Algemene plaatselijke verordening gemeente Doetinchem 2016, derde wijziging

De raad van de gemeente Doetinchem;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders derde wijziging Algemene plaatselijke verordening 2016;

 

gelet op artikel 149, 154 en 174 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

 

  • 1.

    De Algemene plaatselijke verordening gemeente Doetinchem 2016, derde wijziging, als volgt vast te stellen.

 

I. Artikel 1:3 te laten vervallen

 

II. Het volgende onderdeel toe te voegen aan artikel 1:8, het huidige artikel 1:8 wordt lid 1.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

 

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

III. Het volgende artikel toe te voegen:

 

Artikel 2.1a Vechten op een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats te vechten.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor plaatsen of gebouwen waar vechtsporten worden beoefend.

 

IV. De naam van AFDELING 5 van hoofdstuk 2 komt als volgt te luiden:

 

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID, UITERLIJK AANZIEN EN AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN.

 

V. Artikel 2:10 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte of een andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,5 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 4,5 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de betreffende verordening van de provincie Gelderland.

 

VI. Artikel 2:27, als volgt te laten luiden:

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Openbare inrichting:

      • i.

        Een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, waterpijpcafé, afhaalcentrum, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • ii.

        Elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid.

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt of waar rookwaren kunnen worden genuttigd.

    • c.

      exploitant: degene die een openbare inrichting exploiteert.

    • d.

      leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een openbare inrichting.

 

VII. In artikel 2:28 wordt het volgende nieuw lid 5 toegevoegd. De huidige leden 5 en 6 worden vernummerd naar lid 6 en 7.

 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren indien de exploitant of de leidinggevende de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, in enig opzicht van slecht levensgedrag is, onder curatele staat.

 

VIII. Artikel 2:29 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd.

  • 1.

    Het is de houder van een openbare inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op:

    • a.

      maandagavond op dinsdagnacht van 02:00 uur tot 06:00 uur;

    • b.

      dinsdagavond op woensdagnacht van 02:00 uur tot 06:00 uur;

    • c.

      woensdagavond op donderdagnacht van 02:00 uur tot 06:00 uur;

    • d.

      donderdagavond op vrijdagnacht van 02:00 uur tot 06:00 uur;

    • e.

      vrijdagavond op zaterdagnacht van 04:30 uur tot 06:00 uur;

    • f.

      zaterdagavond op zondagnacht van 04:30 uur tot 06:00 uur;

    • g.

      zondagavond op maandagnacht van 03:00 uur tot 06:00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is het de houder van een openbare inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar bezoekers toe te laten of te verblijven van 04.30 uur tot 06.00 uur:

    • a.

      op carnavalsmaandag, Tweede Paasdag en Tweede Pinksterdag (alle drie van zondagavond op maandagnacht);

    • b.

      van 26 april op 27 april (Koningsnacht) en van 27 april op 28 april (nacht na Koningsdag);

    • c.

      op Hemelvaartsdag (van donderdagavond op vrijdagnacht);

    • d.

      van 24 december op 25 december, van 25 december op 26 december en van 26 december op 27 december (Eerste Kerstdag, Tweede Kerstdag en de nacht na Tweede Kerstdag).

  • 3.

    Voor een terras geldt dagelijks de sluitingstijd van 02.00 uur tot 06.00 uur.

  • 4.

    Tussen 02:00 uur en 06:00 uur mogen in openbare inrichtingen geen nieuwe bezoekers meer worden toegelaten.

  • 5.

    Het bepaalde in het vierde lid geldt niet voor broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars.

  • 6.

    Loketverkoop is niet toegestaan van:

    • a.

      maandagavond op dinsdagnacht van 03:00 uur tot 06.00 uur;

    • b.

      dinsdagavond op woensdagnacht van 03:00 uur tot 06.00 uur;

    • c.

      woensdagavond op donderdagnacht van 03:00 uur tot 06.00 uur;

    • d.

      donderdagavond op vrijdagnacht van 03:00 uur tot 06.00 uur;

    • e.

      vrijdagavond op zaterdagnacht van 05:00 uur tot 06.00 uur;

    • f.

      zaterdagavond op zondagnacht van 05:00 uur tot 06.00 uur;

    • g.

      zondagavond op maandagnacht van 03:00 uur tot 06.00 uur.

