienen hierbij als basis. De op deze kaart aangegeven waardevolle (verwachtings)gebieden worden planologisch beschermd door middel van een passende bestemming en het vergunningstelsel. Op bestemmingsplankaarten wordt een gebied met (de dubbelbestemming) archeologische waarde aangeduid. Deze waarde is in categorieën ingedeeld met daarbij een te hanteren ondergrens voor oppervlakte en diepte en het te verlangen soort onderzoek bij een vergunningsaanvraag. Deze ondergrens is gebaseerd op de kans dat archeologische waarden worden verstoord door grondroerende werkzaamheden.
Archeologisch onderzoek en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
Volgens de regels in het bestemmingsplan mogen grondroerende werkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd mits de aanvrager van de omgevingsvergunning (de initiatiefnemer) een archeologisch onderzoeksrapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijk rapport kan worden opgesteld nadat één of meerdere van de vijf soorten onderzoekstappen binnen de cyclus van de archeologische monumentenzorg zijn afgerond. Deze vijf soorten onderzoek zijn een archeologisch bureauonderzoek, een inventariserend veldonderzoek middels verkennende boringen, een inventariserend veldonderzoek middels karterende boringen, een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven, en een opgraving (of definitief onderzoek). Burgemeester en wethouders bepalen welke van de onderzoekstappen moet worden uitgevoerd en eventueel mag worden overgeslagen. De uitvoering van de stappen in de cyclus van de archeologische monumentenzorg vindt plaats volgens de specificaties die zijn vastgelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De KNA bestaat uit een aantal protocollen die ieder een deel van het archeologisch werk beschrijven. De KNA-protocollen bevatten de minimale inhoudelijke en ambachtelijke eisen die worden gesteld aan archeologische werkzaamheden van onderzoek tot aan depotbeheer (het bewaren van archeologisch vondstmateriaal).
Beeldbepalende panden zijn in de meeste gevallen gelijktijdig bij de aanwijzing van de beschermde stadsgezichten Binnenstad en Bergkwartier door de (voorgangers van de) Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) aangewezen, ter ondersteuning van de rijks- en gemeentelijke monumenten in de door het rijk of gemeente beschermde stadsgezichten. Zij zorgen mede voor de ruimtelijke samenhang in deze beschermde stadsgezichten.
Buiten de beschermde stadsgezichten betreft het panden die vanwege architectuurhistorische redenen van ondersteunende waarde zijn voor het stadsbeeld. In veel gevallen liggen hier architectuurhistorische inventarisaties aan ten grondslag. Bij vergunningplichtige wijzigingen aan beeldbepalende panden worden de plannen om advies voorgelegd aan de CRK subcommissie Erfgoed. Alle beeldbepalende panden kunnen voor restauratie van beeldbepalende onderdelen aanspraak maken op het Amersfoortse subsidiebudget verbonden aan de ‘Subsidieregeling Monumenten en beeldbepalende panden Amersfoort’.
Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een gebouw. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.
Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing om het pand al dan niet als gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop het pand in de registers wordt ingeschreven.
Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een gemeentelijk monument op grond van artikel 7 van deze verordening. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt is van invloed op de beslissing van burgemeester en wethouders.
Bij de verlening van de vergunning kan de gemeente in de vergunningvoorwaarden het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden regelen, net als het veilig stellen van de afkomende bouwhistorische elementen.
De taken van de CRK subcommissie Erfgoed strekken zich uit over de Erfgoedverordening, de Wabo, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet. Verder kan deze commissie ongevraagd advies geven aan burgemeester en wethouders.
Het gemeentelijk erfgoedregister is in de vorm van een digitale monumentenkaart voor de burger raadpleegbaar en bevat naast de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, rijksstadsgezichten, gemeentelijke stadsgezichten ook een overzicht van de beeldbepalende panden www.amersfoort-in-beeld.nl/#monumenten
Bij de beeldbepalende panden staat de aanduiding of ze al dan niet gelegen zijn in een beschermd rijks- of gemeentelijk stadsgezicht. De registratie van deze beeldbepalende panden die buiten deze beschermde gezichten zijn gelegen, is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg. Wel komen deze beeldbepalende panden bij restauratie van de beeldbepalende onderdelen in aanmerking voor een bijdrage uit de Subsidieregeling Monumenten en beeldbepalende panden Amersfoort.
