Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020

Het college van Bloemendaal;

 

gelet op:

  • -

    artikel 54, derde en vierde lid en de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet;

  • -

    artikel 12, tweede lid, onder c, artikel 39, eerste lid aanhef, onder a aanhef, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid en artikel 43, derde lid, van de Bbz én

  • -

    artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020

 

Hoofdstuk 1 Terugvordering

 

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Definities

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Daarnaast wordt in deze beleidsregels verstaan onder:

    • -

      Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • -

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • -

      BW: Burgerlijk wetboek

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • -

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • -

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • -

      IASZ: Intergemeentelijke afdeling sociale zaken;

    • -

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • -

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • -

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet, het Bbz en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

    • -

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • -

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet;

  • -

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, artikel 12, tweede lid, onder c, artikel 39, eerste lid aanhef, onder a aanhef, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, van de Bbz én artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ.

Paragraaf 2 Herziening en intrekking

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • -

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; of

  • -

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of ontvangen.

Paragraaf 3 Terugvordering

Artikel 4 Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, artikel 12, tweede lid, onder c, artikel 39, eerste lid aanhef, onder a aanhef, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, van de Bbz en artikel 25, tweede lid, en artikel 26 van de IOAW en IOAZ.

Artikel 5 Gronden tot terugvordering

  • 1.

    Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit effectuering van een borgstelling;

    • d.

      bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat, dan wel de bijstand wordt vastgesteld op een lager bedrag dan het reeds toegekende voorschot;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • -

        de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken;

      • -

        bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

  • 2.

    Als bedrijfskapitaal is toegekend op grond van de artikelen 20 en 24 Bbz en betrokkene voldoet ook na zijn tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen vordert het college terug.

  • 3.

    Het college vordert tevens terug voor zover er sprake is van verwijtbare bedrijfsbeëindiging. Hiervan is sprake bij:

    • -

      bestuursaansprakelijkheid,

    • -

      privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau en er zijn geen omstandigheden die bovenstaande rechtvaardigen.

  • 4.

    De lening onder 2 en 3 wordt gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

  • 5.

    Terugvordering als bedoeld onder het eerste lid, onder e, vindt niet plaats, als de betreffende kosten van bijstand zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

  • 6.

    Het college vordert na ontvangst van een signaal de door haar ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij in dit kader de inlichtingenplicht is geschonden.

Artikel 6 Terugvordering van gezinsleden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 worden kosten van bijstand, als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle personen die het gezin vormen teruggevorderd.

  • 2.

    Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3.

    Als de bijstand terecht als gezinsbijstand is verstrekt, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 4.

    De onder de voorgaande leden genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 7 Brutering

  • 1.

    Het college heeft de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering, krachtens artikel 58, vijfde lid van de WWB, artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, van de IOAW en IOAZ. De terugvordering van bijstand omvat ook de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor het college die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

  • 2.

    Het college ziet af van brutering als:

    • -

      elke mate van verwijtbaarheid ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering ontbreekt;

    • -

      het niet verweten kan worden als lopende het kalenderjaar de vordering niet volledig is afgelost; of

    • -

      deze belasting, premies en vergoeding verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

Paragraaf 4 Invordering niet-fraudevorderingen

Artikel 8 Verplichtingen met betrekking tot de invordering van niet-fraude vorderingen

  • 1.

    Voor belanghebbende met een lopende uitkering bij de IASZ wordt de betalingsverplichting geïncasseerd door middel van inhouding op de maandelijks verleende uitkering voor levensonderhoud en op grond van artikel 6:127 van het BW.

  • 2.

    De hoogte van de inhouding bedraagt maandelijks 5% van de betreffende bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, tenzij de cliënt verzoekt een hoger bedrag in te houden.

  • 3.

    Bij beëindiging van de uitkering worden alle vorderingen ineens opgeëist. Hierbij vindt verrekening met het vakantiegeld plaats (artikel 60, derde lid, van de Participatiewet).

  • 4.

    Als blijkt dat betrokkene de schuld niet ineens kan voldoen, kan hij verzoeken om een ander aflossingsbedrag.

  • 5.
    • a.

      In beginsel worden alle vorderingen binnen 36 maanden afgelost met een bedrag van minimaal € 20,00 per maand.

    • b.

