Wijzigingsbesluit Beleidsregels terugvordering en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

 

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 58, tweede lid van de Participatiewet, en de artikelen 12, tweede lid onder c. én 41, vierde en vijfde lid van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

 

overwegende dat het college de invulling van de bevoegdheid tot terugvordering zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder c en artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz 2004 dient vast te leggen in beleidsregels;

besluit:

 

vast te stellen het volgende Wijzigingsbesluit Beleidsregels terugvordering en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2017.

Artikel I

De Beleidsregels terugvordering en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2017 worden als volgt gewijzigd:

 

A

In de considerans de artikelen 12, tweede lid onder c en 41, vierde en vijfde lid van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 benoemen.

 

B

De volgende begrippen genoemd in artikel 1, tweede lid als volgt te wijzigen:

  • -

    inlichtingenplicht: verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1 Participatiewet (PW), artikel 38, lid 2 Bbz 2004, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13, lid 1 IOAZ en artikel 30c, de leden 2 en 3 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • -

    uitkering(en): de door het college verleende bijstand in het kader van de PW en het Bbz 2004 én de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

C

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

Invulling van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering

  • 1.

    Het college maakt altijd gebruik van haar bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering, niet zijnde ten onrechte verstrekte uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht. In dat kader:

    • a.

      herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend (artikel 54, lid 3 tweede volzin PW en artikel 17, lid 3 IOAW en IOAZ);

    • b.

      maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar toekomt op grond van artikel 58, lid 2 en artikel 59 PW, alsmede artikel 25, lid 2 en artikel 26 IOAW en IOAZ.

  • 2.

    Indien één van de situaties uit artikel 41, lid 4 Bbz 2004 zich voordoet, worden de lening en de eventuele achterstallige rente teruggevorderd.

  • 3.

    Indien de omstandigheden uit artikel 41, lid 5 Bbz 2004 zich voordoen, dan worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen teruggevorderd.

D

Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Uitzondering voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    Van het bepaalde in artikel 2 aanhef en lid 1 onder b wordt afgeweken op grond van de zes maanden jurisprudentie. Deze jurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van het college om teveel versterkte uitkering terug te vorderen in tijd wordt beperkt indien niet adequaat wordt gereageerd op een signaal van een belanghebbende waaruit het college concreet zou moeten afleiden dat teveel of ten onrechte uitkering werd verstrekt.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in lid 1 wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    De in lid 1 genoemde beperking geldt niet, indien de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, lid 2 onder c Bbz 2004.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 beperkt het college bij een geringe overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd, de terugvordering tot het bedrag dat niet zou zijn verleend, indien de belanghebbende de beperkte overschrijding wel tijdig zou hebben doorgegeven.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na publicatie, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020.

 

Capelle aan den IJssel, 28 april 2020.

Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

drs. A. de Baat

de burgemeester,

mr. P. Oskam

ALGEMENE TOELICHTING

Bij Besluit van 18 september 2019 (Staatsblad 2019, 306) is onder meer het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (verder: Bbz 2004) gewijzigd in verband met verdere uniformering van dit Besluit met de Participatiewet. Daarbij zijn enige terugvorderingsverplichtingen uit het Bbz 2004 omgezet in bevoegdheden.

 

Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid tot terugvordering als bedoeld in artikel 12, tweede lid onder c en artikel 41, vierde en vijfde lid, Bbz 2004 en doet dat via het Wijzigingsbesluit Beleidsregels terugvordering en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2017.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

 

A

Het benoemen van het Bbz 2004 in de considerans van de Beleidsregels terugvordering en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invordering bestuurlijke boete 2017 vloeit voort uit de invulling van de bevoegdheid tot terugvordering zoals bedoeld in artikel 12, lid 2 onder c en artikel 41, de leden 4 en 5 Bbz 2004.

 

B

In de begrippen “inlichtingenplicht” en “uitkering(en)” is het Bbz 2004 toegevoegd.

 

C

Aan artikel 2 zijn twee leden toegevoegd om invulling te geven aan de per 1 januari 2020 in artikel 41, de leden 4 en 5 Bbz 2004 gegeven bevoegdheid tot terugvordering van een lening inzake bedrijfskapitaal. Er is voor gekozen om van deze bevoegdheid (gelet op de reeds jarenlange bestaande regionale samenwerking op het terrein van de uitvoering van de zelfstandigenregelingen) gebruik te maken zonder nadere voorwaarden.

 

D

In het ‘nieuwe’ toegevoegde lid 3 van artikel 3 is opgenomen, dat de in artikel 2 genoemde beperking van de terugvordering tot 6 maanden na ontvangst van een signaal niet van toepassing is op terugvordering van een uitkering in het kader van het Bbz 2004 bij de definitieve vaststelling van het netto-inkomen over het boekjaar.

 

Het ‘oude’ lid 3 is vernummerd naar lid 4.

Artikel II

Dit behoeft geen verdere toelichting.

Naar boven