    • h.

      05:00 tot 06:00 uur op carnavalsmaandag, Tweede Paasdag en Tweede Pinksterdag (alle drie van zondagavond op maandagnacht); van 26 april op 27 april (Koningsnacht) en van 27 april op 28 april (nacht na Koningsdag); op Hemelvaartsdag (van donderdagavond op vrijdagnacht); van 24 december op 25 december, van 25 december op 26 december en van 26 december op 27 december (Eerste Kerstdag, Tweede Kerstdag en de nacht na Tweede Kerstdag); van 31 december op 1 januari (Oudjaarsavond op Nieuwjaarsnacht).

  • 7.

    Het bepaalde in het eerste, vierde en zesde lid geldt niet voor Nieuwjaarsnacht (1 januari). Dan geldt er een sluitingstijd van 05:00 uur tot 06:00 uur en mogen er in de openbare inrichtingen tussen 03.00 uur en 06:00 uur geen nieuwe bezoekers meer worden toegelaten. Deze toelatingstijd geldt niet voor broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars.

  • 8.

    De burgemeester kan de houder van een openbare inrichting, in gevallen waarin hij dit noodzakelijk oordeelt met het oog op de openbare orde en veiligheid, verplichten één of meer gecertificeerde toezichthouders aanwezig te hebben om toezicht te houden.

  • 9.

    De burgemeester is bevoegd voor maximaal 6 keer per jaar ontheffing te verlenen van het bepaalde in het eerste en zesde lid.

  • 10.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

 

IX. Artikel 2:31b toe te voegen:

 

Artikel 2:31b Kansspelen

  • 1.

    Het is verboden in een openbare inrichting in enigerlei vorm met of om geld te spelen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing op kleine kansspelen als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen.

  • 3.

    Het gestelde in het eerste lid is eveneens niet van toepassing met betrekking tot kansspelautomaten waarvoor ingevolge artikel 30b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend door de burgemeester.

 

X. Artikel 2:47a toe te voegen:

 

Artikel 2:47a Verbod gebruik lachgas

Het is verboden op een openbare plaats lachgas te gebruiken als door dit gebruik:

  • 1.

    overlast of hinder voor passanten of omwonenden wordt veroorzaakt of

  • 2.

    de openbare orde wordt verstoord of

  • 3.

    het milieu wordt aangetast.

 

XI. Artikel 2:50a toe te voegen:

 

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

XII. Artikel 2:59 komt als volgt te laten luiden:

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

XIII. Artikel 2:59a toe te voegen:

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid:

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

XIV. Artikel 2:60 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren.

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

 

XV. Artikel 2:60A (Geluid)hinder door dieren te laten vervallen.

 

XVI. Artikel 2:66 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

XVII. Artikel 2:67 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

 

XVIII. Artikel 2:68 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 1.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • a.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • b.

      van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;

    • c.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • d.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • 2.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • 3.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • 4.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

 

XIX. Artikel 2:74a toe te voegen:

 

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik.

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

XX. De naam van afdeling 15 van hoofdstuk 2 komt als volgt te luiden:

 

AFDELING 15. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER.

 

XXI. Artikel 2:79 toe te voegen:

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf; of

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

XXII. Een nieuw afdeling 16 toe te voegen aan hoofdstuk 2:

 

Afdeling 16. TOEZICHT OP BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN EN GEBOUWEN

 

XXIII. Artikel 2:80 toe te voegen:

 

Artikel 2.80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en/of malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, Beheersverordening, een geldende Leefmilieuverordening, omgevingsplan, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

    • f.

      indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van deze verordening kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd;

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed, of;

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 6.