      Als vorderingen niet binnen 36 maanden kunnen worden afgelost, stellen burgemeester en wethouders jaarlijks een onderzoek in naar de hoogte van het inkomen teneinde een aflossingscapaciteit vast te stellen voor de duur van 12 maanden.

  • 6.

    Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag, dat onderling is overeengekomen, geldt als een betalingsregeling.

  • 7.

    Een netto-vordering wordt in deze gevallen altijd met de hoogste prioriteit afgelost ter voorkoming dat uitvoering moet worden gegeven aan artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, van de IOAW en IOAZ.

Artikel 9 Vaststellen aflossingscapaciteit niet-fraudevordering voor belanghebbenden die niet langer een uitkering voor levensonderhoud ontvangen.

Na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt bij alle niet- fraudevorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag zoals genoemd in artikel 8, tweede lid, verhoogd met 35% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm (excl. vakantietoeslag), en het daadwerkelijk netto-inkomen.

Artikel 10 Beslaglegging

  • 1.

    Als belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting of betalingsregeling niet (meer) nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Zowel in het geval van conservatoir en executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 11 Overnemen invordering

Een incassobureau kan de invordering van het college overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid blijkt te zijn de schuld op minnelijke dan wel dwingende wijze te voldoen, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk is aangemaand.

Artikel 12 Rente en kosten

  • 1.

    Er wordt in eerste aanleg geen wettelijke rente in rekening gebracht. Eerst wanneer een vordering moet worden overgedragen aan een deurwaarder wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, zullen de in verband daarmee gemaakte kosten op betrokkene worden verhaald.

  • 3.

    Invorderingskosten worden niet buiten invordering gesteld, met uitzondering van de situaties zoals vermeld in artikel 13, tweede lid, onder c en f.

Artikel 13 Afzien van invordering niet- fraudevordering en geldlening

  • 1.

    Het afzien van invordering betekent het buiten invordering stellen van de teruggevorderde bijstand zodat slechts een natuurlijke verbintenis blijft bestaan.

  • 2.

    In afwijking van de artikelen 4 en 5 besluit het college van invordering af te zien, als:

    • a.

      de belanghebbende gedurende 36 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      de belanghebbende gedurende 36 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de achterstallige betalingen over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente, alsnog heeft betaald;

    • c.

      de belanghebbende een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost;

    • d.

      de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betaling heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • e.

      bij beëindiging van de uitkering en na eventuele verrekening met vakantiegeld, een vordering ontstaat of resteert met een saldo van maximaal € 125,00;

    • f.

      een minnelijke of dwingende schuldregeling tot stand is gekomen en de vordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 3.

    Het gestelde in het tweede lid geldt niet voor geldleningen die in de vorm van bedrijfskapitaal ingevolge de artikelen 20 en 24 van het Bbz zijn verstrekt.

Artikel 14 Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vordering van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van het college wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

 

Paragraaf 5 Invordering fraudevorderingen

Artikel 15 Fraudevorderingen

  • 1.

    Onder een fraudeschuld wordt verstaan: ten onrechte verstrekte bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht.

  • 2.

    Fraudeschulden worden altijd terug- en ingevorderd.

Artikel 16 Verplichtingen met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen

  • 1.

    Voor belanghebbende met een lopende uitkering bij de IASZ wordt de betalingsverplichting geïncasseerd door middel van inhouding op de maandelijks verleende uitkering ingevolge de Participatiewet en op grond van artikel 6:127 van het BW.

  • 2.

    De hoogte van de inhouding bedraagt maandelijks 10% van de betreffende bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, ten aanzien van vorderingen die het gevolg zijn van het niet, niet tijdig of het niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht tenzij de cliënt verzoekt een hoger bedrag in te houden.

Artikel 17 Vaststellen aflossingscapaciteit fraudevordering voor belanghebbenden die niet langer een uitkering voor levensonderhoud ontvangen.

Na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt bij alle fraudevorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag zoals genoemd in artikel 16, tweede lid, verhoogd met 50% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm (excl. vakantietoeslag), en het daadwerkelijk netto-inkomen.

Artikel 18 Beslaglegging

  • 1.

    Als belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting of betalingsregeling niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Indien de belanghebbende geen inlichtingen verstrekt omtrent de hoogte en het soort inkomen (artikel 60, eerste lid, van de Participatiewet), wordt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Burgerlijke Rechtsvordering, gehalveerd.

  • 3.

