Gemeenteblad van Maasdriel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasdriel | Gemeenteblad 2020, 169023 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maasdriel | Gemeenteblad 2020, 169023 | Overige besluiten van algemene strekking |
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020
De verordening is een algemeen verbindend voorschrift en is rechtstreeks bindend voor de burger.
De Wmo 2015 bepaalt dat gemeenten verplicht zijn om een aantal zaken in de verordening te regelen. Vaak wordt dat niet in detail in de verordening uitgewerkt. Dat kan vervolgens in nadere regelgeving.
Nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften die een uitwerking zijn van de verordening. De artikelen 5, derde lid, artikel 11, zevende lid. Artikel 15, tweede lid en artikel 18, tweede lid van de hiervoor genoemde verordening bevatten bepalingen, die het college de bevoegdheid geven om nadere regels vast te stellen. Nadere regels kunnen rechten en plichten bevatten voor burgers, beleidsregels kunnen dit niet.
Artikel 5, derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020 geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de maatwerkvoorzieningen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 maakt onderscheid in de volgende maatwerkvoorzieningen:
Gemeente Maasdriel hanteert daarbij het volgende beleid:
Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. De normering geeft aan hoeveel uren/minuten nodig zijn om het huis schoon en leefbaar te houden.
De gemeente Maasdriel heeft haar normenkader gebaseerd op de ‘Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden, versie 1.0’ van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van december 2006. Dit document was bedoeld voor en is ook gebruikt door gemeenten als hulpmiddel voor het opstellen van gemeentelijke regelgeving. In 2007 werd huishoudelijke hulp immers een individuele voorziening in het kader van de Wmo.
In de Wmo 2015 wordt huishoudelijke hulp door de rechter gezien als een maatwerkvoorziening. Er zijn nog altijd onderdelen ‘Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden’ die passen binnen de Wmo 2015. De gemeente Maasdriel heeft die ook overgenomen. De normtijden (de ‘omvangbepaling’) daarin zijn mede op basis van diverse maatschappelijke ontwikkelingen over het algemeen echter lager dan ten tijde van de AWBZ. Dat hoeft geen probleem te zijn.
De CRvB concludeerde in mei 2016 onder andere, dat “een protocol tot omvangbepaling hulp bij het huishouden onafhankelijk en objectief moet zijn vastgesteld.” Zo kan de gemeente beschikken over een objectief vastgesteld normenkader en werkproces.
Op basis van dit onafhankelijk en objectief onderzoek en bovengenoemde bevindingen en daaruit voortvloeiende aanbevelingen en adviezen, is het onderstaand normenkader opgesteld. Het betreft uitsluitend een tijdnormering.
Onderstaand normenkader heeft betrekking op een ‘gemiddelde situatie’ in een éénpersoons- of meerpersoonshuishouden, waarbij er sprake is van een zekere mate van zelfredzaamheid in de dagelijkse praktijk.
Als een gemiddelde situatie wordt beschouwd:
Eén of meer van de onderstaande modules wordt toegekend aan een cliënt als uit onderzoek is gebleken dat hij daarvoor in aanmerking komt. De normtijd geldt voor de gehele module.
Aankomst en vertrek, administratie bij de cliënt, sociale interactie met de cliënt en signalering |
|||
G2 dagelijkse organisatie huishouden |
|||
H1 vanwege fysieke/psychische beperkingen of belemmeringen |
In dit normenkader zijn de modules Standaard Indirecte tijd, D Boodschappen, E Maaltijden en F Verzorging van kinderen toegevoegd. De module H vervangt de modules E, F, G en H, maar bevat dezelfde onderdelen.
Toevoeging indirecte tijd en signaleringsfunctie
Daarnaast is tijdens het veldonderzoek in de gemeente Maasdriel gemiddeld 14,8 minuten ‘indirecte tijd’ gemeten bij in totaal 37 van de 50 cliënten. De term ‘indirecte tijd’ verwijst naar het feit dat de tijd niet (direct) toe te schrijven is aan huishoudelijke werkzaamheden. Dat neemt niet weg dat de tijd als redelijk wordt beschouwd.
Hier wordt standaardtijd (richtlijn circa 3 minuten per week) voor de signaleringsfunctie aan toegevoegd. De huishoudelijk medewerkers moeten in staat zijn om dit zelfstandig op te pakken. Zij moeten eventuele misstanden signaleren en weten hoe zij in voorkomende situaties moeten handelen. Gesignaleerde misstanden kunnen leiden tot noodzakelijke uitbreiding van hulp bij het huishouden, maar gaan ook over huiselijk geweld, kindermishandeling, sociaal isolement en (financiële) uitbuiting.
