Verordening reclamebelasting 2020

 

De raad van de gemeente Nuenen c.a.;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2019

gelet op de desbetreffende bepalingen in de gemeentewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting Nuenen centrum 2020 (Verordening reclamebelasting 2020).

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    reclameobject: een openbare aankondiging in letters, cijfers, tekens, logo’s, symbolen of kleuren, of een reclamevoorwerp, of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg.

  • b.

    Openbare weg: weg zoals omschreven in artikel 1 van de Wegenwet die openbaar is in de zin van artikel 4 van die Wet.

  • c.

    Wet WOZ: de Wet waardering onroerende zaken.

  • d.

    waarde: de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor het kalenderjaar, als bedoeld in artikel 7, voor de onroerende zaak vastgestelde waarde. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld, is de waarde de met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet WOZ vastgestelde waarde.

  • e.

    vestiging:

1. de onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, of een deel daarvan dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt;

2. twee of meer onroerende zaken, als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, of delen daarvan, die direct naast of boven elkaar gelegen zijn en die tezamen door één organisatie of bedrijf voor één doel worden gebruikt.

  • f.

    voorziening: specifiek hulpmiddel bestemd voor het aanbrengen, tonen of vertonen van één of meer (al dan niet wisselende) openbare aankondigingen.

  • g.

    jaar: een kalenderjaar.

 

Artikel 2. Gebiedsomschrijving 

Deze verordening is van toepassing binnen het gebied van de gemeente Nuenen c.a., zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart (Bijlage 1).

 

Het gebied waarop de verordening van toepassing is wordt begrensd door de straten als volgt aangeduid:

Kruising Voirt / Marijkestraat tot aan huisnummer 8 via parkeerterrein achterlangs Marijkestraat even nummers en naast Boordseweg 11 tot aan

Boordseweg tot aan huisnummer 2G naar parkeerterrein “de Smidse” , achterlangs de garages aan Bernhardstraat 14 doorlopend tussen de Kloosterstraat 3 en 5 naar

Kloosterstraat achterlangs Park 1 tot en met 17 (oneven), overstekend

Mgr. Cuijtenlaan tussen huisnummer 4 en 6 door, achterlangs

Berg 3 tot en met 17D oneven, kruisend Hof van Wijck, achterlangs

Berg 19 tot en met 57 (oneven) inclusief Berghof 1 tot en met 14, overstekend naar Hugo van Berckellaan, achterlangs

Berg 62 tot en met 44, kruisend

Papenvoort, links naast huisnummer 2, achterlangs

Beekstraat tot en met 5 (oneven), tussen Beekstraat 5 en 7 door, kruisend Beekstraat, tussen Beekstraat 2A en 4 door, achterlangs

Berg 42 tot en met 28,

via Achter De Heggen kruisend Margot Begemannstraat, tot aan Theo Van Goghhof,

via Theo van Goghhof tot aan Kwezelspad,

via Kwezelspad naar Vincent van Goghstraat, tot aan Dwerspad, via

Dwerspad, tot voorbij de begraafplaats, tussen Park 55 en Van de Schoorhof door, kruisend Kerkstraat tussen Park 59 en Kerkstraat 2 door, achterlangs Park 63B, naar achterlangs Parkstraat 13A tot en met 39, tussen Lindenlaan 3 en 5 door, via

Lindenlaan en Voirt aansluitend aan Kruising Voirt / Marijkestraat

 

Artikel 3. Belastbaar feit 

Onder de titel ‘reclamebelasting’ wordt, onder de bij deze verordening gestelde voorwaarden, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.

 

Artikel 4. Belastingplicht 

De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging, waarop, waaraan, waarin of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht dan wel zijn geplaatst.

 

Artikel 5. Belastingobject 

De reclamebelasting wordt geheven per vestiging waarop, waaraan, waarin of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht dan wel zijn geplaatst.

 

Artikel 6. Heffingsmaatstaf 

  • 1.

    De heffingsmaatstaf is een vast bedrag per vestiging en een bedrag dat afhankelijk is van de waarde van de vestiging.

  • 2.

    Indien de vestiging gelijk is aan de onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, is de heffingsmaatstaf een vast bedrag en een bedrag dat afhankelijk is van de waarde van de vestiging.

  • 3.

    Indien de vestiging deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, is de heffingsmaatstaf een vast bedrag en een bedrag dat afhankelijk is van het deel van de waarde dat aan de vestiging kan worden toegerekend.

