Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugd (Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd 2020 gemeente Aa en Hunze)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze besluit;

Gelet op de Wmo 2015, de Jeugdwet en de verordening Maatschappelijke ondersteuning en

Jeugdhulp 2020 gemeente Aa en Hunze;

Vast te stellen de hierna volgende nadere regels:

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2020 gemeente Aa en Hunze

 

Deze nadere regels zijn vastgesteld op 2 juni 2020.

 

Wijzigingen in wet- en regelgeving en rechterlijke uitspraken kunnen gevolgen hebben voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Daarnaast kan gewijzigd inzicht aanleiding zijn om de regels omtrent de uitvoering aan te passen. De nadere regels kunnen en zullen als dat nodig is door het College worden aangepast.

 

Inleiding

In 2018 is de notitie “Samen maak je de route” vastgesteld. Deze notitie vormt de basis voor de wijze waarop de gemeente Aa en Hunze binnen het sociaal domein wil denken, organiseren en doen. De aanleiding van deze denkrichting is de transformatie in het sociaal domein geweest.

Ook in deze nadere regels is een vertaalslag te vinden van “Samen maak je de route!” waar de volgende uitgangspunten in zijn benoemd:

  • Van systeemwereld naar leefwereld

  • Gelijkwaardigheid en eigenaarschap

  • Gebiedsgericht werken

  • Meedoen en preventie

  • Handelingsvrijheid en kaders

  • Integraal en ontschotten

De gemeenten Aa en Hunze wil dat jeugdigen en volwassenen veilig op kunnen groeien, mee kunnen doen in de samenleving en zo zelfredzaam mogelijk zijn. Indien nodig wordt zorg en ondersteuning ingezet, aansluitend en aanvullend op de eigen kracht en de sociale netwerken van de inwoner. Een positieve benadering van onze inwoners is het fundament waarbij de inwoner zo veel mogelijk zelf regie heeft of houdt over zijn eigen leven. De inzet op het bereiken of behouden van resultaten omvat maatwerk: de ondersteuning is licht waar het kan en zwaar als dit nodig is.

De inwoner en zijn sociale omgeving worden gezien als één geheel. Dit betekent meer oog voor en inzet van het gezin, het sociale netwerk, ervaringsdeskundigen of andere vormen van informele ondersteuning. Het is van belang dat ondersteuning nooit op zichzelf staat. Er is onderlinge samenhang in de geboden ondersteuning wanneer tegelijkertijd gewerkt wordt aan verschillende resultaatgebieden. De vraag van de inwoner is leidend en niet het aanbod.

De gemeente gaat bij de uitvoering van de ondersteuning uit van de volgende zeven principes:

  • 1.

    Iedereen maakt deel uit van een positief stimulerende sociale omgeving;

  • 2.

    De inwoner heeft zo dicht mogelijk in de buurt van zijn woonomgeving ondersteuning;

  • 3.

    Eén gezin, één plan, één regisseur;

  • 4.

    Inwoners, gemeenten en aanbieders bouwen met elkaar aan een participerende samenleving;

  • 5.

    Het principe van ‘matched care’ wordt gehanteerd: in maximaal twee stappen is een vraag op de juiste plek;

  • 6.

    Geen verslechtering van wachttijd, geen medicalisering en geen overdiagnostiek;

  • 7.

    Op alle interventieniveaus zijn zorg, kennis en attitude in samenhang.

Om de zeven principes te realiseren is samenwerking, verbinding met voorliggende voorzieningen en afschaling naar lichtere vormen van ondersteuning noodzakelijk.

Om deze bewegingen te maken is de transformatie-impuls sociaal domein samen met de gemeenten in Noord en Midden Drenthe opgestart. In samenwerking met vertegenwoordigers vanuit de jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, beschermd wonen, welzijn, huisartsen, onderwijs en vanuit cliëntperspectief wordt er richting gegeven aan de transformatie doelen.

 

Op landelijk niveau is in het voorjaar van 2018 het actieprogramma ‘Zorg voor de Jeugd’ gestart om de jeugdhulp, jeugdreclassering en jeugdbescherming te verbeteren. In dit programma zijn zes actielijnen geformuleerd:

  • Actielijn 1: Betere toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen;

  • Actielijn 2: Meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien;

  • Actielijn 3: Alle kinderen de kans bieden zich te ontwikkelen;

  • Actielijn 4: Kwetsbare jongeren beter op weg helpen zelfstandig te worden;

  • Actielijn 5: Jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt;

  • Actielijn 6: Investeren in vakmanschap.

Deze landelijke actielijnen zijn vertaald naar het Bestuurlijk Transformatie Akkoord Jeugd Drenthe. Hierin is afgesproken gezamenlijk zorg te dragen voor een kwalitatief goed jeugdhulpaanbod tegen betaalbare kosten/binnen bestaande budgetten.

De gemeente zet in op een beweging van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen wanneer dit kan. Een sluitende keten tussen lokale initiatieven in het voorliggend veld en maatwerkvoorzieningen is essentieel in het belang voor onze inwoners.

 

Leeswijzer

Allereerst wordt in de inleiding een toelichting gegeven op de visie van de gemeente en de verbinding van de nadere regels met ‘samen maak je de route’.

De nadere regels kennen een volgorde in hoofdstukken die zoveel mogelijk het werkproces volgt.

 

In hoofdstuk 1 worden eerst de verschillende begrippen toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt het algemene afwegingskader voor zowel Jeugd als Wmo in acht verschillende punten beschreven. Hoofstuk 3 toegang, is onderverdeeld in Wmo en Jeugd ten behoeve van de leesbaarheid en geeft duidelijkheid over de verschillen tussen deze beide wetgevingen. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting op de domeinen, hoofdresultaten en subresultaten ten behoeve van de nieuwe inkoop 2020. In hoofdstuk 5 Wmo bestaat uit de onderdelen: kwaliteit, pgb (rollen, taken en verantwoordelijkheden), het budgetplan en uitzonderingen bij het toekennen van een pgb beschreven. In dit zelfde hoofdstuk staat benoemd wat er in een Wmo beschikking staat en wordt benoemd waar wel en geen eigen bijdrage voor betaald dient te worden.

Hoofdstuk 6 gaat over woningaanpassing, rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen.

Net als in hoofdstuk 5 worden de onderdelen: kwaliteit, pgb (rollen, taken en verantwoordelijkheden), het budgetplan en uitzonderingen bij het toekennen van een pgb beschreven maar dan van toepassing binnen de Jeugdwet. Ook hier wordt een toelichting gegeven op de zaken die in de beschikking opgenomen worden.

De klachtenregeling wordt beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 is aandacht voor privacy en verwerken van gegevens, huislijke geweld en kindermishandeling als ook de Drentse Vewijsindex.

En als laatste de slotbepalingen waarin de inwerkingtreding en citeertitel

 

H1 Begripsbepalingen  

Algemeen gebruikelijke voorziening

Voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én algemeen verkrijgbaar is én niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen.

 

Algemene voorzieningen

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

 

Familiegroepsplan

hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

 

Onafhankelijke cliëntondersteuning

Een algemene voorziening, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan, kunnen krijgen.

 

Mantelzorger

Persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo:

"hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en andere diensten als bedoeld in de zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep."

 

Ondersteuningsplan

Het plan dat opgesteld wordt door de aanbieder en waarin wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het behalen van de subresultaten, door aanbieders veelal aangeduid als behandelingsplan.

 

Participatie

Volgens de wettelijke definitie gaat het bij participatie om ‘deelnemen aan het maatschappelijke verkeer’. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. Participatie is sterk individueel bepaald en de mogelijkheden zullen samenhangen met de beperking.

 

Persoonlijk plan

Persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo.

Een door de inwoner opgesteld plan met een omschrijving van de situatie en de

mogelijkheden en onmogelijkheden die de inwoner heeft bij het oplossen van zijn beperking in

zelfredzaamheid of participatie of problemen bij het zich handhaven in de samenleving.

 

Resultatenplan

Het begrip resultatenplan is omschreven in de verordening.

Mocht er sprake zijn van het inzetten van een individuele of maatwerkvoorziening dan staat er in het plan welk resultaat deze aanbieder moet behalen (het “wat”). De exacte invulling van de maatwerk- of individuele voorziening (het “hoe”) bepaalt een aanbieder, in overleg met de inwoner, zelf, en legt dit vast in een ondersteuningsplan.

 

Sociaal netwerk

Het sociale netwerk zijn personen uit de huiselijk kring of andere personen met wie de hulpvragen een sociale relatie onderhoudt.

 

Vertrouwenspersoon

Jeugdigen, ouders, pleegouders en verzorgers kunnen gratis een beroep doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon bij vragen over hun rechten en plichten en vragen, problemen of klachten over de (toeleiding naar de) hulpverlening. Het vertrouwenswerk is voor iedereen toegankelijk die te maken heeft met de (toeleiding naar de) jeugdhulp. Het vertrouwenswerk is niet bedoeld voor jeugdigen die verblijven in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI).

 

Voorzienbaarheid

Het begrip voorzienbaarheid gaat over het anticiperen op situaties waarvan gesteld kan worden dat die te voorzien zijn. Bij het beoordelen van een situatie en de mate van voorzienbaarheid zal rekening gehouden worden met de omstandigheden van betrokkene. Ook hier is maatwerk weer het uitgangspunt.

H2 Algemeen afwegingskader  

Afwegingskader

Bij iedere hulpvraag beoordeelt het college in iedere situatie in hoeverre de hulpvrager in staat is om zijn problemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te verminderen of weg te nemen. Daarnaast beoordeelt het college of gebruikmaking van algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen hiertoe kan leiden. Indien bovengenoemde oplossingen niet aanwezig zijn, kan het college een maatwerk- of individuele voorziening verstrekken.

 

Dit betekent dat elke hulpvraag vanuit dezelfde invalshoek wordt benaderd en meldingen op identieke wijze worden onderzocht. Van belang is echter dat persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de hulpvrager altijd een nadrukkelijke rol spelen binnen dit onderzoek. Ogenschijnlijk dezelfde situaties, kunnen bij nader onderzoek naar de omstandigheden waarin de hulpvrager verkeert leiden tot verschillende oplossingen.

Hieronder volgt verdere uitwerking van dit algemene afwegingskader, te weten:

  • 1.

    Andere wetgeving

  • 2.

    Zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid

  • 3.

    Gebruikelijke hulp

  • 4.

    Mantelzorg

  • 5.

    Sociaal netwerk

  • 6.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 7.

    Algemene voorzieningen

  • 8.

    Aanvraag maatwerk Wmo of individuele voorziening Jeugd

1. Andere wetgeving

Indien andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang, voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal het college van de hulpvrager verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden.

2. Zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid

In het bepalen van wat iemand zelf nog kan of zou moeten kunnen, worden een aantal begrippen door elkaar gebruikt: zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.

Het onderscheid tussen de begrippen wordt duidelijk door er een kernvraag aan te verbinden.

 

Begrip

Kern

Kernvraag

Zelfregie

Zelf bepalen

Wat wil ik?

Eigen kracht

Zelf kunnen

Wat kan ik?

Zelfredzaamheid

Zelfstandig mee kunnen doen

Wat heb ik daarvoor nodig?

Eigen verantwoordelijkheid

Zelf moeten of mogen

Wat moet of mag ik zelf doen?

 

Ik wil (zelfregie) naar de eerste verdieping van dit huis, maar ik kan het niet op eigen kracht. Als er een trap is, die ik kan gebruiken, kan ik mezelf redden en is het mijn eigen verantwoordelijkheid, als ik dat zonder leuning doe.

 

In de Wmo 2015 is het begrip eigen kracht geherdefinieerd in ‘dat wat iemand zelf kan, waar nodig en mogelijk met ondersteuning van anderen’. Daarmee is het veel belangrijker ‘wat iemand wil’ en hoe dat te bereiken is, dan of hij ‘recht’ heeft op een voorziening ter ondersteuning.

Is iemand in zijn mobiliteit beperkt, maar heeft hij nauwelijks reisdoelen, waarop hij alleen op af moet, dan is de kans groot, dat het in de afsprakensfeer georganiseerd kan worden. En als dat niet geregeld kan worden, wat is er verder mogelijk.

Zelfredzaamheid is zo het resultaat van zelfregie, eigen kracht en ondersteuning, het zelf kunnen of zelf kunnen regelen.

Bij eigen verantwoordelijkheid zoals eerder genoemd, is de kernvraag ‘wat moet of mag ik zelf doen’. Het begrip voorzienbaarheid sluit hierbij aan. Het begrip voorzienbaarheid gaat over het anticiperen op situaties waarvan gesteld kan worden dat die te voorzien zijn. Bij het beoordelen van een situatie en de mate van voorzienbaarheid zal rekening gehouden worden met de omstandigheden van betrokken. Ook hier is maatwerk weer het uitgangspunt.

 

Voorbeeld

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand zijn badkamer gaat renoveren, verwachten wij van hem dat hij rekening houdt met de gezondheidsverwachtingen over de langere periode. Ook als er op dat moment nog geen beperkingen zijn. Dat betekent dat de persoon in kwestie bijvoorbeeld aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad.

Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente moet daarover voorlichting geven en duidelijk maken waar verwachtingen mogen beginnen, maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

 

3. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt verwacht van de personen met wie gezamenlijk een huishouden wordt gevoerd. Niet-inwonende kinderen vallen niet onder de definitie. Zij maken geen deel uit van het huishouden. Natuurlijk kunnen ook zij een helpende hand bieden. Dit moet ook onderzocht worden.

Bij gebruikelijke hulp van een inwonend kind moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden van dat kind om bij te dragen. Er moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het betreffende kind om te helpen.

De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder hun schoolprestaties. De invulling van de gebruikelijke hulp mag men zelf bepalen. Er kan ook voor gekozen worden hulp in te huren in plaats van deze zelf te bieden.

 

Wanneer er gebruikelijke hulp is hoeft er geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt. Wel moet altijd onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden van huisgenoten om hulp te bieden. Het kan zijn dat een huisgenoot niet kan helpen door feitelijke afwezigheid (door werk of studie) of door dreigende overbelasting. Dit onderzoek maakt deel uit van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van betrokkene.

De bevoegdheid van het college om persoonsgegevens van huisgenoten te registreren is in artikel 5.1.1 Wmo 2015 geregeld. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht.

 

Als er sprake is van een chronische situatie (situatie langer dan 3 maanden) wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor zover dit geschiedt op basis van algemeen aanvaarde maatstaven. Het gaat hierbij om:

  • het bieden van begeleiding op het gebied van de maatschappelijke participatie;

  • het begeleiden van de hulpvrager bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts enzovoort;

  • het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Van de persoon zonder beperkingen mag worden verwacht deze taken over te nemen indien de hulpvrager hiertoe wegens zijn beperkingen niet langer in staat is.

Ook het leren omgaan door derden, zoals familie en vrienden, met de persoon met beperkingen (waarmee ook wordt bedoeld kinderen met beperkingen) valt onder gebruikelijke hulp.

 

Afwegingskader gebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    Personen binnen een huishouden zijn altijd zelf primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden, de zelfredzaamheid en de participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving van de leden van die leefeenheid.