De huishoudelijk medewerkers hebben vooral te maken met de doelgroep ouderen. Binnen deze doelgroep is vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie heel belangrijk. Ook het attenderen van cliënt op doktersbezoek of het aansporen tot contacten onderhouden valt onder de signaleringsfunctie (preventieve werking). De huishoudelijk medewerkers die hun cliënten vrijwel wekelijks zien, zijn de aangewezen personen om een vinger aan de pols te houden.
In incidentele situaties kan het zijn dat hiervoor een indicatie afgegeven dient te worden. Dit betreft de onderdelen: boodschappen, maaltijden, verzorging van kinderen, extra kamers en extra vervuiling.
Boodschappen: wanneer de cliënt zelf onvoldoende gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen voor de primaire levensbehoeften die er in de gemeente Maasdriel zijn (boodschappendiensten van winkels, maaltijdbezorging door vrijwilligers aan huis), kan de medewerker de cliënt helpen bij de boodschappen: lijstjes maken, bestellen (via boodschappenservice) en/ of de in de winkels kopen en opbergen.
Maaltijden: wanneer de cliënt zelf onvoldoende gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen zoals kant- en klaar maaltijden, maaltijdbezorging aan huis enz., kan de medewerker de maaltijd voor de cliënt bereiden. De gemeente kan besluiten om dit alleen als mogelijkheid te bieden in uitzonderingssituaties (bijv. bij speciale dieeteisen).
In de afweging voor het al dan niet toekennen van een indicatie voor ‘maaltijden’ dient er rekening mee te worden gehouden of voorliggende voorzieningen financieel passend zijn voor de cliënt. De frequentie voor maaltijden is in veel voorkomende situaties 3x per dag. Als de hulp hiervoor moet komen, worden activiteiten zoveel mogelijk geclusterd waardoor de frequentie naar 2x per dag kan.
Verzorging van kinderen: daarbij kan het gaan om verhogen van de normtijd voor licht en zwaar huishoudelijk werk en was en strijk, en/of de regie in een huishouden met één of meer kinderen onder de 12 jaar oud. Van hen wordt geen substantiële bijdrage verwacht aan de huishoudelijke taken, maar het huishouden wordt over het algemeen wel veel zwaarder belast dan wanneer het gaat om een één- of tweepersoonsleefeenheid. Van de partner (als die er is) wordt verwacht dat hij/zij gebruikelijke zorg levert, tenzij er sprake is van lichamelijke en/of psychische beperkingen of overbelasting.
Voor de meeste bovengenoemde onderdelen geldt dat ze weinig voorkomen en dat er situationeel behoorlijk verschillen kunnen zijn. Het betreft individueel maatwerk waarbij geen gemiddelde tijd wordt aangegeven. De normtijden vanuit het CIZ protocol kunnen hierbij wel als richtlijn dienen.
Bovengenoemd normenkader geeft voor de verschillende modules een gemiddelde tijdsinvestering aan; gebaseerd op de gemiddelden per module die zijn voortgekomen uit het onderzoeken in de gemeente Maasdriel. De gemiddelde tijdsinvestering voor de schoonmaakactiviteiten gelden voor een gemiddelde cliënt, maar in werkelijkheid bestaat een gemiddelde cliënt niet. In elke individuele situatie zijn er eigen kenmerken, het eigen huishouden en de woning van de cliënt belangrijk voor het verlenen van maatwerk. Per situatie moet bekeken worden of er sprake is van factoren die een positief of negatief effect hebben op de benodigde inzet en het aantal uren hulp bij het huishouden.
De volgende factoren vereisen maatwerk:
Daarnaast verricht de gemeente reeds maatwerk op de volgende onderdelen:
Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimtes delen, wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door één van de anders bewoner(s). Hulp bij het huishouden heeft dan alleen betrekking op de eigen woonruimte(n) van de cliënt. In geval van kamerverhuur is de (mede) huurder geen huisgenoot van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht.
Huishoudelijke hulp is niet aan de orde in vakantiewoningen, tweede woningen en hotels/pensions.
Voor cliënten die huishoudelijke hulp als zorg in natura ontvangen bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van de “Grote schoonmaakregeling”.
Hiermee kunnen zij tweemaal per jaar voor niet reguliere werkzaamheden voor minimaal 2 en maximaal 4 uur aaneengesloten tegen een gereduceerd tarief van € 4,80 per uur huishoudelijke hulp inhuren.