    De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.

  • 7.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zesde lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 8.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 9.

    Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

  • 10.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 11.

    In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

 

XXIV. Artikel 3:13 onder C te vervangen door:

 

  • -

    Er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen.

 

XXV. Aan artikel 3:13 C de volgende overgangsbepaling toe te voegen:

De verplichtingen als bedoeld in de artikelen 3:13, onder C met betrekking tot de leeftijden, worden van kracht:

  • a.

    een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, ten aanzien van prostituees die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt en aantoonbaar werkzaam waren binnen de gemeente Doetinchem ten tijde van de ingangsdatum van deze Apv;

  • b.

    twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, ten aanzien van prostituees die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening de leeftijd van 19 jaar hebben bereikt en aantoonbaar werkzaam waren binnen de gemeente Doetinchem ten tijde van de ingangsdatum van deze Apv;

  • c.

    drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, ten aanzien van prostituees die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en aantoonbaar werkzaam waren binnen de gemeente Doetinchem ten tijde van de ingangsdatum van de Apv.

 

XXVI. Artikel 5:8 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een openbare plaats binnen de bebouwde kom, met uitzondering van een op een bedrijvenpark en industrieterrein aangewezen vrachtwagenparkeerstrook.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

 

XXVII. Artikel 5:10 als volgt toe te voegen:

 

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

XXVIII. Artikel 5:14 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

XXIX. Artikel 5:15 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

 

XXX. Artikel 5:33 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van opsporingsambtenaren van de gemeente Doetinchem en BUHA BV, politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens een provinciale verordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

XXXI. Artikel 6:1 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

de artikelen 2:1, 2:1a, 2:3, 2:6, 2:9, 2:10, 2:12, 2:16, 2:23A, 2;25, 2:26A, 2:28, 2:28A, 2:29, 2:30, 2:31, 2:31b, 2:34a 2:34B, 2:34C, 2:34F, 2:41, 2:42, 2:43, 2:44, 2:44B, 2:45, 2:47, 2:48, 2:48A, 2:49, 2:50, 2:50a, 2:51, 2:52, 2:53, 2:53A, 2:56A, 2:57, 2:58, 2:59, 2:59a, 2:60, 2:62, 2:64A, 2:72, 2:73, 2:73A, 2:74, 2:74A, 2:76, 2:78, 2:79, 2:80, 3:3, 3:4, 3:6, 3:7, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:8, 4:9, 4:13, 4:15, 4:18, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:8, 5:9, 5:10, 5:11, 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:18, 5:19, 5:23, 5:24, 5:24A, 5:25, 5:26, 5:27, 5:28, 5:28a, 5;29, 5:31, 5:32, 5:33, 5:34, 5:36, 5.37, 5:40.

 

XXXII. Artikel 6:2 als volgt te laten luiden:

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren van de gemeente Doetinchem en BUHA BV zoals genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de personen die op grond van artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering met een buitengewone opsporingsbevoegdheid zijn belast.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

 

  • 2.

    Dit besluit in werking te laten treden op de dag na bekendmaking.

 

  • 3.

    Het college opdracht te geven om overige eventueel strijdige regelgeving binnen de gemeente Doetinchem hiermee in overeenstemming te brengen en actieve controle op de nieuwe leeftijdsgrens te bevorderen.

 

Aldus besloten in zijn vergadering van 25 juni 2020,

, griffier

, voorzitter

Artikelsgewijze toelichting op de derde wijziging van de Apv Doetinchem 2016

 

Artikel 1:3 vervalt

Dit artikel vervalt op basis van het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In de APV gemeente Doetinchem 2016 is bepaald dat een aanvraag om een vergunning of ontheffing buiten behandeling kan worden gelaten indien deze niet ten minste 6 weken van te voren is ingediend. Volgens jurisprudentie is het buiten behandeling laten van een te laat ingediende aanvraag echter in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat volgens de Awb aanvragen alleen kunnen worden toegewezen of worden geweigerd. Daarom is in het nieuwe artikel 1:8 nu opgenomen dat een vergunning kan worden geweigerd als deze te laat is aangevraagd om nog behoorlijk te kunnen worden behandeld.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Gelet op het vervallen van artikel 1:3 is er een nieuwe weigeringsgrond opgenomen in artikel 1:8. De vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan zes weken voor de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is. Dit komt in plaats van het niet in behandeling nemen van de aanvraag zoals dat in de APV 2016 was opgenomen.

