Gemeenteblad van Hoogeveen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogeveen | Gemeenteblad 2020, 174139 | Beleidsregels |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogeveen | Gemeenteblad 2020, 174139 | Beleidsregels |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020
In het sociale domein voltrekt zich in hoog tempo een aantal fundamentele veranderingen. Het veld van zorg en ondersteuning is sinds de decentralisaties in 2015 bij gemeenten komen te liggen. Het contact tussen inwoner en overheid is dichterbij georganiseerd, zodat we de ondersteuning beter en meer op maat kunnen bieden. De eigen kracht en talenten van de inwoner en zijn netwerk zijn meer centraal komen te staan, met oog voor wat iemand zelf kan. We willen graag dat iedereen meedoet en niemand langs de zijlijn komt te staan. Waarbij we eigen verantwoordelijkheid als basisprincipe hanteren.
Als gemeente dragen we de verantwoordelijkheid voor de Wmo, Jeugdhulp en voor de Participatiewet. Hiermee zijn we geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en re-integratie. Een kans om het anders te doen. En om het beter te doen. Anders en beter betekent ook: zoveel mogelijk doen met de beschikbare middelen. Mensen die aangewezen zijn op hulp kunnen rekenen op onze steun.
De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, die voor u liggen, zijn een uitwerking van het Wmo-beleidsplan en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hoogeveen 2020 voor de verstrekking van maatwerkvoorzieningen. Op onderdelen is het beleid geactualiseerd over de normering thuishulp met het HHM Protocol en de maximering van de collectief vervoerpas voor cliënten van 2000 km naar 1500 km per kalenderjaar.
Tot slot: het proces waar we als samenleving in zitten is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en nieuwe inzichten. Deze zullen weer zijn plaats moeten krijgen in met name de beleidsregels. Dat betekent dat we de beleidsregels voortdurend zullen evalueren.
Het doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) is het mogelijk maken voor mensen om langer thuis te kunnen blijven wonen en te participeren.
Mensen die het thuis niet meer alleen redden, krijgen via de Wmo passende ondersteuning die ze in staat stelt om een gestructureerd huishouden te voeren. Gemeente en cliënt gaan gezamenlijk de ondersteuningsbehoefte en oplossingen zorgvuldig bespreken. De eigen mogelijkheden en behoeftes van de cliënt zijn hierbij het uitgangspunt. Indien de cliënt het zelf of niet binnen de sociale omgeving kan oplossen, ontvangt hij een maatwerkvoorziening van de gemeente.
Een zorgvuldige en heldere toegangsprocedure tot ondersteuning is noodzakelijk om:
De Wmo 2015 en de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. Uiteindelijk zal de rechter toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De medewerkers van de gemeente doen hun best om de procedures zo goed mogelijk te laten verlopen. Als een cliënt toch een klacht heeft over een medewerker, bijvoorbeeld over de manier waarop u te woord bent gestaan of over informatie die u gekregen heeft, dan staat het de cliënt vrij om een klacht in te dienen bij de gemeente.
Het is niet altijd eenvoudig om erachter te komen waarom iemand niet meer zelfstandig kan deelnemen en welke ondersteuningsbehoefte daarbij past. Het is daarvoor noodzakelijk om met de mensen of met de mensen in hun omgeving in gesprek te gaan en samen onderzoek te doen naar mogelijke oplossingen. Uit dat onderzoek kan blijken dat mensen in staat zijn om op eigen kracht of met behulp van hun omgeving hun problemen op te lossen. Er kan ook uitkomen dat het nodig is dat de gemeente bijspringt, bijvoorbeeld met individuele maatwerkvoorzieningen.
De hoofdlijn is daarom: eerst meldt iemand zich met een hulpvraag, dan vindt er een gesprek plaats met cliënt om de problemen en ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen (het onderzoek). Daarna volgt eventueel een aanvraag voor een bepaalde voorziening.
Er zal dus na een melding altijd een onderzoek plaats vinden, voordat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening gedaan kan worden. Alleen als de gemeente, al dan niet in samenspraak met de cliënt, een gesprek of onderzoek niet zinvol acht, kan meteen een aanvraag gedaan worden. Bijvoorbeeld, omdat de cliënt al voldoende bekend is bij de gemeente en het om een herhalingsaanvraag gaat. Ook kan een aanvraag worden gedaan als de afhandelingstermijn van een melding van 6 weken is overschreden.
Op meldingen van cliënten die nog niet eerder in contact zijn geweest met het Wmo-loket volgt in principe altijd een onderzoek. Een gesprek is niet altijd nodig als bijvoorbeeld direct duidelijk is dat het een eenvoudige en enkelvoudige vraag betreft. Bij een cliënt die al in beeld is bij het Wmo-loket van de gemeente wordt gekeken of zijn situatie veranderd is of niet. Als er sprake is van een nieuwe ondersteuningsvraag krijgt hij (opnieuw) een gesprek. In schema ziet dat er zo uit:
Een melding van een hulpvraag wordt binnen 6 weken afgehandeld. In die 6 weken vindt het gesprek en het onderzoek plaats en ontvangt de betrokkene een verslag daarvan. Als er sprake is van spoed, wordt de spoedprocedure gevolgd. Dat betekent dat er zo snel als nodig en mogelijk ondersteuning wordt ingezet. Dit in overleg met en ter beoordeling aan de medewerkers van het Wmo-loket.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt binnen 2 weken afgehandeld, tenzij een aanvullend medisch advies noodzakelijk is.
De gemeente is wettelijk verplicht om de identiteit vast te stellen van de personen aan wie de gemeente een dienst verleent. Dat geldt ook voor cliënten die zich melden bij het Wmo-loket met een hulpvraag. Daarom wordt aan alle nieuwe en onbekende klanten gevraagd naar een geldig legitimatiebewijs. Dit kan een geldig paspoort, ID-kaart of rijbewijs zijn.
Bij een eerste melding of aanvraag moet een leesbare kopie of foto van een geldig legitimatiebewijs toegevoegd worden aan het dossier, ook als het gaat om een telefonische intake.
Bij een vervolgmelding of –aanvraag wordt het BSN-nummer en het nummer van het legitimatiebewijs genoteerd.
Iedereen kan zich bij het Wmo-loket melden met vragen over problemen op het gebied van participatie, zelfredzaamheid en beschermd wonen. Deze hulpvraag wordt door cliënt of namens hem officieel gemeld aan het Wmo-loket door middel van een meldingsformulier. Dit formulier is op drie manieren beschikbaar:
Na ontvangst van het formulier wordt zo snel mogelijk een gesprek met cliënt gepland.
Vanaf 1 januari 2015 is cliëntondersteuning kosteloos beschikbaar voor alle (groepen) cliënten.
Cliëntondersteuning houdt in dat inwoners recht hebben op ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning. Deze ondersteuning draagt bij aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Het belang van betrokkene bij de cliëntondersteuning is het uitgangspunt. De cliënt kan tijdens het onderzoek naar de hulpvraag – vaak in de vorm van een keukentafelgesprek met de cliënt – gebruik maken van cliëntondersteuning. Dat kan zowel om informele (familie, vrienden) als formele vormen van cliëntondersteuning gaan. Cliëntondersteuning is kosteloos voor de cliënt.
De cliënt moet het gevoel hebben dat deze persoon daadwerkelijk naast hem staat en in de positie is om zijn belang te dienen. Indien de cliënt twijfelt aan de objectiviteit heeft hij recht op een andere ondersteuner. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht ervoor te zorgen dat uitgangspunt bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene is en door middel van professionele autonomie van de cliëntondersteuner, vergelijkbaar met functionarissen in de positie van
sociale raadslieden, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs.
Cliëntondersteuning is ook beschikbaar voor mantelzorgers met het oog op verlichting van de belasting van mantelzorgers. Dit betekent dat mantelzorgers ook een beroep kunnen doen op cliëntondersteuning.
Cliënten kunnen zich bij het Wmo-loket melden als zij behoefte hebben aan ondersteuning. Ook brengen we de mogelijkheid van cliëntondersteuning onder de aandacht van cliënten bij het maken van een afspraak voor een keukentafel gesprek
Het doel van het gesprek is het vaststellen van een eventuele ondersteuningsbehoefte. Uitgangspunt hierbij zijn de één of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen. Er wordt ook nadrukkelijk gekeken naar de eigen (financiële) mogelijkheden om de noodzakelijke oplossingen te realiseren. Dit alles binnen het kader van de compensatieplicht.
Het gesprek vindt plaats na aanmelding van een cliënt bij het Wmo-loket. Het gesprek zal gevoerd worden door een Wmo-consulent. Het is prettig en zeer gewenst als naast cliënt nog iemand deel neemt aan het gesprek. Dit kan een partner, kind, ouder, mantelzorger, vriend, cliëntondersteuner of iemand anders die cliënt kan ondersteunen zijn. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.
Uit het verslag blijkt in ieder geval welke problemen de cliënt ondervindt en welke de cliënt op eigen kracht kan oplossen. Daarnaast wordt beschreven welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen en activiteiten mogelijk en beschikbaar zijn ter oplossing van de problemen. Als blijkt dat vorenstaande niet voldoende is om de problemen op te lossen zullen ook de mogelijke maatwerkvoorzieningen worden beschreven.
In het gesprek komt in ieder geval aan de orde:
Uitgangspunt is niet een voorziening die een cliënt op het oog heeft, maar op de oplossingen van de hulpvraag. Het gaat om een open gesprek waarin samen met de persoon die ondersteuning nodig heeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn wensen, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden en de individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen.
Een belangrijk punt is ook om vast te stellen in hoeverre de problemen die cliënt ervaart van invloed zijn op het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Bijvoorbeeld iemand geeft aan dat hij niet meer kan fietsen. Maar is dat fietsen wel nodig om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven? Iemand heeft al jaren een eigen huishoudelijke hulp en vraagt nu thuishulp aan in de vorm van een PGB. Is hier wel een probleem bij het schoonhouden van het huis?
Zoals hiervoor al beschreven is het gesprek in feite al een deel van het onderzoek. Maar het gesprek gaat vooraf aan de aanvraagprocedure. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als we in Hoogeveen erin slagen meer algemene voorzieningen op te zetten, in een aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag.
Het gesprek en het onderzoek worden vastgelegd in een verslag. In dit verslag zal in ieder geval worden ingegaan op:
Tevens zullen de gemaakte afspraken worden vastgelegd met betrekking tot:
De cliënt ontvangt een schriftelijke bevestiging en het verslag. Indien cliënt niet akkoord gaat met de inhoud van dit verslag, kan cliënt binnen 2 weken reageren, bij voorkeur schriftelijk. Eventuele reacties worden toegevoegd aan het verslag.
Aan de verstrekking van maatwerkvoorzieningen ligt een aanvraag ten grondslag. Een aanvraag geldt als aanvraag als een aanvraagformulier is ingevuld en ondertekend door cliënt of als een verslag van een melding is ondertekend door cliënt.
Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door cliënt (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.