Gemeentelijk beschermd stadsgezicht
Bij de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument wordt tevens aandacht besteed aan onderdelen van het monument, zoals bijgebouwen, beplanting etc. Soms is een dergelijke bescherming onvoldoende, omdat het bijzondere vooral ligt in het totaal van een bepaald gebied. Als dit gebied geen landelijke, maar wel lokale kwaliteit heeft kan het instrument van het beschermd gemeentelijk stadsgezicht een oplossing bieden.
Via het beschermende bestemmingsplan kan dan een basis worden gegeven aan de bescherming van structuurbepalende delen van de stad.
De erfgoedverordening kent geen 50 jarengrens. Hierdoor is het mogelijk monumenten die jonger dan 50 jaar zijn, bijvoorbeeld gebouwen uit de periode 1965-2000 (Post65) onder de werking van de verordening te brengen. De ecologische waarde is in de beschrijving opgenomen, vanwege de toegenomen aandacht voor monumentaal groen.
Bij aanwijzing van een kerk tot gemeentelijk monument is overleg nodig tussen eigenaar en bevoegd gezag. (zie artikel 6, lid 2). Onderdeel van de vergunningsprocedure bij wijziging van een beschermd kerkelijk monument kan overeenstemming tussen beide partijen nodig zijn. (zie artikel 16 lid 2). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.
Begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk IX gesloten bodemenergiesystemen:
Op 1 juli 2013 is het Besluit bodemenergiesystemen in werking getreden. Het besluit bevat regels over het installeren en in werking hebben van bodemenergiesystemen en heeft geleid tot wijzigingen in zeven bestaande AMVB’s, namelijk het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit omgevingsrecht, Besluit hernieuwbare energie, Besluit lozing afvalwater huishoudens en het Waterbesluit (zie Staatsblad nr 112, d.d. 25 maart 2013).
Met dit besluit wil de rijksoverheid de toepassing van bodemenergie stimuleren en een impuls geven aan duurzaamheidsambities gericht op de besparing van fossiele brandstoffen en CO2-reductie. Daarnaast dient door de introductie van een aantal algemene regels die een bepaald beschermingsniveau waarborgen aantasting van de bodem door bodemenergiesystemen te worden voorkomen. Het besluit draagt bij aan de
realisatie van de doelstellingen van de EG-richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen.
Gemeente Amersfoort heeft als doelstelling: energieneutraal in 2050. De toepassing van bodemenergie levert een bijdrage aan de realisatie van die doelstelling. Het toepassen van bodemenergie leidt echter tot een toename van het ondergrondse ruimtegebruik. Omdat de druk op de beschikbare ruimte in bepaalde delen van Amersfoort groot is, willen we dit gebruik sturen.
Er bestaan twee typen bodemenergiesystemen, open en gesloten systemen.
Bij open bodemenergiesystemen wordt grondwater tussen één of meerdere bronnen in de bodem heen en weer gepompt. Het water ter hoogte van de bronnen verschilt van temperatuur. Het water uit de koudere bron wordt opgepompt ten behoeve van koeling, waarna het opgewarmde water teruggepompt wordt in de warmere bron (ca. 14 -15 graden). Andersom wordt het water uit de warmere bron opgepompt ten behoeve van verwarming, waarna het afgekoelde water teruggepompt wordt in de koudere bron (ca. 8-9 graden). Open bodemenergiesystemen worden voornamelijk toepast bij grotere panden (bedrijven, kantoren, ziekenhuizen), appartementencomplexen en woonwijken.
