Nota activeren, waarderen en afschrijven gemeente Tynaarlo 2020

1. Inleiding

 

In de financiële verordening is vastgelegd dat het college nadere regels voorstelt aan de raad voor waardering en afschrijving van activa. In deze nota ‘activeren, waarderen en afschrijven’ is een nadere uitwerking gegeven van de financiële verordening van de gemeente Tynaarlo. Deze nota vervangt de vorige nota uit 2015.

Wij hebben ons bij het opstellen van dit beleid voor ogen gehouden een zo duurzaam en houdbaar mogelijk financieel beleid op het terrein van de vaste activa op te stellen, waarbij we niet alleen sturen op het financieel effect op korte termijn, maar tevens borgen in de toekomst aan onze verplichtingen bij vervanging van investeringen te kunnen voldoen.

Deze nota treedt in werking een dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

 

 

2. Samenvatting

 

Deze nota geeft inzicht in de criteria om bepaalde investeringen te activeren (op de balans te presenteren) en de termijn waarin deze investeringen worden afgeschreven. Het is van groot belang om een onderscheid te maken tussen investeringen/activeren en onderhoud. Onder onderhoud wordt verstaan het uitvoeren van preventieve dan wel correctieve maatregelen om een object in goede staat te houden of te brengen. Kosten voor onderhoud kunnen niet worden geactiveerd.

Activeren heeft betrekking op (duurzame) vaste activa. In tegenstelling tot de vlottende activa (looptijd korter dan één jaar) hebben vaste activa een looptijd langer dan één jaar.

 

Beleidsuitgangspunten (cursief is gewijzigd t.o.v. vorige nota):

  • A.

    bruto-methode hanteren bij activeren conform artikel 62 lid 1 BBV;

  • B.

    uitzondering: bijdragen van derden die een directe relatie hebben met een bepaald actief moeten in mindering worden gebracht op dit actief (BBV, artikel 62 lid 2);

  • C.

    de ondergrens voor het activeren van investeringen bedraagt € 25.000;

  • D.

    lineaire afschrijvingsmethode hanteren;

  • E.

    aanvang afschrijvingen in het jaar volgend op gereed komen investering;

  • F.

    duur afschrijvingen conform tabel bijlage 1 van deze nota;

  • G.

    componentenmethode toepassen voor zover het investeringen in riolering opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan betreft;

  • H.

    restwaarde activum op nieuwe gebouwen van 15% van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • I.

    restwaarde activum (shortlist) bestaande gebouwen van 15% van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

 

3. Begripsbepaling en (wettelijk) kader

3.1 Begripsbepaling

Onderstaand worden een aantal belangrijke begrippen uit deze nota toegelicht:

Investering: dit is een uitgave voor een (productie)middel, kapitaalgoed of gebruiksgoed, waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

Activeren: het op de balans presenteren van gedane investeringen. Dit betekent dat jaarlijks rente- en afschrijvingskosten (zogenaamde kapitaallasten) ten laste van de exploitatie worden gebracht.

Afschrijven: het tot uitdrukking brengen van de waardedaling van de investering, bijvoorbeeld als gevolg van slijtage of (economische) veroudering.

Onderhoud: het uitvoeren van preventieve dan wel correctieve maatregelen om een object in goede staat te houden of te brengen.

Kapitaallasten: som van rente- en afschrijvingskosten

Vaste activa: activa (bezit, investering) die bestemd zijn om de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente duurzaam te dienen.

Vlottende activa: activa die zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente tijdelijk (korter dan één jaar) te dienen.

BBV: Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

 

3.2 (Wettelijk) kader

Gemeentewet

In artikel 212 van de Gemeentewet is vastgelegd dat “de gemeenteraad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vaststelt.” Deze financiële verordening dient in ieder geval regels voor waarderingen afschrijving van activa te bevatten. Deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 maart 2013.

Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV)

Naast de Gemeentewet vormt het BBV de basis voor deze nota. De commissie BBV vaardigt notities uit met daarin ‘stellige uitspraken’ en ‘aanbevelingen’. Dit zijn interpretaties van de voorschriften van het BBV. ‘Stellige uitspraken’ zijn dwingende voorschriften. Voor deze nota is met name de ‘Notitie materiële vaste activa’ uit december 2017 van toepassing. De op deze nota van toepassing zijnde artikelen uit het BBV zijn in paragraaf 3.3 van deze nota opgenomen.