Er zijn verschillende manieren waarop een aanvraag ingediend wordt.
In sommige situaties kan een gesprek achterwege blijven en kan cliënt meteen een aanvraag indienen, bijvoorbeeld als de gemeente, al dan niet in samenspraak met de cliënt, een gesprek niet zinvol acht. Bijvoorbeeld, omdat de cliënt al voldoende bekend is bij de gemeente en het om een herhalingsaanvraag gaat.
Aanvraagformulieren worden aangeboden tijdens de gesprekken met de Wmo-consulenten.
In bepaalde gevallen kan een ambtshalve besluit worden genomen, dit is geregeld in de Verordening. Voor een ambtshalve beschikking is geen ondertekend aanvraagformulier nodig. Dit kan in de volgende gevallen:
Het college doet onderzoek naar de medische situatie van de cliënt en de gevolgen daarvan voor de maatschappelijke participatie. Het college zal hierbij zoveel mogelijk beschikbare informatie screenen op relevantie en waarde en die gebruiken voor het onderzoek. Deze informatie kan bijvoorbeeld beschikbaar zijn uit eerdere aanvragen, recente medische gegevens die cliënt zelf aanlevert of informatie die wordt gegeven door behandelaars en/of begeleiders. Alleen daar waar niet voldoende informatie aanwezig is of twijfel bestaat over de juistheid van de beschikbare informatie wordt door het college onafhankelijk (extern) medisch advies opgevraagd.
Het onderzoek richt zich allereerst op de stoornissen van cliënt (de ICF is gericht op functiestoornissen). Dit houdt in dat in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen, evenals de mate van die beperkingen, dienen te worden onderzocht. Dit gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen.
Cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking.
In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing, informatie over de bijdrage in de kosten (kostprijs en duur) en informatie over de effectuering van het besluit. De Wmo consulent zal cliënt doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.
Indien de afhandelingstermijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met 8 weken. Dat zal in principe alleen in die gevallen zijn, waarin aanvullend medisch advies wordt opgevraagd.
Een voorwaarde om voor compensatie in aanmerking te komen is dat cliënt zijn hoofdverblijf in Hoogeveen heeft. Cliënt moet ingeschreven staan in de Basis registratie personen (BRP) van de gemeente Hoogeveen. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in BRP; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Hoogeveen komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in BRP- de melding of aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in BRP geregeld moet zijn.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist antirevaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
Wanneer blijkt dat cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Meer informatie over algemene voorzieningen kunt u vinden bij het Wmo-loket of op https://hoogeveen.socialekaartnederland.nl.
3.4.1 Voorliggende wet- en regelgeving
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering, jeugdwet of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.
Binnen de gemeente Hoogeveen hebben we de volgende afspraken gemaakt over de overgang van jeugdigen naar de Wmo:
Het Wmo-team neemt voor afloop van de indicatie contact op met de jongere voor een eventuele herindicatie. Stel dat er een nieuwe indicatie komt dan kan op basis van deze indicatie door de jongere een nieuwe zorgovereenkomst worden aangegaan met de hulpverlener. Hier kan de jongere dan ook tijdens het indicatiegesprek over worden geïnformeerd.
3.4.3 Afbakening met Zorgverzekeringswet
Voorliggende voorzieningen vanuit de ziektekostenverzekeraar zijn bijvoorbeeld loophulpmiddelen. Ziektekostenverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket.
Wijkverpleging is voor verzorging en verpleging thuis. Dit raakt aan het deel van de persoonlijke verzorging die onder de Wmo-valt. Nadere afspraken over de werkwijze tussen de wijkverpleging en Wmo zijn gemaakt.
3.4.4 Afbakening werk en inkomen
Vanuit de UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.
Op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding via de Wmo wordt met de consulenten voor Werk en Inkomen afgestemd welke weg voor cliënt het beste is.
3.4.5 Afbakening beschermd wonen
Centrumgemeente Assen is verantwoordelijk voor de uitvoering van de toegang en indicatie en het doen uitvoeren van de maatwerkvoorziening beschermd wonen, en is hiertoe gemandateerd door de regiogemeenten. Assen heeft samen met de regiogemeenten een werkwijze opgesteld hoe om te gaan met meldingen. Deze werkwijze wordt door onze gemeente ook gevolgd.
3.4.6 Afbakening met de Wet langdurige zorg (WLZ)
De Wlz is verantwoordelijk voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en diensten in een Wlz-instelling. Op de volgende bladzijde een schematisch overzicht:
Cliënt in zorginstelling en heeft een nieuwe melding?
Zorgkantoren leveren de mobiliteitshulpmiddelen en zorginstelling is verantwoordelijk voor hulpmiddelen voor zorg en wonen voor algemeen gebruik.
Cliënt in zorginstelling met mobiliteitshulpmiddel van de gemeente?
Gemeente blijft verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat hulpmiddel moet worden vervangen.
Cliënt met mobiliteitshulpmiddelen die naar zorginstelling verhuist?
Samen met ergotherapeut of fysiotherapeut kan er gekeken worden of het hulpmiddel moet worden vervangen.
Zo ja: nieuw hulpmiddel vanuit Wlz.
Zo nee: zorgkantoor kan hulpmiddel overnemen van gemeente.
Hulpmiddelen per 1 januari 2020
Tot 31 december 2019 wordt er onderscheid gemaakt in een Wlz indicatie intramuraal met én zonder behandeling. Wanneer een cliënt een indicatie heeft met behandeling valt de rolstoel onder de Wlz.
Een scootmobiel valt tot 31 december 2019 voor alle Wlz cliënten onder de Wmo.
Per 1 januari 2020 vallen mobiliteitshulpmiddelen als een rolstoel, scootmobiel en driewielfiets voor Wlz cliënten in een instelling onder de Wlz.
Dit betekent dat cliënten die met een Wlz indicatie thuis wonen of in een aanleunwoning (VPT of MPT) voor mobiliteitshulpmiddelen wel onder de Wmo blijven vallen.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Het college beschouwt in ieder geval als algemeen gebruikelijk:
Een voorziening is niet algemeen gebruikelijk indien:
Bij cliënten met een inkomen op bijstandsniveau (100%) of lager zal onderzoek plaatsvinden naar de redelijkheid en billijkheid van het niet vervangen van algemeen gebruikelijke maar medisch noodzakelijke voorzieningen. Dit onderzoek zal de richtlijnen voor de bijzondere bijstand volgen. Deze richtlijnen gaan ervan uit dat op bijstandsniveau gespaard kan worden voor duurzame goederen
De wijze van berekenen van de inkomensgrenzen is terug te vinden in bijlage I.
In het kader van begeleiding zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen niet bij wet gecreëerde voorzieningen buiten de Wmo om, die indien voorhanden in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de verzekerde. Het college hanteert de lijn die de AWBZ tot nu toe hanteert en beschouwt de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk:
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus worden alleen de meerkosten voor de noodzakelijke aanpassingen vergoed.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in Hoogeveen Publiek vervoer genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het collectief vervoer. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking kan komen voor een Wmo-pas voor de Publiek vervoer. Alleen wanneer is aangetoond dat de Publiek vervoer niet geschikt is voor cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt.
In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van cliënt benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd. Ook is het belangrijk te volgen of deze oplossingen in de praktijk ook het gewenste resultaat opleveren.
Tijdens het onderzoek vindt ook onderzoek plaats naar de woning en de woonomgeving. Hierbij wordt o.a. gekeken naar het normale gebruik van de woning. Het gaat hierbij om de primaire woonfuncties zoals: het bereiden van eten, slapen en lichaamsreiniging. Primaire woongedeelten zijn: de woonkamer, één slaapkamer, de keuken en de sanitaire ruimte(s). Daarbij moet het voor de cliënt mogelijk zijn de woning te betreden en zich binnen de woning te verplaatsen. Dat wil zeggen dat hij in ieder geval de primaire woonruimtes kan bereiken en zich binnen de ruimtes kan verplaatsen. Bij het gebruik van de keuken wordt uitgegaan van de (on)mogelijkheden van de hoofdgebruiker van de keuken.
Hierbij wordt onderzocht of er sprake is van verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.
Indien nodig kan ook hierbij advies worden opgevraagd van externe deskundigen, zoals bijvoorbeeld begeleiders, medisch adviseurs, psychologen, gedragsdeskundigen en anderen waarvan een advies toegevoegde waarde heeft in het onderzoek naar de mogelijkheden van compensatie.
Hierbij wordt onder andere gekeken naar de gezinssamenstelling, het wel of niet aanwezig zijn van een sociaal netwerk, beschikbare mantelzorg etc. Tevens wordt onderzocht of het ondersteunen bij het opzetten van een sociaal netwerk een mogelijke oplossing is.
Ook hierbij kunnen externe deskundigen worden ingeschakeld.
Gebruikelijke hulp is hulp of ondersteuning waarvan het gebruikelijk is dat huisgenoten en/of directe familieleden dit voor elkaar doen. Dit betekent bijvoorbeeld bij het huishouden dat, als cliënt zelf het huishouden niet meer kan doen, de huisgenoten die taken in principe moeten overnemen. Maar onder gebruikelijke hulp kan ook vallen dat huisgenoten elkaar helpen bij het vervoer van en naar allerlei afspraken.
Gebruikelijke hulp bij hulp in het huishouden.
Tot de leefeenheid behorende huisgenoten zijn bijvoorbeeld echtgeno(o)t(e), partner, inwonende kinderen ouder dan 18 jaar en/of andere inwonende personen. Van kinderen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij in staat zijn om een eenpersoonshuishouden te voeren. Deze kinderen kunnen een deel van de huishoudelijke taken op zich nemen. Van alle huisgenoten vanaf 23 jaar wordt verwacht dat zij in staat zijn een meerpersoonshuishouden te voeren.
Of er sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Hier kan bijvoorbeeld om een huurcontract worden gevraagd, indien dit aan de orde is.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan of studie een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende 5 etmalen aaneengesloten zullen de niet uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.
Voor kinderen die tot het meerpersoonshuishouden behoren, gelden de volgende uitgangspunten:
Bij dreigende overbelasting van de huisgenoot kan een beroep worden gedaan op de compensatieplicht uit de Wmo. Concreet betekent dit dat, ondersteuning kan worden geboden bij het functioneren van het huishouden.
Gebruikelijke hulp bij vervoer
Als de partner van een cliënt met een vervoersprobleem de beschikking heeft over een auto en hij is redelijkerwijs in de gelegenheid om cliënt van en naar afspraken te brengen, wordt van hem verwacht dat hij actief bijdraagt aan het oplossen van het vervoersprobleem.
Gebruikelijke hulp bij persoonlijke verzorging
Van belang is onderscheid te maken tussen:
• gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar,
• gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar, w.o. inwonende volwassen kinderen (> 18 jaar) voor hun ouders.
Van partners wordt verwacht dat zij naar vermogen elkaar persoonlijke verzorging bieden in kortdurende zorgsituaties (< 3 maanden) met uitzicht op herstel.
Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging –indien voorzienbaar vanaf het begin- ook tussen partners geen gebruikelijke zorg. Wanneer de partner voor het deel dat de gebruikelijke zorg overstijgt, een aanvraag indient voor Wmo of Zvw-zorg, dient dat te worden opgevat als een signaal dat de mantelzorg niet vrijwillig wordt gegeven.
Persoonlijke verzorging van huisgenoten, anders dan partners, onderling is geen gebruikelijke zorg. De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Dit betreft in ieder geval kortdurende zorgsituaties (tot 3 maanden) met uitzicht op herstel.
Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.
Leefeenheid met kinderen die extra zorg behoeven
Bij het beoordelen van de extra draaglast van ouders met een kind met een handicap, chronische ziekte of andere beperkingen in het functioneren, wordt gekeken naar wat een kind zonder die beperkingen in vergelijkbare omstandigheden aan zorg nodig zou hebben. Daar waar de gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen aanmerkelijk wordt overschreden wordt indien gevraagd persoonlijke verzorging geïndiceerd. Zo kan worden onderbouwd dat bijvoorbeeld de zorg voor kinderen van 0-5 niet per definitie alleen gebruikelijke zorg is.
Voor de gebruikelijke zorg conform de leeftijd van het kind kan geen beroep gedaan worden op de Zvw of Wmo. Extra zorg overtreft de normale zorg door extra duur en intensiteit van toezicht, verzorging en begeleiding. Deze extra zorg valt onder de persoonlijke verzorging of begeleiding, afhankelijk van het doel.
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;
• zijn tot 4 jaar niet zindelijk;
• moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;
• hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;
• sport- en hobbyactiviteiten niet in verenigingsverband;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;
• zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook;
• hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij
van en naar hun activiteiten gaan;
• hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
• sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2 maal per week.
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden
• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;
• sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbekend aantal keren per week;
• hebben tot 16 jaar een reguliere dagbesteding op school;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk).
Voor de activiteiten die een kind zonder beperkingen niet zelfstandig uitvoert, geldt een zorgplicht van ouders. Het betreft hier dus gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen.
Verpleging is geen gebruikelijke zorg
Kortdurende zorg en verpleging van zieke kinderen thuis behoort ook tot de gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen. Verpleging van een (chronisch) ziek kind is geen gebruikelijke zorg. De verpleegkundige handelingen die moeten worden uitgevoerd kunnen worden geïndiceerd. Indien het kind is aangewezen op voortdurend nabij toezicht is dat –conform leeftijd- wel gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Begeleiding bij volwassenen onderling
Bij volwassenen onderling kan van partners en andere volwassen huisgenoten ten opzichte van elkaar worden verondersteld dat een groot deel van het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding door onderling dus gebruikelijk is. Inwonende volwassenen waaronder partner, huisgenoot of volwassen kinderen (> 18 jaar) worden verondersteld de praktische, ondersteunende begeleiding in het normale maatschappelijke verkeer te verzorgen.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Binnen de begeleiding spitst de vraag van ouders van kinderen met beperkingen zich toe op oppasvoorziening, begeleiding bij onderwijs en vrije tijdsactiviteiten en ondersteuning mantelzorg. Dit zijn domeinen, waarbij de afweging van wat gebruikelijke zorg en wat extra zorg is, aan de orde is. Toch zal eventuele overbelasting altijd onderzocht en eventueel meegewogen moeten worden.
Bij begeleiding is de afweging voor welke voorliggende voorzieningen wettelijke regelingen bestaan van belang.
Mantelzorg is zorg die wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij
Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg komt na gebruikelijke zorg.
Binnen een leefeenheid is er nooit sprake van mantelzorg als het gaat om het functioneren van het huishouden, maar betreft het altijd gebruikelijke zorg. Als de mantelzorger van buiten de leefeenheid komt, kan het functioneren van het huishouden deel uitmaken van de mantelzorg.
Om een mantelzorger te ondersteunen kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Concreet betekent dit dat bij dreigende overbelasting van de mantelzorger, ondersteuning kan worden geboden bij het functioneren van het huishouden en/of de begeleiding van cliënt, niet zijnde de mantelzorger.
Tijdens het onderzoek zullen ook de financiële mogelijkheden van de cliënt om zelf in maatregelen te voorzien worden besproken. Zo is het de vraag of een cliënt die al jaren een huishoudelijke hulp heeft en betaalt wel een probleem heeft waarin hij gecompenseerd moet worden. Immers, als de hulp ermee op houdt kan cliënt zelf weer een andere huishoudelijke hulp in dienst nemen. Het wordt anders als de financiële mogelijkheden zodanig zijn afgenomen dat dit niet meer betaalbaar is.
Van mensen wordt verwacht dat men tijdig rekening houdt met bestaande of bekende komende beperkingen. Bij progressieve ziektebeelden en het ouder worden kan men verwachten dat er op termijn bijvoorbeeld een aangepaste woning moet komen of andere voorzieningen. Alvorens een maatwerkvoorziening zal worden toegekend wordt eerst onderzocht of het probleem te voorzien was en of er mogelijkheden zijn geweest om actief te anticiperen op deze problemen. Indien dit het geval was, zal geen voorziening worden toegekend. Alleen leeftijd is geen reden om een voorziening, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding, af te wijzen. Wel als er in huidige woning geen beperkingen waren, of op te lossen met andere middelen. Onderzoek naar en beoordeling van de individuele situatie is hierbij leidend.
Binnen de kaders van de Wmo zijn twee vormen van verstrekking van maatwerkvoorzieningen mogelijk:
Een voorziening in natura is een voorziening die bestaat uit goederen of diensten, niet uit geld. De cliënt hoeft zelf niets te regelen.
De gemeente verstrekt onder bepaalde voorwaarden een geldbedrag om zelf een voorziening in te kopen of aan te schaffen. Zo wordt in ieder geval door middel van een bewust keuzegesprek beoordeeld of een cliënt die in aanmerking wil komen voor een PGB, PGB vaardig is. Dat betekent dat de cliënt zelf het PGB kan beheren, de administratie kan voeren en zelf kwalitatief goede hulp volgens de normen uit het Drents Kwaliteitskader, voorzieningen of ondersteuning kan inkopen en de zorgverlener kan aansturen. Als de cliënt daartoe zelf niet in staat is, mag dat ook overgenomen worden door mensen uit het netwerk van cliënt of bijvoorbeeld de bewindvoerder. In principe ligt deze voornamelijk financiële taak, wegens mogelijke belangenverstrengeling, niet bij de instelling of hulpverlener waar zorg wordt ingekocht. Ook wanneer de cliënt als budgethouder niet zelf het pgb beheert, blijft deze verantwoordelijk en aansprakelijk voor het pgb. Het (niet op tijd) handelen van een vertegenwoordiger blijft voor risico van de cliënt.
Het PGB wordt niet rechtstreeks overgemaakt op de rekening van de cliënt. De Sociale Verzekeringsbank doet namens de gemeente de betalingen rechtstreeks aan de zorgaanbieder.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de PGB’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.
De SVB zorgt dus voor de financiële en technische verantwoording van de besteding van het PGB. Zij doet dat aan de hand van facturen en een zorgovereenkomst. De gemeente zorgt voor de inhoudelijke verantwoording aan de hand van een budgetplan en een zorgovereenkomst.
Een budgetplan is het plan waarin een cliënt motiveert waarom en hoe de inzet van een PGB leidt tot gewenste ondersteuning. Door het opstellen van het budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn hulp- of ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de hulp of ondersteuning te evalueren. In dit budgetplan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een PGB aantoonbaar leidt tot veilige, doelmatige en cliëntgerichte ondersteuning. De gemeente heeft een format voor het budgetplan ontwikkeld, zie bijlage IV.
Een zorgovereenkomst is een overeenkomst tussen de budgethouder en de zorgverlener. De vorm is in principe vrij, de inhoud moet overeenkomen met de door de SVB opgestelde en voor die situatie van toepassing zijnde zorgovereenkomst. De SVB toetst de zorgovereenkomst op de zogenaamde technische aspecten. De gemeente toetst of de zorgovereenkomst overeenkomt met het budgetplan en andere gemaakte afspraken.
4.2.1 De voorziening in natura
Een voorziening in natura wordt door het college verstrekt. Toekenning vindt plaats bij beschikking. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Voor alle voorzieningen wordt een bijdrage gevraagd, behalve voor rolstoelen en kindervoorzieningen anders dan woningaanpassingen. Een eventueel te betalen bijdrage wordt door de gemeente aangekondigd. De hoogte van de bijdrage is niet exact van tevoren aan te geven, aangezien berekening, oplegging en inning plaats zal vinden door het CAK. De methode van berekening is terug te vinden op www.hetcak.nl of op te vragen bij het Wmo-loket.
Onderhoud en keuring worden uitsluitend uitgevoerd op het woonadres, het gebruiksgebied of in de werkplaats van de leverancier. Dus niet op vakantie ofin het buitenland. De voorziening mag in Nederland gebruikt worden en de bruiklener kan dan bij problemen terecht bij (het netwerk van) de leverancier.
Aanvragen voor aanpassingen aan een voorziening in natura kunnen ambtshalve worden toegekend als:
- de situatie van cliënt niet wezenlijk veranderd is
- er geen aanvullend onderzoek nodig is In deze situaties is geen ondertekend aanvraagformulier nodig. Toekenning vindt plaats bij beschikking. In deze situaties is geen ondertekend aanvraagformulier nodig. Toekenning vindt plaats bij beschikking.
4.2.2 Een persoonsgebonden budget (PGB)
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB voor begeleiding of voor thuishulp in combinatie met begeleiding wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd aan de hand van een budgetplan. Zonder een door de gemeente goedgekeurd budgetplan wordt geen PGB verstrekt. De gemeente controleert en evalueert aan de hand van het budgetplan of het PGB wordt ingezet voor veilige, doelmatige en cliëntgerichte ondersteuning.
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Verantwoording van besteding van het pgb loopt via de SVB. Verantwoording over de kwaliteit en doelmatigheid van de ingekochte diensten en overige voorzieningen vindt plaats in gesprek met de Wmo-consulent. Dit kan plaats vinden tijdens een herindicatie, volgens vooraf gemaakte afspraken of steekproefsgewijs.
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is en wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college besluit in overleg met cliënt en rekening houdend met efficiency en kostenaspecten of een PGB wordt toegekend.