 

Artikel 2.1a Vechten op een openbare plaats

Dit artikel wordt voorgesteld naar aanleiding van het voorbeeld van de gemeente Winterswijk. Regionaal is afgesproken dit artikel in het voorstel voor de gemeenteraad op te nemen omdat vechten een concrete vorm is van verstoring van openbare orde. Op deze manier kan hier effectief tegen opgetreden worden.

 

Het Wetboek van Strafrecht biedt weliswaar ook mogelijkheden om op te treden maar vanuit een andere invalshoek. Bovendien moet dan eerst aangifte worden gedaan en dat gebeurt niet altijd. Vooral als het gaat om vechtpartijen die als een ernstige verstoring van de openbare orde kunnen worden beschouwd, wil de politie graag de mogelijkheid hebben om op te kunnen treden en personen aan te kunnen houden.

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de openbare plaats

In de APV 2016 is het artikel gericht op alleen het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg. In de praktijk is de behoefte ontstaan om dit te verruimen naar openbare plaats.

Een openbare plaats is een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. Dit kan bijvoorbeeld een berm zijn.

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden, containers of fietsparkeervoorzieningen. Ook voorwerpen die met de grond zijn verbonden, zoals een haag in de berm, kunnen als voorwerpen als hier bedoeld worden aangemerkt.

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen (toezicht op openbare inrichtingen)

De exploitatievergunning voor openbare inrichtingen is in het leven geroepen om overlast en aantasting van openbare orde te voorkomen. De VNG adviseert ook “waterpijpcafé” toe te voegen aan de begripsbepalingen, omdat daardoor de zogenaamde “shisha lounge” expliciet als openbare inrichting in de zin van deze afdeling opgenomen is.

 

Het roken van een waterpijp, ook bekend onder de namen shisha, hookah, nargileh, ghaliyan of hubble bubble, wordt steeds populairder in Nederland. Het roken van waterpijpen is niet zonder brandgevaar en het levert ook de nodige (stank)overlast voor de omgeving op. Bij het omvallen van een waterpijp kunnen brandende kooltjes een ontstekingsbron vormen voor het interieur van de inrichting met rookontwikkeling of brand tot gevolg. ‘Shisha lounges’ en soortgelijke inrichtingen die het roken van waterpijp aanbieden, stralen daarnaast een bepaalde aantrekkingskracht uit op jongeren. In dit soort inrichtingen zou naast de waterpijpactiviteiten ook gedeald kunnen worden of illegaal gegokt. Er kan sprake zijn van vernielingen, geluids- en parkeeroverlast, bedreiging en mishandeling. Tot slot kunnen er ook banden zijn met criminele organisaties of netwerken.

Gelet op de genoemde gevaren en risico’s voor de omgeving van een dergelijke inrichting, die direct ingrijpen in de openbare orde en veiligheid, vallen dit soort inrichtingen nu altijd onder het vergunningstelsel

 

In aanvulling op het VNG-model wordt voorgesteld ook een afhaalcentrum hierbij op te nemen. Veel gemeenten ervaren overlast van afhaalcentra en een vergunningplicht biedt mogelijkheden om handhavend op te treden.

Tevens is een begripsbepaling voor “exploitant” en “leidinggevende” opgenomen. Dit is gedaan gelet op de voorgestelde wijziging van artikel 2:28.

Dit voorstel is opgenomen op advies van het Regionaal Coördinatiepunt Integrale Veiligheid gericht op voorkoming van ondermijning.