Voor open bodemenergiesystemen is Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht het bevoegd gezag. Voor open bodemenergiesystemen is een vergunning vereist op grond van de Waterwet, omdat in een dergelijk systeem grondwater wordt onttrokken aan de bodem. De provincie Utrecht stelt tevens beleidsregels op, die zij hanteert bij de vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen. Een belangrijke wijziging met de introductie van het Besluit bodemenergiesystemen is dat de bestaande vergunningprocedure wordt verkort.
Bij gesloten bodemenergiesystemen wordt water, vaak gemengd met een antivriesmiddel, door buizen (lussen) in de bodem geleid. Terwijl de vloeistof door de lussen gaat, wordt warmte uitgewisseld met het grondwater water en de bodem. Als koude vloeistof door de lussen wordt geleid, warmt de bodem de vloeistof op (terwijl de bodem plaatselijk afkoelt). De vloeistof wordt gebruikt voor verwarming van de woning. Als warme vloeistof door de lussen wordt geleid, wordt de vloeistof door de bodem afgekoeld (terwijl de bodem opwarmt). De opgewarmde vloeistof wordt daarna gebruikt voor koeling. Gesloten bodemenergiesystemen worden veelal toegepast bij individuele woningen en kleinschalige kantoorgebouwen.
Een belangrijke wijziging die het Besluit bodemenergiesystemen voor gesloten bodemenergiesystemen met zich mee brengt, is dat een melding of vergunning vereist is, waar dat eerder niet het geval was. Of een melding dan wel een vergunning vereist is, hangt af van het vermogen en de locatie van het systeem. Heeft het gesloten bodemenergiesystemen een bodemzijdig vermogen minder dan 70 kW meldingsplichtig. Voor systemen met een bodemzijdig vermogen groter dan 70 kW geldt een vergunningplicht (OBM). In interferentiegebieden (zie Interferentie) geldt een vergunningplicht voor alle gesloten systemen, ongeacht het bodemzijdig vermogen.
Voor het plaatsen van gesloten bodemenergiesystemen in Amersfoort is het college het bevoegd gezag. Zodra het gesloten bodemenergiesysteem is geplaatst, is de vergunning uitgewerkt. Voor de werking en instandhouding van het gesloten bodemenergiesysteem gelden dan alleen nog de algemene regels uit het Besluit bodemenergiesystemen. Het Besluit bodemenergiesystemen bevat tevens, zowel voor open als gesloten bodemenergiesystemen en ongeacht of ze wel of niet vergunningsplichtig zijn, uniforme voorschriften die gericht zijn op het voorkomen van aantasting van de bodemkwaliteit en voorschriften die het duurzaam gebruik van bodemenergie bevorderen. Er is gekozen voor zoveel mogelijk direct werkende algemene regels, waarmee is voorzien in een algemeen beschermingsniveau voor alle systemen.
Bodemenergiesystemen hebben een thermisch invloedsgebied. Dat zijn relatief koude en/of warme zones in de bodem (inclusief grondwater), doordat de vloeistof in het buizenstelsel of het water dat direct in de grond wordt gebracht dat een andere temperatuur heeft dan de van nature aanwezige bodemtemperatuur. Bij bodemenergiesystemen in elkaars nabijheid bestaat het risico dat thermische invloedsgebieden van de verschillende systemen elkaar overlappen (interferentie). Interferentie tussen thermische invloedsgebieden van verschillende temperatuur is ongewenst, omdat één zone dan zowel wordt gekoeld als opgewarmd. Hierdoor vermindert het energierendement van de betrokken bodemenergiesystemen.
Het risico dat thermische invloedsgebieden elkaar overlappen neemt toe als bodemenergiesystemen dichter bij elkaar worden geplaatst. Realisatie van een groot aantal bodemenergiesystemen in een druk gebied kan alleen wanneer de systemen ‘slim’ ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd. In gebieden waar dergelijke druk op de (energieopslag)capaciteit van de bodem wordt voorzien, is het wenselijk dat regie wordt gevoerd om vraag naar en beschikbaarheid van ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen.