Wat betreft de thuishulp en begeleiding gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur, per etmaal, per dagdeel of een gedeelte daarvan. De maximale uur- en dagdeeltarieven worden door het college vastgesteld en kunnen elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. De bedragen zijn vastgelegd in de verordening maatschappelijke ondersteuning. Eventuele reiskosten worden betaald uit het totale toegekende budget, dat betekent dat er bijvoorbeeld een lager uurloon met de hulpverlener afgesproken wordt. Het afgesproken uurloon mag liggen tussen het maximale tarief uit de tabel bij de Verordening en het minimumloon dat van toepassing is op de desbetreffende hulp. Volgens de regeling per 1 mei 2019 symbolische tegemoetkoming met betaling onder het minimum uurloon voor een hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 bedraagt de vergoeding maximaal €141 per kalendermaand. Er wordt in die situatie niet meer met een zorgovereenkomst van opdracht gewerkt, maar indien aan de voorwaarden wordt voldaan met een goedkeurende verklaring van de gemeente ( zie verder bijlage IV)
Wat betreft de maatwerkvoorzieningen anders dan diensten maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen of te laten uitvoeren. Bij nieuwe hulpmiddelen wordt standaard uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 7 jaar. Bij berekening van een PGB voor hulpmiddel gaan we uit van de goedkoopst adequate voorziening in natura. Wanneer dit een nieuwe levering zou zijn dan betreft het aanschafwaarde + 7 jaar service/dienstverlening/onderhoudsbedrag. Wanneer dit een her verstrekking zou zijn dan betreft het enkel 7 jaar service/dienstverlening/onderhoudsbedrag. Bij woningaanpassingen wordt uitgegaan van de afschrijvingstabel in bijlage VI. Voor de berekeningsmethode zie bijlage II.
Het college neemt in de beschikking op of er een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De hoogte van de bijdrage is niet exact van tevoren aan te geven, aangezien berekening, oplegging en inning plaats zal vinden door het CAK. De methode van berekening is terug te vinden op www.hetcak.nl of op te vragen bij het Wmo-loket.
Een PGB voor voorzieningen wordt verstrekt voor een periode zoals die is vastgelegd in de beschikking. In deze periode zal geen nieuw PGB verstrekt worden voor een voorziening met hetzelfde programma van eisen. Ook zal geen voorziening in natura worden verstrekt met het zelfde programma van eisen gedurende bovengenoemde periode.
Bij overlijden van de budgethouder wordt de uitbetaling van het PGB voor diensten per direct beëindigd. Bij afwezigheid van inwonende erfgenamen wordt het al uitbetaalde PGB voor de maand van overlijden niet teruggevorderd en wordt geen verantwoordingsformulier opgevraagd. Bij het overlijden van de budgethouder wordt de aangekochte voorziening en het niet gebruikte pgb bedrag teruggevorderd.
Wanneer u kiest voor een PGB moet u zelf afspraken maken met uw zorgverlener over de hoogte van het uurtarief. Het tarief dat de gemeente hanteert voor het bepalen van de totale hoogte van het budget behoeft niet gelijk te zijn aan het uurtarief dat u afspreekt met uw zorgverlener. Bij hoger tarief dient u dit verschil zelf bij te betalen.
De beschikking kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken als:
Volgens artikel 2 4.1 van de wet zijn de gevallen waarin kan worden teruggevorderd beperkt. Op grond daarvan zou terugvordering niet mogelijk zijn als sprake is van het niet kunnen verantwoorden van een PGB voor huishoudelijke ondersteuning of bij overlijden van een cliënt aan wie een scootmobiel is toegekend. Uit de parlementaire stukken blijkt echter niet dat dit een bewuste keuze is geweest.
Wel geeft de regering aan dat misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden bestreden.
Ook uit de rechtspraak onder de Wmo 2007 blijkt dat, indien terugvordering in het gemeentelijk beleid goed geregeld was, de gemeente op grond hiervan wel alsnog kon terugvorderen.
Daarom wordt in deze Beleidsegels bepaald dat terugvordering ook mogelijk is als verantwoording van een PGB onvoldoende Is, dan wel Indien van een verstrekte voorziening geen gebruik meer wordt gemaakt.
P20) Verantwoording PGB voor diensten
Uit het totale PGB voor diensten mag wel betaald worden:
a. de maximale tarieven zoals die bepaald zijn in de tarieventabel bij de Verordening;
b. reiskosten hulpverlener op basis van woon-werkverkeer (max. € 0,19 per km);
c. vervanging hulpverlener bij ziekte/vakantie van hulpverlener;
d. feestdagenuitkering tot een maximum van € 272,00 bruto (één keer per jaar).
Uit het PGB voor diensten mag niet betaald worden:
c. bloemetje/cadeau hulpverlener bij ziekte of verjaardagen;
e. loon aan mensen die gebruikelijke zorg leveren
f. kledingvergoeding hulpverlener;
g. uurloon zorgverlener die gemaakt zijn voor/na de indicatieperiode;
i. kosten voor belangbehartigers of tussenpersonen;
j. administratiekosten zoals kosten voor acceptgiro's;
l. verantwoordingsvrij bedrag zoals dat onder de AWBZ gehanteerd werd.
P21) Verantwoording PGB voor overige voorzieningen
Voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van rolstoelen, regiotaxipas en hulpmiddelen voor kinderen tot 18 jaar, is een eigen bijdrage verschuldigd. Voor woningaanpassingen ten behoeve van een kind wordt wel een eigen bijdrage in rekening gebracht. Deze wordt feitelijk verleend aan de ouder(s) van de minderjarige. Daarom zijn de ouders een eigen bijdrage verschuldigd. Dit is ook van toepassing indien de ouders gescheiden leven of het kind niet bij de ouders verblijft.
De eigen bijdrage wordt door het CAK berekend conform de voorwaarden van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dit is een besluit van het Rijk. In april 2019 is het voorstel tot wijziging van de Wmo 2015 betreffende de bijdrage voor de maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening door het parlement aangenomen. Het abonnementstarief, een vast tarief voor de eigen bijdragen aan Wmo-voorzieningen, is sinds 1 januari 2020 definitief van kracht. In 2020 gaan inwoners voor voorzieningen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning een maximale eigen bijdrage, het zogeheten abonnementstarief, van 19 euro per maand betalen.
Voor verdere informatie: https://www.hetcak.nl/zakelijk/regelingen/wmo-in-2020
Voor gebruik van de Publiek vervoer Zuidwest Drenthe met een Wmo-vervoerspas wordt een reizigersbijdrage gevraagd per rit volgens de afspraken die gemaakt zijn tussen de vervoerder en de gemeenten die participeren in het contract voor Zuidwest Drenthe.
De eigenaar van de woning is verplicht verkoop van de woning te melden. De eigenaar is verplicht zich te melden op het moment dat cliënt van plan is te gaan verhuizen.
Er zal een dubbele taxatie van de woning moeten plaatsvinden om de meerwaarde van de woning als gevolg van de woningaanpassing vast te stellen. Met dubbel wordt bedoeld de taxatiewaarde vóór de aanpassingen en ná de aanpassingen. De woningeigenaar schakelt daartoe een officieel erkende taxateur in.
De vastgestelde meerwaarde moet worden terug betaald aan de gemeente. De kosten van de dubbele taxatie en de al betaalde bijdrage voor de woningaanpassing worden op de vastgestelde meerwaarde in mindering gebracht.
Hoofdstuk 6 Beleidsregels: indicatiestelling hulp bij het huishouden 2020
6.1.4. Uitgangspunten voor huishoudelijke hulp
6.1.5. Toelichting op normenkader
6.1.6 Normenkader basisactiviteiten
6.1.7. Normenkader aanvullende activiteiten
6.1.8. Verantwoording HHM Normenkader
In dit document wordt de basis gegeven waarop huishoudelijke hulp geïndiceerd wordt. Het gaat hierbij om beleidsregels, waarbij indien nodig alle basisactiviteiten geïndiceerd worden. Van de normen wordt afgeweken indien de situatie van de cliënt hier aanleiding toe geeft. De hulpvraag van de cliënt staat centraal, rekening houdend met onder andere de gezondheids- en leefsituatie. Het gaat te allen tijde om het leveren van maatwerk zodat een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van de cliënt geleverd wordt zonder dat hierbij de verantwoordelijkheid voor het eigen huishouden van de cliënt wordt overgenomen.
Het door bureau HHM opgestelde rapport “Onderzoek normtijden Thuishulp Gemeente Hoogeveen”
van februari 2020 (zie ook https://www.hoogeveen.nl/nieuwsoverzicht/artikel/collegebesluiten-12-mei-2020 ) maakt integraal onderdeel uit van deze beleidsregels.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die 'niet in staat zijn zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren' (artikel 1.1.1 Wmo
2015 en artikel 2.1.1 Wmo 2015). In de Wmo 2015 is geen concrete definitie gegeven van een gestructureerd huishouden. In deze verstaan we er een schoon en leefbaar huis onder. We maken een onderscheid tussen thuishulp basis en thuishulp plus. Thuishulp basis voorziet in eenvoudige huishoudelijke (schoonmaak)werkzaamheden. Naast die werkzaamheden is er bij thuishulp plus sprake van ondersteuning in de vorm van regievoering over het huishouden. Van dit laatste is sprake als iemand geen of onvoldoende regie over het eigen huishouden kan voeren en er geen sociaal netwerk aanwezig is dat op adequate wijze regie kan voeren.
Een ieder kan wonen in een huis dat schoon en leefbaar is. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen; men moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en de daartoe leidende gang/trap. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar geven.
Dit gaat om uitvoering van huishoudelijke werkzaamheden waarbij de inwoner zelf, of met behulp van het sociaal netwerk, de regie voert. De inwoner kan zelf (of met behulp van het sociaal netwerk) aangeven wat er moet gebeuren. Taken die onder deze vorm van huishoudelijke hulp
vallen zijn (voor zover nodig) afnemen nat en droog, stofzuigen en dweilen, gordijnen en
binnenzijde ramen wassen, bed verschonen, keuken en sanitair schoonmaken, opruimen.
Dit is de tijd die de hulpen per bezoek besteden aan aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en het pakken en opruimen van schoonmaakspullen. Deze tijd maakt standaard onderdeel uit van de integrale normtijd bij het onderdeel schoon en leefbaar
houden van het huis. Bij indirecte tijd gaat het om de tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is, het gaat dus niet om reistijd of niet-cliëntgebonden tijd.
Het gaat om het klaarzetten van de broodmaaltijd(en) en het opwarmen van de warme maaltijd. Bij hoge uitzondering kan sprake zijn van het bereiden van de warme maaltijd. Het aansporen tot het nuttigen van een maaltijd valt niet onder de huishoudelijke hulp, maar respectievelijk onder begeleiding (Wmo) en persoonlijke verzorging (Zorgverzekeringswet). In onderstaande figuur is schematisch weergegeven wanneer hulp bij de maaltijden onder welke wet valt.
Iedere burger dient te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding evenals schoon en gedroogd textiel (handdoeken en beddengoed). Ondersteuning bestaat uit wassen en strijken. Het strijken van kleding betreft alleen bovenkleding en alleen het aantal stuks dat redelijkerwijs verwacht mag worden en maatschappelijk aanvaardbaar is.
Dit heeft betrekking op boodschappen die nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen.