Financiële verordening

In de financiële verordening 2020 hebben we (in artikel 9) opgenomen dat we (beleids)kaders voor activeren, waarderen en afschrijven in een separate notitie aan de raad voorleggen ter besluitvorming.

 

3.3 Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV)

In deze paragraaf zijn de op deze nota van toepassing zijnde artikelen uit het BBV opgenomen.

 

Hoofdstuk IV. De jaarstukken en de toelichting

Titel 4.5 De balans en de toelichting

Artikel 31

Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste activa en vlottende activa, al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente al dan niet duurzaam te dienen.

 

Artikel 33

Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.

 

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

a. kosten verbonden aan het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

b. kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief.

c. bijdragen aan activa in eigendom van derden.

 

Artikel 35

1. In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

a. Investeringen met een economisch nut;

b. Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

c. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

2. Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

 

Artikel 36

In de balans worden onder de financiële vaste activa opgenomen:

a. kapitaalverstrekkingen aan:

1. deelnemingen;

2. gemeenschappelijke regelingen;

3. overige verbonden partijen;

b. Leningen aan:

1. openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

2. woningbouwcorporaties;

3. deelnemingen;

4. overige verbonden partijen;

c. overige langlopende leningen;

d. uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

e. uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

f. overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

 

Hoofdstuk V. Waardering, activeren en afschrijven

Artikel 59

1. Alle investeringen worden geactiveerd.

2. In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

 

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

a. het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

b. de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

c. het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal generen en;

d. de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 61

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd indien:

a. er sprake is van een investering door een derde;

b. de investering bijdraagt aan de publieke taak;

c. de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

d. de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

 

Artikel 62

1. Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

2. In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

3. In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering worden gebracht op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

 

Artikel 63

1. Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

2. De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

3. De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

4. Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

5. Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

6. In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

7. Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

8. Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de boekwaarde van leningen en vorderingen verrekend.

Artikel 64

1. De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

2. Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

3. Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

4. In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

5. In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

6. Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

Artikel 65

1. Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

2. Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

3. Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

 

4. Investeren versus onderhoud

 

De investeringen met een economisch nut en de investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut kunnen worden onderscheiden in:

  • 1.

    Nieuwe of uitbreidingsinvesteringen: investeringen ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe activiteiten of uitbreiding van de huidige activiteiten.

  • 2.

    Vervangingsinvesteringen: investeringen ten behoeve van de vervanging kan een oud (bestaand) actief als gevolg van economische slijtage of veroudering.

  • 3.

    Levensduur verlengende investeringen: investeringen ten behoeve van een bestaand actief die expliciet leiden tot levensduurverlenging van het betreffend actief.

 

Het verschil tussen levensduur verlengende investeringen en (groot) onderhoud is gelegen in het verlengen van de levensduur van het object. Bij onderhoud is sprake van het in goede staat houden van het object gedurende zijn levensduur. Kosten van onderhoud worden gemaakt om het object gedurende de levens- of gebruiksduur op een bepaald kwaliteitsniveau te houden (naar behoren laten functioneren en een bepaalde representativiteit te laten behouden). Onderhoudskosten mogen we niet activeren.

 

4.1 Investeringen

Investeringen activeren we, conform het BBV. Onder activeren verstaan we het op de balans presenteren van de financiële waarde van een investering met een meerjarig nut vanaf het moment dat de gemeente het economisch risico loopt.

 

4.2 Onderhoud

De kosten van onderhoud mogen we niet activeren, maar dienen we in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie te brengen, dan wel ten laste van een vooraf gevormde voorziening te brengen (bijvoorbeeld bij groot onderhoud). Het beheer van investeringen, waaronder onderhoud, valt buiten de reikwijdte van deze nota.

 

5. Activeren van investeringen

 

 

5.1 Wel of niet activeren

Uit het in hoofdstuk 3 opgenomen (wettelijk kader) volgt ten aanzien van alle investeringen dat:

  • 1.

    ze geactiveerd moeten worden;

  • 2.

    ze op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs worden geactiveerd, exclusief eventueel verrekenbare of compensabele omzetbelasting;

  • 3.

    bijdragen van derden die een directe relatie hebben met een actief in mindering moeten worden gebracht op het investeringsbedrag;

  • 4.

    reserves niet in mindering mogen worden gebracht op het investeringsbedrag;

  • 5.

    afschrijving geschiedt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar, volgens een vaste methode en op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur;

  • 6.

    extra afschrijving alleen aan de orde is bij duurzame waardevermindering of bij eerder buiten gebruik stellen van het actief.