  • b.

    Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Het hoeft niet te betekenen dat het huisouden deze hulp zelf uitvoert. De gebruikelijke hulp kan door de inwoner ook aan derden uitbesteed worden of met eigen financiële middelen ingekocht worden.

  • c.

    Voor gebruikelijke hulp wordt geen (aanvullende) ondersteuning geboden vanuit de Wmo.

  • d.

    Bij uitval van een persoon wordt door andere personen binnen het huishouden, al dan niet naast fulltime (vrijwilligers)werk of opleiding, zorggedragen voor een herverdeling en overname van de (huishoudelijke) taken, zorg- en begeleidingsactiviteiten.

  • e.

    De bijdrage die van kinderen wordt gevraagd is afhankelijk van de leeftijd:

    • Van kinderen tot 5 jaar wordt geen bijdrage in het huishouden gevraagd.

    • Van kinderen tussen 5-12 jaar wordt een lichte bijdrage gevraagd in de vorm van opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een kleine boodschap doen, kleding in de wasmand doen e.d.

    • Van kinderen tussen 13-17 jaar wordt een grotere bijdrage gevraagd. Van hen wordt tevens verlangd dat zij hun eigen kamer op orde houden (opruimen, stofzuigen, bed verschonen e.d.).

    • Van jong volwassenen tussen 18-23 jaar wordt verlangd dat zij een bijdrage leveren die in omvang overeenkomt met een éénpersoonshuishouden.

  • f.

    Bij de beoordeling of en in welke mate er sprake is van gebruikelijke hulp worden in ieder geval de volgende aspecten gewogen:

    • i.

      De aard van de benodigde ondersteuning.

    • ii.

      De mate van planbaarheid en uitstelbaarheid van de benodigde ondersteuning.

    • iii.

      De frequentie en omvang van de benodigde ondersteuning.

    • iv.

      De duur van de benodigde ondersteuning. Is er sprake van een kortdurende situatie met uitzicht op herstel of een langdurende (chronische) situatie waarin extra ondersteuning nodig is.

    • v.

      Gebruikelijke hulp is niet of in mindere mate van toepassing als uit objectief onderzoek blijkt dat personen binnen de leefeenheid niet in staat zijn om (een aantal) taken over te nemen vanwege :

      • a.

        (langdurige) fysieke afwezigheid of

      • b.

        een beperking of een beperkte leerbaarheid of

      • c.

        (dreigende) overbelasting, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast onder spanning staat.

(Dreigende) overbelasting en gebruikelijke hulp

De feitelijke situatie is uitgangspunt bij het vaststellen of en in welke mate er gebruikelijke hulp is.

Een huisgenoot die overbelast is of overbelast dreigt te worden kan geen of beperkt gebruikelijke hulp bieden. Het gaat daarbij om het evenwicht tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting).

 

Factoren van belang voor draagkracht zijn:

  • persoonskenmerken van de huisgenoot

  • lichamelijke en geestelijke conditie van de huisgenoot

  • de andere activiteiten van de huisgenoot

  • de wijze van omgaan met problemen

  • de motivatie voor de hulptaak

  • het sociaal netwerk.

Factoren van belang voor draaglast zijn:

  • persoonskenmerken van de hulpvrager

  • de benodigde ondersteuningsintensiteit

  • de omvang en mate van (on)planbaarheid van taken

  • het ziektebeeld en de prognose

  • inzicht in het ziektebeeld van de hulpvrager

  • de woonsituatie

  • bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden.

Als het vermoeden bestaat dat de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken of als iemand dit aangeeft moet hiernaar onderzoek worden gedaan. Vaak is het nodig degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen zelf te horen. Als er sprake is van of één of meer medische symptomen die wijzen op (dreigende) overbelasting, moet altijd een medisch advies worden opgevraagd (bijvoorbeeld huisarts).

Als de hulp van de huisgenoot in omvang en intensiteit groter is dan de hulp die naar algemeen

aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht is sprake van niet-gebruikelijke hulp. Dan moet onderzocht worden of de huisgenoot deze hulp kan bieden of dat het nodig is een maatwerkvoorziening toe te kennen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij (dreigende) overbelasting. In dat geval moet ondersteuning worden geboden vanuit de Wmo 2015 door iemand anders. Een maatwerkvoorziening kan niet worden ingevuld door middel van een persoonsgebonden budget, uitgevoerd door een overbelaste huisgenoot of mantelzorger.

 

Zorg voor kinderen

Gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg voor kinderen

Ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kind. Dit geldt ook voor ouders van kinderen met een ziekte of beperking. Om te kunnen beoordelen of ouders een beroep kunnen doen op professionele hulp wordt er onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg:

  • Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg en begeleiding die alle ouders aan hun kind (behoren te) geven.

  • Bovengebruikelijke zorg is (voor het kind noodzakelijke) zorg en begeleiding die boven de normale dagelijkse zorg en begeleiding uitstijgt, die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft.

In principe kunnen ouders alleen een beroep doen op professionele hulp als er sprake is van bovengebruikelijke zorg.

 

Zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.

Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

 

Afwegingskader gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg voor kinderen

Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke zorg kijkt de gemeente naar 4 criteria. Bij het beoordelen van de criteria is de samenhang tussen de criteria en de omstandigheden van het kind en de ouders belangrijk.

Op pagina X is de richtlijn opgenomen waarin staat wat gebruikelijke zorg is voor een kind met een normale ontwikkeling in verschillende leeftijdsfasen.

 

1. Leeftijd van het kind

In principe hebben jonge kinderen (gezond of met een beperking) meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Bepaalde zorghandelingen vallen bij jonge kinderen daarom onder de gebruikelijke zorg, terwijl ze bij oudere kinderen vallen onder de bovengebruikelijke zorg. Daarom moet er altijd gekeken worden of de zorg passend is bij de leeftijd van het kind.

 

2. Aard van de zorg

Alle kinderen hebben zorg nodig van hun ouders, alleen kan de aard van deze zorg verschillen. Bepaalde zorghandelingen die niet standaard bij alle kinderen voorkomen, kunnen daarom ook vallen onder de gebruikelijke zorg. Een voorbeeld hiervan is het legen van een katheterzak in plaats van het verschonen van een luier. Daarom moet er ook altijd gekeken worden naar de aard van de zorghandeling en of deze past bij de taken van een ouder.

 

3. Frequentie van de zorg

Naast de leeftijd van het kind en de aard van de zorg moet er ook gekeken worden naar de frequentie van de zorg en of deze aansluit op het normale patroon van de dagelijkse zorg. De zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van de dagelijkse zorg vallen onder de gebruikelijke zorg, zoals het toedienen of aanreiken van medicatie voorafgaand aan de maaltijd. De handelingen die niet meelopen in het normale patroon vallen onder de bovengebruikelijke zorg, zoals het 's nachts toedienen of geven van medicijnen.

 

4. Duur van de zorg

Ten slotte moet er ook worden gekeken naar de tijd die iemand bezig is met de zorghandeling. Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als iemand veel meer tijd kwijt is aan een handeling dan gemiddeld. Bijvoorbeeld bij het aankleden of wassen van een kind met spasticiteit.

 

(Dreigende) overbelasting van ouders

De verzorging en opvoeding kan voor ouders zo zwaar worden dat er sprake is van overbelasting van de ouders. In een dergelijke situatie kunnen kinderen en ouders ook een beroep doen op professionele hulp voor de gebruikelijke zorg. De gemeente kan in een dergelijke situatie bijvoorbeeld (tijdelijk) respijtzorg vanuit de Jeugdwet inzetten om ouders te ondersteunen.

Zet de gemeente professionele hulp in voor de gebruikelijke zorg, dan moeten de door overbelasting veroorzaakte klachten bij de ouders duidelijk beschreven worden. En moet dus duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt.

 

RICHTLIJNEN GEBRUIKELIJKE ZORG VAN OUDERS VOOR KINDEREN MET EEN NORMALE ONTWIKKELING (VWS)

Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft richtlijnen opgesteld voor het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke zorg. De richtlijnen laten zien wat er valt onder gebruikelijke zorg voor een kind met een normale ontwikkeling in verschillende leeftijdsfasen.

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Kinderen hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig.

  • Kinderen hebben toezicht in de nabijheid nodig.

  • Kinderen zijn in toenemende matig zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Kinderen hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke

  • en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch

  • klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kinderen kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Kinderen kunnen zelfstandig zitten en op vlakke ondergronden staan en lopen.

  • Kinderen hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen.

  • Kinderen hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding.

  • Kinderen zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • Kinderen hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke

  • en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch

  • klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week.

  • Kinderen kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand.

  • Kinderen hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals wassen en tanden poetsen.

  • Kinderen hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie.

  • Kinderen zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook, en ontvangen indien nodig zindelijkheidstraining van ouders.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Kinderen hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • Kinderen hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke

  • en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch

  • klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Kinderen hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen.

  • Kinderen kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden.

  • Kinderen kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of nacht alleen gelaten worden.

  • Kinderen kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.

  • Kinderen hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp nodig en maar weinig toezicht nodig.

  • Kinderen hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig.

  • Kinderen hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling.

  • Kinderen hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • Kinderen hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke

  • en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch

  • klimaat wordt geboden.

4. Mantelzorg

Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is niet het bieden van gebruikelijke hulp. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Bij de gesprekken met de hulpvrager en partner kijken we ook naar de problemen die de mantelzorger ervaart en of ondersteuning nodig is. Ter voorkoming van overbelasting kan bijvoorbeeld dagbesteding ingezet worden.

5. Sociaal netwerk

Het sociale netwerk zijn de personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de hulpvrager een sociale relatie onderhoudt. Onder huiselijke kring dient volgens de Wmo te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Bij andere personen wordt personen bedoelt waarmee de hulpvrager regelmatig contact heeft, zoals buren of medeleden van een vereniging.

De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie de hulpvrager hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd. Van belang is dat vraagverlegenheid van de hulpvrager en handelingsverlegenheid bij personen uit het sociale netwerk dienen te worden doorbroken. Daarom is het goed om hier nadrukkelijk bij stil te staan tijdens het onderzoek zoals verricht wordt na de melding.

Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele zorg die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis, telefooncirkel etc.

6. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover iemand ook los van zijn beperking zou kunnen beschikken. Zulke voorzieningen verstrekt de gemeente vanuit de Wmo niet. Besproken worden de criteria om te toetsen of een voorziening als algemeen gebruikelijk mag worden aangemerkt.

 

Stap 1. Is de zaak algemeen gebruikelijk?

De beoordelingscriteria kunnen worden onderverdeeld. Ten eerste is de vraag of de zaak op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. De criteria om dit te beoordelen zijn benoemd door de Centrale Raad. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de hoogste bestuursrechter in sociale zekerheidszaken en ambtenarenzaken.

 

Het gaat om een zaak die:

  • normaal in de handel te krijgen is;

  • niet speciaal voor mensen met een beperking is ontworpen;

  • niet aanzienlijk duurder is dan een vergelijkbaar product met hetzelfde doel;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Stap 2. Is het voor de aanvrager ook algemeen gebruikelijk?

Ten tweede is het de vraag of een zaak, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, ook voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Dat hoeft namelijk in bepaalde individuele situaties niet het geval te zijn.

Bijvoorbeeld:

  • Bij een plotselinge noodzaak om de voorziening aan te schaffen.

  • Als door de ziekte of het gebrek plotseling vervanging nodig is van zaken die normaal gesproken (nog) niet aan vervanging toe zouden zijn.

  • Als gelijktijdig meerdere algemeen gebruikelijke zaken moeten worden aangeschaft.

  • Als door de beperking een duurdere voorziening dan gebruikelijk moet worden gekocht die te belastend is voor het budget van de aanvrager.

  • Als door de beperking zoveel (aantoonbare) meerkosten ontstaan, dat iemands besteedbaar inkomen onder de voor hem geldende bijstandsnorm ligt.

Stap 3. Inkomensonderzoek

Of een voorziening in een concreet geval als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt kan dus afhangen van de financiële situatie. In dat geval is onderzoek daarnaar nodig. Zie ook uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:2182. Inkomensonderzoek is dus wel degelijk mogelijk. Wat níet mag is het stellen van inkomensgrenzen voor de toegang tot de Wmo. Hierdoor ontstaat vaak het misverstand dat er nooit naar het inkomen mag worden gekeken.

7. Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen worden door de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

Met het opzetten van een algemene voorziening wordt voor de hele doelgroep Wmo een basisvoorziening gecreëerd, waarvan mensen met een beperking gemakkelijk gebruik kunnen maken. Het is laagdrempelig, administratief eenvoudig en er kan zonder uitgebreid onderzoek gebruik van gemaakt worden. Een basisvoorziening, waar bedoelde inwoners in aanvulling op de eigen kracht ondersteuning kunnen krijgen om zelfredzaam te zijn en in zelfstandigheid te participeren.

De algemene voorziening staat zo in de lijn, die steeds beoogd is. Eigen kracht, alleen of met inzet van het sociaal netwerk, de algemene voorziening en als dat niet de gewenste oplossing biedt, is een melding voldoende om verdergaand onderzoek in te stellen en zo maatwerk te leveren.

 

Er zijn wettelijk drie algemene voorzieningen voorgeschreven:

  • Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

  • Luisterend oor (anonieme 7 x 24 -uurs hulp op afstand)

  • Onafhankelijke cliëntondersteuning

8. Aanvraag maatwerk Wmo of individuele voorziening Jeugd

Als de onder 1 t/m 7 aangedragen oplossingen niet een gewenste oplossing leidt, zal het college beoordelen of de hulpvrager in aanmerking dient te komen voor een maatwerk wmo of individuele voorziening jeugd.

Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo of individuele voorziening op grond van de Jeugdwet is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Bij een individuele voorziening jeugd geldt licht waar mogelijk en zwaar waar nodig. Voor een maatwerk- of individuele voorziening zijn twee financieringsvormen mogelijk, namelijk in natura of een persoonsgebonden budget.

H3 Toegang  

3.1 Toegang maatschappelijke ondersteuning

Wie

Inwoners van Aa en Hunze met ondersteuningsvragen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en onderwijs kunnen met deze vragen bij Stichting Attenta terecht. Door of namens een inwoner kunnen ondersteuningsvragen vormvrij worden ingediend. Naast de inwoner kan ook diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman, OGGZ-netwerk of andere betrokkene een melding doen (met instemming van degene om wie het gaat).

 

Informatie en advies

Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat met informatie en advies de ondersteuningsvraag is beantwoord. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, dan zal een afspraak worden gemaakt om een breed gesprek te voeren.

 

Afspraak Stichting Attenta

Stichting Attenta maakt zo spoedig mogelijk en tenminste binnen de termijn van 5 werkdagen na de melding, met inwoner een afspraak voor het gesprek. De inwoner wordt tevens op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Stichting Attenta brengt de inwoners op de hoogte van de mogelijkheid om binnen 1 week na de melding, een persoonlijk plan op te stellen.