Het gaat om verzorging van gezonde kinderen die tot het gezin behoren. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de zorg voor kinderen. Zijn ouders hier niet volledig toe in staat, dan kan de gemeente tijdelijke ondersteuning (niet: volledige overname) bieden totdat een andere
oplossing gevonden is. Het gaat om dagelijkse, gebruikelijke hulp voor gezonde kinderen in geval van ontwrichting of calamiteiten. Het betreft activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten
en/of drinken, een maaltijd voorbereiden en toezicht houden. Ook problemen op het gebied van
mobiliteit, zoals het begeleiden van kinderen naar school vallen eronder.
Hierbij wordt altijd uitgegaan van het waar mogelijk combineren van activiteiten. Dit betekent dat als een activiteit plaatsvindt voor meerdere personen en dit te combineren valt (bv. maaltijd bereiden, kinderen naar bed of school brengen), het aantal minuten eenmaal telt en niet per persoon.
Dagelijkse organisatie huishouden (regievoering)
Dit gaat om de uitvoering van huishoudelijke werkzaamheden waarbij de inwoner niet (of onvoldoende) zelf de regie voert en er geen sociaal netwerk aanwezig is dat op adequate wijze
regie kan voeren. Met adequaat wordt hier bedoeld dat de huishoudelijke hulp voldoende aangestuurd wordt om de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. De inwoner is niet in staat om aan te geven wat er moet gebeuren door bijvoorbeeld psychische klachten, psychiatrische aandoening (waaronder psycho-geriatrisch, dementie) en/of psychosociale problematiek en/of een visuele handicap of een verstandelijke beperking. Er kan dan dagelijkse organisatie van het huishouden ingezet worden. Hierbij gaat het om de organisatie van huishoudelijke activiteiten (bepalen wat wanneer moet gebeuren) en het plannen en beheren van middelen (zorgen dat schoonmaakmiddelen op voorraad zijn).
Advies, instructie en voorlichting, gericht op het huishouden
Het gaat om het aanleren van activiteiten in relatie tot het huishouden. Er valt onderscheid te maken tussen tijdelijk aanleren en structureel adviseren:
Tijdelijk aanleren van activiteiten
Dit betreft cliënten die leerbaar zijn, bijvoorbeeld mensen met een (recente) lichamelijke beperking of mensen die de activiteiten nooit hebben aangeleerd maar deze moeten gaan
uitvoeren door het wegvallen van een partner of gezinslid.
Structureel adviseren en instrueren
Dit betreft cliënten die beperkter leerbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege psychiatrisch of cognitieve problemen als dementie, niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of een licht verstandelijke beperking (LVB). Dit ligt op het snijvlak van thuishulp en individuele begeleiding.
Meldt een inwoner zich met een vraag, dan voert het college een onderzoek uit. De procedure rondom melding is vastgesteld in de verordening Wmo. Tijdens het onderzoek wordt samen met de inwoner zijn/haar vraag en situatie verkend conform artikel 2.3.2 Wmo 2015. Hierbij komt aan de orde:
Wat zijn de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt?
Wat zijn de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht of middels gebruikelijke hulp de
zorgvraag (gedeeltelijk) weg te nemen? Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheden van de cliënt om zich te bewegen, waaronder bukken en het opheffen van de armen. Dit bepaalt mede welke bijdrage de cliënt kan leveren aan het eigen huishouden. Denk bijvoorbeeld ook aan de mentale mogelijkheden van de cliënt: overziet hij wat er moet gebeuren en is hij in staat om in actie te komen? Daarnaast: hoe leerbaar is de cliënt?
2. Mogelijkheden mantelzorger(s) en netwerk
Kan met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk de zorgvraag van de cliënt (gedeeltelijk) weggenomen worden? Denk bijvoorbeeld aan het samen boodschappen doen en het uitvoeren van de wasverzorging.
Is er een mantelzorger in de situatie aanwezig die ondersteuning nodig heeft? Zijn er vrijwilligers die een structurele bijdrage kunnen leveren?
Onder welke wet valt de ondersteuningsvraag van de cliënt? Valt dit onder de verantwoordelijkheid van de gemeente? (Er kan geen beroep op de gemeente gedaan worden als dezelfde ondersteuning geleverd kan worden vanuit een andere wet.) Is het wenselijk om samenwerking te zoeken met andere partijen?
Kan de zorgvraag (gedeeltelijk) weggenomen worden middels een voorliggende, algemene of algemeen gebruikelijke voorziening? Denk in ieder geval aan: kinderopvang, voor- en naschoolse opvang, oppascentrale, maaltijddienst en boodschappendienst.
Is de ondersteuningsvraag met de voorgaande stappen nog niet voldoende weggenomen, dan worden de mogelijkheden verkend om met een maatwerkvoorziening een oplossing voor de hulpvraag te vinden. De cliënt kan dan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. Ook kan de cliënt kiezen of hij de ondersteuning in natura wil ontvangen of als een persoonsgebonden budget (pgb).
In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van de term ‘gebruikelijke hulp’. In deze beleidsregels spreken we van ‘gebruikelijke hulp’, waar we onder verstaan: de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten, partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.
Gebruikelijke hulp is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op
basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.
Uitzonderingen bij typen leefsituaties
Bij een aantal bijzondere typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het toepassen van gebruikelijke hulp:
Kamer huren bij cliënt: huurder wordt niet tot leefeenheid gerekend. De huurder houdt wel de gehuurde ruimte(n) schoon en levert een evenredige bijdrage aan gezamenlijke ruimten.
Geclusterd wonen: er is hier geen sprake van een leefeenheid. Het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten worden meegerekend.
Leef- en woongemeenschappen: de cliënt kan hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Heeft een huisgenoot of partner zodanige gezondheidsproblemen dat de betreffende taken niet door diegene uitgevoerd kunnen worden, dan vallen die taken voor de betreffende huisgenoot of
partner niet onder gebruikelijke hulp.
Het college onderzoekt altijd of een leefeenheid door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke
hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding doet niets af aan het verplichtende karakter van gebruikelijke hulp.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het
overlijden van de andere partner/ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Gaat het om een terminale situatie, dan is het belangrijk om in overleg met de huisgenoten te bepalen wat draagbaar is. In deze situaties wordt onderzocht in hoeverre ‘gebruikelijke hulp’ haalbaar is.
Voor de toepassing van gebruikelijke hulp geldt dat er altijd van afgeweken kan worden met het oog op het bieden van maatwerk.
Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Als beleidsregel geldt dat indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, hiermee rekening gehouden wordt wanneer het om aaneengesloten perioden van
tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; bijvoorbeeld offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd.
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan wordt ervan uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen. Bij een 5-jarige kan het er bijvoorbeeld om gaan dat hij zelf zijn kopje op het aanrecht zet.
Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:
schoonhouden van sanitaire ruimte,
Van de 18-23 jarigen wordt verwacht dat zij eventueel jongere gezinsleden opvangen, verzorgen en begeleiden als zij hiertoe in staat worden geacht.
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot het toekennen van huishoudelijke hulp. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd. Het gaat dan om een kortdurende indicatie, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de
ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte. De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind:
Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:
o kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
o moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten en wassen;
o zijn tot 4 jaar niet zindelijk;
o hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in
o zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:
o kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;
o hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging;
o zijn overdag zindelijk en ‘s nachts merendeel ook;
o gaan naar sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week;
o hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij
van en naar activiteiten gaan;
o hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.
Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:
o hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen: kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen;
o hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging;
o gaan naar sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week;
o hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer;
o hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.
Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.
De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
6.1.4 Uitgangspunten voor huishoudelijke hulp
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Onder een leefeenheid wordt verstaan: ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning
bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren’.
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Huishoudelijke hulp is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.
De eigen verantwoordelijkheid van de leefeenheid houdt ook in dat het huis zodanig is ingericht dat dit in redelijkheid schoongehouden kan worden.
Wonen mensen zelfstandig samen op een adres en delen ze gemeenschappelijke ruimten (bv. woongroepen, kamerverhuur, meerdere generaties in een huis), dan veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van één van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Eventuele huishoudelijke hulp wordt dan alleen verstrekt voor de eigen woonruimte van de zorgvrager.
Particuliere huishoudelijke hulp kan voorliggend zijn
Als cliënten al langere tijd particuliere hulp hebben, en zij na het ontstaan van beperkingen Hulp bij het huishouden aanvragen, kan sprake zijn van de volgende situaties:
Financiële situatie is gewijzigd
Wanneer er in de financiële situatie van de aanvrager iets veranderd is (bijvoorbeeld verlies van baan ten gevolge van een beperking) waardoor de aanwezige particuliere huishoudelijke hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak gemaakt worden op de voorziening hulp bij het huishouden. Is de situatie niet gewijzigd dan gaan we er vanuit dat er de beperkingen in het voeren van de huishouding voldoende gecompenseerd zijn.
Indien een cliënt reeds een particuliere hulp heeft, maar meer hulp nodig is, dan dient de totale zorgbehoefte van de cliënt te worden bepaald conform de criteria zoals in deze beleidsregels
aangegeven. Hier wordt de particuliere hulp op in mindering gebracht die al in het huishouden aanwezig is. Voor het aantal overblijvende uren kan een positief advies voor hulp bij het huishouden worden afgegeven. Indien de particuliere hulp stopt om welke reden dan ook, en de hulpvraag blijft bestaan, kan er, indien de aanvrager niet zelf een particuliere huishoudelijke hulp kan vinden, alsnog een beroep gedaan worden op de Wmo.
We gaan uit van het principe ‘zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’. Dit betekent dat we daar
waar mogelijk stimuleren dat de cliënt zelf huishoudelijke activiteiten uit blijft voeren.
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, wordt in de regel geen Hulp bij het huishouden toegekend. Huishoudelijke hulp kan in een dergelijke situatie immers anti- revaliderend werken. Wel kan huishoudelijke hulp naast een te volgen behandeling of revalidatie worden toegekend. Hierover is (met toestemming van de cliënt) afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Er wordt geen huishoudelijke hulp toegekend als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine, droger of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp.
Criteria om in aanmerking te komen voor huishoudelijke hulp
Een inwoner kan in aanmerking komen voor thuishulp als:
Voorwaarde is dat de cliënt en/of een meerderjarige huisgenoot zelf de regie heeft over het huishouden en deze regie kan uitvoeren. Is dit niet het geval dan kan het nodig zijn om ondersteuning te leveren in de dagelijkse organisatie van het huishouden.
Normen onderliggend aan toekenning
De volgende normen zijn onderliggend bij de toekenning van huishoudelijke hulp
Huishoudelijke hulp wordt alleen toegekend voor noodzakelijke activiteiten.
Er wordt in principe niet meer geïndiceerd dan nodig is om verantwoorde huishoudelijke hulp te bieden in de essentiële woonfuncties van de aanvrager en de andere inwoners (partner/kinderen).