Voor de afbakening tussen de Wmo 2015 en de Zorgverzekeringswet met betrekking tot de persoonlijke verzorging, is bepalend of er sprake is van een behoefte aan ‘geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. De wijkverpleegkundige beoordeelt of er sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Is dat het geval, dan vindt bekostiging plaats vanuit de Zorgverzekeringswet. Is dat niet het geval, dan is het aan de gemeente om te beoordelen of er aanspraak is op ondersteuning op grond van de Wmo 2015. Met ingang van 1 januari 2015 kunnen cliënten aanspraak maken op persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met een behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt dan geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan dan bestaan uit hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Het gaat dan in deze gevallen niet om het daadwerkelijk douchen en aankleden van de cliënten, maar om begeleiding hierbij.
Hulp bij de maaltijd valt onder de Wmo 2015 als de zorg noodzakelijk is ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Onder de Wmo 2015 kan de hulp bestaan uit:
Hulp bij de maaltijd kan worden geboden via algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Welke voorziening noodzakelijk en compenserend is, hangt af van de individuele omstandigheden. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
Om te kunnen spreken van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 1.11 Wmo 2015 dient de gemeente een contract te sluiten met de aanbieder tot het leveren van maatschappelijke ondersteuning (zie uitspraken CRVB 18 mei 2016, ECLI;NL;CRVB;2016;1404 en ECLI;NL;CRVB;2016;1403). Gemeente Maasdriel heeft de boodschappendienst en de maaltijdservice niet als algemene voorziening georganiseerd.
Op grond van de Wmo 2015 kent de gemeente maatwerkvoorzieningen toe ten behoeve van de zelfredzaamheid en de participatie en ten behoeve van opvang en beschermd wonen. Hierna staat omschreven wat onder zelfredzaamheid en participatie wordt verstaan. Aan de hand van deze informatie kan worden beoordeeld of een voorziening onder de Wmo 2015valt.
Onder participatie wordt verstaan de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate:
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het in staat zijn tot het (uit)voeren van:
Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:
Het voeren van een gestructureerd huishouden omvat de zorg voor:
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden kan daarnaast bijvoorbeeld bestaan uit:
De verstrekking vervoer kent twee categorieën, te weten vervoer basis en vervoer voor rolstoel-gebonden cliënten.
Het onderdeel vervoer heeft uitsluitend betrekking op vervoer van en naar de dagbesteding. Het
vervoer wordt per deelname-dag gedeclareerd en vergoed.
Kortdurend verblijf, ook wel logeeropvang genoemd, is tijdelijke verblijfszorg die wordt geboden ter ontlasting van de mantelzorg. De zorg omvat de benodigde begeleiding, bescherming, alarmering en servicekosten (inclusief maaltijden).
Bij kortdurend verblijf woont een cliënt thuis maar logeert hij voor korte periodes in een instelling.
Kortdurend verblijf kan worden ingezet als het noodzakelijk is de persoon te ontlasten die normaal gesproken (mantel)zorg aan de cliënt levert. Daarnaast moet de cliënt zijn aangewezen op zorg met permanent toezicht. Het toezicht kan gericht zijn op:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen kortdurend verblijf inclusief en exclusief ondersteuning.
Het kortdurend verblijf is gelimiteerd namelijk per jaar tot maximaal 11 keer voor maximaal 3 aaneengesloten dagen plus 1 periode van maximaal 21 dagen aaneengesloten.
De aanbieder mag per etmaal de arrangementsprijs declareren. In de locatie waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie worden afgegeven en komt het ten laste van de Zorgverzekeringswet. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen sociale netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pas voor de regiotaxi, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:
Met aanpassingen worden bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice van de STMR Thuiszorgwinkel.
Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport-, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening.
Verwacht mag worden dat de levensduur van een sportvoorziening minimaal drie jaar is. Bij kinderen in de groei kan hiervan worden afgeweken.
Hieronder wordt een aantal maatwerkvoorzieningen voor vervoer nader toegelicht. Deze middelen worden geleverd door de leveranciers waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten.
Het noodzakelijke onderhoud en de reparaties worden betaald door de gemeente.