 

Onafhankelijke cliëntondersteuning

In artikel 2.2.4 Wmo 2015 wordt geregeld dat voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is. Het gaat erom dat er een organisatie is, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Binnen de gemeente Aa en Hunze wordt onafhankelijke cliëntondersteuning geboden door MEE Drenthe.

 

Spoed Wmo

In spoedeisende gevallen kan er na een melding direct een tijdelijke beschikking voor maximaal 8 weken worden afgegeven. Er moet dan binnen 24 uur hulp worden ingezet.

 

Toegang beschermd wonen en thuiswonen +

Het college van de centrumgemeente Assen is door de regiogemeenten gemandateerd om ondersteuning op het gebied van veilig wonen (en de bijbehorende begeleiding en eventuele dagbesteding) toe te kennen en draagt zorg voor financiering vanuit de Wmo.

De inwoner met een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen en thuiswonen+ woonachtig binnen de regio van de centrumgemeente meldt zich bij de gemeente waar hij inschreven staat. Deze gemeente onderzoekt of voorliggende oplossingen mogelijk zijn (zelfstandig wonen met ambulante begeleiding). Is dit niet het geval en wordt Veilig Wonen nodig geacht, dan draagt de regiogemeente de inwoner met een onderbouwd advies over aan de centrumgemeente. De centrumgemeente doet indien nodig aanvullend onderzoek en neemt namens de regiogemeente het besluit Veilig Wonen al dan niet toe te kennen. Het onderzoek en advies van de regiogemeente wordt bij dit besluit betrokken.

Bij een melding van een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen en thuiswonen+ van een inwoner woonachtig buiten de regio van de centrumgemeente, stelt de centrumgemeente vast waar deze persoon het beste beschermd wonen kan krijgen. Hierbij handelt het college in de geest van de uitgangspunten en modelregels in het Convenant Landelijke Toegang Beschermd wonen en de bijbehorende handreiking.

Het beleid van de centrumgemeente op het gebied van Beschermd wonen geldt als uitgangspunt voor de toekenning van een maatwerkvoorziening.

 

Onderzoek

Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding onder de Wmo valt en niet kan worden afgehandeld met een verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Vanaf dat moment begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen. De ontvangst van de melding wordt schriftelijk bevestigd.

 

Wmo persoonlijk plan

Voordat het onderzoek van start gaat kan de inwoner een persoonlijk plan indienen waarin de volgende omstandigheden worden beschreven:

  • zijn/haar behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn/haar behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn/haar situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s);

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de mogelijkheden om tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening te komen met het oog op de behoefte aan verbetering van zelfredzaamheid, participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • welke maatschappelijke ondersteuning volgens hem/haar nodig is.

Indien de inwoner daarom verzoekt, kan Attenta ondersteunen bij het opstellen van een persoonlijk plan. De inwoner heeft na de melding zeven dagen de tijd om dit plan in te dienen. Hij wordt daarover bij het doen van de melding geïnformeerd.

 

Het gesprek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de inwoner (en de mantelzorger). Daarbij kan aandacht zijn voor:

  • het eventuele persoonlijke plan of familiegroepsplan dat is ingediend;

  • de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwoner;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de noodzaak om gebruik te maken van een maatwerk- of individuele voorziening;

  • de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • indien van toepassing, welke eigen bijdrage voor de inwoner van toepassing is;

  • afstemming met het medische domein / wijkverpleegkundige;

  • veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

  • het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening jeugd wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

De medewerker van Stichting Attenta doet op basis van de gegevens uit het gesprek onderzoek om te bepalen of de inwoner het aangegeven probleem zelf of met steun van zijn omgeving op kan lossen.

De medewerker van Stichting Attenta informeert de hulpvrager over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de hulpvrager toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan Stichting Attenta, in overleg met de hulpvrager afzien van een gesprek.

 

Gegevensverzameling

De betrokken inwoner kan gevraagd worden gegevens en informatie te verstrekken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Waar mogelijk wordt de mantelzorger of de vertegenwoordiger van degene waar de ondersteuningsvraag betrekking op heeft betrokken bij het onderzoek.

Een (onafhankelijk) medisch of ergonomisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats na melding of indiening van het persoonlijke plan. Ook bestaande zorgplannen, al uitgevoerde diagnostische onderzoeken en informatie van professionals kunnen onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden. Het college heeft toestemming nodig om gegevens van inwoners te verwerken en zal in het onderzoek de inwoner toestemming vragen om zijn persoonsgegevens te verwerken.

 

Resultatenplan

Op basis van het gesprek en de eventuele aanvullende gegevens, wordt door de medewerker van Stichting Attenta, in samenspraak met de inwoners, jeugdige of ouders, een resultatenplan opgesteld.

Het resultatenplan beschrijft het resultaat of de resultaten die de inwoner, jeugdige of ouders wil(len) en kan (kunnen) behalen en welke vorm van ondersteuning nodig is om dit resultaat te bereiken. Het vertrekpunt voor het opstellen van dit plan is de persoonlijke situatie en de leefomgeving van de inwoners, jeugdige of ouders. Zij moeten zich kunnen herkennen in het plan.

 

In het resultatenplan worden aspecten beschreven zoals:

  • -

    de ondersteuningsvraag van de inwoner, jeugdige of ouders;

  • -

    leefgebieden waar de ondersteuningsvraag betrekking op heeft;

  • -

    omschrijving van het systeem;

  • -

    eventuele hulpverleningsgeschiedenis;

  • -

    wat werkt wel, wat werkt niet;

  • -

    wie is betrokken in het gezin, sociaal netwerk;

  • -

    domeinen, hoofd- en subresultaten;

  • -

    mogelijke voorliggende oplossingen;

  • -

    mogelijke benodigde maatwerkvoorzieningen, inclusief zwaarte en intensiteit;

  • -

    hoe en wanneer de evaluatiemomenten tijdens de ondersteuning worden georganiseerd.

Waar mogelijk wordt een resultatenplan voor het hele gezin opgesteld (één gezin, één plan, één regisseur). Daarin wordt de benodigde ondersteuning voor elk lid van het gezin omschreven.

 

Aanvraag maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

Wie

Een inwoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger moet een aanvraag om een maatwerk- of individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de inwoner die een melding kan indienen. Stichting Attenta is gemandateerd door het college om de aanvraag aan te nemen, te behandelen en af te handelen.

 

Hoe

Een aanvraag voor een maatwerk- of individuele voorziening kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer deze schriftelijk is gedaan, met vermelding van naam, adres en ondertekend is door de inwoner (of gemachtigde) en bij de gemeente is ingeleverd.

Hiervoor kan het aanvraagformulier of resultatenplan gebruikt worden.

Het college kan een ondertekend resultatenplan aanmerken als aanvraag als de inwoner op het verslag heeft aangegeven dat hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wil indienen. Als er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente de inwoner om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht).

 

Verlenging beslistermijn

Als het college niet voldoende gegevens – bijvoorbeeld een medisch of ergonomisch advies – heeft om binnen de termijn van acht weken een beslissing te nemen, heeft het college de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Het college moet aan de inwoner laten weten dat er meer tijd nodig is en aangeven wat het college nog moet onderzoeken en hoeveel tijd dat gaat kosten.

Als de inwoner het niet eens is met het verlengen van de beslistermijn, kan het College zich beroepen op artikel 4:14 Awb. Het College stelt op grond van dit artikel in de afzonderlijke situatie een zo kort mogelijke nieuwe termijn vast waarbinnen de inwoner de beschikking tegemoet kan zien en draagt hierbij goede argumenten aan om de beslistermijn uit te stellen.

 

3.2 Toegang individuele voorziening jeugd

Wie

Inwoners van Aa en Hunze met ondersteuningsvragen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en onderwijs kunnen met deze vragen bij Stichting Attenta terecht. Door of namens een inwoner kunnen ondersteuningsvragen vormvrij worden ingediend. Naast de inwoner kan ook diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman, OGGZ-netwerk of andere betrokkene een aanvraag doen.

 

Informatie en advies

Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat met informatie en advies de ondersteuningsvraag is beantwoord. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, dan zal een afspraak worden gemaakt om een breed gesprek te voeren.

 

Afspraak Stichting Attenta

Stichting Attenta maakt zo spoedig mogelijk en tenminste binnen de termijn van 5 werkdagen na de aanvraag, met de jeugdige en ouders een afspraak voor het gesprek.

Stichting Attenta brengt de jeugdige en ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen 1 week na aanmelding, een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken draagt Stichting Attenta zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

Bij het maken van de afspraak wordt gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van een onafhankelijk vertrouwenspersoon. Jeugdigen, ouders, pleegouders en verzorgers kunnen gratis een beroep doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon bij vragen over hun rechten en plichten en vragen, problemen of klachten over de (toeleiding naar de) hulpverlening. Het vertrouwenswerk is voor iedereen toegankelijk die te maken heeft met de (toeleiding naar de) jeugdhulp. Het vertrouwenswerk is niet bedoeld voor jeugdigen die verblijven in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI).

 

Woonplaatsbeginsel

Om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van de ondersteuning wordt nagegaan welke gemeente als woonplaats geldt volgens het in de jeugdwet opgenomen woonplaatsbeginsel en de daarop van toepassing zijnde meest recente stappenplan woonplaatsbeginsel van de VNG. Een individuele maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige en/of ouder(s) waarvan volgens het woonplaatsbeginsel de gemeente Aa en Hunze verantwoordelijk is.

 

Spoed Jeugd

In spoedeisende gevallen kan direct een tijdelijke beschikking voor maximaal 8 weken worden afgegeven. Er moet dan binnen 24 uur hulp worden ingezet.

 

Onderzoek

Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de aanvraag onder de jeugdwet valt en niet kan worden afgehandeld met een verwijzing, wordt de aanvraag geregistreerd. De beslistermijn is niet opgenomen in de jeugdwet maar de Awb (Algemene wet bestuursrecht) wordt gevolgd. Een aanvraag dient in principe binnen acht weken afgehandeld zijn (AwB). In overleg met de jeugdige en ouders kan een langer termijn afgesproken omdat er bijvoorbeeld nog extra informatie opgevraagd moet worden. De ontvangst van de onderzoek wordt schriftelijk bevestigd.

 

Jeugd familiegroepsplan

Het familiegroepsplan is een plan voor hulp aan een kind dat gezinnen zelf kunnen opstellen, samen met hun familieleden, vrienden en kennissen. Hierin kunnen zij onder andere aangeven:

  • wat de (belangrijkste) hulpvraag is

  • hoe ze de opvoed- en opgroeisituatie (denken te) kunnen verbeteren

  • wie ze willen betrekken bij de uitvoering van het plan

  • wat ze zelf kunnen met behulp van familie, vrienden en kennissen

  • welke professionele hulp ze nodig hebben.

Het familiegroepsplan vormt de basis voor de hulpverlening, maar is niet verplicht. Dit betekent dat gezinnen ook jeugdhulp kunnen ontvangen zonder familiegroepsplan. Als een gezin ervoor kiest om geen familiegroepsplan op te stellen, zal bij het opstellen van het hulpverleningsplan of plan van aanpak extra aandacht worden besteed aan bovenstaande punten.

 

Indien de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, kan Stichting Attenta ondersteunen bij het opstellen van een familiegroepsplan. De jeugdige of zijn ouders hebben na de melding zeven dagen de tijd om dit plan in te dienen. Hij wordt daarover bij het doen van de aanvraag geïnformeerd.

 

Het gesprek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de inwoner, jeugdige of zijn ouders. Daarbij kan aandacht zijn voor:

  • het eventuele persoonlijke plan of familiegroepsplan dat is ingediend;

  • de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwoner;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de noodzaak om gebruik te maken van een maatwerk- of individuele voorziening;

  • de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • indien van toepassing, welke eigen bijdrage voor de inwoner van toepassing is;

  • afstemming met het medische domein / wijkverpleegkundige;

  • veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

  • het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

  • de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening jeugd wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

De medewerker van Stichting Attenta doet op basis van de gegevens uit het gesprek onderzoek om te bepalen of de inwoner het aangegeven probleem zelf of met steun van zijn omgeving op kan lossen.

 

De medewerker van Stichting Attenta informeert de hulpvrager over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de hulpvrager toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan Stichting Attenta, in overleg met de hulpvrager afzien van een gesprek.

 

Gegevensverzameling

De betrokken inwoner kan gevraagd worden gegevens en informatie te verstrekken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Waar mogelijk wordt de mantelzorger of de vertegenwoordiger van degene waar de ondersteuningsvraag betrekking op heeft betrokken bij het onderzoek.

Een (onafhankelijk) medisch of ergonomisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats na melding of indiening van het persoonlijke plan. Ook bestaande zorgplannen, al uitgevoerde diagnostische onderzoeken en informatie van professionals kunnen onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden. Het college heeft toestemming nodig om gegevens van inwoners te verwerken en zal in het onderzoek de inwoner toestemming vragen om zijn persoonsgegevens te verwerken.

 

Resultatenplan

Op basis van het gesprek en de eventuele aanvullende gegevens, wordt door de medewerker van Stichting Attenta, in samenspraak met de inwoners, jeugdige of ouders, een resultatenplan opgesteld.

Het resultatenplan beschrijft het resultaat of de resultaten die de inwoner, jeugdige of ouders wil(len) en kan (kunnen) behalen en welke vorm van ondersteuning nodig is om dit resultaat te bereiken. Het vertrekpunt voor het opstellen van dit plan is de persoonlijke situatie en de leefomgeving van de inwoners, jeugdige of ouders. Zij moeten zich kunnen herkennen in het plan.

 

In het resultatenplan worden aspecten beschreven zoals:

  • -

    de ondersteuningsvraag van de inwoner, jeugdige of ouders;

  • -

    leefgebieden waar de ondersteuningsvraag betrekking op heeft;

  • -

    omschrijving van het systeem;

  • -

    eventuele hulpverleningsgeschiedenis;

  • -

    wat werkt wel, wat werkt niet;

  • -

    wie is betrokken in het gezin, sociaal netwerk;

  • -

    domeinen, hoofd- en subresultaten;

  • -

    mogelijke voorliggende oplossingen;

  • -

    mogelijke benodigde maatwerkvoorzieningen, inclusief zwaarte en intensiteit;

  • -

    hoe en wanneer de evaluatiemomenten tijdens de ondersteuning worden georganiseerd.

Waar mogelijk wordt een resultatenplan voor het hele gezin opgesteld (één gezin, één plan, één regisseur). Daarin wordt de benodigde ondersteuning voor elk lid van het gezin omschreven.

 

Aanvraag individuele voorziening jeugd

Wie

Een inwoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger moet een aanvraag om een individuele voorziening indienen bij het college. Stichting Attenta is gemandateerd door het college om de aanvraag aan te nemen, te behandelen en af te handelen.

 

Hoe

Een aanvraag voor een maatwerk- of individuele voorziening kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer deze schriftelijk is gedaan, met vermelding van naam, adres en ondertekend is door de inwoner (of gemachtigde) en bij de gemeente is ingeleverd. Hiervoor kan het aanvraagformulier, familiegroepsplan of resultatenplan gebruikt worden.