 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Er wordt een nieuw lid toegevoegd. Dit is gedaan ter voorkoming dat personen die niet in aanmerking komen voor een Drank- en Horecavergunning wel een openbare inrichting kunnen exploiteren of hier als leidinggevende werkzaam kunnen zijn. Ook dit is opgenomen op advies van het Regionaal Coördinatiepunt Integrale Veiligheid gericht op voorkoming van ondermijning.

 

Artikel 2:29. Sluitingstijd

Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Doetinchem, heeft behoefte aan een verruiming van de sluitingstijd van zondagavond op maandagnacht. Daarbij hebben enkele leden van Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Doetinchem, aangegeven dat artikel 2:29, lid 5 van de APV 2016 niet uitvoerbaar is. Het gaat om het verwijderen van zitmeubilair na 04.00 uur in broodjeszaken, cafetaria’s en snackbars.

Ook de politie heeft aangegeven dat enkele leden van het artikel onduidelijk zijn en moeilijk handhaafbaar. Allen zien daarom graag een aanpassing van de APV 2016. Het voorgestelde artikel is hiervan het resultaat. Het artikel is integraal tot stand gekomen en wordt dus ook gedragen door alle partijen.

 

Artikel 2:31b Kansspelen

Dit artikel wordt geadviseerd door het Regionaal Coördinatiepunt Integrale Veiligheid, gericht op voorkoming van ondermijning.

Ook in openbare inrichtingen, horecabedrijven, maar ook op andere locaties zoals winkels of bedrijfspanden kan illegaal gegokt worden. Dit gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Ook kan er overlast vanuit de omgeving worden ervaren. Het kan bovendien gaan om grote sommen geld die witgewassen worden. Ook brengt illegaal gokken het risico op gokverslaving mee. Het komt voor dat mensen met gokschulden gedwongen worden om bijvoorbeeld hun woning beschikbaar te stellen voor hennepkwekerij.

Na het opnemen van dit artikel wordt het verboden om in een openbare inrichting in enigerlei vorm met of om geld te spelen, tenzij er sprake is van een klein kansspel of vergunning is verleend op grond van de Wet op de Kansspelen.

Het klein kansspel is uitgezonderd om een bingo mogelijk te maken waar om geld wordt gespeeld. Dat is in de gemeente Doetinchem soms aan de orde en levert in de praktijk geen problemen op.

 

Artikel 2:47a Verbod gebruik lachgas

Verbod op lachgasgebruik in de openbare ruimte is noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde, het milieu en om overlast tegen te gaan. De afgelopen jaren heeft het gebruik van lachgas een vlucht genomen. Ook in Doetinchem.

 

Los van de discussie over de gevolgen van het gebruik op de gezondheid leidt het toenemende gebruik van lachgas door jongeren in de openbare ruimte nogal een tot overlast voor de omgeving. Het gaat dan om geluidsoverlast maar ook om vervuiling van de openbare ruimte. Bovendien kan het gebruik van lachgas leiden tot ongewenst en onberekenbaar gedrag.

Door het opnemen van dit artikel kan er handhavend worden opgetreden als de openbare orde wordt verstoord of het milieu wordt aangetast. Het artikel is opgenomen naar het voorbeeld van de gemeente Winterswijk. Dit is ook zo afgesproken in de regionale werkgroep APV en met de politie.

 

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Dit artikel wordt voorgesteld om handhavend optreden mogelijk te maken tegen het zich in de publieke ruimte manifesteren van op grond van de openbare orde verboden of ontbonden organisaties. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan motorbendes.

 

Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen is strafbaar gesteld in artikel 140, lid 2 Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter definitief is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan zonder het opnemen van dit APV-artikel dus niet handhavend worden opgetreden.