De cliënt heeft voor het middel met de leverancier een bruikleenovereenkomst gesloten. In de bruikleenovereenkomst staat onder andere dat cliënt de verplichting heeft om als een ‘goed huisvader’ voor het vervoermiddel te zorgen. Overtreding van bepalingen uit de bruikleenovereenkomst zijn daarom op zichzelf geen grond voor de gemeente om het besluit tot toekenning van het vervoermiddel in te trekken. Dit ligt anders als dit in de beschikking is opgenomen. Op dat moment is er een grond om het besluit in te trekken (via artikel 2.3.10 lid 1 sub d Wmo 2015).
Er zijn fietsen, zoals de driewielfiets en een duofiets, die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze fietsen in beginsel als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.
Uitzonderingen worden beoordeeld door de gemeente.
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer voor de korte en middellange afstanden. Als de cliënt minder dan 100 meter kan lopen dan kan de cliënt in beginsel in aanmerking komen voor een scootmobiel.
Bij de beoordeling worden o.a. de volgende punten bekeken:
Gesloten buitenwagen/brommobiel
Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 kilometer rijdt, maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden.
De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt in beginsel als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd, maar is meestal niet de goedkoopst compenserende oplossing. Alleen als op basis van (medisch) advies is vastgesteld dat geen van de andere (voorliggende) voorzieningen voldoet kan een gesloten buitenwagen worden overwogen.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer of een andere vervoersvoorziening niet voldoet, kan overwogen worden of een autoaanpassing wordt vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen.
Bij verstrekking van autoaanpassingen is het redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (naar verwachting nog minimaal 5-7 jaar mee kan). Bij twijfel moet dit door middel van een autokeuring vastgesteld te worden.
Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer c.q. sociale verbanden aangaan, brengt met zich mee dat men zich met een vervoermiddel in de directe leefomgeving moet kunnen verplaatsen.
Als een cliënt zich niet meer dan 800 meter (eventueel met hulpmiddelen) zelfstandig kan verplaatsen en/of niet met het Openbaar Vervoer (OV) kan reizen, dan kan de cliënt een indicatie krijgen voor een Wmo vervoersvoorziening en wordt door de gemeente een Wmo-vervoerspas verstrekt.
Wanneer een cliënt een probleem ervaart op het gebied van zelfredzaamheid en participatie in relatie tot het vervoer kan daarvoor gezocht worden naar een oplossing. Er wordt onderzocht in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk of gebruik kan maken van een algemene voorziening. In heel uitzonderlijke situaties kan een financiële tegemoetkoming vervoerskosten verstrekt worden.
In het gesprek tussen de gemeente en de cliënt wordt overlegd voor welke verplaatsingen op welke afstanden de beperkingen ondervonden worden en hoe deze het beste zijn op te lossen. De verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. De vervoersvoorziening is niet bedoeld om te reizen in het kader van een betaalde baan, dagbesteding en vervoer naar medische behandelingen (bijv. ziekenhuis). Het woon-werkverkeer valt niet onder de Wmo 2015, daarvoor blijven werkgever en werknemer gezamenlijk verantwoordelijk.
Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is een vervoerssysteem voor bovenregionaal vervoer en valt buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Wmo-vervoerspas. Met een Wmo-vervoerspas kan iemand gebruik maken van de regiotaxi (Versis) tegen het OV-tarief. De regiotaxi is een vraagafhankelijk collectief vervoerssysteem van deur tot deur en van deur tot halte en vice versa.
Versis rijdt het hele jaar van maandag tot en met zondag tussen 06:00 uur ’s ochtends en 01:00 uur ’s nachts. De eerste reismogelijkheid van een dag is dus een rit met een vertrektijd om 06:00 uur en de laatste mogelijkheid een rit met een vertrektijd om 01:00 uur. Reizigers kunnen een rit aanvragen waarbij de gewenste vertrektijd en de herkomst en bestemming aan een centrale wordt doorgegeven. Versis voert de rit uit waarbij rekening wordt gehouden met een marge van vertrek en een maximale omrijtijd.
Bij het toekennen van een Wmo-vervoerspas met korting wordt het maximaal aantal kilometers per jaar waarvoor tegen het gereduceerd tarief gereisd kan worden, gesteld op:
Het reizen tegen een gereduceerd tarief is mogelijk tot maximaal 20 kilometers per rit en met een maximaal aantal kilometers per jaar. De rit met Versis moet altijd beginnen of eindigen op het grondgebied van één van de volgende gemeenten: Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal of Zaltbommel. Ook kan een rit gemaakt worden vanuit een andere gemeente naar één van de genoemde gemeenten. Daarnaast is een aantal bestemmingen aangewezen als puntbestemming, waarnaar, ongeacht de grens van 20 kilometer, gereisd kan worden tegen het gereduceerd tarief. Deze puntbestemmingen zijn:
De gemeente bepaalt voor Wmo-reizigers de hoogte van het tarief en tevens welke voorzieningen beschikbaar zijn op het gebied van begeleiding, hulpmiddelen en extra rechten. Een scootmobiel of een rolstoel kan meegenomen in Versis. Dit moet worden doorgegeven bij de boeking van de rit.