Hoofdstuk 4, afdeling 3 ‘Bomen’, uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening. Dit betreft onder andere de vergunningplicht voor het vellen van houtopstanden. Aan art. 2.1 is aan sub g sub b toegevoegd inhoudende dat voor houtopstanden, gelegen buiten de bebouwde kom, op erven en in tuinen een gemeentelijke vergunning nodig blijft. Conform Apv was dit al het geval, maar dit stond niet expliciet in de verordening omschreven.
Hoofdstuk 5, afdeling 4 ‘Standplaatsen’ uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.
Het toepassingsbereik van de regels voor standplaatsen blijft ongewijzigd ten opzichte van de geldende regelgeving. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.
Het toepassingsbereik van de regels op markten blijft in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort ongewijzigd ten opzichte van de geldende Marktverordening. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.
Hoofdstuk V Bruikbaarheid en aanzien weg
Hoofdstuk 2, afdeling 5, artikel 2.10 A, 2.10 B, 2.10 C, 2.10 D, 2.11 en 2.12 ‘Bruikbaarheid ten aanzien van de weg’ uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.
Hoofdstuk 4, afdeling 1, ‘Onversterkte muziek en Overige geluidhinder’, artikel 4.5 en 4.6 uit de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.
Hoofdstuk 4, afdeling 4, artikel 4:15 van de Algemene plaatselijke verordening Amersfoort ‘Verbod ontsierende hinderlijke of gevaarlijke reclame’, is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.
De Erfgoedverordening 2010 gemeente Amersfoort is geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving. Hierbij zijn de bepalingen van de Erfgoedverordening aangepast aan de nieuwe Erfgoedwet, herschikt en logisch geordend.
Artikel 8:1 Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast zijn ook de rijksmonumenten en de rijksstadsgezichten in het register opgenomen. Tot slot biedt het register ook een overzicht van de beeldbepalende panden binnen en buiten de stadsgezichten. Het register is in de vorm van een digitale monumentenkaart voor de burger raadpleegbaar.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.
Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
Artikel 8:2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.
De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.
Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.
Artikel 8:3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.
Artikel 8:4 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De monumentale belangen komen tot uitdrukking in de redengevende omschrijving. Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Overigens geeft de enkele aanwijzing van een monument, zo blijkt uit constante jurisprudentie, geen recht op een schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het huidige gebruik van het monument. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. Hiervan zal vooral sprake zijn indien een belanghebbende om aanwijzing verzoekt.
Monumenten die al op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.
De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Artikel 8:5 Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). Dit betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd etc. zonder een gemeentelijke vergunning.
Artikel 8:7 Advies gemeentelijke adviescommissie
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommisie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentewet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.
Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.
De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.
In deze leden worden de termijnen genoemd waarbinnen de CRK subcommissie Erfgoed moet adviseren (lid 7) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 8). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 7 heeft tot gevolg dat, wanneer de CRK subcommissie Erfgoed niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies, maar binnen de termijn voor burgemeester en wethouders) toch in haar overwegingen te betrekken. Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslisen, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 Awb staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).
Artikel 8:8 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
NB Gemeenten kunnen afhankelijk van de gekozen beslistermijn er zelf voor kiezen of het artikel nog nadere toelichting behoeft. Als voor de termijn van 26 weken gekozen wordt kan bijvoorbeeld het volgende opgenomen worden: “Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).”
Artikel 8:9 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
Dit lid geeft de gemeenteraad een rol bij de besluiten tot aanwijzing voor een gemeentelijk monument. Door middel van dit lid kan de gemeenteraad haar controlerende functie gemakkelijker uitvoeren. De aanwijzings- of wijzigingsbesluiten voor de gemeentelijke monumenten kunnen daardoor door de raad worden getoetst aan het beleidskader.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 8:10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8:7 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 8:11 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
In het eerste lid wordt onder het aanbrengen van wijzigingen verstaan, bijvoorbeeld het corrigeren van fouten in de adressering of het aanbrengen van correcties in de beschrijving van het monument.