Dit artikel is overgenomen van de gemeente Enschede en staat in dit voorstel op advies van de politie. Ook het regionaal Coördinatiepunt Integrale Veiligheid adviseert dit gericht op voorkoming van ondermijning.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Dit artikel wordt in deze vorm geadviseerd door de VNG. Het huidige artikel in de APV 2016 had dezelfde strekking. Toch is nu gekozen voor de meest recente VNG-tekst, aangezien die een goede basis is om op te treden en ook goed aansluit op het nieuwe artikel 2:59a.

Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond de eigenaar of houder te verplichten de hond te muilkorven of kort aan te lijnen. Dit gebeurt vaak in gevallen die niet voldoende ernstig zijn om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of moet inslapen). Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat hier een definitie is opgenomen. Overtreding van de gebodsbepaling is strafbaar gesteld in artikel 6:1.

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Dit artikel wordt geadviseerd door de VNG en is nieuw in de APV van Doetinchem. Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen.

 

Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. De VNG heeft de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:

  • -

    een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;

  • -

    een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid, en

  • -

    een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.

Toepassing van dit artikel zal in de praktijk in combinatie met artikel 2:59 plaatsvinden.

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

In de APV 2016 was al een soortgelijk artikel opgenomen. Voorgesteld wordt dit artikel in zijn geheel aan te passen op de model-bepaling van de VNG, aangezien daar ook een bepaling in staat opgenomen over het voeren van dieren.

 

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Waar het college bij een aanwijzing bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 van de Gemeentewet. Tevens wordt in dit verband nog gewezen op de Wet natuurbescherming, waarin onder meer regels worden gegeven ter bescherming van dieren.

 

In de praktijk blijkt dat het voeren van dieren in Doetinchem overlast op kan leveren en ongedierte kan aantrekken.

In het eerste lid, onder d, is ‘te voeren’ genoemd als toevoeging. Hiermee kan het voeren van bijvoorbeeld eenden, meeuwen of duiven op bepaalde plaatsen verboden worden. Om daar zo nodig handhavend tegen te kunnen optreden. Hiertoe dient het college dan wel eerst een aanwijzingsbesluit te hebben genomen.

 

Artikel 2:60a (Geluid)hinder door dieren

Dit artikel wordt geschrapt. Dit artikel was in afwijking van de modelverordening van de VNG opgenomen in de APV van Doetinchem. Het was bedoeld om geluidhinder door dieren aan te pakken. Gedacht kan hierbij worden aan kraaiende hanen, blaffende honden en dergelijke. Dit artikel bleek moeilijk te handhaven. Bovendien blijkt bij dergelijke overlast de sociale aanpak door buurtcoach, wijkagent en buurtbemiddeling beter te werken.

Met de komst van artikel 2:79 (woonoverlast) heeft dit artikel ook geen functie meer. Geluidhinder door dieren kan immers opgenomen worden in dit artikel.

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

In 2017 is er een nieuw artikel (151d) van de Gemeentewet in werking getreden. Dit artikel maakt dat het nu ook nodig is om een artikel over woonoverlast in de APV op te nemen, anders kan hier bij de aanpak van woonoverlast geen beroep op worden gedaan.

 

Artikel 151d van de Gemeentewet regelt dat de raad bij verordening kan bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet ter zake van overtreding van het door de raad bij verordening gestelde voorschrift.

 

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet regelt dat het instrument van de last onder bestuursdwang (voor de goede orde, dat impliceert dat de burgemeester ook een last onder dwangsom kan opleggen) alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken.

 

 

Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan. Alleen al daarom zal er aan zo’n besluit een stevig dossier ten grondslag moeten liggen. Het meest overtuigend is het als er ook een sociale aanpak heeft plaatsgevonden en buurtbemiddeling is ingezet.

 

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

 

De burgemeester kan beleidsregels hiervoor opstellen. Dit artikel is geformuleerd conform de model bepaling van de VNG en ook conform het advies van het Regionaal Coördinatiepunt Integrale Veiligheid gericht op ondermijning.