Toelichting bij normenkader over extra slaapkamer(s) wel/niet in gebruik:
Een woning kan meerdere slaapkamers / logeerkamers omvatten, naast de dagelijks in gebruik zijnde (hoofd)slaapkamer;
als deze extra kamers ‘niet in gebruik zijn’, dan moeten deze toch 1 x per maand worden schoongemaakt, om te zorgen dat ze niet op termijn als bron van vervuiling van het hele huis gaan dienen. Hiervoor is een kwart van de berekende tijd voor een in gebruik zijnde slaapkamer opgenomen: ¼ x 18 minuten = afgerond 5 minuten per week. Een kamer waar alleen een was rek staat en eventueel de strijk wordt gedaan, valt onder de noemer ‘niet in gebruik’ met maandelijkse schoonmaak;
er kunnen redenen zijn waarom een extra kamer wel als ‘in gebruik’ wordt aangemerkt, bijvoorbeeld als een (echt)paar gescheiden slaapt;
als sprake is van een huisgenoot met een eigen slaapkamer, dan ligt de vraag voor of professionele overname van het schoonmaken van die slaapkamer noodzakelijk is of dat hier sprake is van eigen kracht of gebruikelijke zorg van die huisgenoot;
een andere discussie is wat moet worden gedaan als op regelmatige basis (klein)kinderen komen logeren, vertrekpunt is dan dat de logees zelf of de ouders hiervan zorgen dat de kamer na vertrek weer aan kant is;
tot slot worden ook kamers die bijvoorbeeld als hobbykamer worden gebruikt in principe aangemerkt als ‘niet in gebruik zijnde’ met maandelijkse schoonmaak. In dit soort situaties is de leidende vraag: ‘is het in deze situatie aan de samenleving om extra schoonmaak te moeten inzetten als de cliënt zelf beïnvloedbare keuzen maakt, of kan in deze situatie van de cliënt worden verwacht dat deze daar zelf een oplossing voor realiseert (zoals bijvoorbeeld zelf extra tijd inkopen bij de aanbieder)?’
De totaaltijd kan afwijken door afronding van som der onderdelen. Worden er extra (slaap)kamers gebruikt, dan geldt daarvoor de normtijd zoals die voor een slaapkamer geldt (17,3 minuten per week). Voor niet-gebruikte kamers geldt dat de kamer wel regelmatig gelucht moet worden, maar dat de schoonmaakfrequentie lager is dan regulier en de normtijd neerkomt op 5 minuten per week (op advies van de GGD).
Een extreem bewerkelijke inrichting van de woning leidt in principe niet tot de toekenning van extra ondersteuning. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. De cliënt wordt geacht
zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de ondersteuningsactiviteiten. De inrichting van de woning is namelijk een keuze waar de cliënt invloed op kan uitoefenen.
Tuinonderhoud wordt niet meegenomen bij het vaststellen van de ondersteuning die noodzakelijk is inzake huishoudelijke hulp (CRvB 22-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:885). Huishoudelijke hulp beperkt zich tot de binnenzijde van de wooneenheid.
Het aan de buitenkant wassen van ramen wordt niet meegenomen bij het vaststellen van de ondersteuning die noodzakelijk is inzake huishoudelijke hulp (CRvB, 29-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1302). Voor het aan de buitenkant wassen van de ramen is een adequaat alternatief beschikbaar in de vorm van een glazenwasser. Gezien de lage frequentie van het ramenwassen aan de buitenkant, in combinatie met de beperkte kosten voor het inzetten van een glazenwasser, geeft de Centrale Raad van Beroep aan dat deze kosten ook door inwoners met een minimuminkomen gedragen kunnen worden
6.1.5 Toelichting op normenkader
In het normenkader wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd dat toegekend kan worden voor de basisactiviteiten en voor de aanvullende activiteiten.
Het gaat hierbij om een beleidsregel, met als doel om uniformiteit na te streven . Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en als die situatie erom vraagt dan wordt van onderstaande richtlijn afgeweken. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Dit kan alleen als gemotiveerd aangegeven wordt waarom de verhoging of verlaging noodzakelijk is. Voor alles geldt dat als maatwerk vraagt om hiervan af te wijken, dit voorgaat op de beleidsregel.
Dit normenkader is van toepassing op een gemiddeld huishouden. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde situatie wordt verstaan:
Een aantal factoren kan maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat een andere inzet nodig is door een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding.
De fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af
van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
o Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).
o Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers
De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden
Het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van
twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Door de aanwezigheid van één of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier vraagt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond,
etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen. Het beleidsregel is dat de gevolgen van huisdieren op de omvang van de schoonmaaktaak
en het zoeken van oplossingen daarvoor in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager behoort.
Extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot
aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Zie hiervoor ook 6.1.4.7 ‘Inrichting woning’ over wat hierin van een cliënt verwacht wordt.
Extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.
Een grote woning kan, maar hoeft niet per sé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.
6.1.6 Normenkader basisactiviteiten
Meerfactoren basisactiviteiten
In principe kan 20-30 minuten max. 3 maal per week extra geïndiceerd worden als sprake is van de volgende factoren meerhulp:
PG-problematiek/communicatieproblemen.
De aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar.
Bij COPD-problematiek of allergie voor huisstofmijt in een gesaneerde woning.
Bij allergie: de aanwezigheid van huisdieren in een gesaneerde woning.
Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.
Frequentie structurele basisactiviteiten; Is maaltijdvoorzieningen als aanvullende activiteit geïndiceerd, waarbij afwassen een onderdeel is, dan wordt dit in mindering gebracht op de toekenning van de basisactiviteiten.
6.1.7 Normenkader aanvullende activiteiten
Bij de beoordeling van de noodzaak voor wasverzorging, wordt beoordeeld of de voorziening voor
De klant adequate compensatie biedt.
Wordt wasverzorging geïndiceerd dan wordt verkend welk aandeel mantelzorgers en cliënt verwacht
mag worden in de was- en droogcyclus (dit in verband met de praktische haalbaarheid voor wat betreft de aanwezigheid van de hulp in relatie tot de draaitijd van machines.
Het strijken van kleding betreft alleen bovenkleding en alleen het aantal stuks dat redelijkerwijs verwacht mag worden en maatschappelijk aanvaardbaar is.
o Aantal kinderen jonger dan 16 jaar: + 30 min. per kind per week
o Bedlegerige patiënten: + 30 min. per week
o Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.: + 30 min. per week
In beginsel wordt deze activiteit niet geïndiceerd, omdat hiervoor gebruik kan worden gemaakt van een boodschappendienst. Aan een boodschappendienst kunnen kosten verbonden zijn.
Er wordt geen rekening gehouden met eigen voorkeuren van de cliënt (bv. voor speciaal voedsel dat beperkt verkrijgbaar is zodat extra gereisd moet worden). Er wordt alleen rekening gehouden met extra inspanningen die geleverd moeten worden vanwege aantoonbare medische redenen.
Voor alle geïndiceerde zorg geldt dat algemeen (gebruikelijke) voorzieningen voorliggend zijn. We noemen het hier echter nadrukkelijker omdat de ervaring leert dat het in huis halen van boodschappen vaak voldoende gecompenseerd wordt middels voorliggende voorzieningen.
o Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen of er zijn kinderen aanwezig van jonger dan 12 jaar, dan kan er 2x per week boodschappen geïndiceerd worden.
o Indien de afstand tot de winkels groot is, kan er 30 minuten per week extra geïndiceerd worden.
Komt de algemeen gebruikelijke voorziening niet tegemoet aan de eisen die aan de maaltijd worden gesteld (bv. bij een dieet dat voorgeschreven is door een arts) dan kan de warme maaltijd wel geïndiceerd worden.
Als er jonge kinderen woonachtig zijn in het huishouden, kan het bereiden van de warme maaltijd geïndiceerd worden.
Uit jurisprudentie (Rechtbank ’s Hertogenbosch 25-10-2012, nr. AWB 12/1795) blijkt dat twee broodmaaltijden en één warme maaltijd per dag adequaat kan worden geacht.
o Bij de aanwezigheid van kinderen die jonger dan 12 jaar zijn, kan 20 minuten per keer extra geïndiceerd worden.
Verzorgen van minderjarige kinderen
Het gaat hier om verzorging van gezonde kinderen, waarbij de ouder door beperkingen de verzorging/opvang niet uit kan voeren.
Onder ‘verzorging van de kinderen’ valt ook: sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten.
Er wordt in totaal maximaal 40 uur per week geïndiceerd. Factoren meer hulp kunnen hier nog bovenop komen. Deze ondersteuning wordt ingezet om de ouder(s)/verzorger(s) de gelegenheid te bieden om eigen oplossingen te vinden buiten de Wmo.
Waar mogelijk worden activiteiten gecombineerd. Dit betekent dat als een activiteit plaatsvindt voor meerdere personen en dit te combineren valt (bv. kinderen in bad doen of naar bed of school brengen), dan wordt het aantal minuten eenmaal geïndiceerd en niet per persoon.
Opvang wordt alleen bij uitzondering geïndiceerd. Specifiek voorliggende voorzieningen zijn: zorgverlof, crèche, kinderopvang, BSO, tussen schoolse opvang, gastouder, etc.
Het is mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
o Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten
o Aanwezigheid gedragsproblematiek
Dagelijkse organisatie van het huishouden
Het gaat hierbij om maximaal één keer per week. Voor de administratieve werkzaamheden wordt alleen een indicatie afgegeven als dit in combinatie is met andere huishoudelijke activiteiten.
Aantal huisgenoten, vooral kinderen jonger dan 16 jaar
(Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden
Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Het gaat hier om advies, instructie en voorlichting die gericht is op het huishouden, bij ontregelde huishouding in verband met bijvoorbeeld psychische stoornissen.
Deze activiteit wordt alleen ingezet als iemand leerbaar wordt geacht.
Deze ondersteuning wordt maximaal 3 keer per week, maximaal 6 weken lang ingezet.
Wees kritisch of het om huishoudelijke hulp gaat of om begeleiding
6.1.8 Verantwoording HHM NORMENKADER
De gemeenten Hoogeveen vindt het belangrijk om een goed onderbouwd normenkader te hanteren voor de indicatiestelling van huishoudelijke hulp. Daarom hebben we bureau HHM gevraagd om een normenkader te leveren met als doel: komen tot een normenkader die reëel, passend en objectief onderbouwd is.
Op 10 december 20181 is een belangrijke uitspraak door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gedaan inzake normtijden voor huishoudelijke hulp. Dit leidde tot een belangrijke conclusie, die in eigen woorden als volgt samen te vatten is:
Gemeenten kunnen kiezen uit ofwel het indicatieprotocol dat het CIZ in 2006 heeft opgesteld, ofwel het normenkader dat KPMG en HHM ontwikkeld hebben voor de gemeente Utrecht. Beide zijn door de CRvB beoordeeld als onafhankelijk en deugdelijk: “Daarbij is door expertinbreng, metingen van de tijdsbesteding per schoonmaakactiviteit en interviews met cliënten over de schoonmaakwerkzaamheden geobjectiveerd onderzoek verricht naar welke concrete activiteiten voor het bereiken van basishygiëne verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden.”
Op basis van deze uitspraak hebben we onderzoeksbureau HHM betrokken.