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.
Een beschermd gemeentelijk monument waarvan de aanwijzing is ingetrokken, omdat dit is gesloopt, ernstig verwaarloosd of door brand tenietgegaan, wordt door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.
Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.
Van ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van straatnamen, huisnummers etc. De voorbescherming is ook bij wijziging van toepassing.
Artikel 8:12 Verbodsbepalingen: instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Artikel 8:13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.
Lid 3, in gevallen waarin het aanvragen van een omgevingsvergunning naar het oordeel van burgemeester en wethouders in relatie tot de aard van de werkzaamheden een te zwaar middel is en op grond van andere activiteiten geen omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, kunnen burgemeester en wethouders met de aanvrager in de vorm van nadere regels afspraken maken over de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Na ontvangst van de schriftelijke bevestiging door de aanvrager kan dan in overleg met Team Monumentenzorg de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Artikel 8:14 Intrekken van de omgevingsvergunning
Dit artikel bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid de vergunning in te trekken. De wijze waarop en de motivering waarom zijn geregeld in artikel 3:41 Awb. Het ligt voor de hand de commissie een afschrift te sturen van de intrekking. Daarnaast kan het aan te bevelen zijn om de commissie advies te vragen alvorens tot intrekking wordt besloten. Overigens kan de commissie ook ongevraagd advies verstrekken.
Artikel 8:15 Weigeringsgronden
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.
Artikel 8:16 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Zie de toelichting bij artikel 8:7. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).
Artikel 8:17 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 13 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.
Artikel 8:18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Artikel 8:19 Verbodsbepaling stadsgezicht en aanvraag vergunning in gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Artikel 8:20 Registratie beeldbepalend pand
Beeldbepalende panden zijn in de meeste gevallen gelijktijdig bij de aanwijzing van de beschermde stadsgezichten Binnenstad en Bergkwartier door de (voorgangers van de) Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) aangewezen, ter ondersteuning van de rijks- en gemeentelijke monumenten in de door het rijk of gemeente beschermde stadsgezichten. Zij zorgen mede voor de ruimtelijke samenhang in deze beschermde stadsgezichten.
Buiten de beschermde stadsgezichten betreft het panden die vanwege architectuurhistorische redenen van ondersteunende waarde zijn voor het stadsbeeld. In veel gevallen liggen hier architectuurhistorische inventarisaties aan ten grondslag. Bij vergunningplichtige wijzigingen aan beeldbepalende panden worden de plannen om advies voorgelegd aan de CRK subcommissie Erfgoed. Alle beeldbepalende panden kunnen voor restauratie van beeldbepalende onderdelen aanspraak maken op het Amersfoortse subsidiebudget verbonden aan de ‘Subsidieregeling Monumenten en beeldbepalende panden Amersfoort’.
Hoofdstuk IX Gesloten bodemenergiesystemen
De Verordening gesloten bodemenergiesystemen gemeente Amersfoort 2019 is geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.
In artikel 9.1 is weergegeven dat als gevolg van de aanwijzing van interferentiegebieden voor het installeren van een klein gesloten bodemenergiesysteem een vergunning is vereist.
De algemene weigeringsgronden voor deze vergunning zijn opgenomen in artikel 5.13b van het Besluit omgevingsrecht.
De gronden voor weigering zijn:
Het gaat in algemene zin om de vraag of het juiste bodemenergiesysteem op de juiste plaats wordt geïnstalleerd. Hieruit volgt dat geen voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden en dat de vergunning ook niet onder beperkingen kan worden verleend. Het besluit kan alleen toestemming voor de installatie inhouden of weigering van die toestemming. In die zin heeft de vergunning alleen betrekking op de aanleg van het bodemenergiesysteem en ziet niet toe op het gebruik van dat systeem.