 

Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en/of malafide ondernemersklimaat

Aansluitend op de exploitatievergunning voor openbare inrichtingen is dit artikel toegevoegd waarin de burgemeester de bevoegdheid wordt toegekend om ook voor gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten een exploitatievergunning verplicht te stellen. De burgemeester kan van deze bevoegdheid gebruik maken indien de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid in of rondom een gebouw onder druk staat. Hetzelfde geldt voor de effecten van het uitoefenen van een bepaalde bedrijfsmatige activiteit. Bij gebouwen gaat het dan meestal om een aantal gebouwen in een bepaald gebied waar de openbare orde en leefbaarheid zwaar onder druk staan en bij bedrijfsmatige activiteiten gaat het vooral om bepaalde bedrijfstakken c.q. branches met een criminogeen karakter en/of malafide bedrijven.

 

Als uit onderzoek blijkt dat sprake is van ernstige overlast of het plegen van strafbare feiten of de exploitant/beheerder van slecht levensgedrag is, kan de burgemeester de vergunning weigeren danwel intrekken. Ook kan in relatie tot de vergunningsaanvraag een BIBOB-onderzoek worden uitgevoerd

 

Dit artikel is opgenomen naar voorbeeld van de gemeente Tilburg alwaar inmiddels enige ervaring met deze exploitatievergunning is opgedaan. Ook Rotterdam heeft een dergelijke bepaling in de APV opgenomen.

 

In eerste instantie hoeven er nog geen branches te worden aangewezen en is het voldoende om dit artikel op te nemen in de APV voor het geval dat het nodig blijkt te zijn. In de regionale werkgroep APV is afgesproken om dit voorstel aan de gemeenteraden aan te bieden ter vaststelling. Ook het Regionaal Coördinatiepunt Integrale Veiligheid adviseert dit gericht op voorkoming van ondermijning.

 

Artikel 5:8: Parkeren van grote voertuigen

Dit artikel wordt aangepast om:

  • -

    de overlast van geparkeerde grote voertuigen in woonwijken verminderen;

  • -

    onveilige verkeer situaties, zoals het verminderde zicht op de openbare weg, op te heffen;

  • -

    geluidsoverlast terug te dringen. Veel grote voertuigen zijn voorzien van een koelinstallatie die ook wanneer het voertuig geparkeerd zorgt voor geluid(overlast);

  • -

    de openbare ruimte beter te benutten;

  • -

    het aanzien van de straten in woonwijken te verbeteren;

  • -

    tijdstippen vast te stellen wanneer laden en lossen in woonwijken is toegestaan

  • -

    duidelijkheid te scheppen voor eigenaren/gebruikers van grote voertuigen over de parkeersituatie en parkeerlocatie van hun voertuig.

Om deze duidelijkheid te scheppen worden in het aangepaste artikel tijdstippen genoemd. Deze wijken af van de genoemde tijdstippen in de APV 2016. In de APV 2016 stond dat het verbod om te parkeren niet van toepassing is op maandag tot en met zaterdag voor zover het voertuig gebruikt wordt voor ter plaatse uit te voeren werkzaamheden. Dit bleek moeilijk handhaafbaar. Daarom staat er nu dat het verbod niet van toepassing is van maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot 18:00 uur. Dat schept duidelijkheid voor iedereen en is ook conform het model van de VNG.

 

Verder staat in de APV 2016 dat parkeren op een bedrijvenpark en industrieterrein is toegestaan. Maar in de praktijk geldt op de bedrijventerreinen in de gemeente Doetinchem een parkeerverbod. Dat is geregeld met een verkeersbesluit. Dit leverde in de praktijk geen probleem op, want een verkeersbesluit is gebaseerd op hogere wetgeving. Dat gaat voor lagere wetgeving (APV). Maar voor de eenduidigheid en om misverstanden te voorkomen is beter de APV hier op aan te passen, zodat het parkeerverbod op bedrijfsterreinen van kracht kan blijven en dat daar alleen geparkeerd mag worden op de aangewezen en daarvoor ingerichte parkeerplaatsen.