    Zowel in het geval van conservatoir en executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 19 Overnemen invordering

Een incassobureau kan de invordering van het college overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid is de schuld op minnelijke dan wel dwingende wijze te voldoen, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk is aangemaand.

Artikel 20 Rente en kosten

  • 1.

    Er wordt in eerste aanleg geen wettelijke rente in rekening gebracht. Eerst wanneer een vordering moet worden overgedragen aan een deurwaarder wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, worden de in verband daarmee gemaakte kosten op betrokkene verhaald.

  • 3.

    Invorderingskosten worden niet buiten invordering gesteld, met uitzondering van de situaties zoals vermeld in artikel 21, eerste lid, onder b en d.

Artikel 21 Afzien van invordering fraudevorderingen

  • 1.

    Het college besluit af te zien van invordering op grond van artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet als de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 2.

    In geval sprake is van een combinatie van boete, fraude- en niet-fraudevorderingen en/of geldleningen, moet de belanghebbende eerst de boete aflossen, vervolgens de fraudeschuld, en vervolgens gedurende (maximaal) 36 maanden aflossen op de niet-fraudeschuld of geldlening, waarna een restsaldo van deze niet-fraudeschuld of geldlening buiten invordering wordt gesteld.

Artikel 22 Geen schuldregeling bij overtreding inlichtingenverplichting

Artikel 13, eerste lid, is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.

 

Paragraaf 6 Bijzondere vorderingen

Artikel 23 Voorschotten

Als de aanvraag om bijstand niet wordt toegekend, maar wel een voorschot is verstrekt, of in gevallen waarin het voorschot niet of niet volledig kon worden verrekend met de toegekende bijstand, wordt in alle gevallen dit voorschot teruggevorderd middels een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 58, tweede lid, sub d, van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Verhaal

 

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 24 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de Participatiewet tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW op degene die:

  • a.

    bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

  • b.

    zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • c.

    zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a van het BW niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn jong meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

Artikel 25 Nihilbeding

Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet of slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in artikel 1:159 van het BW, staat niet in de weg aan verhaal op een van de partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.

Artikel 26 In acht te nemen maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht zoals bedoeld in de artikelen 24 en 25 en bij de beoordeling van de omvang van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 27 Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

  • 1.

    Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW die uitvoerbaar is niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2.

    Het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3.

    Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven wordt, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, over gegaan tot invordering van het verschuldigde.

  • 4.

    De betekening en tenuitvoerlegging van het besluit geschiedt door toezending van een afschrift van de kennisgeving bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige binnen 7 dagen na de dag, waarop die kennisgeving voor “gezien” getekend is terug ontvangen.

Artikel 28 Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar een andere gemeente

  • 1.

    Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonplaats verplaatst naar een andere gemeente en aldaar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.

  • 2.

    De vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden met betrekking tot verhaal van bijstand die door die gemeente is verleend.

Artikel 29 Indexering

  • 1.

    Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag verschuldigd op grond van artikel 1:159a van het BW alsmede het vastgestelde verhaalsbedrag op grond van artikel 62 van de Participatiewet worden jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 1:402a van het BW vast te stellen percentage.

  • 2.

    De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

Artikel 30 Wijzigen van door de rechter vastgesteld verhaalsbedrag

  • 1.

    Het college kan de rechter verzoeken om het verhaalsbedrag te wijzigen op grond van gewijzigde omstandigheden. Het college kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW vast te stellen, indien de rechter:

    • a.

      deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 1:157 en 1:401 van het BW;

    • b.

      geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

Paragraaf 2 Afzien van het (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage

Artikel 31 Beperking verhaal

Het college ziet af van het -al dan niet tijdelijk- (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage als:

  • a.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand;

  • b.

    de onderhoudsplichtige een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangt;

  • c.

    sprake is van een door de rechtbank vastgestelde bijdrage naar draagkracht, waarbij het vonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 36 maanden;

  • d.

    redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voldoen aan de opgelegde bijdrage in verband met zijn schuldpositie en daarbij een minnelijke of dwingende schuldregeling heeft getroffen;

  • e.

    geen draagkracht is vastgesteld en het niet aannemelijk is dat in de toekomst sprake is van enige inkomensverbetering;

  • f.

    gedurende 36 maanden nadat voor het eerst een bijdrage is vastgesteld, de bijdrage niet is voldaan en het niet aannemelijk is dat hij dat in de toekomst wel zal kunnen doen;

  • g.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of van degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Paragraaf 3 Invordering van een opgelegde verhaalsbijdrage

Artikel 32 Verhaalsbesluit

Het besluit tot verhaal ingevolge deze beleidsregels wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of de bedragen genoemd waarvan betaling wordt verlangd, alsmede de termijn of de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

Artikel 33 Termijn heronderzoeken

  • 1.