  • 4.

    vast bedrag en een bedrag dat afhankelijk is van de waarden of de delen van de waarden die aan de vestiging kunnen worden toegerekend.

  • 5.

    Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf wordt de waarde van delen van de vestiging die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden buiten aanmerking gelaten.

 

Artikel 7. Belastingtarief

  • 1.

    Het vaste bedrag voor de reclamebelasting bedraagt € 429,- per vestiging.

  • 2.

    Voor zover de waarde van de vestiging meer bedraagt dan € 130.000,-, wordt het in het vorige lid genoemde bedrag vermeerderd met € 3,00 per € 1.000,- waarde.

  • 3.

    De reclamebelasting bedraagt maximaal € 710,40 per vestiging.

  • 4.

    Indien de waarde naar beneden wordt bijgesteld, wordt de aanslag ambtshalve verminderd indien de lagere waarde leidt tot een lager belastingbedrag voor de reclamebelasting.

 

Artikel 8. Belastingtijdvak 

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld 

  • 1.

    De belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingtijdvak.

  • 2.

    Indien de belastingplicht na het begin van het belastingtijdvak aanvangt, ontstaat de belastingschuld bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de reclamebelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt de aanslag op verzoek van belastingplichtige verminderd met zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

 

Artikel 10. Wijze van heffing 

De reclamebelasting wordt geheven bij wege van aanslag.

 

Artikel 11. Vrijstellingen 

De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:

  • a.

    die korter dan 13 weken aanwezig zijn, tenzij deze openbare aankondigingen zijn aangebracht of worden getoond of vertoond in een voorziening waarin, waaraan of waarop wisselende openbare aankondigingen worden aangebracht, getoond of vertoond, die individueel korter dan 13 weken aanwezig zijn, maar waarbij de verschillende openbare aankondigingen gezamenlijk 13 weken of meer aanwezig zijn;

  • b.

    die als algemene bewegwijzering waarmee een algemeen belang wordt gediend kunnen worden aangemerkt;

  • c.

    die door de gemeente of in opdracht van de gemeente is geplaatst of aangebracht, indien en voor zover de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van de publieke taak;

  • d.

    die door (semi-)overheden of culturele, maatschappelijke of daarmee gelijk te stellen lichamen met ideële doelstellingen zijn aangebracht en betrekking hebben op activiteiten die uitsluitend een cultureel, maatschappelijk, charitatief of ideëel belang dienen;

  • e.

    aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of centrummanagement, waarbij het reclameobject uitsluitend bestaat uit een vlag, banier of zuil met de naam van de winkeliersvereniging of het centrummanagement;

  • f.

    aangebracht op bouwterreinen, voor zover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;

  • g.

    die door politieke partijen zijn aangebracht;

  • h.

    die onderdeel uitmaken van voor de verkoop of verhuur bestemde artikelen en producten in een etalage of in de winkel;

  • i.

    bestemd voor de verkoop of verhuur van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verkopen of te verhuren zaak;

  • j.

    aangebracht op scholen, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen, ziekenhuizen, kerken en moskeeën, en die uitsluitend betrekking hebben op de functie van het gebouw.

  • k.

    waarvan de (gezamenlijke) oppervlakte per vestiging minder dan 0,1 vierkante meter bedraagt.

  • l.

    die uitsluitend zijn aangebracht met het doel de negatieve uitstraling van leegstand te vermijden, en zijn aangebracht in vestigingen die leegstaan en in afwachting van een huurder of koper uitsluitend worden gebruikt als etalage of niet te betreden expositieruimte.

 

Artikel 12. Termijnen van betaling 

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. Indien de aanslag in één keer wordt betaald, moet dit vóór de eerste vervaldag.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 8 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid gestelde termijnen.

 

Artikel 13. Kwijtschelding 

Van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

 

Artikel 14. Overgangsrecht

De 'Verordening heffing en invordering van reclamebelasting 2019' van 8 november 2018 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 15, het tweede lid, genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  

Artikel 15. Inwerkingtreding 

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

 

Artikel 17. Citeertitel 

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Reclamebelasting 2020'.

  

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 7 november 2019

 

DE RAAD VOORNOEMD,

de voorzitter, M.J. Houben MBA    

de griffier, M.C.P. Laurenssen Msc

 

 

Naar boven