Gemeenteblad van Castricum
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Castricum | Gemeenteblad 2020, 143110 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Castricum | Gemeenteblad 2020, 143110 | Verordeningen |
Verordening op het recht van onderzoek van de gemeenteraad Castricum 2020
Artikel 6. Ambtelijke bijstand
De griffier draagt zorg voor voldoende ambtelijke ondersteuning van de commissie. De gemeentesecretaris en/of de algemeen directeur van de Werkorganisatie BUCH zal op een daartoe strekkend verzoek van de griffier namens de commissie voor maximaal de duur van het onderzoek, één of meer medewerkers ter beschikking stellen.
De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van de voorzitter, kan de voorzitter om gewichtige redenen besluiten de termijn van oproep van getuigen en deskundigen te verkorten tot 10 dagen.
Artikel 9. Geluid- en beeldregistraties
Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Artikel 12. Afronding onderzoek
Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen voorgelegd aan de raad.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in zijn vergadering van donderdag 28 mei 2020.
de griffier,
mr. V.H. Hornstra
de voorzitter,
Drs A. Mans
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening op het recht van onderzoek gemeenteraad Castricum 2020
Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Indien de tekst in deze toelichting cursief is opgenomen, volgt deze tekst uit bovengenoemde wettelijke bepalingen.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2. Besluit tot onderzoek & instellen onderzoekscommissie
Uit artikel 155a Gemeentewet volgt reeds dat de raad, op voorstel van één of meer van zijn leden, een onderzoek kan instellen naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het raadsbesluit tot het instellen van het onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan hangende het onderzoek door de raad worden gewijzigd.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door te raad in te stellen onderzoekscommissie. De commissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit leden van de raad.
De volgende artikelen uit de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de onderzoekscommissie:
Artikel 22: De leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd.
Artikel 82, derde lid: Bij de samenstelling van de onderzoekscommissie zorgt de raad, voor zover het de benoeming betreft van leden van de raad, voor een evenwichtige vertegenwoordiging van in de raad vertegenwoordigde groeperingen.
Artikel 86, eerste lid: Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
Aanvullend op de wettelijke bepalingen regelt artikel 2 in het tweede lid de mogelijkheid om eerst een vooronderzoek te doen. Het raadsonderzoek is op alle fronten een zwaar instrument – ‘zwaar’ als het gaat om de arbeidsintensiteit, de kosten, de consequenties voor de betrokkenen en de mogelijke politieke gevolgen. Daarbij zal een raadsonderzoek niet in alle gevallen tot een verheldering van feiten kunnen leiden, bijvoorbeeld in het geval er derden zijn betrokken. Deze zijn niet verplicht om mee te werken aan een raadsonderzoek. Om die reden is het aan te bevelen dat de raad eerst een tijdelijke werkgroep van raadsleden instelt (een zogenaamde voorbereidingscommissie) die onderzoekt of een raadsonderzoek in de gegeven situatie zinvol en passend is en om eventuele alternatieve mogelijkheden te verkennen.
In het vooronderzoek kan worden bezien wat nu precies onderzocht moet worden en welke onderzoeksvragen daarbij centraal staan. Een voorbereidingscommissie kan, vooruitlopend op het definitieve onderzoek, de onderzoeksvraag formuleren. Daarbij kan het raadzaam zijn om tijdens het vooronderzoek al enig dossieronderzoek te verrichten. Ook een lijst met argumenten pro en contra een onderzoek zou in een specifieke situatie opgesteld kunnen worden. Verder kan het zinvol zijn om al een ruime selectie van categorieën van betrokkenen en personen (‘hoofdrolspelers’) te maken die voor voorgesprekken, interviews en verhoren in aanmerking kunnen komen. Aan de hand van de resultaten van het vooronderzoek kan de raad besluiten om al dan niet een raadsonderzoek te starten.
Het derde lid van de verordening regelt dat, indien de raad tot een onderzoek besloten heeft, in de eerstvolgende raadsvergadering een onderzoekscommissie wordt ingesteld bestaande uit ten minste drie leden. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen, verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.
Het vierde lid voorziet in de mogelijkheid om de raad de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de commissie aan te laten wijzen. Indien de raad hier niet voor kiest, kiest de commissie uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.
Het vijfde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie wettelijk gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.
Het zesde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Het zevende en achtste lid geven uitvoering aan de wettelijke plicht rondom publicatie zoals opgenomen in artikel 155a zevende lid. Het negende lid tot slot strekt ertoe het mogelijk te maken een ieder uit te nodigen die meent over informatie te beschikken die voor de commissie van belang kan zijn.