Het college kan een ondertekend familiegroepsplan of resultatenplan aanmerken als aanvraag als de inwoner op het verslag heeft aangegeven dat hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening wil indienen. Als er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente de inwoner om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht).

 

Verlenging beslistermijn

Als het college niet voldoende gegevens – bijvoorbeeld een medisch of ergonomisch advies – heeft om binnen de termijn van acht weken een beslissing te nemen, heeft het college de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Het college moet aan de inwoner laten weten dat er meer tijd nodig is en aangeven wat het college nog moet onderzoeken en hoeveel tijd dat gaat kosten.

Als de inwoner het niet eens is met het verlengen van de beslistermijn, kan het College zich beroepen op artikel 4:14 Awb. Het college stelt op grond van dit artikel in de afzonderlijke situatie een zo kort mogelijke nieuwe termijn vast waarbinnen de inwoner de beschikking tegemoet kan zien en draagt hierbij goede argumenten aan om de beslistermijn uit te stellen.

 

Directe verwijzing bij jeugdhulp

Wie

De jeugdwet kent naast de eerder genoemde mogelijke aanvragers, ook wettelijke verwijzers. Op grond van de jeugdwet zijn dat huisarts, jeugdartsen, gecertificeerde instelling, medisch specialisten en rechters. De verwijzing leidt, zonder tussenkomst van de gemeentelijke toegang, tot ondersteuning.

 

Hoe

Bij een directe verwijzing wordt de volgende werkwijze gehanteerd:

  • De insteek is dat de verwijzer bij de verwijzing gebruik maakt van de resultatenmatrix.

  • De aanbieder verzendt de hoofd-, subresultaten en interventieniveau mee met een verzoek tot een opdracht.

  • De gemeente toetst op het woonplaatsbeginsel

  • De gemeente verzendt een opdrachtbevestiging naar de aanbieder.

  • Naar aanleiding van de opdrachtbevestiging maakt de aanbieder een ondersteuningsplan in samenspraak met het gezin.

  • De gecertificeerde instelling stemt af met de toegang over de inzet van de noodzakelijke ondersteuning.

Wettelijke verwijzers binnen de Jeugdwet

In tegenstelling tot de Wmo kent de Jeugdwet ook wettelijke verwijzers. Op grond van de Jeugdwet zijn dat huisartsen, jeugdartsen, gecertificeerde instellingen, medisch specialisten en rechters. De verwijzing leidt, zonder tussenkomst van de gemeentelijke toegang, tot ondersteuning. Als een wettelijke verwijzer verwijst en er als gevolg daarvan geen resultatenplan door de gemeentelijke toegang wordt opgesteld, blijft de aanbieder verantwoordelijk voor het opstellen van het ondersteuningsplan. In dit ondersteuningsplan wordt, in afstemming met de inwoner, het te behalen resultaat opgenomen. Hiervoor gelden dezelfde eisen als voor het resultatenplan. Het ondersteuningsplan dient binnen twee maanden na zorgtoewijzing te zijn afgerond door de aanbieder. Gemeenten kunnen in voorkomende gevallen contact met aanbieder zoeken. Dit zal veelal het geval zijn als het gezin/systeem al bij de toegang bekend is en afstemming over de in te zetten ondersteuning noodzakelijk is. Hieruit volgt dat aanbieder niet gehouden is de gemeente een ondersteuningsplan dan wel een startbrief te doen toekomen. Noot: In eerste instantie was het de bedoeling dat de aanbieder het ondersteuningsplan binnen twee maanden na de zorgtoewijzing zou toesturen aan de gemeente. De afspraak is gewijzigd in het kader van de AVG.

We hebben nu bij verschillende vormen van jeugdhulp een duidelijke indicatietermijn met het idee dat daar na geen verlenging meer nodig is. Wanneer dat wel het geval is, zal er ten alle tijden een gesprek plaatsvinden tussen gezin/aanbieder en de medewerker van Stichting Attenta.

H4 Resultaten  

Inleiding

Vanaf 1 januari 2017 werken de gemeenten in Noord- en Midden Drenthe voor jeugdhulp en Wmo met een resultatenmatrix. In 2020 is opnieuw aanbesteed en is de resultatenmatrix aangepast.

De resultatenmatrix koppelt interventieniveau’s op een overzichtelijke manier aan resultaten. Door het werken met de matrix kunnen medewerkers ‘Toegang’, aanbieders huisartsen en gecertificeerde instellingen beter sturen op het resultaat.

De gemeenten staan in deze werkwijze een aanpak voor, waarbij niet het aantal uren het uitgangspunt is van de omvang van de ondersteuning, maar het te bereiken resultaat. De gemeente kopen dus geen producten in maar resultaten. De omvang van de ondersteuning is afhankelijk van de situatie en kan per inwoner verschillen. Zo wordt maatwerk geborgd.

De resultatenmatrix kent vaste domeinen, hoofd- en subresultaten om de te bereiken resultaten van de inwoner te omschrijven.

Om de zwaarte en intensiteit van de ondersteuning binnen de resultatenmatrix te duiden gebruiken we interventieniveau’s. Deze worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Bij aanvragen voor hulpmiddelen en woningaanpassing op grond van de Wmo wordt niet met de resultaten matrix gewerkt.

4.1 Resultatenmatrix 2020

Domeinen Hoofdresultaten en subresultaten

De resultatenmatrix 2020 kent vier Domeinen: Veilig (V), Zelfredzaam (Z), Meedoen (M) en Gezond (G). Op deze vier domeinen zijn hoofdresultaten geformuleerd waar de inzet van de ondersteuning zich op richt. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen waarbij per domein de uitwerking van de hoofdresultaten is beschreven.

Als bijlage is de resultatenmatrix jeugd en wmo opgenomen (bijlage 2 en 3).

 

De hoofdresultaten zijn onderverdeeld in subresultaten. De subresultaten geven de ontwikkeltredes binnen het Hoofdresultaat weer. De ontwikkeltredes sluiten aan bij de vorm van ondersteuning die ingezet wordt om het gewenste resultaat van de inwoner te bereiken. De hoofd- en subresultaten hebben betrekking op de eindsituatie of een tussenstand, die de inwoner of het gezin met de inzet van ondersteuning kan bereiken. In deze handreiking worden de hoofd- en subresultaten nader uitgewerkt (zie bijlage 1).

 

Interventieniveaus

Naast de hoofd- en subresultaten gebruiken gemeenten interventieniveaus om de intensiteit van de ondersteuning aan te duiden.

Het in te zetten interventieniveau wordt bepaald door een combinatie van:

  • belasting van de ondersteuning voor de inwoner (geredeneerd vanuit het perspectief van de inwoner);

  • het aantal resultaten dat behaald moet worden;

  • volgordelijkheid: prioritering van de gewenste resultaten;

  • enkelvoudige- meervoudige- of complexe problematiek;

  • beeld van de problematiek is helder/diffuus;

  • de benodigde intensiteit van de ondersteuning;

  • de mate van specialistische ondersteuning.

Interventieniveau 4

Interventieniveau 4 betreft de ondersteuning die laagfrequent en bij een enkelvoudig te behalen resultaat ingezet wordt, waarbij:

  • de belasting voor de inwoner van de ondersteuning is laag (geredeneerd vanuit het perspectief van de inwoner);

  • geen sprake is van een diffuus beeld;

  • geen specialistische ondersteuning wordt ingezet;

  • onder interventieniveau 4 valt indien nodig, in te zetten nazorg.

Interventieniveau 5

Interventieniveau 5 betreft de ondersteuning die frequent wordt ingezet waarbij:

  • de belasting voor de inwoner van de ondersteuning gemiddeld of hoog is (geredeneerd vanuit het perspectief van de inwoner);

  • gelijktijdig aan één of meerdere resultaten gewerkt wordt;

  • geen sprake is van een diffuus beeld;

  • er eventueel sprake kan zijn van specialistische ondersteuning.

Interventieniveau 6

Interventieniveau 6 betreft de ondersteuning die hoogfrequent wordt ingezet en waarbij alle onderstaande kenmerken van toepassing zijn:

  • de belasting voor de inwoner van de ondersteuning is hoog (geredeneerd vanuit het perspectief van de inwoner);

  • er wordt gelijktijdig aan 2 of meerdere resultaten gewerkt;

  • problemen op meerdere leefgebieden beïnvloeden elkaar negatief;

  • er is sprake is van een diffuus beeld;

  • er kan eventueel sprake zijn van specialistische ondersteuning.

Interventieniveau 7

Dit interventieniveau heeft betrekking op ondersteuning, exclusief verblijf, in de vorm van:

  • daghulp: wordt buitenshuis en in dagdelen door aanbieder uitgevoerd;

  • dagbesteding: wordt buitenshuis en in dagdelen door aanbieder uitgevoerd;

  • G1 - gezondheid: wordt ambulant door de aanbieder uitgevoerd;

  • thuiswonen+: wordt ambulant door de aanbieder uitgevoerd.

Interventieniveau 8

Interventieniveau 8 heeft betrekking op ondersteuning in combinatie met verblijf en wordt 24 uur per dag geboden.

4.2 Domeinen en resultaatgebieden

Algemene beschrijving begeleiding

De ambulante begeleiding van de inwoner waarbij het aanleren van vaardigheden en/of het leren omgaan met een beperking centraal staat met als doel de zelfredzaamheid van de inwoner te bevorderen, te behouden of te compenseren.

Deze algemene beschrijving is van toepassing op resultaat V1 en verder op alle leefgebieden van de resultatenmatrix waar langdurige en kortdurende begeleiding voor jeugdigen en volwassenen ingezet kan worden.

 

Er zijn twee vormen van begeleiding:

  • kortdurende begeleiding: ondersteuning gericht op het ontwikkelen van vaardigheden die zelfredzaamheid en participatiemogelijkheden vergroten. In een korte periode wordt er actief gewerkt aan de gewenste resultaten;

  • langdurige begeleiding: begeleiding is gericht op stabilisatie en voorkomen van achteruitgang. De inwoner heeft langdurige ondersteuning nodig om zelfstandig te kunnen blijven wonen en te kunnen participeren.

Binnen het sociaal domein is alles gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid van de inwoner en het versterken van het netwerk (familie, vrijwilligers, welzijn, etc.) van de inwoner.

 

Domein Veilig

V1 Veilige huiselijke relatie (gezin zonder kinderen)

Het gaat om (ambulante) begeleiding van de inwoners indien de huiselijke relatie niet op orde is. Er is sprake van huiselijk geweld in welke vorm dan ook of verwaarlozing, dan wel een dreiging daartoe. Dit resultaat is niet van toepassing als er minderjarige kinderen betrokken zijn. Dit resultaat is niet van toepassing als er kinderen betrokken zijn. Dit resultaat sluit aan op het domein huiselijke relaties zoals vermeld in de ZRM.

 

Domein zelfredzaam

Het gaat om (ambulante) begeleiding van de inwoner bij het behouden van dan wel het groeien naar zelfstandigheid. Een belangrijk onderdeel is, waar mogelijk, het voeren van regie op de dagelijkse activiteiten. Doelstelling kan zijn: het aanleren van vaardigheden, ondersteuning bij dagelijkse levensverrichtingen, leren omgaan met een beperking, leren structuur aan te brengen in de dag. Het oplossend vermogen van de inwoner en/of het gezin wordt versterkt.

 

Z1 Zelfstandig wonen

Z2 Financiën op orde

Z3 Omgang met instanties op orde

Z4 Activiteiten Dagelijks Leven op orde

Z5 Schoon en leefbaar huis

 

Domein Meedoen

Het gaat om (ambulante) ondersteuning van de inwoner ten behoeve van participatie in de maatschappij. Doelstelling kan zijn het aanleren van vaardigheden, bieden van invulling en structuur tijdens de dag, en/of ontlasting van de verzorgers. Het oplossend vermogen van de inwoner wordt versterkt. Het kan gaan om begeleiding met verblijf overdag (dagbesteding, KDC), volledig verblijf (logeren) of individuele ambulante begeleiding.

Dagbesteding is bedoeld voor jeugd en volwassenen met een beperking die niet in staat zijn om aan onderwijs, (vrijwilligers)werk of andere vormen van maatschappelijke participatie deel te nemen. De inwoner heeft professionele ondersteuning nodig om invulling te geven aan de dag.

 

M1 Dagbesteding gericht op ontwikkeling en uitstroom naar (on)betaald werk

M2 Dagbesteding gericht op ontwikkeling en terugkeer naar onderwijs

M3 Dagbesteding – zinvolle daginvulling en sociale participatie

M4 Sociaal netwerk – individuele begeleiding

M4 Sociaal netwerk – logeren

M5 Maatschappelijke participatie

M6 Kinderdagcentrum

 

Domein Gezond

In het domein Gezond vind je de hoofdresultaten terug die zich richten op de behandeling of begeleiding van de inwoner met (een zeer hoog risico op) de volgende problematieken of stoornissen:

  • psychische;

  • psychiatrische;

  • verstandelijke;

  • sociaal emotionele;

  • gedrag en/of;

  • verslaving.

Doelstelling is het verbeteren van het geestelijk en lichamelijk welbevinden van de inwoner, zodat deze zo optimaal als mogelijk kan functioneren in de maatschappij. Een inwoner en zijn omgeving leren omgaan met de fysieke, verstandelijke of psychische beperking. Belemmeringen die een inwoner of zijn omgeving ervaart op het gebied van bovengenoemde beperkingen worden zoveel mogelijk weggenomen.

Het kan gaan om individuele ambulante begeleiding, individuele ambulante behandeling, dagbehandeling, begeleiding met verblijf overdag of volledig verblijf met behandeling dan wel begeleiding.

 

G1 begeleiding

G1 behandeling algemeen

G1 Ambulante behandeling Basis GGZ

G1 Ambulante behandeling specialistische GGZ

G1 Ambulante behandeling specialistische GGZ Instellingen

G1 Medicatiecontrole

G1 Behandeling met verblijf GGZ

G1 Behandeling met verblijf LVB

G1 Behandeling met verblijf 3-milieus voorziening

G2 Begeleiding verslaving

G2 Ambulante behandeling verslaving

G2 Behandeling met verblijf verslaving

G3 Gezond opgroeien/opvoeden

G3 Vaktherapie

G3 Ambulante gezinsbehandeling

G3 Intensieve ambulante gezinsbehandeling

G3 Medisch Orthopedagogisch Centrum

G3 Verblijf met behandeling opvoedingsproblematiek

G3 Verblijf met begeleiding – algemene inleiding

G3 Verblijf met begeleiding – Gezinshuis

G3 Verblijf met begeleiding

G3 Verblijf met begeleiding – Begeleid kamer wonen (voorheen Z1c)

G3 Verblijf met intensieve begeleiding

G3 Time out

G4 Dyslexie

 

Beschermd wonen en Thuiswonen +

Dit resultaatgebied wordt uitgevoerd door de centrumgemeente Assen. De uitvoeringsregels zijn opgenomen in de nadere regels van de gemeente Assen.