De volgende typen begeleiding kan de gemeente aan een Wmo-reiziger toekennen:
Verplichte/medische begeleiding betreft begeleiding op indicatie van de gemeente vanwege medische redenen. De Wmo-reiziger mag niet alleen reizen. De medische begeleider is ten minste 12 jaar oud en is in staat om de bedoelde hulp te kunnen verlenen als dat nodig is. Wmo-reiziger en begeleider reizen gezamenlijk van A naar B. De medische begeleider betaalt geen reizigersbijdrage, maar heeft dezelfde rechten en plichten als iedere andere reiziger.
Sociale begeleiding betreft begeleiding op indicatie van de gemeente vanwege sociale redenen. Met deze indicatie kan de Wmo-reiziger kiezen of hij wel of niet met een begeleider wil reizen. Als hij dat wil, dan moet hij dit bij het boeken van de rit aangeven. De Wmo-reiziger betaalt zowel voor zichzelf als voor de sociaal begeleider het Wmo-tarief. De begeleider heeft verder dezelfde rechten en plichten als iedere andere reiziger. De OV-begeleiderskaart is bij Versis niet geldig. Het is voor reizigers die in het bezit zijn van een OV-begeleiderskaart dan ook niet mogelijk om gratis een begeleider te laten meereizen met Versis.
Gezinsvervoer betekent dat gezinsleden van de Wmo-pashouder meereizen zonder te betalen. Dit is een indicatie die de gemeente afgeeft. Bij de indicatie gezinsvervoer huurt de Wmo-reiziger als het ware het voertuig. De gemeente legt vast hoeveel mensen de Wmo-reiziger mee mag nemen. Dit kunnen er maximaal vijf zijn. De Wmo-reiziger betaalt alleen voor zichzelf de Wmo-reizigersbijdrage. De overige passagiers rijden kosteloos mee. De Wmo-reiziger kan ervoor kiezen om met of zonder één of meer gezinsleden te reizen. Als hij dit wil, dan moet hij dit bij het boeken van de rit aangeven. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen tegemoetkoming in de kosten van de auto hoeft worden toegekend als de client met zijn hele gezin gebruik kan maken van het collectief vervoer. (zie uitspraak ECLI:NL:CRVB:2014:2101).
Een hulphond of blindengeleidehond biedt de reiziger hulp vanwege de beperking die de reiziger heeft. Hij mag altijd gratis mee. Voorwaarde is wel dat de reiziger dit doorgeeft bij de boeking van de rit. Andere dieren mogen alleen mee als zij in een tas of kooi op schoot vervoerd worden. Dit is gratis en moet ook worden doorgegeven bij de boeking.
Kinderen tot en met 11 jaar mogen niet met Versis reizen zonder begeleiding. Voor kinderen jonger dan 12 jaar met een Wmo-pas geeft de gemeente ook een indicatie af voor verplichte/medische begeleiding. Kinderen tot en met 3 jaar mogen gratis mee onder begeleiding van een betalende passagier die minimaal 18 jaar is. De volwassen passagier mag maximaal twee kinderen tot en met 3 jaar meenemen.
Ondersteuning gericht op het wonen
De cliënt die, gezien zijn beperkingen, niet normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op het wonen. De consulent kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van een woningaanpassing of een maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich kunnen verplaatsen in en om de woning, zoals een traplift. De maatwerkvoorziening is gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Hierbij kunnen enkel woonvoorzieningen worden getroffen in ruimtes met een elementaire woonfunctie voor de ingezetene in kwestie. In beginsel zijn dit de woonkamer, slaapkamer, keuken, wc en de badkamer.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het veilig stallen en opbergen (droog en afgesloten) van hulpmiddelen, die als maatwerkvoorziening door de gemeente beschikbaar worden gesteld. Dit geldt tevens voor een hulpmiddel dat door inzet van een persoonsgebonden budget is aangeschaft.
Onder losse woonvoorzieningen wordt verstaan: woonvoorzieningen die niet nagelvast aan het huis vastzitten en dus verplaatsbaar zijn. Dit worden ook wel roerende woonvoorzieningen genoemd.