Voor investeringen met een economisch nut waarvoor een heffing kan worden geheven geldt aanvullend dat:

  • 7. hiervoor gevormde voorzieningen in mindering moeten worden gebracht op het investeringsbedrag.

Toelichting: indien in de riool- of afvalstoffenheffing bedragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen zijn opgenomen, dan moeten deze verkregen middelen in een vervangingsvoorziening worden verantwoord. Op het moment dat de daadwerkelijke

vervangingsinvestering plaatsvindt, dan wordt de investering geactiveerd en moet de vervangingsbijdrage uit de voorziening direct in mindering worden gebracht op de vervangingsinvestering.

 

5.2 Moment van activeren

Het moment van het activeren van investeringen wordt bepaald op uiterlijk het moment van ingebruikname van het actief.

 

5.3 Minimum bedrag activeren

Uit oogpunt van efficiency is het raadzaam om een ondergrens voor het activeren van vaste activa te bepalen. Uit oogpunt van harmonisering van ondergrenzen hanteren we ook voor het activeren een ondergrens van € 25.000.

 

5.4 Bruto of netto activeren

Gemeentelijke investeringen dienen voor het volledige bedrag van de investering (bruto) te worden geactiveerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs: de inkoopprijs inclusief bijkomende kosten of de aanschaffingskosten en overige kosten die we rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen toerekenen. Daarbij horen bijvoorbeeld ook de salariskosten van projectleiders. Indirecte kosten cq. overheadkosten mogen we toerekenen.

Bijdragen van derden die een rechtstreeks verband hebben met een bepaalde investering moeten in mindering worden gebracht op de te activeren investeringssom, sinds de wijziging van het BBV in 2017.

 

6. Afschrijven

 

In artikel 64 van het BBV zijn de basisspelregels met betrekking tot het afschrijven opgenomen. In dit hoofdstuk van deze nota wordt het specifieke beleid van Tynaarlo verder uitgewerkt.

Afschrijven is het tot uitdrukking brengen van de waardedaling van een investering die op de balans gepresenteerd wordt. De waardedaling wordt administratief verwerkt onder de exploitatielasten (in de vorm van kapitaallasten).

 

6.1 Afschrijvingsmethode

De gemeente is vrij in de keuze van de afschrijvingsmethode. De keuze van de methode is sterk bepalend voor de hoogte van de afschrijving. De lineaire afschrijvingsmethode is de meest toegepaste methode en wordt ook door de gemeente Tynaarlo gehanteerd. De volgende redenen kunnen worden aangevoerd om de lineaire methode te blijven gebruiken:

  • Gaat uit van een jaarlijks gelijkblijvend nut dat genoten wordt van het actief;

  • Administratief het eenvoudigst toe te passen;

  • Doet recht aan het voorzichtigheidsbeginsel, doordat sneller wordt afgeschreven.

Daarom handhaven we de lineaire afschrijvingsmethode voor nieuwe investeringen.

 

6.2 Aanvang afschrijven

De commissie BBV beveelt gemeenten aan in hun financiële verordening te bepalen vanaf welk moment wordt afgeschreven op een actief. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden:

1. Vanaf het jaar waarin de investering gereed komt/verworven wordt en in gebruik genomen wordt.

2. Vanaf medio het jaar waarin de investering gereed komt/verworven wordt en in gebruik genomen wordt.

3. Vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de investering gereed komt/verworven wordt.

In de financiële verordening van de gemeente Tynaarlo verwijzen we ten aanzien van activeren, waarderen en afschrijven naar deze nota. In de voorgaande nota is de beleidsregel geformuleerd dat we beginnen met het afschrijven in het begrotingsjaar volgend op het jaar waarin de investering gereed komt/verworven wordt. We zien geen enkele reden om deze beleidsregel te wijzigen.