We hebben HHM als opdracht meegegeven dat we geen juridische risico’s willen nemen en volledig aan willen sluiten bij de door de CRvB goedgekeurde normenkaders. HHM heeft hier in februari 2020 een rapport voor gemaakt.
6.2.1 Begeleiding naar de gemeente gekomen met de Wmo 2015
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens de AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring was opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet meer mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen.
Begeleiding kan in verschillende vormen geboden worden. Zo kennen we begeleiding in groepsvorm, individuele begeleiding en respijtzorg/kortdurend verblijf. Daarnaast maakt het vervoer naar en van de begeleiding groep een onderdeel uit van de begeleiding.
Begeleiding en dagbesteding indiceren we aan de hand van te bereiken resultaten en doelen. De Wmo consulent bepaalt het aantal uren en/of dagdelen per week dat noodzakelijk is om de resultaten en doelen te behalen.
Overzicht resultaten en complexiteit van de ondersteuning
|
Situatie op moment van indicatie:
|
Situatie op moment van indicatie:
|
Situatie op moment van indicatie
|
Toelichting resultaatgebieden en resultaten
De ondersteuning is gericht op:
Let op: Het toeleiden naar werk is geen resultaat binnen de Wmo.
De door aanbieder te bieden ondersteuning valt binnen de volgende resultaatgebieden:
Hieronder een overzicht van de resultaten per resultaatgebied:
Ad 1. Ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk cliënt
Bij bemoeizorg en geïsoleerde Inwoners zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘Inwoner heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen. Bij bemoeizorg is op die wijze afname van overlast en aanleren van hanteerbaar gedrag beoogd;
Ad 2. Ondersteuning bij de thuisadministratie/ financiën
Ad 3. Ondersteuning bij zelfzorg
Ad 4. Ondersteuning bij het persoonlijk functioneren
Ad 5: Ondersteuning bij dagbesteding
Ad 6: Bereiken van de dagbestedingslokatie
Vervoer naar begeleiding in groepsverband
Als een cliënt in aanmerking komt voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Allereerst zal gekeken worden of er een geschikte dagbesteding in de buurt van de cliënt is om de reisafstand en reistijd te beperken. Wanneer een klant in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de locatie kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de locatie worden toegevoegd aan het maatwerk. De aanbieder is dan verantwoordelijk voor het vervoer.
Om mantelzorgers te ontlasten kan iemand kortdurend logeren in een instelling. Wanneer er sprake is van plotseling wegvallen van de mantelzorger kan ook sprake zijn van een planbare, voorzienbare afwezigheid. zoals een geplande ziekenhuisopname van de mantelzorger.
De aanbieder zorgt bij kortdurend verblijf voor opvang, maar ook het eventueel benodigde toezicht, dagbesteding en begeleiding. Dit verblijf kan gecombineerd worden met huisartsgeneeskundige of verpleegkundige zorg vanuit de Zvw. Het is aan de huisarts in samenspraak met de (wijk)verpleegkundige om te beoordelen of deze zorg adequaat geleverd kan worden via visites van huisarts en/of verpleegkundige. Het is ook mogelijk om een begeleider/verzorger thuis te laten overnachten. Het gaat hier wel om kortdurend verblijf, waarbij we in weken denken en niet in maanden
Er moet bij dit product altijd worden gekeken naar de Subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015.
Onder spoedzorg (ook wel crisisopvang genoemd) verstaan we een hulpvraag om zorg of ondersteuning waarop binnen 24 tot 48 uur moet worden gehandeld. Het gaat om situaties waarin iemand uit de huiselijke setting moet worden gehaald als gevolg van een onverwachte en voor de cliënt ingrijpende gebeurtenis. Of het gaat om een situatie waarin een persoon terugkomt in de huiselijke setting, bijvoorbeeld na een ziekenhuis opname waarbij met spoed huishoudelijke hulp of begeleiding moet worden ingezet.
De crisisbedden worden op regionaal niveau ingekocht samen met het Zorgkantoor die bedden inkopen voor de WLZ. De gezamenlijke inkoop van Wlz/Wmo crisis-bedden maakt een flexibele inzet van bedden mogelijk. Waar sprake is van onderbezetting van ‘Wlz’-bedden, kan deze ingezet voor ‘Wmo’-bedden.
Meer informatie over spoedzorg is te vinden op https://vng.nl/files/vng/publicaties/2015/201507-informatiekaart-spoedzorg-juli2015.pdf.
Beschermd wonen via centrumgemeente Assen
Klanten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijkse activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal klanten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de klanten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Klanten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de klanten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk, maar maakt nu onderdeel uit van de zorgplicht van de gemeente op grond van de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak. De intake en de herindicaties worden door de gemeente Assen uitgevoerd. Wel zal er vooraf contact zijn met de gemeente Hoogeveen om reeds aanwezige informatie uit te wisselen, in het kader van het integraal bekijken van de situatie van de cliënt. Ook de gemeente Hoogeveen zal bij aanvragen van ander maatwerk (bijv. een rolstoel) contact opnemen met de centrumgemeente Assen om te overleggen over de totale situatie van de klant. Ook worden er in regionaal verband indicatiecriteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een klant vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) zijn werkafspraken gemaakt met de centrumgemeente Assen. Voor klanten uit gemeente Hoogeveen geldt dat voor aanvragen en indicaties Beschermd Wonen het beleid van centrumgemeente Assen van toepassing is en wordt gevolgd.
Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Assen is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Er wordt zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau samengewerkt met alle betrokken partijen (opvanginstellingen, zorgkantoren en woningcorporaties) en de gemeenten in de regio. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Klanten worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden. Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid. Mensen die gebruik moeten maken van de maatschappelijke opvang en die zich in Hoogeveen op het gemeentehuis melden worden doorverwezen naar Assen.
6.2.2 Voorliggende voorzieningen voor begeleiding
Alvorens begeleiding als maatwerk in te zetten is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo-consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psychiater, psycholoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend, maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
De nieuwe Wet Langdurige Zorg vervangt de huidige AWBZ. Dit heeft in de overgangsfase een aantal gevolgen:
De indicatiestelling voor de Wlz blijft (net als bij de AWBZ) in handen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Van welke aanspraken de cliënt gebruik kan maken, hangt af van zijn individuele wensen, mogelijkheden en behoeften. De aanspraken bestaan uit:
algemene behandelingen zoals algemene geneeskundige zorg (niet paramedisch), behandeling van een psychische stoornis, farmaceutische en tandheelkundige zorg, tenzij cliënt gebruik maakt van Volledig Pakket Thuis, Modulair Pakket Thuis of PGB, dan moet een beroep worden gedaan op de Zorgverzekeringswet;
Binnen de Wlz zijn vier leveringsvormen mogelijk:
• zorg met verblijf: integraal pakket van zorg en wonen in een instelling;
• zorg zonder verblijf - volledig pakket thuis (VPT): integraal pakket van zorg en hotelmatige diensten in de eigen woning;
• zorg zonder verblijf - persoonsgebonden budget (PGB): het geld wordt beheerd door de Sociale Verzekerings Bank (SVB) en komt niet meer op de rekening van de cliënt.
• zorg zonder verblijf - modulair pakket thuis (MPT): slechts delen van het pakket aan zorg in natura thuis. Combinatie met PGB is mogelijk.
Verpleging en verzorging thuis (wijkverpleging)
Verpleegkundige zorg voor mensen met (een hoog risico op) lichamelijke problemen valt vanaf 2015 onder de Zorgverzekeringswet. Niet alleen puur verpleegkundige of verzorgende handelingen, maar ook het coördineren van de zorg, coaching (bijvoorbeeld ondersteuning bij zelfmanagement) en individuele, zorggerelateerde preventie.
Wie deze zorg verleent, wordt bepaald door de specifieke omstandigheden. Dat kan eenverpleegkundige zijn, maar ook een verzorgende, een wijkverpleegkundige of een casemanager dementie.
Verder wordt het basispakket uitgebreid met de extramurale behandeling van de zintuiglijke gehandicaptenzorg, met verpleging en persoonlijke verzorging zonder verblijf en met het tweede en derde jaar van de intramurale op behandeling gerichte geestelijke gezondheidszorg (het eerste jaar maakte al deel uit van het basispakket).
De persoonlijke verzorging is onderdeel van het basispakket van de zorgverzekeraar.
Het gaat hier dus om wijkverpleging- en verzorging, bijvoorbeeld om het toedienen van medicatie, verzorgen van wonden en hulp bij het aankleden en wassen. Voor persoonlijke verpleging en verzorging (wijkverpleging) betaalt men geen eigen risico.
Iemand heeft recht op langdurige zorg via de Zvw als hij/zij behoefte heeft aan geneeskundige zorg of daar een hoog risico op heeft.
Onder de nieuwe aanspraak wijkverpleging vallen:
• de huidige extramurale AWBZ-functie verpleging (VP);
• het grootste deel van de huidige extramurale AWBZ-functie persoonlijke verzorging (PV);
• medisch-specialistische verpleging thuis (MSVT, valt nu al onder de Zvw);
• taken die nu zijn opgenomen in het ZonMw-programma Zichtbare Schakel.
Thuiswonenden met een zintuiglijke beperking
Mensen met een zintuigelijke handicap, zoals blinden en doven krijgen per 1 januari 2015 de nodige behandelingen vergoed vanuit de Zvw door de zorgverzekeraar. Het gaat hier alleen om behandelingen waarvoor je niet hoeft te worden opgenomen. Men betaalt hiervoor wel een eigen risico, omdat het gaat om zorg vanuit de basisverzekering.
Behandelingen waarvoor opname wel nodig is, worden vergoed vanuit de Wlz. De klant hiervoor terecht bij het CIZ en de zorgkantoren.
De eerste 3 jaar verblijf in een op behandeling gerichte, intramurale ggz-instelling voor volwassenen valt vanaf januari 2015 onder de Zvw. Na een aaneengesloten verblijf van 3 jaar gaat de zorg over naar de Wet langdurige zorg (Wlz). In de oude regeling ging deze zorg na één jaar over naar de AWBZ. Beleidsregel voor deze regeling: als iemand langer dan 3 jaar intramuraal behandeld wordt, is de kans groot is dat hij of zij blijvend is aangewezen op intramurale zorg. Onder de grens van 3 jaar hebben mensen nog een mogelijkheid tot herstel en ambulante zorg en ondersteuning. Het hanteren van de 3 jaar grens is een overgangsmodel. Uiteindelijk zal op basis van (nog te ontwikkelen) inhoudelijke criteria bepaald worden of ggz-patiënten toegang tot de Wlz hebben.
Door de Participatiewet is er vanaf 2015 nog maar één regeling voor het grootste deel van de mensen met een arbeidsbeperking. Gemeenten kunnen op basis van individueel maatwerk verschillende instrumenten inzetten om de participatie van burgers te bevorderen. Bijvoorbeeld door loonkostensubsidie te verstrekken aan de werkgever als de productiviteit van de werknemer niet voldoende is om het wettelijk minimumloon te behalen.