 

Beschermd Wonen

Thuiswonen+

Begeleiding maatschappelijke opvang

(G1) interventieniveau 7

Kamertraining (Z1C)

4.3 Het voeren van regie

Het voeren van regie is gericht op de mogelijkheid van de inwoner om zelf keuzes te kunnen maken over de inrichting van het eigen leven. Hierbij betreft het niet alleen de regie die de persoon zelf kan voeren, maar ook de regie die vanuit het eigen netwerk geboden kan worden.

 

Drie perspectieven

Indien ondersteuning wordt ingezet in het kader van Wmo of Jeugdwet zien we drie vormen van regie:

  • vanuit inwonersperspectief;

  • vanuit zorgaanbiedersperspectief;

  • vanuit gemeentelijk perspectief.

Samenwerking is essentieel. Iedere partij heeft een vorm van regie binnen zijn verantwoordelijkheidsgebied. Zie afbeelding hieronder:

 

Inwonersperspectief

De inwoner staat centraal en daarmee ook de regie van de inwoner. De zorgaanbieder en de gemeente kunnen de inwoner ondersteunen bij het vergroten van de regie.

 

Zorgaanbiedersperspectief

De zorgaanbieder voert regie op de inhoud van de zorg en is samen met de inwoner verantwoordelijk voor het behalen van de resultaten. Ook de afstemming met betrokkenen rondom de inwoner, zoals het sociaal netwerk, onderwijs, voorliggende voorzieningen en eventueel andere zorgaanbieders, valt onder de regie van de zorgaanbieder.

 

Gemeentelijk perspectief

De gemeente monitort het behalen van de resultaten van de inwoner. Wanneer meerdere aanbieders bij de inwoner betrokken zijn, kan de gemeentelijke toegang een regisseur aanwijzen.

De aanbieders dienen beschikbaar te zijn voor een casusoverleg met medewerkers van Stichting Attenta (toegangsmedewerkers) voor overleggen in het kader van één gezin, één plan, één regisseur.

 

De gemeentelijke regie is ook het bewaken van de kwaliteit van de ondersteuning, evalueren van de tevredenheid en eventueel bijstellen van het resultatenplan en daarmee het ondersteuningsplan. De manier waarop dit is georganiseerd is opgenomen in deze nadere regels.

Er is tevens sprake van gemeentelijke regie als de veiligheid van kinderen in het geding is.

H5 Maatwerk Wmo  

5.1 Maatwerk in natura

De eerste mogelijkheid is de maatwerkvoorziening in natura (Zorg in Natura – ZIN). Daarmee wordt bedoeld dat het college een voorziening verstrekt van een door de gemeente te betalen zorgaanbieder. Bijvoorbeeld begeleiding of dagbesteding geleverd door een de door de gemeente gecontracteerde instelling.

Met de voorziening die de inwoner in natura ontvangt, wordt hij/zij in staat gesteld zelfredzaam te zijn of te kunnen participeren.

5.2 Kwaliteit en toezicht

Voor de kwaliteitseisen voor zorg in natura wordt verwezen naar de eisen zoals deze zijn opgenomen in de verschillende contracten met aanbieders en Toetsingskader 2019 NMD Wmo en Jeugdzorg, vastgesteld in juli 2019.

5.3 Zorg in een persoonsgebonden budget (pgb)

Een maatwerkvoorziening kan ook verstrekt worden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb is een bruikbaar instrument voor individueel maatwerk en keuzevrijheid: hiermee is directe zeggenschap over de ondersteuning.

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening.

Echter, een budgethouder maar ook de ondersteuning ingekocht middels een pgb, moet aan een aantal voorwaarden te voldoen. De budgethouder moet pgb-vaardig zijn en taken verbonden aan een pgb op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren.

De ingekocht ondersteuning, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren dienen veilig, doeltreffend en klantgericht te zijn.

 

Algemene regels van een pgb

In de verordening staat in artikel 9a, de opsomming van de voorwaarden die verbonden zijn aan het verstrekken van een pgb, te weten:

  • 1.

    cliënt heeft een goed overzicht van de eigen situatie en kan deze houden.

  • 2.

    cliënt weet welke regels er horen bij een pgb.

  • 3.

    cliënt kan een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.

  • 4.

    cliënt is in staat te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

  • 5.

    cliënt kan zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

  • 6.

    cliënt kan zelf afspraken maken, bijhouden en zich hier aan houden.

  • 7.

    cliënt kan zelf beoordelen of de zorg uit het pgb het beste bij hem past.

  • 8.

    cliënt kan zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

  • 9.

    cliënt kan ervoor zorgen dat de zorgverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen.

  • 10.

    cliënt weet wat hij moet doen in zijn rol als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

Het beoordelen van bovenstaande voorwaarden is een onderdeel van het gesprek maar zeer zeker ook het opstellen van het pgb budgetplan.

 

Weigeren van een pgb

Het pgb wordt geweigerd indien er sprake is van financiële problemen bij de cliënt, tenzij financieel toezicht wordt uitgeoefend door bijvoorbeeld een kredietbank. Daarbij kunnen ook andere situaties als contra-indicaties dienen, denk aan verslaving of cognitieve beperkingen ten gevolge van dementie of een verstandelijke beperking.

Indien eerder misbruik is gemaakt van een pgb, zogenaamde fraude, dan is dit een reden om het pgb te weigeren en dient gebruik gemaakt te worden van zorg in natura.

 

Pgb sociaal netwerk

Een inwoner aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de ondersteuning laten verrichten door een persoon uit het sociaal netwerk. Hier zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Deze voorwaarden worden besproken in het gesprek en uitkomsten worden opgenomen in het resultatenplan.

 

Voorwaarden inzet vanuit sociaal netwerk:

  • a.

    wanneer uit het onderzoek blijkt dat de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt;

  • b.

    dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt;

  • c.

    aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura;

  • d.

    als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

  • e.

    deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt;

  • f.

    deze persoon op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

 

Pgb budgetplan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit gemotiveerd vraagt. Door de motiveringseis wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over de invulling van zijn ondersteuningsvraag en deze te concretiseren.

Als een inwoner een pgb wenst voor het te behalen resultaat, dient hij een persoonlijk plan op te stellen. Uit het persoonlijk plan pgb dat een inwoner opstelt, moet ten minste blijken:

  • a.

    waarom de inwoner een pgb wil (motivering);

  • b.

    hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en klantgericht wordt ingericht (kwaliteit);

  • c.

    van wie hij de ondersteuning wil inkopen (professionals of mensen uit het eigen netwerk).

Het persoonlijk plan maakt de kwalitatieve verantwoording van het pgb inzichtelijk, als concreet vastgelegd is bij wie er zorg ingekocht gaat worden.

 

Kwaliteit

Bij de beoordeling of een inwoner voor een pgb in aanmerking komt onderzoekt het college of de maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en klantgericht worden verstrekt. Daarbij wordt tevens beoordeeld of de maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

De kwaliteitseisen voor een persoonsgebonden budget worden vooraf getoetst door beoordeling van het budgetplan dat een inwoner dient in te leveren. Ook moet de door de pgb-houder gecontracteerde zorgaanbieder voldoen aan de eisen uit het Toetsingskader 2019 NMD Wmo en Jeugdzorg, vastgesteld in juli 2019.

Bij een pgb-sociaal netwerk, dient de pgb-hulpverlener te voldoen aan de gestelde eisen passend bij de ingekochte ondersteuning.

 

De hoogte van een pgb

De inwoner kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.

Bij het pgb wordt onderscheid gemaakt in een ‘professioneel tarief’ en een ‘sociaal netwerk-tarief’.

Omdat er bij pgb-hulpverleners de overheadkosten beperkt zijn, wordt een ander tarief toegepast dan voor zorg in natura aanbieders (lees: gecontracteerde aanbieders).

  • a.

    sociaal netwerk-tarief (eigen netwerk/naasten)

    Tot ondersteuning uit het sociaal netwerk behoren:

    • 1.

      de familie in de 1e en 2e graad die niet voldoet aan de professionaliteitsvereisten, en voorts

    • 2.

      de rest van de familie en de vrienden, met wie een overeenkomst tot opdracht is gesloten of die als werknemer in dienst is, en die niet voldoen aan de professionaliteitsvereisten. Het sociaal netwerk-tarief bedraagt 65% van het pgb tarief van een professional (zie bijlage 4A resultatenmatrix).

  • b.

    professioneel tarief

    Iemand komt in aanmerking voor het professioneel tarief als hij/zij voldoet aan de professionaliteitsvereisten passend bij de ondersteuningsvraag, ook als dit een naaste is. Registratie als zorgverlener is alleen van belang als die specifieke registratie noodzakelijk is om de specifieke zorg te verlenen.

    Het professionele tarief wordt bepaald door 90% van het zorg in natura tarief voor de goedkoopst passende ondersteuning (zie bijlage 4A resultatenmatrix).

Uitzonderingen

Een aantal zaken lenen zich minder voor een pgb, te weten:

  • a.

    Verblijf in een instelling in de vorm van kamertraining kan enkel geboden worden in een professionele instelling en niet in een pgb eigen netwerk/naasten.

  • b.

    Verblijf in een instelling in het kader van time out, leent zich vanwege haar specialistische karakter niet voor een pgb. Echter alleen als concreet aangetoond kan worden dat de ingekochte zorg niet passend is, kan hier van afgeweken worden.

Pgb voor hulpmiddel

Bij een aanvraag om een pgb voor een hulpmiddel kan worden volstaan met de beantwoording van de vragen:

  • waarom de inwoner een pgb wil (motivering, doel);

  • hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en klantgericht wordt ingericht.

Hoogte van pgb

  • a.

    wordt mede bepaald aan de hand van een door de hulpvrager opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulpmiddelen of woningaanpassingen van derden te betrekken, en omvat mede een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • c.

    wordt bepaald na consultatie in de markt (op basis van offerte) en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de hulpvrager goedkoopst adequate voorziening.

Besteding pgb

De besteding van het pgb dient te alle tijden op verzoek van het college, verantwoord te worden. Dat betekent dat indien het college daar om vraagt, de budgethouder moet kunnen aantonen op welke wijze (door wie en hoe) het budget besteed is. Daarbij mag een professionele ondersteuner het pgb niet beheren.

De volgende zaken mogen niet uit het pgb worden betaald:

  • a.

    kosten van tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • b.

    bemiddelingskosten;

  • c.

    administratieve kosten;

  • d.

    vrij besteedbaar bedrag eenmalige uitkering;

  • e.

    feestdagenuitkering;

  • f.

    reiskosten.

En het pgb dient binnen zes maanden na toekenning (de beschikking) ingezet te worden voor de ondersteuning zoals opgenomen in het resultatenplan. In uitzonderingsgevallen kan, beargumenteerd, het college een langer termijn hanteren.

 

Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De budgethouder laat via een zorgovereenkomst en declaraties of facturen aan de SVB weten welk(e) / hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de hulpverlener / de leverancier. De niet-bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode teruggestort naar de gemeente.

Eenmalige pgb’s voor een hulpmiddel hoeven niet te worden overgemaakt naar de SVB, maar kunnen na indiening van de factuur, met specificatie van de kosten, aan de inwoner worden uitbetaald.

5.4 Beschikking

Inhoud beschikking

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2020 is geregeld wat in ieder geval in de beschikking moet staan. Daarnaast wordt in de beschikking verder vermeld dat de inwoner wijzigingen in zijn omstandigheden aan het college moet melden.

Het besluit moet zijn gebaseerd op een zorgvuldige motivering die de inwoner inzicht geeft in de beslissing van het college. In de onderzoeksfase heeft het college zicht gekregen op de aard en omvang van de behoefte aan ondersteuning door middel van een maatwerkvoorziening. Op basis van het resultatenplan als uitkomst van het onderzoek, zal het college tot zijn beslissing inzake de aard en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorziening kunnen komen.

De inwoner heeft het recht om tegen de beschikking in bezwaar te gaan. De wijze waarop de inwoner in bezwaar kan gaan wordt met de beschikking meegezonden.

 

Maximale indicatieperiode.

Het college kan ook bij de indicatieperiode maatwerk leveren maar wel gelden er maximale indicatieperiodes. Voor ondersteuning Wmo is de indicatieperiode maximaal 3 jaar.

Het college heeft altijd de mogelijkheid een heronderzoek in te zetten wanneer hier aanleiding toe is: een melding van een gewijzigde situatie, een wijziging van beleid. Daarbij worden bij het opstellen van het resultatenplan, afspraken gemaakt over tussentijdse evaluatiemomenten.

 

Einde beschikking

Een toekenning eindigt wanneer de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken. In de volgende situaties komt eveneens een einde aan het recht op een voorziening:

  • de inwoner verhuist naar een andere gemeente;

  • de inwoner overlijdt;

  • de situatie van de inwoner is veranderd en het college stelt vast dat de verstrekte voorziening niet meer passend isvoldoet.

Een verandering van de situatie dient, zoals hiervoor aangegeven, door de inwoner te worden doorgegeven aan de gemeente. Het college zal dan een besluit nemen over het aanpassen of het de beëindigen (of wijziging) van de toekenning. Ook kan het zijn dat de verandering van situatie geen invloed heeft op de toekenning.

5.5 Bijdrage in de kosten

Bij gebruikmaking van een maatwerkvoorziening (in natura of pgb) is de inwoner een bijdrage verschuldigd op grond van artikel 2.1.4 lid 1 sub b van de wet Wmo en artikel 10 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2020’. Daarbij is de eigen bijdrage is nooit meer dan de daadwerkelijke kosten.

 

Voor een maatwerkvoorziening geldt een maximale eigen bijdrage van 19.00 euro per maand.

Deze eigen bijdrage is niet verschuldigd:

  • a.

    als de hulpvrager of de echtgenoot van de hulpvrager een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

  • b.

    Indien de hulpvrager of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

  • c.

    Indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • d.

    voor een rolstoel;

  • e.

    voor een hulpvrager die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing;

  • f.

    voor arbeidsmatige dagbesteding (M1);

  • g.

    voor onafhankelijke cliëntondersteuning door MEE-Drenthe (Wmo);

  • h.

    ondersteuning door de vertrouwenspersoon door Zorgbelang Drenthe (Jeugd).

Tot voor kort werd voor de groep 18 – 23 jarige geen eigen bijdrage opgelegd. Met ingang van 1 juni zal voor nieuwe aanvragen gelden dat een eigen bijdrage van maximaal € 19,00 per maand wordt opgelegd. Voor de groep 18 – 23 jaar met een lopende indicatie gaat de eigen bijdrage gelden op het moment dat er een herindicatie is uitgevoerd een nieuwe aanvraag wordt toegekend of de leeftijd van 23 jaar is bereikt.

 

Procedure van inning eigen bijdrage

  • De gemeente stuurt de klantgegevens naar het CAK.

  • Het CAK stelt de eigen bijdrage vast.

  • Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de inwoner.

  • Het CAK stuurt de factuur, waarop de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, naar de inwoner.

  • Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

H6 Rolstoelen, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen  

6.1 Algemeen

De volgende algemene voorwaarden worden gesteld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening:

  • a.

    Enkel de inwoner mag de voorziening gebruiken;

  • b.

    De inwoner is verplicht om, voor zover van toepassing, de bijgeleverde gebruiksaanwijzing na te leven;

  • c.