 

6.3 Duur afschrijven

Op grond van artikel 64 van het BBV vindt afschrijving plaats op basis van de verwachte toekomstige levensduur van de investering. De afschrijvingstermijn van een actief is afhankelijk van de verwachte nuttigheid- of de gebruiksduur. De technische levensduur (slijtage) en economische levensduur (veroudering) bepalen de gebruiksduur van duurzame productiemiddelen. De technische gebruiksduur is de periode waarin het technisch mogelijk is de investering te gebruiken. De economische levensduur is de periode waarin het actief naar schatting economisch gezien gebruikt kan worden. Omdat wij de economische levensduur baseren op een schatting, moeten wij hiervoor richtlijnen opstellen voor de diverse activa. Om te komen tot een uniform afschrijvingsbeleid nemen wij in bijlage 1 een overzicht op waarin per activasoort de levensduur is opgenomen waarover wordt afgeschreven.

 

Gronden

Op gronden wordt niet afgeschreven omdat grond geen slijtend actief is en daarom een eeuwigdurende gebruiksduur heeft.

De in bijlage 1 opgenomen investeringen en afschrijvingen zijn niet uitputtend. Komt een investering niet in de bijlage voor, dan wordt dit bij de investeringsaanvraag expliciet aan de gemeenteraad ter besluitvorming voorgelegd.

 

Software

In de notitie materiële vaste activa besteedt de commissie BBV expliciet aandacht aan (het activeren van) software. Het verantwoorden van software en software gerelateerde kosten kan zowel betrekking hebben op activeren als op exploitatielasten. Hierna gaan we in op zaken die geactiveerd moeten worden binnen de regels van de financiële verordening en vervolgens op zaken die behoren tot de exploitatielasten.

 

Activeren (met inachtneming van de activeringsgrens)

  • Besturingssoftware is een component van het actief (automatiseringssysteem) en moet worden geactiveerd.

  • Implementatiekosten van nieuwe hard- en/of software (als onderdeel van de verkrijgingsprijs), indien de implementatie noodzakelijk is om het actief in gebruik te kunnen nemen: dit kunnen zowel kosten van externen als kosten van eigen medewerkers betreffen.

  • ICT-investeringen van gemeentelijke samenwerkingsverbanden waar wij in participeren: voor ons aandeel in deze investeringen.

  • Kosten van licenties voor meerdere jaren over de geldigheidsduur.

  • Gebruiksrechten van software voor onbepaalde duur die voor een aantal jaren in één keer in rekening worden gebracht, onder materiële vaste activa, inclusief de hierbij horende implementatiekosten (als onderdeel van de verkrijgingsprijs).

 

Exploitatie

  • Gebruiksrechten van software voor bepaalde duur die voor een aantal jaren in één keer in rekening worden gebracht, moeten worden verantwoord onder “vooruitbetaalde kosten”. De hierbij horende implementatiekosten komen ten laste van de exploitatie.

  • De kosten van (leverancierssupport)ondersteuning: het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van helpdesksupport, consultancy-uren, nieuwe releases e.d. Als (een deel van) deze kosten tegen een vast bedrag voor een aantal jaren vooraf in rekening worden gebracht, dienen we deze onder “vooruitbetaalde kosten” te verantwoorden.

  • Opleidingskosten die de gemeente maakt om eigen medewerkers vertrouwd te maken met de nieuwe software.

 

Uitzondering

  • ICT-investeringen van gemeenschappelijke regelingen waar wij in participeren worden geactiveerd in de administratie van de gemeenschappelijke regeling.

 

6.4 Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materiële investering afzonderlijk worden afgeschreven op basis van het individuele waardeverloop van die afzonderlijke delen. De economische gebruiksduren kunnen per samenstellend deel namelijk verschillen.

 

In de vorige nota hebben we als beleidsregel vastgesteld dat we de componentenmethode alleen toepassen bij investeringen in riolering voor zover opgenomen in het vastgestelde Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). We handhaven deze beleidsregel.

 

6.5 Restwaarde

De restwaarde is de waarde van een activum aan het eind van de gebruikstermijn tegen het huidige prijspeil. Het vertegenwoordigt de schatting tegen het huidige prijspeil van de opbrengstwaarde die na de gebruikstermijn nog gerealiseerd kan worden, verminderd met de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het activum. Er wordt bij de bepaling van de restwaarde geen rekening gehouden met mogelijke waardedalingen vanwege inflatie of deflatie, veranderende marktomstandigheden en dergelijke.