    Nadat de bijdrage is opgelegd wordt na 36 maanden een heronderzoek verricht naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

  • 2.

    Als de bijdrage op nihil is vastgesteld, en het aannemelijk is dat er een inkomensverbetering valt te verwachten, wordt ten minste na 12 maanden een heronderzoek verricht.

Artikel 34 Verhaal in rechte

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verhaalsbijdrage aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2.

    Het college ziet af van verhaal in rechte indien het te verhalen (restant)bedrag lager is dan € 500,00.

Artikel 35 Derdenbeslag

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de, op verzoek van het college, vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 36 Beperking verhaal in tijd

  • 1.

    Kosten van bijstand die meer dan een jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, worden niet verhaald.

  • 2.

    De termijn, bedoeld onder 1, staat niet in de weg aan latere tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.

 

Paragraaf 4 Afzien van invordering van een opgelegde verhaalsbijdrage

Artikel 37 Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek

  • 1.

    Het college kan op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van het college wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3.

    Het besluit tot afzien van invordering van een verhaalsbijdrage wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 38 Buiteninvorderingstelling

Het college kan overgaan tot het buiteninvordering stellen van een verhaalsbijdrage als de onderhoudsplichtige:

  • -

    gedurende 36 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • -

    gedurende 12 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 125,00.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 39 Hardheidsclausule

Het college kan, met uitzondering van vorderingen ontstaan vanwege schending van de bepalingen genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 40 Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet Bloemendaal 2015 worden ingetrokken.

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020.

Artikel 42 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020.

Vastgesteld door het college op 17 maart 2020.

Handhavingsplan Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz Bloemendaal 2020

Algemeen

De Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) hebben als doel om aan alle in Nederland woonachtige Nederlanders en hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven (inkomens-)ondersteuning te bieden, zo lang deze personen hier niet zelf in kunnen voorzien.

 

In artikel 8b van de Participatiewet en artikel 35, eerste lid, onder 1 van de IOAW alsmede de IOAZ is aangegeven dat de gemeenteraad regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wetten. Deze regels zijn beschreven in de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015. Op grond van artikel 2 van deze verordening zorgt het college voor de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wetten, waaronder de bestrijding van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college maakt zoveel mogelijk gebruik van de middelen die de wetten bieden om misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten tegen te gaan.

Dit handhavingsplan beschrijft op welke wijze de rechtmatigheid wordt gecontroleerd.

Hoogwaardig handhaven

De Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken (IASZ) hecht aan een rechtmatige verstrekking van de uitkering en naleving van verplichtingen. De Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 vormt hiervoor de basis. Deze verordening is in alle gemeenten van het samenwerkingsverband gelijk. De verordening schept kaders om het begrip hoogwaardig handhaven invulling te geven. Onder hoogwaardig handhaven verstaan we meer dan alleen straffend optreden tegen mensen die de regels hebben overtreden. Handhaving gaat vooral over preventie: mensen helpen om zich aan de regels te houden, via het informeren over en het aanbieden van passende dienstverlening. Zo wordt de kans dat mensen (on)bewust fraude plegen kleiner.

 

Hoogwaardig handhaven bevat vier visie-elementen:

  • 1.

    Het geven van goede voorlichting over rechten, plichten en handhaving aan alle uitkeringsgerechtigden;

  • 2.

    Optimale dienstverlening zonder belemmeringen, die zo nodig draagvlak verleent voor de uitvoering van repressieve elementen;

  • 3.

    Controle op maat;

  • 4.

    Zo nodig daadwerkelijke sanctionering.

De uitwerking van de handhavingsverordening vindt plaats in dit handhavingsplan. In dit plan wordt uitgewerkt hoe aan het controlebeleid van de IASZ voor Bloemendaal en Bloemendaal inhoud wordt gegeven.