De gemeente Hoogeveen creëert beschutte werkplekken en bouwt de arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorzieningen af. Deze beschutte werkplekken zijn bedoeld voor mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die zoveel begeleiding en aanpassingen nodig hebben. Met ondersteuning van de gemeente kan de werkgever deze mensen de juiste begeleiding bieden zodat zij toch een dienstverband krijgen. Bij begeleiding en dagbesteding is het belangrijk om te bepalen of iemand in staat is het minimumloon te verdienen of in aanmerking komt voor beschut werk.
een structurele tijdsbesteding zijn met een welomschreven doel waarbij de klant actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
Respijtzorg/kortdurend verblijf kan alleen worden in gezet als er sprake is van de combinatie van de noodzaak voor permanent toezicht op de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen. Respijtzorg wordt uitgekeerd in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
Van permanent toezicht is bijvoorbeeld sprake als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Een indicatie is altijd maatwerk. De geïndiceerde ondersteuning/begeleiding sluit altijd aan bij de situatie van de cliënt, waarbij rekening is gehouden met eigen mogelijkheden, netwerk en voorliggende voorzieningen. Als er bij de herindicatie sprake is van een vermindering in aantal uren en cliënt heeft tijd nodig om noodzakelijke aanvullende ondersteuning in te regelen, wordt met cliënt een reële overgangstermijn afgesproken
De omvang van respijtzorg/kortdurend verblijf is maximaal 1, 2 of 3 etmalen per week afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de klant. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.
De klant/zijn netwerk is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de klant beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor collectiefvervoer of een taxikostenvergoeding krijgen waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
Beleidsregel is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken over een woning.
Het college beoordeelt allereerst of het doel, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.
Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezig sociaal netwerk, inclusief aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Als voor het bereiken van het doel noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van wooncorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik minimaal zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het economisch voordeliger is voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.
Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een woning is aangepast voor een kind met een beperking en dit kind woont niet meer thuis. Of als een echtgenoot overlijdt en de overblijvende echtgenote de aangepaste woning niet meer nodig heeft.
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 2.3.7 Wmo 2015 als verstrekking in natura of pgb toegekend aan de cliënt. Dit gebeurt uitsluitend ná aantoning van gemaakte kosten, conform de kosten zoals die zijn vastgesteld in een door het college goedgekeurde offerte. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/cliënt met een afschrift aan de eigenaar van de woning.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen (verbouwing/uitbouw) aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee minimaal twee offertes opgevraagd moeten worden door de aanvrager/cliënt of waarmee door middel van een bouwcalculatie door een bouwadviesbureau het bedrag wordt vastgesteld.
Bij het vaststellen van de hoogte voor een PGB voor verhuis- en inrichtingskostenvergoeding wordt rekening gehouden met de bedragen voor woningsanering zoals die vastgesteld zijn in de tarieventabel in de Verordening. De hoogte van het PGB voor de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding wordt vastgesteld en betaalbaar gesteld nadat het bekend is geworden naar welke geschikte woning de cliënt gaat verhuizen.
Bij niet verhuizen binnen de in de beschikking gestelde termijn vindt een heronderzoek plaats. De in de beschikking bedoelde termijn is in principe 6 maanden. De indicatie kan ambtshalve worden verlengd met nogmaals 6 maanden als cliënt voldoende moeite heeft gedaan om te verhuizen en de noodzaak van verhuizen nog steeds aanwezig is.
Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een cliënt, die vanwege een gedragsstoornis, ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er moet een ruimte worden gecreëerd waar cliënt tot zichzelf kan komen of kan verblijven zonder dat hij zichzelf verwondt en waar toezicht mogelijk is.
Voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn, kan een pgb verstrekt worden. Het aantal m2 wat voor een pgb in aanmerking komt, is gemaximeerd. Zie voor de normering bijlage VI.
Als er sprake is van renovatie van een woning met een woningaanpassing, bijv. bij renovatie van een keuken door een verhuurder, en de betreffende persoon heeft die woningaanpassing nog steeds nodig, betaalt de gemeente alleen de meerkosten voor het realiseren van, in dit voorbeeld, de aangepaste keuken. Ook hierbij wordt aangesloten bij de algemeen geldende normen voor afschrijving (bijlage VI).
Voor de maximale financiële tegemoetkomingen en afschrijvingstabel zie verordening ondersteuning gemeente Hoogeveen.
Bij verkoop van de aangepaste woning kan het college verzoeken om terugbetaling van (een gedeelte van) de kosten van aanpassingen. Met name bij woningaanpassingen waarbij de waarde van de woning daadwerkelijk toeneemt, kan de terugbetalingsregeling van toepassing zijn. Dit wordt besproken met cliënt en vastgelegd in de beschikking. Zie ook hoofdstuk 5.3. Eventuele waardevermindering van de woning door woningaanpassingen kunnen niet verhaald worden op de gemeente.
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal ingrijpender woningaanpassingen. Voor zover de verhuurder deze werkzaamheden zelf uitvoert, worden deze kosten eveneens vergoed;
Bij het vaststellen van een PGB voor verhuis- en inrichtingskosten wordt uitgegaan van een verhuizing van en naar een gelijkvloerse woning met twee slaapkamers. De kosten van het verhuizen van een grotere inboedel of de inrichting van een grotere woning, inclusief trappen, zijn voor rekening van cliënt zelf. Een PGB kan verstrekt worden voor het verhuizen zelf, stoffering, vloerbedekking en eventueel in- en uitpakken. Bij het toekennen van het PGB wordt ook beoordeeld wat werkelijk nodig is en wat het mensen zelf kunnen organiseren in hun eigen netwerk. Bij het vaststellen van de hoogte van het PGB wordt rekening gehouden met wat bepaald is in de verordening maatschappelijke ondersteuning 2020.
Het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik worden alleen verstrekt als dit bijdraagt aan het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Incidentele rolstoelen die bijvoorbeeld alleen bedoeld zijn om te wandelen komen dus niet voorstrekking in aanmerking.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Als er andere, voor de hand liggende, oplossingen zijn om medemensen te ontmoeten en het op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt er geen sportrolstoel verstrekt.
Bij de beoordeling van een aanvraag voor een rolstoel wordt ook gekeken naar het sportbeleid van de gemeente Hoogeveen. Als bovenstaande Wmo beleid in tegenspraak is met het sportbeleid van de gemeente, zal gezocht worden naar mogelijkheden om de sportrolstoel toch te verstrekken.
De hoogte van den PGB voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel wordt bepaald op basis van het laagste tarief voor een sportrolstoel in natura gebaseerd op minstens twee goedgekeurde offertes voor een goedkoopst adequate voorziening, rekening houdend met alternatieve financieringsmogelijkheden door of namens cliënt zoals fondswerving. De offertes worden door de cliënt opgevraagd aan de hand van een Plan van Eisen zoals dat is opgesteld door de Wmo-consulent. Van cliënt wordt verwacht dat actief wordt gezocht naar alternatieve vormen van (deel)financiering.
6.4.3 rolstoelaccessoires en eigen bijdrage.
Bij het verstrekken van voorzieningen die betrekking hebben op kosten die af te leiden zijn van het gebruik van een eigen auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen bij meerkosten komt men in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
Middels het verstrekken van vervoersvoorzieningen dient een afstand van 1500 km per kalenderjaar te kunnen worden afgelegd. Dit geldt voor alle vervoersvoorzieningen bij elkaar. Met het collectief vervoer mag maximaal 1500 km per kalenderjaar gereisd worden. Als uit het vervoersbehoefte onderzoek blijkt, dat een deel van de vervoersbehoefte door middel van andere vervoersvoorzieningen of vervoersmiddelen kan worden ingevuld, kan het maximale aantal te reizen kilometers daarop aangepast worden. Het college kan ook naar boven afwijken van het maximaal aantal kilometers, indien dit noodzakelijk blijkt. In alle gevallen is een zorgvuldig onderzoek noodzakelijk.
Als er een Wmo-vervoersvoorziening noodzakelijk is, zal het college beoordelen of de vervoersbehoefte ingevuld kan worden met het bestaande collectief vervoersysteem (Wmo-deel van de Publiek vervoer Zuidwest Drenthe). Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt zoals:
Bij de beoordeling hiervan zal rekening worden gehouden met het openbaar vervoer en het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV-deel van de Publiek vervoer Zuidwest Drenthe). Dit CVV is bedoeld als aanvulling op het openbaar vervoer. Iedereen kan van het CVV gebruik maken om haltes van het openbaar vervoer te bereiken of om te reizen op tijden dat het openbaar vervoer niet en het CVV vervoer wel rijdt.
Servicebus De Bij (kaartje kost 1 euro per rit) en vrijwilligersvervoer van Hoogeveenvervoert.nl zijn aanvullende vervoersmogelijkheden in Hoogeveen. Op de website van gemeente Hoogeveen worden de voorwaarden actueel gehouden.
Met de positie van mantelzorgers zal rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de medische noodzaak tijdens het vervoer in te kunnen grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Voor het stallen van scootmobielen wordt eerst gebruik gemaakt van de al aanwezige stallingsmogelijkheden. Indien deze niet of onvoldoende aanwezig is wordt samen met cliënt naar een mogelijke oplossing gezocht. Alleen als er geen andere mogelijkheden zijn zal worden overgegaan tot het plaatsen van een berging. Hierbij moet rekening worden gehouden met de regelgeving met betrekking tot het plaatsen van een bouwwerk.
Collectief vervoer wordt verstrekt als een Wmo-pas waarmee gebruik gemaakt kan worden van de Publiek vervoer Zuidwest Drenthe. Voorwaarden voor gebruik van het collectief vervoer, aantekeningen op vervoerspassen (zoals het aantal meereizenden, medisch begeleider, rolstoeltaxi, personenauto, rollator ed.) en spelregels gelden volgens contract met vervoerder. Deze zijn uitgewerkt in de folder Wmo-vervoer. Deze folder is verkrijgbaar bij het Wmo-loket.
Een pgb voor de aanschaf van een eigen auto kan worden toegekend als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van cliënt en als een eigen auto niet als algemeen gebruikelijk gezien kan worden.
Een pgb voor de aanschaf van een eigen auto is gebaseerd op de kosten voor individueel (rolstoel)taxivervoer per jaar en een afschrijvingstermijn van een auto van 7 jaar. Het pgb bedraagt dan maximaal 7 maal het bedrag zoals benoemd in de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen. Het bedrag gebaseerd op de kosten voor individueel taxivervoer is bedoeld voor de aanschaf van een personenauto. Het bedrag gebaseerd op de kosten voor de individueel rolstoeltaxivervoer is bedoeld voor de aanschaf van een personenbus, een bestelwagen of iets vergelijkbaars voor rolstoelvervoer.
V19) De hoogte van het pgb voor de aanschaf van een eigen auto wordt vastgesteld aan de hand van een goedgekeurde offerte voor de aanschaf van een auto, waarbij rekening gehouden wordt met de volgende voorwaarden:
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-174139.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.