Artikel 3. Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
Het staat de raad vrij zelf de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de onderzoekscommissie aan te wijzen, of de commissie zelf haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter te laten kiezen. De wet schrijft dit niet voor.
De voorzitter maakt deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.
Artikel 4. Beëindiging van het lidmaatschap
In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van de onderzoekscommissie.
Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.
Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit één van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.
Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.
Artikel 5. Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
Gelet op het bepaalde in artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet kan de onderzoekscommissie besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Indien de commissie dit besluit, dan leggen getuigen in de vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets anders dan de waarheid zullen zeggen.
Het ligt niet voor de hand de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen. Daarom is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.
Leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de door de raad ingestelde rekenkamer, personen die de rekenkamerfunctie uitoefenen, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn wettelijk verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het nemen van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijke oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisgeving anderszins voor het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 155a nodig is. Indien bovengenoemde vordering betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van Onze Minister aan de vordering voldaan.
Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek als bedoeld in artikel 155a alle door de onderzoekscommissie gevorderde medewerking te verlenen.
Leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de door de raad ingestelde rekenkamer, personen die de rekenkamerfunctie uitoefenen, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn wettelijk verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige of deskundige te worden gehoord. Getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen, deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen. De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht, om aan hun verplichting te voldoen.
Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Het tweede lid van artikel 5 regelt dit. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.
Het derde lid van artikel 5 regelt de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Artikel 155f van de Gemeentewet bepaalt dat het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar opneemt in de conceptbegroting. De kosten voor de eventuele uitbesteding van opdrachten aan derden wordt hierin in voorkomend geval meegenomen.
Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie met een ieder ook informele (informatieve) gesprekken voeren, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.
De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime.
Daarnaast bepaalt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.
Tot slot wordt in lid 7 het reglement van orde van de gemeenteraad van Castricum buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.
Artikel 6. Ambtelijke bijstand
Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie. Artikel 6 van deze verordening voorziet in dat kader in de benoeming van een secretaris.
Ambtelijke bijstand kan zowel binnen als buiten de raadsgriffie gezocht worden. Het is voorstelbaar dat, gelet op de omvang van de taak die het begeleiden van een onderzoek behelst, daartoe tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd of dat – via de gemeentesecretaris en / of de algemeen directeur van de Werkorganisatie BUCH - een beroep wordt gedaan op het ambtelijke apparaat.
Artikel 155f van de Gemeentewet bepaalt dat het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar opneemt in de conceptbegroting. De kosten voor eventuele inhuur van krachten van buiten wordt hierin in voorkomend geval meegenomen.
Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft.
De wet schrijft voor dat getuigen en deskundigen in een openbare zitting van de onderzoekscommissie gehoord worden. Plaats en tijd van de openbare zitting worden door de voorzitter tijdig ter openbare kennis gebracht.
De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar wordt afgenomen. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt.
Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt verhoord. Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.
Niemand kan genoodzaakt worden aan de onderzoekscommissie geheimen te openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het belang van de uitoefening van zijn beroep, dan wel aan het belang van zijn onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of is geweest. Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
De burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, onderscheidenlijk ambtenaren van politie en gewezen ambtenaren van politie, in dienst van de gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 155b, eerste en derde lid, en artikel 155c, derde lid, te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang. De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het derde lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door het college, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de burgemeester gevoerde bestuur, door de burgemeester.
Artikel 7 van deze verordening regelt aanvullend op hetgeen reeds in de wet is bepaald met welke termijnen wordt gewerkt.
Artikel 8. Toehoorders en de pers
Gelet op het openbare karakter van de zittingen, is een artikel opgenomen dat ziet op ‘toehoorders en pers’, conform de bepalingen in het reglement van de orde van de gemeenteraad van Castricum.
Artikel 9. Geluid- en beeldregistraties
Gelet op het openbare karakter van de zittingen, is een artikel opgenomen dat ziet op ‘geluid- en beeldregistraties, conform de bepalingen in het reglement van de orde van de gemeenteraad van Castricum.
Artikel 10. Verslaglegging zitting
In artikel 10 wordt regelt op welke wijze de verslaglegging tijdens zittingen geschiedt.
Dit artikel van de verordening regelt wanneer de commissie beraadslaagt en bepaalt dat de beraadslagingen van de commissie in principe plaatsvinden achter gesloten deuren. Dit omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht. De raad kan op basis van artikel 2, zesde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.
Artikel 12. Afronding onderzoek
Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond, legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, zesde lid, van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad. De vraag luidt hierbij wat de raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de raad zich erover buigt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-143110.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.