    De inwoners mag geen wijzigingen of aanpassingen aanbrengen zonder toestemming van het college;

  • d.

    De inwoner is verplicht mee te werken aan controles op of handelingen aan de voorziening door of namens de gemeente.

  • e.

    Bij verstrekking van een voorziening in bruikleen of eigendom, is de inwoner verantwoordelijk voor de verzekering van de voorziening als onderdeel van zijn inboedel;

  • f.

    De inwoner zorgt als een goed huisvader voor de voorziening;

  • g.

    Kosten van onderhoud en reparaties ten gevolge van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid komen voor rekening van de inwoner;

  • h.

    Het college wijst aan door welk bedrijf of welke persoon reparaties en onderhoud verricht worden.

6.2 Rolstoelen

Onder een rolstoel wordt verstaan, een handbewogen, elektrische of duwrolstoel. Deze voorziening wordt verstrekt aan inwoners die zich dagelijks zittend verplaatsen en daarom zijn aangewezen op een rolstoel om zich te kunnen verplaatsen. Met deze voorziening kan een inwoner zich zelfstandig verplaatsen in-en om de woning en wordt de inwoner in staat gesteld om deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer; het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. Een rolstoel voor incidenteel gebruik wordt enkel verstrekt als dit bijdraagt aan het ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden.

 

Sportrolstoel

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Een sportrolstoel of andere sportvoorziening, wordt alleen verstrekt wanneer het voor de inwoner onmogelijk is om zonder deze voorziening een sport te beoefenen en de kosten voor de sportvoorziening aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport. Een sportvoorziening wordt niet verstrekt in natura maar enkel in een pgb.

6.3 Vervoersvoorzieningen

Een vervoersvoorziening stelt de inwoner in staat om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer en zich in de eigen woon-en leefomgeving te kunnen verplaatsen. Onder ‘het verplaatsen in de eigen woon-en leefomgeving’ wordt een verplaatsing binnen een straal van maximaal 30 kilometer rondom de woning bedoeld.

 

Collectief vervoer

Een collectief vervoer, Wmo-vervoer, geeft de inwoner de mogelijkheid om in een straal van 30 kilometer rondom de eigen woning, zich te kunnen verplaatsen. Voor langere verplaatsingen is de inwoner aangewezen op het bovenregionaal vervoer middels het Valys.

Een inwoner die gebruik maakt van het Wmo-vervoer betaalt als algemeen gebruikelijke kosten per rit een reizigersbijdrage die gelijk is aan het voltarief voor reizen met de OV-chipkaart in de bus in Drenthe en Groningen.

Ziekenvervoer vanuit de Zorgverzekeringswet is voorliggend aan collectief vervoer. Ziekenvervoer is bijvoorbeeld vervoer naar dialyse of ziekenhuis voor bestraling.

 

Bijdrage collectief vervoer

Een inwoner is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer, ter hoogte van € 0,16 per kilometer met een instaptarief van € 0,92. De hiervoor genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2020. De bedragen worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkelingen van de consumentenprijsindex dan wel het wettelijk minimumloon. Het college draagt zorg voor de kenbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen.

 

Begeleiding en collectief vervoer

Wanneer vanuit medische overwegingen een inwoner niet in staat is om zonder begeleiding gebruik te maken van het collectief vervoer, wordt een indicatie voor (kosteloze) begeleiding verstrekt. Er moet dan aan de volgende criteria worden voldaan:

  • a.

    Er is tijdens de rit sprake van uit te voeren medische handelingen;

  • b.

    De hulp van de chauffeur bij het in-en uitstappen is onvoldoende en

  • c.

    De cliënt is aangewezen op hulp tijdens of na het reizen, welke niet door de chauffeur kan worden gegeven.

Wanneer een inwoner een indicatie heeft voor begeleiding dient er altijd een begeleider meer te reizen.

 

Fietsvoorziening

Fietsen in bijzondere uitvoeringen, die speciaal voor mensen met een beperking zijn bedoeld, worden niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Zulke fietsen kunnen in het kader van de Wmo 2015 worden verstrekt voor sociaal vervoer in de directe woon- en leefomgeving. In de regel zal een fietsvoorziening voorliggend zijn op verstrekking van een scootermobiel of gesloten buitenwagen. Een speciale fiets is waarschijnlijk goedkoper en vaak beter voor de aanvrager omdat deze door het fietsen in beweging blijft. Fietsvoorzieningen zijn er in vele soorten, zoals:

  • -

    Driewielfiets

  • -

    Tandem

  • -

    Duofiets

  • -

    Tweelingfiets

Een driewielfietsen en scootmobielen worden alleen verstrekt als de inwoner er veilig en zelfstandig gebruik van kan maken en er sprake is van voldoende verkeersinzicht.

Voor zowel de driewielfiets als de scootmobiel geldt dat de goedkoopst adequate voorziening wordt verstrekt, wil de inwoner een andere uitvoering dan zijn de meerkosten voor de inwoner.

 

Scootmobiel

De scootmobiel wordt verstrekt voor de korte afstanden die men anders te voet of met de fiets aflegt met andere woorden, het vervoersgebied waarvoor het collectief vervoer niet/onvoldoende geschikt is. Onderstaand indicatiecriteria voor een scootermobiel:

  • het openbaar vervoer niet kunnen gebruiken en/of bereiken;

  • ernstig beperkt zijn in de mobiliteit, maximaal 100 meter kunnen lopen en geen gebruik kunnen maken van (brom-, snor)fiets, zie voor meer informatie Jurisprudentie ernstig beperkte mobiliteit;

  • een vervoersbehoefte hebben op de korte afstand (2-3 km);

  • als gevolg van een beperking op medische gronden aangewezen zijn op het gebruik van een scootermobiel;

  • transfers kunnen maken om op en af te kunnen stappen;

  • in staat zijn om goed op de scootmobiel te zitten;

  • in staat zijn om de scootmobiel te bedienen en te besturen. Dat vereist een bepaalde hand-, arm- en beenfunctie en een goede rompbalans. Zo nodig kunnen aanpassingen worden aangebracht om, met bepaalde functiebeperkingen, toch gebruik te kunnen maken van een scootermobiel;

  • veilig aan het verkeer kunnen deelnemen met de scootmobiel.

Bij het onderzoek wordt ook de aanwezigheid van een overdekte stalling en oplaadpunt meegenomen. Mocht dit niet aanwezig zijn dan wordt een passende oplossing gezocht, zoals bijvoorbeeld het aanpassen van een drempel bij de schuur of het verstrekken van een scootercube.

 

Auto-aanpassing

Maatwerkvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor een auto-aanpassing worden alleen verstrekt als gebruik van de eigen auto of een bruikleenauto de goedkoopst passende oplossing is en de aanpassing voor dat gebruik van de eigen auto noodzakelijk is. Dat wil zeggen dat de maatwerkvoorziening in de vorm van collectief vervoer geen passende en adequate oplossing is.

Vaak zal een medisch-ergonomisch advies en een op de voorziening gericht pakket van eisen nodig zijn om vast te stellen of een auto-aanpassing de goedkoopst passende voorziening is, en zo ja, welke voorziening er moet worden verstrekt.

Als een maatwerkvoorziening voor een aanpassing wordt verstrekt, is het van belang dat mensen ook een zogenaamde 'restreint' op hun rijbewijs kunnen krijgen. Zo'n restreint is een beperkende voorwaarde, waaronder iemand met een handicap bevoegd is een (aangepast) motorvoertuig te besturen. Voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat er een aanpassing is aangebracht.

 

Een auto-aanpassing wordt éénmalig verstrekt in de vorm van een pgb, voor een periode van minimaal 7 jaar. De inwoner kan na deze 7 jaar opnieuw in aanmerking komen voor een auto-aanpassing als:

  • a.

    De auto technisch afgeschreven is én

  • b.

    Het overzetten van de aanpassing niet mogelijk is én

  • c.

    Inwoner voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking.

6.4 Woonvoorzieningen

Met een woonvoorziening wordt beoogd dat een inwoner zelfstandig gebruik kan maken van de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft. Daarbij kan de woning geschikt gemaakt worden voor bezoek als dit noodzakelijk is om sociale relaties te onderhouden. Ook hierbij geldt dat de goedkoopst adequate voorziening wordt verstrekt.

 

Een minderjarige inwoner van wie de ouders zijn gescheiden en ieder in afzonderlijke woonruimte woont, komt voor een woningaanpassing aan deze beide woonruimte in aanmerking als:

  • a.

    De ouders hun co-ouderschap schriftelijk vastgelegd hebben;

  • b.

    De jeugdige evenredig in tijd verdeeld in beide woonruimte bij ouders inwoont;

  • c.

    De beide woonruimten op het grondgebied van de gemeente Aa en Hunze liggen.

Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-inwoner, die krachtens de verordening dan wel krachtens een aan de verordening voorafgaande verordening een bouwkundige woonvoorziening heeft ontvangen dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De investering aan de woning door de gemeente wordt in 10 jaar afgeschreven. Het gaat alleen om het terugbetalen van het bedrag dat de gemeente in de verbouwing heeft geïnvesteerd. De reeds betaalde eigen bijdrage wordt van het terug te betalen bedrag afgetrokken.

Het bedrag dat na verkoop van de woning moet worden terugbetaald bedraagt voor het:

  • Eerste jaar 60% van de investering;

  • Tweede jaar 50% van de investering;

  • Derde jaar 40% van de investering;

  • Vierde jaar 30% van de investering;

  • Vijfde jaar 20% van de investering;

  • Zesde jaar 10% van de investering;

  • Zevende jaar 10% van de investering;

  • Achtste jaar 10% van de investering;

  • Negende jaar 10% van de investering;

  • Tiende jaar 10% van de investering;

  • Elfde jaar 0% van de investering.

Uitraaskamer

Het college verstaat onder ene uitraaskamer een verblijfsruimte waarin een cliënt, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Een dergelijke voorziening wordt verstrekt als:

  • a.

    Cliënt vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoond;

  • b.

    Het gaat om een verstandelijk en/of lichamelijk handicap met een psychische component in de handicap;

  • c.

    Het ontremde gedrag ernstig is, dat wil zeggen het gedrag is te rangschikken binnen de reikwijdte van indicatie voor een opname in een instelling.

Het risico van fysiek letsel niet kan worden beheerst door oppas- en/of andere maatregelen;

De uitraaskamer is uitsluitend bedoeld voor de cliënt en dus niet om de hinder voor andere (inwonende) personen weg te nemen.

 

Verhuiskostenvergoeding

Soms is een woningaanpassing heel duur of niet mogelijk. Een verhuizing kan dan een goedkopere of meer geschikte oplossing zijn. Wanneer een verhuizing de goedkoopst-adequate oplossing is (primaat van de verhuizing), kan de gemeente een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken, al dan niet aangevuld met een maatwerkvoorziening of pgb voor kleine aanpassingen of andere woonvoorzieningen in de toekomstige woning.

Wanneer de kosten van een verbouwing van de woning meer bedragen dan €10.000, is verhuizen voorliggend. Daarbij wordt onderzocht of en welke mogelijkheden er bestaan om te verhuizen.

Een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten wordt niet verstrekt als de verhuizing op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, zoals:

  • -

    Voor het eerst zelfstandig gaan wonen;

  • -

    Het verhuizen vanuit of naar een instelling;

  • -

    Ouderen die kleiner willen gaan wonen;

  • -

    Indien de inwoner al verhuisd is en met terugwerkende kracht een verhuiskostenvergoeding wordt aangevraagd.

H7 Individuele voorziening Jeugd  

7.1 Individuele voorziening in natura

De eerste mogelijkheid is de individuele voorziening in natura (Zorg in Natura – ZIN). Daarmee wordt bedoeld dat het college een voorziening verstrekt van een door de gemeente te betalen zorgaanbieder. Bijvoorbeeld begeleiding of behandeling geleverd door een de door de gemeente gecontracteerde (zorg)aanbieder.

Met de voorziening die de ouders en jeugdige in natura ontvangen, wordt hij/zij in staat gesteld zelfredzaam te zijn of te kunnen participeren.

7.2 Kwaliteit en toezicht

Voor de kwaliteitseisen voor zorg in natura wordt verwezen naar de eisen zoals deze zijn opgenomen in de verschillende contracten met aanbieders en Toetsingskader 2019 NMD Wmo en Jeugdzorg, vastgesteld in juli 2019.

 

Toetsingskaders jeugd IGJ

De inspectie (IGJ) gebruikt toetsingskaders bij haar toezicht. Aan de hand van een toetsingskader controleert de inspectie een organisatie. Ze kijkt of de organisatie voldoet aan de wettelijke eisen en verantwoorde hulp biedt van voldoende kwaliteit. Hieronder vindt u een overzicht van de toetsingskaders voor het toezicht op jeugdhulpaanbieders.

Toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd (VHJ)

De inspectie voert het toezicht op jeugdhulpaanbieders grotendeels uit aan de hand van het toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd.

De inspectie gebruikt bepaalde delen van het toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd voor het toetsen van nieuwe toetreders in de jeugdhulp, jeugdhulp met verblijf, jeugdhulp zonder verblijf en de gesloten jeugdhulp.

  • Toetsingskader Verantwoorde Hulp voor de Jeugd - Overzicht

  • Toetsingskader Verantwoorde Hulp voor de Jeugd - Jeugdhulp zonder verblijf

  • Toetsingskader Verantwoorde Hulp voor de Jeugd - Jeugdhulp met verblijf

  • Toetsingskader Verantwoorde Hulp voor de Jeugd - Onderbouwing

  • Toetsingskader Nieuwe toetreders in de jeugdhulp

  • Handreiking Naar zichtbare kwaliteit bij Kleinschalige Jeugdhulp met Verblijf

7.3 Zorg in een persoonsgebonden budget (pgb)

Een individuele voorziening kan ook verstrekt worde in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb is een bruikbaar instrument voor individueel maatwerk en keuzevrijheid: hiermee is directe zeggenschap over de ondersteuning.

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening.

Echter, een budgethouder maar ook de ondersteuning ingekocht middels een pgb, moet aan een aantal voorwaarden te voldoen. De budgethouder moet pgb-vaardig zijn en taken verbonden aan een pgb op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. De ingekocht ondersteuning dient veilig, doeltreffend en klantgericht te zijn.

 

Algemene regels van een pgb

In de verordening staat in artikel 18 a, de opsomming van de voorwaarden die verbonden zijn aan het verstrekken van een pgb, te weten:

  • 1.

    Jeugdige en ouders hebben een goed overzicht van de eigen situatie en kan deze houden;

  • 2.

    jeugdige en ouders weten welke regels er horen bij een pgb;

  • 3.

    jeugdige en ouders kunnen een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden;

  • 4.

    jeugdige en ouders zijn is in staat te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners;

  • 5.

    jeugdige en ouders kunnen zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen;

  • 6.

    jeugdigen en ouders kunnen zelf afspraken maken, bijhouden en zich hier aan houden;

  • 7.

    jeugdige en ouders zelf beoordelen of de zorg uit het pgb het beste mij hem past;

  • 8.

    jeugdige en ouders kunnen zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners;

  • 9.

    jeugdige en ouders kunnen ervoor zorgen dat de zorgverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen;

  • 10.

    jeugdige en ouders weten wat hij moet doen in zijn rol als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

Het beoordelen van bovenstaande voorwaarden is een onderdeel van het gesprek maar zeer zeker ook het opstellen van het pgb budgetplan.