 

In de vorige nota hebben we als beleidsregel vastgesteld om voor investeringen in nieuwe gebouwen een restwaarde van 15% van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs te hanteren. We handhaven deze beleidsregel.

 

Tevens hebben we bepaald dat we voor een aantal geactiveerde gebouwen eveneens een restwaarde van 15% van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs hanteren, te weten:

  • Gemeentehuis

  • MFA Borchkwartier

  • MFA Yde

  • MFA Zeijen

  • Menso Alting School

Ook deze beleidsregel handhaven we.

7. Dekking van investeringen en kapitaallasten

 

 

7.1 Algemene uitgangspunten

Het algemene uitgangspunt van het financieel beleid met betrekking tot het dekken van investeringen en de daarbij behorende kapitaallasten is dat structurele lasten gedekt moeten worden door structurele baten. Dit is van belang omdat op deze wijze geborgd kan worden dat voor de kapitaallasten van eventuele vervangingsinvesteringen op termijn voldoende dekking in de begroting aanwezig is.

 

Structurele kosten dekken uit structurele middelen

Bij een investering gaan we na in welke mate sprake is van een investering waarvan we verwachten dat we deze na het verstrijken van de economische levensduur vervangen. Indien we een vervanging op termijn voorzien, dient de dekking van de kapitaallasten uit de structureel beschikbare middelen in de begroting plaats te vinden. De dekking dient voor de kapitaallast van het eerste jaar van afschrijving beschikbaar te zijn.

 

Incidentele investering

Indien we bij de investering reeds voorzien dat de investering eenmalig is en we op termijn geen vervanging voorzien, kunnen we bij aanvraag van het investeringskrediet aan de raad voorstellen de kapitaallasten uit incidentele middelen (bijvoorbeeld een reserve) te dekken.

 

Gedeeltelijke vervanging op termijn

Indien we bij de investering voorzien dat we een deel van de investering op termijn vervangen, kunnen we bij de aanvraag van het investeringskrediet aan de raad voorstellen dat deel van de kapitaallasten dat betrekking heeft op het deel van de investering, waarvoor we op termijn geen vervanging voorzien, te dekken uit incidentele middelen. Een voorbeeld is een investering in een nieuw schoolgebouw van nu 10 groepen, waarvan we verwachten dat we na het verstrijken van de economische levensduur een vervangingsinvestering van een school van 7 groepen doen. Aan de raad kunnen we dan voorstellen de kapitaallasten voor 70% te dekken uit structureel beschikbare middelen en voor 30% uit incidenteel beschikbare middelen.

 

7.2 Investeringscategorieën

Nieuwe of uitbreidingsinvesteringen

Deze investeringen betreffen nieuwe activiteiten, waar tot nu toe (nog) geen lasten voor in de begroting waren opgenomen of die het gevolg zijn van uitbreidingslocaties voor woningbouw en/of bedrijven. De dekking van investeringen betreffende nieuwe activiteiten dekken we op basis van de onder 7.1 opgenomen algemene uitgangspunten.

 

De investeringen, die voortvloeien uit de aanleg van uitbreidingslocaties dekken we ineens door de opbrengsten uit grondverkopen. Hierbij zijn de navolgende hoofdgroepen te onderscheiden: wegen, openbaar groen en rioleringen. Het betreft zowel investeringen met economisch nut als investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. Op basis van het gestelde in het BBV en 5.1 van deze nota zouden we deze investeringen feitelijk moeten activeren. Echter omdat de dekking in de grondprijs is verdisconteerd zijn deze investeringen feitelijk onderdeel van de voorraden (onderhanden werk) en schrijven we hier niet op af. Nadat een nieuwe uitbreidingslocatie is voltooid, dat wil zeggen alle investeringen zijn gedaan en alle gronden zijn verkocht dan dragen we de wegen, openbaar groen en rioleringen over aan de Algemene Dienst (AD). Binnen de AD wordt vervolgens voor het beheer, onderhoud en op den duur ook de vervangingsinvesteringen zorg gedragen.