In aanvulling op deze algemene weigeringsgronden die in het Besluit omgevingsrecht zijn opgenomen, heeft de gemeente in de beleidsregels specifieke weigeringsgronden opgenomen, die zij noodzakelijk acht om te komen tot een juiste ordening van bodemenergiesystemen in de ondergrond en tot een goede uitvoering van het besluit.
Interferentiegebieden kunnen zowel bij gemeentelijke als provinciale verordening worden aangewezen. In het Besluit bodemenergiesystemen is ervoor gekozen dat interferentiegebieden in beginsel worden aangewezen bij gemeentelijke verordening (artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht).
Een belangrijke reden waarom de gemeente in het Besluit bodemenergiesystemen het initiatief heeft bij de aanwijzing van interferentiegebieden, is dat de aanwijzing van een interferentiegebied vooral gevolgen voor de gemeente heeft. Het rechtsgevolg van de aanwijzing van een interferentiegebied is dat voor het installeren van een klein gesloten bodemenergiesysteem met een bodemzijdig vermogen van minder dan 70 kW een omgevingsvergunning (OBM) krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht. Het college van Burgemeester en Wethouders is hiervoor het bevoegd gezag. Daarnaast is de gemeente de lokale regisseur, zeker als het gaat om de afstemming van lokaal gebruik van schaarse (onder)grond. De aanwijzing van een interferentiegebied leunt sterk aan tegen de taken van de gemeente in het kader van de ruimtelijke ordening, vooral het opstellen van een bestemmingsplan of een structuurvisie, en moet daarop worden afgestemd.
De aanwijzing van de in deze verordening opgenomen interferentiegebieden is afgestemd met de provincie Utrecht, zodat overlap in interferentiegebieden is voorkomen en geen interferentiegebied is aangewezen dat overlapt met een milieubeschermingsgebied voor drinkwaterwinning.
De provincie Utrecht houdt bij het verlenen van vergunningen voor open bodemenergiesystemen rekening met de door Amersfoort aangewezen interferentiegebieden. Schematisch ziet de vergunningplicht er als volgt uit:
Verwacht wordt dat de grenzen van de interferentiegebieden met enige regelmaat zullen wijzigen. Daarom wordt de bevoegdheid de grenzen van interferentiegebieden te wijzigen gedelegeerd aan het college van Burgemeester en Wethouders. De delegatie wordt beperkt tot de bevoegdheid om de begrenzing van de aangewezen gebieden te veranderen. Het College is dus niet bevoegd om buiten de Raad om nieuwe interferentiegebieden aan te wijzen.
Afstemming met de provincie Utrecht is nodig, omdat de aanwijzing mede is bedoeld ter bescherming van open bodemenergiesystemen, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn.
Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en regels over de welstandscommissie.
Het deel uit de bouwverordening dat handelde over bouwen op verontreinigde grond is overgenomen en geheel geïntegreerd in voorliggende verordening fysieke leefomgeving Amersfoort.
Voor de regels over de welstandscommissie uit de Bouwverordening zal separaat een regeling worden gemaakt.
In artikel 11.1 worden straffen gesteld op overtreding van de regels van de verordening. Het is de gemeenteraad niet toegestaan om in haar verordeningen hogere of andere straffen op te nemen dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Dit artikel is overgenomen uit de Apv. De hoofdstukken IX en X zijn hiervan uitgezonderd, omdat deze hoofdstukken niet uit de Apv voortkomen.
De strafbepaling is voor hoofdstuk VIII uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 8:12 en de nadere regels krachtens artikel 8:13, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 8:13, eerste lid, en 8:19, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
In de Verordening is de strafbaarheid van overtreding van de regels ongewijzigd overgenomen uit de geïntegreerde verordeningen. Dit betekent dat op overtreding van de regels de hoogst mogelijke straf staat die in een gemeentelijke verordening kan worden opgenomen, met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak
Hoofdstuk XI bevat ook overgangsregels en slotregels en regelt de citeertitel.
Het vervallen van de regels die uit de Apv overgaan in de Verordening fysieke leefomgeving, wordt hier geregeld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-175522.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.