 

Weigeren van een pgb

Het pgb wordt geweigerd indien er sprake is van financiële problemen bij de jeugdige en ouders, tenzij financieel toezicht wordt uitgeoefend door bijvoorbeeld een kredietbank. Daarbij kunnen ook andere situaties als contra-indicaties dienen, denk aan verslaving of cognitieve beperkingen ten gevolge van dementie of een verstandelijke beperking.

Indien eerder misbruik is gemaakt van een pgb, zogenaamde fraude, dan is dit een reden om het pgb te weigeren en dient gebruik gemaakt te worden van zorg in natura.

 

Pgb sociaal netwerk

Een jeugdige en ouders aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de ondersteuning laten verrichten door een persoon vanuit het sociaal netwerk. Hier zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Deze voorwaarden worden besproken in het gesprek en uitkomsten worden opgenomen in het resultatenplan.

 

Voorwaarden inzet vanuit sociaal netwerk:

  • a.

    wanneer uit het onderzoek blijkt dat de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt;

  • b.

    dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt;

  • c.

    aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura;

  • d.

    als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

  • e.

    deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt;

  • f.

    deze persoon op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

Normaalgesproken is het niet mogelijk dat de budgethouder ook de pgb-hulpverlener is, uitzondering hierbij zijn ouders die ondersteuning bieden aan de eigen kinderen.

 

Pgb budgetplan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit gemotiveerd vraagt. Voor jeugd geldt dat gemotiveerd dient te worden waarom zorg in natura niet passend is. Door de motiveringseis wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over de invulling van zijn ondersteuningsvraag en deze te concretiseren.

Als een inwoner een pgb wenst voor het te behalen resultaat, dient hij een persoonlijk plan op te stellen. Uit het persoonlijk plan pgb dat een inwoner opstelt, moet ten minste blijken:

  • a.

    waarom zorg in natura niet passend is;

  • b.

    de inwoner een pgb wil (motivering);

  • c.

    hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en klantgericht wordt ingericht (kwaliteit);

  • d.

    van wie hij de ondersteuning wil inkopen (professionals of mensen uit het eigen netwerk).

Het persoonlijk plan maakt de kwalitatieve verantwoording van het pgb inzichtelijk, als concreet vastgelegd is bij wie er zorg ingekocht gaat worden.

 

Kwaliteit

Bij de beoordeling of een inwoner voor een pgb in aanmerking komt onderzoekt het college of de maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en klantgericht worden verstrekt. Daarbij wordt tevens beoordeeld of de maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

De kwaliteitseisen voor een persoonsgebonden budget worden vooraf getoetst door beoordeling van het budgetplan dat een inwoner dient in te leveren. Ook moet de door de pgb-houder gecontracteerde zorgaanbieder voldoen aan de eisen uit het Toetsingskader 2019 NMD Wmo en Jeugdzorg, vastgesteld in juli 2019.

Bij een pgb-sociaal netwerk, dient de pgb-ondersteuner te voldoen aan de gestelde eisen passend bij de ingekochte ondersteuning.

 

De hoogte van een pgb

De inwoner kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.

Bij het pgb wordt onderscheid gemaakt in een ‘professioneel tarief’ en een ‘sociaal netwerk-tarief’.

Omdat er bij pgb-hulpverleners de overheadkosten beperkt zijn, wordt een ander tarief toegepast dan voor zorg in natura aanbieders (lees: gecontracteerde aanbieders).

 

  • a.

    sociaal netwerk-tarief (eigen netwerk/naasten)

    Tot ondersteuning uit het sociaal netwerk behoren:

    • 1.

      de familie in de 1e en 2e graad die niet voldoet aan de professionaliteitsvereisten, en voorts

    • 2.

      de rest van de familie en de vrienden, met wie een overeenkomst tot opdracht is gesloten of die als werknemer in dienst is, en die niet voldoen aan de professionaliteitsvereisten.

      Het sociaal netwerk-tarief betreft 65% van het pgb tarief van een professional (zie bijlage 4B resultatenmatrix).

  • b.

    professioneel tarief

    Iemand komt in aanmerking voor het professioneel tarief als hij/zij voldoet aan de professionaliteitsvereisten passend bij de ondersteuningsvraag, ook als dit een naaste is. Registratie als zorgverlener is alleen van belang als die specifieke registratie noodzakelijk is om de specifieke zorg te verlenen.

    Het professionele tarief wordt bepaald door 90% van het zorg in natura tarief voor de desbetreffende ondersteuning (zie bijlage 4B resultatenmatrix).

Uitzonderingen

Een aantal zaken lenen zich minder voor een pgb, te weten:

  • a.

    Behandeling en verblijf in een instelling

    De gemeente verstrekt geen pgb voor eigen netwerk/naasten in hoofdlijnen voor alle vormen van behandeling en verblijf in een instelling. Behandeling kan niet worden verricht door naasten maar kan alleen uitgevoerd worden door professionele zorgverleners.

  • b.

    Verblijf in een instelling in het kader van time out, leent zich vanwege haar specialistische karakter niet voor een pgb. Echter alleen als concreet aangetoond kan worden dat de ingekochte zorg niet passend is, kan hier van afgeweken worden.

  • c.

    Dyslexie

    Voor dyslexie volgen we de zorgroute zoals die is vastgelegd in het document Dyslexiezorg in Drenthe, “Dyslexiezorg in de Drentse regio’s 2017-2018, kaders en uitgangspunten zorgroute dyslexie (26 april 2017). Hierover zijn afspraken gemaakt met de samenwerkingsverbanden. Het verstrekken van een pgb voor dyslexie past niet binnen deze afspraken.

  • d.

    Gespecialiseerde jeugdhulp leent zich vanwege haar specialistische karakter niet voor een pgb. Het betreft alle behandelingen op interventieniveau 6, te weten: Specialistische GGZ behandelingen, Intensieve ambulante gezinsbehandelingen en Verblijf met behandeling). Dagbehandeling op interventieniveau 7, te weten: Medisch Orthopedagogisch Centrum en Kinderdag Centrum en Time Out voorzieningen op interventieniveau 8.

    Echter alleen als concreet aangetoond kan worden dat de ingekochte zorg niet passend is, kan hier van afgeweken worden.

Besteding pgb

De besteding van het pgb dient te alle tijden op verzoek van het college, verantwoord te worden. Dat betekent dat indien het college daar om vraagt, de budgethouder moet kunnen aantonen op welke wijze (door wie en hoe) het budget besteed is. Daarbij mag een professionele ondersteuner het pgb niet beheren.

De volgende zaken mogen niet uit het pgb worden betaald:

  • a.

    kosten van tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • b.

    bemiddelingskosten;

  • c.

    administratieve kosten;

  • d.

    vrij besteedbaar bedrag eenmalige uitkering;

  • e.

    feestdagenuitkering;

  • f.

    reiskosten.

En het pgb dient binnen zes maanden na toekenning (de beschikking) ingezet te worden voor de ondersteuning zoals opgenomen in het resultatenplan. In uitzonderingsgevallen kan, beargumenteerd, het college een langer termijn hanteren.

 

Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De budgethouder laat via een zorgovereenkomst en declaraties of facturen aan de SVB weten welk(e) / hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de hulpverlener / de leverancier. De niet-bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode teruggestort naar de gemeente.

7.4 Beschikking

Inhoud beschikking

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2020 is geregeld wat in ieder geval in de beschikking moet staan. Daarnaast wordt in de beschikking verder vermeld dat de inwoner wijzigingen in zijn omstandigheden aan het college moet melden.

Het besluit moet zijn gebaseerd op een zorgvuldige motivering die de inwoner inzicht geeft in de beslissing van het college. In de onderzoeksfase heeft het college zicht gekregen op de aard en omvang van de behoefte aan ondersteuning door middel van een individuele voorziening. Op basis van het verslag van het onderzoek zal het college tot zijn beslissing inzake de aard en omvang van de te verstrekken individuele voorziening kunnen komen.

De jeugdige of ouders hebben het recht om tegen de beschikking in bezwaar te gaan. De wijze waarop de inwoner in bezwaar kan gaan wordt met de beschikking meegezonden,

 

Bijdrage in de kosten

Voor ondersteuning bekostigd vanuit de Jeugdwet wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

 

Maximale indicatieperiode.

Het college kan ook bij de indicatieperiode maatwerk leveren waarbij afhankelijk van de in te zetten ondersteuning maximale indicatieperiodes gelden.

 

Ondersteuningsvorm

Maximale indicatieduur

Ambulante behandeling basis GGZ G1 IVN* 4

1 jaar

Ambulante behandeling specialistische GGZ G1 IVN 5

2 jaar

Ambulante behandeling verslaving G2 IVN 5

1 jaar

Vaktherapie G3 IVN 4

1 jaar

Ambulante gezinsbehandeling G3 IVN 5

1 jaar

Specialistische GGZ instellingen (G1 IVN 6)

2 jaar

Intensieve ambulante gezinsbehandeling (G3 IVN6)

1 jaar

Verblijf met behandeling G2 Jeugdkliniek

  • Detox

  • Klinische vervolgbehandeling

 

3 tot 4 weken

max 4 maanden

Medisch orthopedagogisch centrum G3 IVN 7

1 jaar

Time out G3 IVN 8

1 jaar

Verblijf met begeleiding G3

1 jaar

Verblijf met behandeling G3

  • Gezinshulpverlening met verblijf (GMV)

    Alleen de jeugdige wordt opgenomen, er wordt tijdelijk ruimte gecreëerd tussen jeugdige en gezin. Op die wijze is herstructurering van de betrekkingen in het gezin mogelijk.

    De opname duurt maximaal 10 maanden.

  • Gezinskliniek

    Ouders en kinderen worden samen opgenomen. De behandeling richt zich op het systeem, op de ouders en op het individuele kind. Gezin wordt integraal behandeld. Hiermee wordt de transgenerationele overdracht van problematiek van ouders op kinderen doorbroken.

    De behandeling duurt maximaal 80 etmalen. Het kan zijn dat het gezin in het weekend naar huis gaat, dus daarmee kan het een langere periode betreffen dan 80 etmalen aaneengesloten.

 

1 jaar

(afspraak met aanbieders in het kader van administratieve lastenverlichting)

 

 

1 jaar

*IVN: interventieniveau

 

Het college heeft altijd de mogelijkheid een heronderzoek in te zetten wanneer hier aanleiding toe is: een melding van een gewijzigde situatie, een wijziging van beleid.

 

Einde beschikking

Een toekenning eindigt wanneer de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken. In de volgende situaties komt eveneens een einde aan het recht op een voorziening:

  • jeugdhulp op grond van het woonplaatsbeginsel niet meer ten laste komt van de gemeente Aa en Hunze.

  • de inwoner verhuist naar een andere gemeente;

  • de inwoner overlijdt;

  • de situatie van de inwoner is veranderd en het college stelt vast dat de verstrekte voorziening niet meer voldoet.

Een verandering van de situatie dient, zoals hiervoor aangegeven, door de inwoner te worden doorgegeven aan de gemeente. Het college zal dan een besluit nemen over de beëindiging (of wijziging) van de toekenning.

7.5 Zak- en kleedgeldregeling

Naar aanleiding van diverse vragen van aanbieders en gemeenten over ‘zak en kleedgeld’ maar ook onderzoek van de Kinderombudsman in 2017, is deze bepaling opgenomen in de nadere regels.

Het onderzoek van de Kinderombudsman gaat over de vergoeding van zak- en kleedgeld voor jongeren die met een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel in een residentiële inrichting verblijven. Hierbij heeft de ombudsman de aanbeveling gedaan, duidelijke afspraken te maken voor zak -en kleedgeld voor kinderen die met een dergelijke jeugdbeschermingsmaatregel in een instelling verblijven, wanneer ouders hier niet in kunnen voorzien. Naar aanleiding van het onderzoek van de Kinderombudsman heeft de VNG met andere partijen een Handreiking zak en kleedgeld gemaakt.

Voor de kinderen in pleegzorg kennen we wel een bijzondere kostenregeling. Deze is opgenomen in de contracten met de pleegzorgaanbieders. In de andere contracten is hierover niet expliciet iets geregeld. Incidenteel komt het voor dat een jeugdige in aanmerking wil komen voor vervanging van kleding e.d. De ervaring is dat deze kosten door de gemeente vanuit maatwerk worden vergoed.

Op grond van het Burgerlijk Wetboek (art. 1:392) zijn ouders primair verantwoordelijk voor het levensonderhoud van hun kinderen, ook wanneer het kind met een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel in een residentiële inrichting verblijft. In de praktijk komt het voor dat bepaalde kosten voor het levensonderhoud van een kind niet betaald worden door of verhaald kunnen worden op de ouders en ook niet uit een andere regeling vergoed kunnen worden, maar waarbij het wel in het belang van de jeugdige is dat deze kosten gemaakt worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarbij ouders al lange tijd uit beeld zijn, of niet in staat zijn om aan de financiële verplichtingen te voldoen.

 

Regeling bijzondere kosten

Er zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten, GI’s (Gecertificeerde Instellingen) en jeugdhulpinstellingen, hoe hier mee om te gaan. Deze afspraken zijn Drenthe breed gemaakt. Hiermee hebben we een eenduidige regeling voor alle Drentse gemeenten en geven we duidelijkheid aan de GI’s en jeugdhulpinstellingen.

De regeling geldt voor kinderen met een maatregel voor jeugdbescherming in combinatie met een financiële vergoeding ‘zak en kleedgeld’ en hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Ouders zijn primair verantwoordelijk voor het levensonderhoud van hun kinderen, ook wanneer het kind met een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel in een residentiële voorziening verblijft. De Jeugdhulpinstellingen spreken ouders aan op het geven van zak- en kleedgeld aan kinderen.

  • 2.

    Als blijkt dat ouders uit beeld zijn of niet aan hun financiële verplichting kunnen voldoen, dan stelt de gemeente vanuit de Jeugdwet een financiële vergoeding beschikbaar. Om hiervoor in aanmerking te komen stelt de voogd een verklaring op waarin duidelijk wordt dat het verhalen van de kosten op ouders niet mogelijk is of waarom er niet op korte termijn aan de onderhoudsplicht kan worden voldaan. De voogd of jeugdhulpinstelling overlegt ten miste 1 schriftelijke aanschrijving tenzij het in het belang van de jeugdige is het contact met de ouders te mijden.

    • -

      De verklaring bevat verder de volgende onderdelen:

    • -

      NAW gegevens van de cliënt

    • -

      Geboortedatum van de cliënt

    • -

      Reden dat ouders niet aan de financiële verplichting kunnen voldoen

    • -

      Aan wie de financiële vergoeding uitbetaald moet worden: de voogd of zorgaanbieder.

    • -

      Naam + organisatie + handtekening van de voogd.