Vervangingsinvesteringen en levensduur verlengende investeringen

Vervangingsinvesteringen, die voortvloeien uit economische veroudering of slijtage dienen in principe te worden gedekt uit de vrijval van kapitaallasten. Omdat de vrijvallende kapitaallasten gebaseerd zijn op oude investeringsbedragen en de vervangingsinvesteringen veelal duurder zijn dan oorspronkelijk zijn er wellicht onvoldoende structurele dekkingsmiddelen.

  • Er wordt (jaarlijks) een investeringsplanning opgesteld, waarbij in beeld wordt gebracht welke

    • nieuwe investeringen of uitbreidingsinvesteringen de komende tien jaar worden verwacht met een raming van de bijbehorende kapitaallasten. Voor deze kapitaallasten is in principe geen dekking in de begroting aanwezig, maar door het inzicht dat de investeringsplanning biedt, kan via reguliere besluitvorming in perspectievennota dekking worden gevonden voor dit structureel nieuw beleid.

    • vervangingsinvesteringen en levensduur verlengende investeringen plaats vinden na afloop van de economische levensduur van de geactiveerde investeringen. De inschatting van de omvang van de investeringen en bijbehorende kapitaallasten kan worden afgezet tegen de in de begroting structureel beschikbare middelen voor deze investering. Indien blijkt dat in de begroting onvoldoende structurele middelen beschikbaar zijn, bijvoorbeeld door prijsstijgingen, kan via reguliere besluitvorming in de perspectievennota dekking worden gevonden voor deze structurele verzwaring van het bestaande beleid.

  • De investeringsplanning wordt eenmaal per jaar geactualiseerd bij het opstellen van de perspectievennota en hiervan wordt een samenvatting opgenomen in de (meerjaren)begroting.

 

Structureel houdbare financiën

Voor een houdbaar en duurzaam financieel beleid ten aanzien van de dekking van investeringen en kapitaallasten handhaven we (sinds 2016):

  • De jaarlijkse vrijval van kapitaallasten verwerken als incidentele toevoeging aan de Argi.

  • De investeringsplanning waarbij we in beeld brengen:

    • nieuwe investeringen of uitbreidingsinvesteringen die de we de komende tien jaar verwachten met een raming van de bijbehorende kapitaallasten. Voor deze kapitaallasten hebben we geen dekking in de begroting, maar door het inzicht dat de investeringsplanning biedt, kunnen we via de reguliere besluitvorming in perspectievennota dekking vinden voor dit structureel nieuw beleid.

    • vervangingsinvesteringen en levensduurverlengende investeringen die plaats vinden na afloop van de economische levensduur van de geactiveerde investeringen. De inschatting van de omvang van de investeringen en bijbehorende kapitaallasten kunnen we afzetten tegen de in de begroting structureel beschikbare middelen voor deze investering. Indien blijkt dat in de begroting onvoldoende structurele middelen beschikbaar zijn, bijvoorbeeld door prijsstijgingen, kunnen we via reguliere besluitvorming in de perspectievennota dekking vinden voor deze structurele verzwaring van het bestaande beleid. De investeringsplanning actualiseren we eenmaal per jaar bij het opstellen van de perspectievennota en hiervan nemen we een samenvatting op in de paragraaf kapitaalgoederen. De budgetten ter dekking van de kapitaallasten indexeren we jaarlijks conform het percentage voor prijsindex, zoals opgenomen in de begroting/perspectievennota. Hiermee beogen we het budget voor kapitaallasten mee te laten stijgen met de inflatie. Als bij vervanging blijkt dat de kostprijs is gestegen door inflatie, kunnen we de hogere kapitaallasten opvangen “binnen budget”.

 

Om te komen tot een ‘volledig’ systeem waarbij de begroting structureel dekking geeft voor de kapitaallasten van ‘structurele’ investeringen, gaat een lange periode vooraf. Dit komt omdat op veel investeringen afschrijvingen hebben plaatsgevonden en de vrijval van de kapitaallasten in de loop van de jaren is verwerkt als mutatie op het begrotingsresultaat. 

8. Rentebeleid

 

In het BBV staan geen nadere bepalingen over rentebeleid of –toerekening.

De richtlijnen en kaders met betrekking tot het aantrekken van financiering en het uitzetten van tijdelijk overtollige middelen liggen vast in het Treasurystatuut. In dit hoofdstuk behandelen wij het rentebeleid.