Bij losse woonvoorzieningen geldt nog het volgende:
Voor alle maatwerkvoorzieningen, geleverd in de vorm van natura of in de vorm van een pgb is een eigen bijdrage verschuldigd. Als de maatwerkvoorziening gerealiseerd wordt in een woongebouw waarvan de woning van cliënt onderdeel uitmaakt en het toe- en/of doorgankelijk maken van het woongebouw betreft, is er geen eigen bijdrage verschuldigd.
Onder bouwkundige woonvoorzieningen wordt verstaan: de voorzieningen die nagelvast aan het huis vast zitten.
Voor het aanbrengen van bouwkundige voorzieningen gelden nog de volgende voorwaarden:
Bouwkundige nagelvaste woonvoorzieningen in natura worden eigendom van de woningeigenaar ongeacht de hoogte van de aanschafprijs van de voorziening. Het college kan een voorziening verstrekken voor keuring, onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen. De kosten hiervoor zijn namelijk inherent aan het verstrekken van een voorziening. Wanneer de voorziening niet gekeurd, onderhouden of gerepareerd wordt, is deze immers niet compenserend. Zie ook de uitspraak van de Rechtbank Gelderland 26-02-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:3345, waarbij de rechtbank oordeelde dat een traplift een woonvoorziening is die alleen deugdelijk functioneert en dus compenserend is indien deze regelmatig wordt onderhouden. Indien het aannemelijk is dat de cliënt aangewezen is op de traplift, dan is het college in beginsel gehouden een voorziening te verstrekken voor het onderhoud daarvan. Ook zal de gemeente onderhoudskosten dienen te vergoeden in het geval er in de woning van de aanvrager al een traplift aanwezig is en ongeacht of deze op kosten van de gemeente is aangebracht.
Voor woningaanpassingen waarvan de te verwachte kosten meer bedragen dan € 7.500,- geldt een verhuisplicht., tenzij sociale, medische en financiële factoren zich hiertegen verzetten.
Factoren waarmee de gemeente rekening moet houden zijn onder andere de beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen, de financiële gevolgen van de verhuizing, de snelheid waarmee het probleem opgelost kan worden en de sociale omstandigheden.
Een belangrijk aspect bij het wel of niet toepassen van het verhuisprimaat is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en de vraag of die termijn medisch aanvaardbaar is. Dat zal veelal moeten blijken uit medisch advies. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, kan niet worden gezegd dat verhuizen een compenserende oplossing is.
De Centrale Raad van Beroep vindt dat de gemeente de cliënt geen concrete passende woningen heeft aangewezen waarnaar zij met haar gezin binnen een termijn van zes maanden zou kunnen verwijzen. In deze uitspraak was de Wet voorzieningen gehandicapten van toepassing. Ondanks dat cliënt zich niet wilde inschrijven als woningzoekende, had de gemeente de beschikbare woningen wel moeten aanwijzen. Door dat niet te doen, heeft cliënt niet kunnen oordelen of de beschikbare woningen voor hem passend waren of tegen geringe kosten passend konden worden gemaakt. De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat het lijstje van beschikbare woningen dat de gemeente in hoger beroep heeft ingezonden, onvoldoende houvast biedt voor een beoordeling op de volgende punten (zie uitspraak CRVB 9 september 2009, ECLI;NL;CRVB;2009;BK6964):
Indien de cliënt gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om binnen medisch aanvaardbare termijn te verhuizen, moet de gemeente hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteden. De beschikking moet dan een indicatie geven over de concrete mogelijkheden om binnen de medisch aanvaardbare termijn te verhuizen naar een passende woning (zie uitspraak CRVB 10-10-2000, nr. 98/8278 WVG).
Bij sociale omstandigheden van de cliënt kan gedacht worden aan:
Deze sociale omstandigheden spelen bij het wel of niet kunnen toepassen van het verhuisprimaat een grote rol. Sociale omstandigheden hoeven echter niet per se een reden te zijn om het verhuisprimaat niet te kunnen toepassen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de door vrienden en buren geboden mantelzorg niet bestaat uit medische zorg maar uit planbare activiteiten, waarbij het niet noodzakelijk is dat de mantelzorgers in dezelfde wijk als de cliënt woonachtig zijn.