  • 3.

    Op basis van de aanvraag met een bijbehorende verklaring van de voogd wordt er een financiële vergoeding uitbetaald aan de voogd of de aanbieder. Dit zal blijken uit de verklaring van de voogd. De voogd kan in overleg met de zorgaanbieder bepalen wie het ontvangen bedrag beheert. Mocht de zorgaanbieder het bedrag beheren, kan een zorgaanbieder een factuur naar de betreffende gemeente sturen om de bijzondere kosten maandelijks in rekening te brengen.

Deze vergoeding is gelijkgesteld aan de bijdrage kinderbijslag, zie: https://www.svb.nl/nl/kinderbijslag/bedragen-betaaldagen/bedragen-kinderbijslag.html.

In 2020 gaat het om de volgende bedragen:

  • a.

    0 t/m 5 jaar € 221,49 per kwartaal

  • b.

    6 t/m 11 jaar € 268,95 per kwartaal

  • c.

    12 t/m 17 jaar € 316,41 per kwartaal

Deze vergoeding wordt per maand gedeclareerd bij de betreffende gemeente (o.b.v. woonplaatsbeginsel Jeugdwet). De vergoeding wordt jaarlijks gewijzigd door de SVB en het gewijzigde bedrag wordt jaarlijks overgenomen door de gemeenten.

NB: voor kinderen met een (meervoudige) handicap kunnen afwijkende afspraken gemaakt worden.

H8 Klachtenregeling  

Het klachtrecht is bestemd voor klachten over gedragingen van bestuurders en ambtenaren.

Een klacht indienen kan als de hulpvrager vindt dat er niet serieus naar hem/haar geluisterd wordt of dat hij/zij aan het lijntje gehouden wordt. Ook als men van mening is verkeerd of helemaal niet geïnformeerd te zijn, kan dit bijvoorbeeld een reden zijn om een klacht in te dienen.

 

In de regel zal de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

 

Als de hulpvrager een klacht in willen dienen over gedragingen van gemeenteambtenaren dan wordt de klachtenregeling van de gemeente gevolgd. Waar mogelijk zal eerst via mediation getracht worden tot een acceptabele oplossing te komen.

 

Het indienen van een klacht

Een klacht moet schriftelijk (of per mail) ingediend worden bij het bestuursorgaan waarop de klacht betrekking heeft. Wanneer dat de gemeente is stuurt u de klacht naar:

 

Gemeente Aa en Hunze

Juridische zaken

Postbus 93

9460 AB Gieten

info@aaenhunze.nl onder vermelding van klachtafhandeling.

 

Het spreekt vanzelf dat naam en adres van de klager vermeld worden, want anonieme klachten kunnen niet in behandeling genomen worden. In de brief moet een zo duidelijk mogelijke omschrijving staan van wat er gebeurd is. Ook moet er in staan welke ambtenaar of bestuurder het betreft, waar en wanneer het is gebeurd en waarom bezwaar gemaakt wordt tegen de gedraging.

 

Klachten over de dienstverlening of bejegening door een medewerker van Stichting Attenta kunnen worden ingediend bij Stichting Attenta.

Zie ook de klachtenregeling op de website www.stichtingattenta.nl .

 

Vindt de hulpvrager het moeilijk om de klacht op papier te zetten, dan kan cliëntondersteuning of de vertrouwenspersoon ze daarbij helpen. Wanneer de brief is ontvangen, krijgt de indiener daarvan een schriftelijke bevestiging. In deze bevestiging staat ook hoe de klacht behandeld zal worden. Is de hulpvrager het niet eens met de afhandeling? Dan kan een oordeel gevraagd worden aan een externe klachtinstelling, zoals de Nationale ombudsman. De gemeente Aa en Hunze is sinds 2006 aangesloten bij de Nationale Ombudsman.

H9 Privacy en verwerken gegevens  

9.1 Privacy

Om de taak vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet 2015 goed uit te kunnen voeren, werkt de gemeente samen met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere betrokken partijen op het gebied van de jeugdzorg, onderwijs, preventieve gezondheidszorg, welzijn, wonen en werk en inkomen. Om tot een goede afweging te komen rondom de nodige ondersteuning, moet het College de beschikking hebben over verschillende persoonsgegevens.

 

Hulpverlening in het sociaal domein draait om vertrouwen, en de gemeente moet dat

vertrouwen verdienen. Daarbij hoort terughoudendheid in het vragen van persoonsgegevens. Soms is het noodzakelijk om wel persoonsgegevens te vragen. Bijvoorbeeld om verschillende vormen van zorg optimaal op elkaar af te stemmen, of wanneer de veiligheid van betrokkenen of van de omgeving in het geding is. De gemeente heeft ook als taak om misbruik of onrechtmatig gebruik van voorzieningen te voorkomen en mag daarvoor ook persoonsgegevens vragen. Vanuit de wet mág de gemeente in deze gevallen informatie verwerken, maar het moet wel zorgvuldig gebeuren.

 

Uitgangspunt moet zijn dat gemeenten, en professionals die gemeentelijke taken uitvoeren, de betreffende inwoner zoveel mogelijk betrekken wanneer zij zijn persoonsgegevens verwerken. Dat kan bijvoorbeeld door transparant met de burger te communiceren over hoe er met zijn persoonsgegevens wordt omgegaan en hem actief te wijzen op zijn rechten. Als professionals met elkaar overleggen over een zaak, dan is het goed als de betrokken persoon of het gezin daarbij zelf aanwezig kan zijn. Transparantie is niet hetzelfde als het vooraf vragen van toestemming aan de inwoner om gegevens te verwerken. Een toestemmingsverklaring vooraf is onvoldoende, omdat de burger dan geen controle meer heeft over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Het is wel verplicht om actief toestemming te vragen wanneer bijzondere persoonsgegevens zoals medische gegevens worden verwerkt. In alle andere gevallen moet worden gewerkt vanuit het transparantiebeginsel.

De bevoegdheden die het College heeft om gegevens te verwerken en te verstrekken in het kader van de uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet 2015 worden in dit hoofdstuk nader beschreven.

9.2 Verwerken gegevens

Verwerken van persoonsgegevens

De vereisten die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn in de Wmo 2015 geborgd. De bevoegdheden van het College om persoonsgegevens te verwerken en te verstrekken staan in hoofdstuk 5 van de wettekst Wmo 2015. Het College moet bij de gegevensverwerking transparant zijn over het proces richting de betrokken inwoner. Het moet voor de inwoner duidelijk zijn door wie en welke gegevens met welk doel verwerkt worden. Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van betrokkene, voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken met betrekking tot de uitvoering van de Wmo 2015. Het College is ook bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten, voor zover het noodzakelijk is om te bepalen welke hulp zij de betrokken inwoner kunnen bieden. Het College is tevens bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van mantelzorgers en anderen uit het sociale netwerk, die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp die personen aan de betrokken inwoner bieden of kunnen bieden.

 

Noodzakelijke gegevens

Voor het verwerken van gegevens, is de invulling van het begrip noodzakelijk cruciaal. Afhankelijk van de situatie, moet het College over bepaalde gegevens beschikken en moeten deze verwerkt worden. Het College moet altijd in staat zijn te kunnen redeneren waarom gegevens worden verwerkt en vastgelegd: waarom dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wmo 2015.

 

Verwerken van gegevens andere gemeentelijke taken

Als het College persoonsgegevens - die het College ten behoeve van de uitvoering van taken vanuit de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening heeft verkregen - wil verwerken voor de uitvoering van de Wmo 2015, dan mag dat enkel als deze inwoner zijn ondubbelzinnige toestemming (expliciete schriftelijke toestemming) heeft verleend. Hierbij moet het College aan kunnen geven waarom het noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wmo 2015 om deze gegevens te verwerken.

Verwerken van gegevens derden

Het College heeft ook, na uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inwoner, de bevoegdheid om gegevens te verwerken die verkregen zijn van een zorgverzekeraar of een zorg-/ ondersteuningsaanbieder en die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de Wmo 2015. Ook hierbij is de invulling van het begrip noodzakelijk weer cruciaal.

9.3 Verstrekken gegevens

Bevoegdheid verstrekken persoonsgegevens Wmo 2015

De wettekst Wmo 2015 geeft zorg- en ondersteuningsaanbieders, het CAK, de SVB en toezichthouders ook bevoegdheden om gegevens te verwerken zodat deze organisaties hun (wettelijke) taken kunnen uitvoeren. Het College is bevoegd om persoonsgegevens te verstrekken aan deze organisaties, voor zover het gaat om gegevens die het College heeft verkregen in het kader van een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte in het kader van de Wmo 2015. Het College mag alleen die informatie verstrekken die de ontvangende organisatie nodig heeft die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de taak.

 

Gegevens verstrekken aan zorgverzekeraars

Het College mag gegevens aan zorgverzekeraars verstrekken na toestemming van de betrokken inwoner. Het gaat dan om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken in de Zorgverzekeringswet die aan de zorgverzekeraar zijn opgedragen. Hiermee wordt de zorgverlening van de zorgverzekeraar en de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 goed op elkaar afgestemd.

 

Rechten en plichten inwoner in het kader van gegevensverstrekking Wmo 2015

De inwoner heeft ook rechten in het kader van de verwerking en verstrekking van zijn persoonsgegevens: het recht om inzage te verkrijgen in de gegevens van deze inwoner waarover het College beschikt.

Het verwerken en verstrekken van gegevens is in bepaalde gevallen - zoals hierboven beschreven - afhankelijk gesteld van de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inwoner. De inwoner heeft ook de mogelijkheid om deze toestemming te weigeren. Een gevolg van de weigering zal zijn dat het College niet in staat is te komen tot een integraal aanbod voor de ondersteuning. De voorziening in het kader van de Wmo 2015 zal niet of minder goed afgestemd zijn op andere voorzieningen die de betrokken inwoner eventueel ontvangt. Als het College - als gevolg van het niet verlenen van uitdrukkelijke toestemming - niet kan vaststellen of er reden is om de betrokken inwoner met een maatschappelijke voorziening te ondersteunen, dan kan het College negatief besluit nemen over de aanvraag. De betrokken inwoner wordt met de mogelijkheid om al dan niet toestemming te verlenen, zelf in staat gesteld een afweging te maken of hij of zij de gegevensverwerking en verstrekking in verhouding vindt staan tot de benodigde ondersteuning.

Het College meldt aan de inwoner die een melding doet bij Stichting Attenta dat de gemeente - indien noodzakelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 - gegevens ophaalt, verstrekt en verwerkt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015 conform de regel- en wetgeving die van toepassing is. Na een melding volgt het onderzoek (hoofdstuk 1) dus de inwoner moet direct bij de melding geïnformeerd worden en toestemming geven.

9.4 Huiselijk geweld en kindermishandeling

Het College draagt in het kader van de Wmo 2015 ook zorg voor de organisatie van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis Drenthe - VTD). VTD heeft op grond van de wet rechten en plichten om gegevens te verwerken en te verstrekken.

Derden, waaronder leden van Stichting Attenta, die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken, kunnen aan het VTD inlichtingen verschaffen. Deze inlichtingen kunnen worden verschaft op verzoek van het VTD of uit eigen beweging van één van de leden van Stichting Attenta. Hiervoor is geen toestemming vereist van de inwoner die het betreft en het kan - indien nodig - met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Dit is het zogenoemde ‘meldrecht’. Bij de uitoefening van dit recht heeft de professional - het lid van Stichting Attenta - beoordelingsvrijheid. Het recht om te zwijgen en het recht van spreken zal moeten worden afgewogen, waarbij de professional deze afweging moet kunnen verantwoorden.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

9.5 Drentse verwijsindex

In navolging van art 7.1.4.1. van de Jeugdwet gebruiken Drentse Gemeenten de ‘Drentse verwijsindex’ (DVI) en zijn daarmee aangesloten op de landelijke verwijsindex.

De Drentse Verwijsindex is een digitaal systeem dat risicomeldingen over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Het doel is vroeg signalering van risico’s die een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van een jeugdige bedreigen, zodat tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kan worden gegeven. Hiervoor kunnen bevoegde functionarissen melding doen van een jongere wanneer zij een redelijk vermoeden hebben dat deze daadwerkelijk door één of meer van de in de Jeugdwet genoemde risico’s wordt bedreigd. Bedoelde risico’s zijn o.a. blootstelling aan geweld, vernederende behandeling of verwaarlozing, verslaving, veelvuldig schoolverzuim, ontbreken van vaste woon- of verblijfplaats, verrichten van strafbare activiteiten. Over het melden in de DVI zijn Drentse afspraken gemaakt.

 

Wanneer een professional betrokken is bij een jeugdige en zorgen heeft over het gezond en veilig opgroeien van deze jeugdige, kan de professional een signaal afgeven. Wanneer de professional een signaal afgeeft is afhankelijk van het soort organisatie waarin hij of zij werkzaam is. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • 1.

    Basis organisaties (nulde lijn);

  • 2.

    Generalistische organisaties (eerste lijn);

  • 3.

    Gespecialiseerde organisaties (tweede lijn).

Organisaties vanuit de nulde lijn

Basisorganisaties zijn voor iedereen toegankelijk, zonder dat er een hulpvraag is (kinderopvang, onderwijs, huisarts, verloskundige, etc.). Organisaties vanuit de nulde lijn maken de afweging om te signaleren wanneer er zorgen zijn op één of meer van de volgende levensgebieden:

  • Gezondheid of geestelijke gezondheid

  • Materiële omstandigheden (financiën; woning)

  • Opvoeding en gezinsrelaties

  • Onderwijs en werk

  • Sociale omgeving

Organisaties vanuit de eerste lijn

Generalistische hulpverlening is hulp waar geen verwijzing voor nodig is. Denk aan het wijkteam, leerplicht of maatschappelijk werk.

Organisaties vanuit de eerste lijn signaleren in principe altijd wanneer zij betrokken zijn bij een kind, jongere of een gezin. De reden hiervoor is dat zij alleen bij die personen betrokken zijn, waar altijd zorgen bestaan of een of meerdere leefgebieden. In de eerste lijn is betrokkenheid tonen dus de standaard. Er is echter een uitzondering: een signaal wordt niet afgegeven als er een enkelvoudige hulpvraag is, die zonder verdere opvolging door een andere organisatie eenvoudig en snel opgelost kan worden.

 

Organisaties vanuit de tweede lijn

Specialistische hulpverlening is hulp waar een verwijzing of indicatie voor nodig is. Hierbij kun je denken aan de GGZ, gezinsvoogdij, verslavingszorg, of de reclassering.

Organisaties vanuit de tweede lijn zijn alleen bij die personen betrokken, waar altijd zorgen bestaan op een of meerdere leefgebieden. Daarom geven professionals uit de tweede lijn altijd een signaal van betrokkenheid af.

H10 Slotbepalingen

 

Intrekking oude beleidsregels en nadere regels

De nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2020 vervangt de ‘Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd 2017 gemeente Aa en Hunze’.

 

Inwerkingtreding en citeertitel

De “Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en Jeugd 2020 gemeente Aa en Hunze ” treden in werking op 1 juni 2020. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2020 “

Naar boven