 

8.1 Financieringsbehoefte

Wij kunnen investeringen op twee manieren financieren. Enerzijds met vreemd vermogen (bijvoorbeeld geldleningen) en anderzijds met eigen vermogen. Jaarlijks bij het opstellen van de meerjarenraming brengen wij de liquiditeitspositie in beeld. Indien er extra financiële middelen nodig zijn, nemen wij in de meerjarenbegroting rentekosten op voor nieuwe geldleningen.

In de perspectievennota wordt opgenomen tegen welk percentage de rente op ‘vast geld op te nemen’ wordt opgenomen in de begroting. Dit percentage is gebaseerd op de actuele rentetarieven bij langlopende leningen verhoogd met een risico-opslag.

 

8.2 Rentetoerekening

Rente is een onderdeel van de kostprijs van een product. Jaarlijks rekenen wij rentekosten toe aan al onze activa. Deze rentekosten maken onderdeel uit van de kostprijs en verwerken wij in de tarieven. Het rentebedrag dat wij toerekenen, berekenen wij door de boekwaarde van de activa per 1 januari van het betreffende begrotingsjaar te vermenigvuldigen met het geldende rentepercentage. Bij de investering in een bepaald jaar wordt het rentepercentage voor het betreffende actief bepaald. Wanneer het percentage voor interne rente wordt gewijzigd, heeft dit invloed op zowel de nieuwe als de bestaande investeringen.

 

9. Overhead

 

De toerekening van de overhead vindt plaats op grond van de urenbesteding in relatie tot het aandeel in de totale overheadkosten. We rekenen overhead toe aan rechten en heffingen, grondexploitaties, vennootschapsbelastingplichtige activiteiten, werkzaamheden die we geheel of gedeeltelijk bekostigen via subsidies en/of specifieke uitkeringen.

We rekenen geen overhead toe aan investeringen, vanwege het voorzichtigheidsbeginsel.

10. Bijzondere bepalingen

 

Hardheidsclausule

In onvoorziene situaties of bij substantiële financiële tegenslagen behoudt de Raad, op advies van het college van burgemeester en wethouders, het recht anders te beslissen dan in deze uitvoeringsnotitie is vermeld. De reden van deze beslissing wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in de betekenis van het besluit voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar, de meerjarenbegroting of de jaarstukken.

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Tynaarlo in zijn openbare vergadering

van 21 april 2020,

drs. M.J.F.J. Thijsen, voorzitter

P. Koekoek griffier

Bijlage 1: Afschrijvingsduur investeringen

De afschrijvingsduur van de diverse categorieën investeringen is als volgt:

 

Immateriële vaste activa

Kosten geldleningen 5 jaar

Agio en disagio 5 jaar

Onderzoek en ontwikkeling (m.u.v. grondexploitaties) 5 jaar

 

Materiële vaste activa

Met economisch nut

Gronden en terreinen n.v.t

Woonruimten 40 jaar

Bedrijfsgebouwen

Oorspronkelijke bouw 40 jaar

Vernieuwbouw 40 jaar

Levensduur verlengende reconstructie en renovatie 15 – 25 jaar

Installaties 15 jaar

Sporthallen 40 jaar

Begraafplaatsen 40 jaar

Uitbreiding begraafplaatsen 40 jaar

Vrijvervalriolering 50 jaar

Persleidingen, drukriolering en bouwkundige

deel van gemalen 45 jaar

Elektrisch/mechanisch deel gemalen 15 jaar

Afvalcontainers 15 -25 jaar

Tractie

Vracht-, bestel en veegauto’s 10 jaar

Hoogwerker, tractor, grasmachine 10 jaar

Heftruck, rioolontstopper, gladheidsbestrijdingswagen 15 jaar

Schafwagen, wegbebakeningswagen 15 jaar

Aanhangwagen, houtversnipperaar 20 jaar

Land- en tuinbouwmaterieel 10 jaar

Computers en overige hardware 4 jaar

Software voor de geldigheidsduur; anders 4 jaar

 

 

Met maatschappelijk nut

Aanleg (sport)terreinen 15 – 25 jaar

Wegen 50 jaar

Bruggen 50 jaar

Verlichting 25 jaar

Verkeersregelinstallaties (VRI’s) 15 jaar

 

Naar boven