Afhankelijk van de sociale omstandigheden kan van de cliënt worden verwacht dat bij het toepassen van het verhuisprimaat ook buiten de gemeentegrenzen naar een geschikte woning wordt gezocht. Daarbij wordt aangesloten bij het gebied dat geldt voor de urgentieverklaringen voor huurwoningen. Het gaat hierbij om de volgende gemeenten: Altena, Buren, Culemborg, Druten (alleen het dorp Horssen), Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Maasdriel, Molenlanden, Neder-Betuwe, Tiel, Vijfheerenlanden, West-Betuwe, West Maas en Waal, Wijchen (alleen de dorpen Hernen, Bergharen, Batenburg) en Zaltbommel.
Onderzocht moet worden welke gevolgen een verhuizing voor de cliënt heeft. Als de gemeente het primaat van verhuizen niet kan toepassen, kan het verhuisprimaat niet als compenserende voorziening worden beschouwd. Dan moet onderzocht worden welke voorziening wél het goedkoopst compenserend is. Dit zou het aanpassen van de huidige woning kunnen zijn.
Als na een zorgvuldige afweging van alle belangen blijkt dat het verhuisprimaat wel kan worden opgelegd, is het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding en eventuele aanpassingen in de nieuwe woning voldoende.
De cliënt kan vervolgens zelf beslissen of hij de verhuiskostenvergoeding wil gebruiken om te verhuizen of deze wil gebruiken als bijdrage in de kosten om zijn huidige woning aan te passen. In de beschikking moet worden vastgelegd welke aanpassingen op grond van de Wmo 2015 noodzakelijk zijn om de woning compenserend te maken, zodat er voor die woningaanpassing geen voorziening meer verstrekt wordt als achteraf blijkt dat de woning niet volledig compenserend is gemaakt.
Passende bijdrage in de vorm van een verhuizing
De gemeente gaat efficiënt om met de beschikbare middelen en de woningvoorraad. De consulent maakt hierin per individueel geval een afweging. Bij het beoordelen of een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening gericht op het wonen, kan de consulent onderzoeken of een verhuizing naar een geschikte woning of gemakkelijker geschikt te maken woning een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. De consulent onderzoekt dit in ieder geval, maar niet uitsluitend, bij woningaanpassingen waarmee aanzienlijke kosten gemoeid zijn. Ook in situaties waarin gezien de prognose van de beperkingen die de cliënt ondervindt de woningaanpassing slechts beperkte tijd zal volstaan, wordt de mogelijkheid van een verhuizing onderzocht.
Bij de beoordeling van de vraag of er door middel van een verhuizing een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, neemt de consulent in ieder geval het volgende in overweging:
De huidige beperkingen die de cliënt op dit moment ervaart en de toekomstprognose. Verhuizen ligt bijvoorbeeld meer voor de hand als de verwachting is dat de situatie van belanghebbende snel verslechtert waardoor een aanpassing van de huidige woning slechts beperkte tijd zal volstaan. Aan de andere kant kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een medische contra-indicatie voor verhuizen.
De snelheid waarmee in een oplossing kan worden voorzien. Verhuizen kan sneller een oplossing bieden dan het doorlopen van het proces van een woningaanpassing (inclusief uitwerking van plannen, aanvragen van offertes en uitvoeren van de werkzaamheden). Het kan echter ook een tijd duren voordat een geschikte woning is gevonden. Bij een advies voor een verhuizing wordt aangeven binnen welke aanvaardbare termijn een nieuwe woning gevonden moet zijn. Bij het vaststellen van de termijn wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de situatie die voorligt. Als er binnen de gestelde termijn geen geschikte woning beschikbaar komt, kan een maatwerkvoorziening gericht op het wonen worden toegekend.
De gevolgen van een verhuizing voor de sociale omstandigheden van de cliënt. De binding van de cliënt met de omgeving wordt hierbij meegenomen evenals de nabijheid van voor de cliënt belangrijke voorzieningen en de nabijheid van vrienden en familie. Deze omstandigheden wegen zwaarder naarmate de afstand tussen de huidige woning en de mogelijke nieuwe woning toeneemt en naarmate de intensiteit van de mantelzorg toeneemt. Daarnaast weegt de nabijheid van vrienden en familie zwaarder als er sprake is van mantelzorg. Ook eventuele consequenties (zoals inkomstenderving) van een verhuizing voor een bedrijf aan huis worden meegewogen.
De consequenties van een verhuizing voor de woonlasten. Een stijging van de woonlasten hoeft niet in de weg te staan van het toekennen van een verhuisurgentie. Wel wordt beoordeeld of een huurlastenstijging aanvaardbaar is voor de belanghebbende, hierbij rekening houdend met het recht op huurtoeslag en verandering in wooncomfort. In geval van een koopwoning wordt meegewogen of de belanghebbende na verkoop blijft zitten met een aanzienlijke restschuld.