 

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

Er is in de praktijk behoefte ontstaan om ook naast de mogelijkheden die de Wegenverkeerswet biedt een parkeer- of stopverbod in te stellen voor andere weggedeelten dan de rijbaan, zoals voor bermen. Hiervoor is een aanvullende grondslag in de APV nodig.

 

Dit is actueel sinds de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 23-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3927.

 

Artikel 2a van de Wegenverkeerwet 1994 maakt dit mogelijk. Op grond van dit artikel kunnen gemeenten bij verordening verkeersregels stellen voor zover:

  • 1.

    deze niet in strijd zijn met de WVW 1994; en

  • 2.

    verkeerstekens krachtens die wet zich daar niet toe lenen.

 

Aan deze voorwaarden wordt voldaan als de gemeente een parkeerverbod wil instellen voor andere weggedeelten dan de rijbaan. Artikel 5:10 voorziet in de grondslag voor een verkeersbesluit met die strekking. Door het gebruik van de formulering “niet tot de rijbaan behorend weggedeelte” is ook de afbakening met artikel 5:11 (Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen) geregeld, nu die verbodsbepaling niet van toepassing is op de ‘weg’ (artikel 5:11, tweede lid, aanhef en onder a).

Het verbod geldt niet voor voertuigen die worden gebruikt voor wegwerkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam (tweede lid).

 

Artikel 5:14 Definitie Venten

Het uitoefenen van de ambulante handel (het venten) moet onderscheiden worden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de standplaatsvergunning.

Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats.

Dit artikel is aangepast aan het model van de VNG, aangezien de meest recente bepaling de beste grondslag is voor het college om gebieden aan te wijzen. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 5:15.

 

Artikel 5:15 Ventverbod

Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

Het college heeft verschillende gronden voor zijn gebiedsaanwijzingen, zoals overlast (waarschijnlijk verreweg de meest voorkomende grond), of verkeersveiligheid.

Ook het venten met lachgas kan op grond van dit artikel worden aangepakt. Daarom is ervoor gekozen het artikel opnieuw vast te stellen conform het laatste model van de VNG.

 

Het college heeft de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waar venten niet is toegestaan in het belang van de openbare orde.

 

 

Artikel 5:33: Beperking verkeer in natuurgebieden

De handhaving van verkeer in natuurgebieden is gelegen in de verbodsbepaling artikel 5:33 lid 1 van de APV.

In lid 3 wordt in de APV 2016 beschreven wanneer dit verbod niet van toepassing is; Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden en onder andere ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten.

Dit betekent dat voor een BOA de verbodsbepaling in het kader van opsporingsbevoegdheid/handhaving ook geldt. Dit wordt nu aangepast, zodat de BOA’s ook hun taken kunnen uitvoeren.

Overigens zijn de BOA’s bij de BUHA BV ingevolge artikel 16 van de Domeinlijst I Openbare ruimte te handhaven op het RVV 1990.

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van zijn verordeningen een straf stellen. Dit artikel is dus nodig om handhavend op te kunnen treden door middel van het opstellen van een proces-verbaal.

Dit artikel wordt aangevuld met de artikelen die nu extra worden openomen. En artikel 2:60a wordt geschrapt. Dit laatste artikel komt immers te vervallen.

Het artikel is conform het model van de VNG.

 

Artikel 6:2: Toezichthouders

In dit artikel – en eventueel krachtens dit artikel - worden door het college dan wel door de burgemeester – de toezichthouders aangewezen.

Dit artikel wordt gewijzigd. De BUHA is inmiddels verzelfstandigd en geen afdeling meer van de gemeente. Dit stond eerst nog in de APV. Ook bestaat de afdeling wonen en bedrijven inmiddels niet meer. De naam van de afdeling wordt nu niet meer genoemd. Dit is namelijk niet noodzakelijk. Dat maakt dat er geen handhavingsproblemen zullen ontstaan als er nieuwe naamgeving zou komen.

 

 

Naar boven