Een woningaanpassing heeft als doel het normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Wanneer sprake is van aantoonbare medische beperkingen ten gevolge van bijvoorbeeld astma of allergie waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Voorwaarde is dat de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning.
Aangetoond dient te worden dat de medische beperkingen ontstonden na het leggen van de vloerbedekking en niet al aanwezig waren ten tijde van het leggen van de vloerbedekking. Alleen als de sanering niet verwijtbaar is kan hiervoor een voorziening worden verstrekt. De gemeente zal zo nodig een extern medisch advies vragen met betrekking tot de noodzaak van de woningsanering.
In principe worden alleen de slaapkamer en de woonkamer gesaneerd. Woningsanering in de Wmo heeft betrekking op overgordijnen in de woonkamer, overgordijnen in de slaapkamer, vitrage woon- en slaapkamer, vloerbedekking woonkamer, vloerbedekking slaapkamer.
Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking op de volgende wijze:
Het normbedrag staat voor de goedkoopst compenserende oplossing in natura.
Vloerbedekking vervangen vanwege rolstoel
Als het vanwege het permanente gebruik van een rolstoel nodig is om de vloerbedekking te vervangen gelden dezelfde afschrijvingsregels als bij woningsanering.
Een aanvraag voor een pgb voor een verhuizing, dient beoordeeld te worden aan de hand van de individuele situatie van de cliënt. Daarbij zijn de persoonskenmerken, behoeften en financiële capaciteit van de cliënt van belang. Er dient een uitgebreide belangenafweging gemaakt te worden, waarbij alle belangen worden meegenomen.
Hierbij kan gedacht worden aan:
Deze omstandigheden zijn voorbeelden waarmee rekening gehouden kan/moet worden en het betreft dus ook geen limitatieve opsomming. Steeds zullen alle individuele omstandigheden beoordeeld moeten worden.
Als de aanvraag verband houdt met een verhuizing van een adequate naar een inadequate woning komt cliënt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de meerkosten van de verhuizing.
Verhuiskosten worden toegekend door de gemeente waar de cliënt woont, b.v. als een cliënt uit de gemeente Maasdriel verhuist naar ‘s-Hertogenbosch is de gemeente Maasdriel verantwoordelijk voor de verhuiskosten.
Artikel 11, zevende lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
De hoogte van het pgb in het buitenland wordt afgestemd op het land waar de cliënt tijdelijk verblijft.
De hoogte van het pgb wordt her-berekend aan de hand van de aanvaardbaarheidspercentages zoals genoemd in het Wlz-kompas persoonsgebonden budget van het Zorginstituut Nederland. De hoogte van het pgb geldt voor materiële en immateriële voorzieningen.
Het recht op pgb vervalt per definitie als de cliënt geen hoofdverblijf meer heeft in de gemeente Maasdriel.
Voor roerende woonvoorzieningen geldt voor de voorzieningen waarvoor:
In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdriel staan de pgb-bedragen genoemd.
Artikel 3. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Artikel 15, tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020 bepaalt dat het college nadere regels kan stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder de eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.
Artikel 4. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Artikel 18, tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning kan nadere regels stellen ten aanzien van de uitvoering van de jaarlijkse blijk van waardering.
Om jaarlijks voor een blijk van waardering in aanmerking te komen, hanteert de gemeente het beleid dat een mantelzorger minimaal drie maanden aaneengesloten en voor minimaal acht uur per week mantelzorg verleent aan een inwoner van de gemeente (de cliënt). De waardering kan door de cliënt bij de gemeente worden aangevraagd met de bedoeling dat deze het geldbedrag betaalt aan de mantelzorger(s). Dit kunnen ook mantelzorgers zijn die niet in de gemeente wonen.
De gemeente kent ook een blijk van waardering toe aan mantelzorgers, die ondersteuning bieden aan Wlz-cliënten. Daarbij is het volgende van belang. Als er sprake is van een Wlz-indicatie wordt de noodzakelijke zorg tegen betaling verleend en is er geen sprake van mantelzorg. Alleen in die gevallen waarbij sprake is van een modulair pakket thuis (mpt) en waarbij niet alle zorg wordt afgenomen, kan sprake zijn van mantelzorg als die betreffende zorg wordt verleend door een mantelzorger. Alleen in dat geval kan men aanspraak maken op de hiervoor genoemde blijk van waardering.
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020 en treden in werking met ingang van 10 juni 2020
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-169023.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.