1 Het geven van goede voorlichting over rechten, plichten en handhaving aan alle uitkeringsgerechtigden

Vroegtijdig informeren houdt in dat de uitkeringsgerechtigde tijdig en juist wordt voorgelicht over zijn rechten en plichten. Nieuwe aanvragers worden tijdens de aanvraagprocedure uitgebreid geïnformeerd over de rechten en plichten en zij ontvangen een informatiemap. Hiernaast wordt uitgebreid ingegaan op de re-integratiemogelijkheden van de aanvragers, waarbij we direct gebruik maken van de input van onze re-integratiepartners. Na de aanvraagprocedure (de poort) houdt de voorlichting niet op. De voorlichting tijdens de uitkeringsduur wordt verzorgd door de consulent van de IASZ. Tijdens de klantcontacten en in beschikkingen worden de uitkeringsgerechtigden gewezen op hun rechten en plichten. Hiernaast is er foldermateriaal beschikbaar over bijzondere bijstand en het minimabeleid.

2 Optimale dienstverlening zonder belemmeringen, die zo nodig draagvlak verleent voor de uitvoering van repressieve elementen

Optimaliseren van dienstverlening heeft als doel het vergemakkelijken van de regelnaleving door uitkeringsgerechtigden, bijvoorbeeld door het wegnemen van bureaucratische handelingen, het verbeteren van de service en het verlagen van drempels. De achterliggende gedachte is dat uitkeringsgerechtigden de regels en de controle daarop eerder zullen accepteren als ze niet met ondoorzichtige of onnodige procedures te maken krijgen. Een heldere, volledige en tijdige informatievoorziening aan de uitkeringsgerechtigden bevordert de nalevingsbereidheid.

Door de IASZ toegepaste acties voor een goede dienstverlening:

  • De informatiemap;

  • Snelle afhandeling van de aanvraag;

  • Vereenvoudigen formulieren en duidelijke beschikkingen;

  • Wijzigingsformulier in plaats van maandelijks controleformulier;

  • Gebruik maken van de eenmalige gegevensuitvraag: WEU, DKD;

  • Optimaliseren bereikbaarheid: één aanspreekpunt, makkelijk afspraken kunnen maken met een vaste consulent;

  • De consulent is de hele dag telefonisch bereikbaar;

  • Er is een inloopspreekuur.

3 Controle op maat

Het doel van controle is het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering. In artikel 53a van de Participatiewet en artikel 14 van de IOAW en de IOAZ is gesteld dat het college bepaalt wanneer en hoe de verstrekking op rechtmatigheid wordt gecontroleerd. Controles op identiteit, woonsituatie, vermogen en inkomen vinden altijd plaats. In de regel zijn deze gegevens gemakkelijk te verifiëren. Er zijn situaties waarbij verificatie van de afgelegde verklaringen niet via de geëigende wijze kan plaatsvinden. De IASZ streeft in deze situaties naar een controle op maat. Dat wil zeggen dat geen onnodig belastende onderzoeken worden uitgevoerd als dit niet strikt noodzakelijk is. Doordat de regelgeving inzake verplichte heronderzoeken ingevolge het Bbz met ingang van 1 januari 2020 is komen te vervallen, wordt onderstaand ook ingegaan op rechtmatigheidsonderzoeken in het kader van het Bbz.

3.1 Rechtmatigheidscontrole aanvraagprocedure

Participatiewet, IOAW en IOAZ

De IASZ zal alle voorwaarden verbonden aan het recht op uitkering nauwgezet verifiëren bij een aanvraag om bijstand. Dit noemen we de poortwachtersfunctie. Tijdens de aanvraagprocedure bestaat de grootste kans op detectie van mogelijke fraude. In deze periode wordt het hebben van vermogen, het verblijven op een ander adres, of het verrichten van werkzaamheden in voorkomende gevallen voor de eerste keer -al dan niet bewust- verzwegen. Door het uitvragen en verifiëren van persoonlijke gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand (bijvoorbeeld de bankafschriften van de laatste drie maanden) zijn deze omissies voor een geoefend oog vaak te detecteren. Bijkomend voordeel van alertheid in deze fase is het gegeven dat eventuele onrechtmatigheden, al voor het besluit op de aanvraag, met de aanvrager worden besproken, waardoor fraude kan worden voorkomen. Deze werkwijze heeft daarom ook een preventieve werking. Gefaseerd komen we in de aanvraagprocedure de volgende stappen tegen:

Administratieve behandeling aanvraagprocedure

Het dossier blijft een belangrijke basis voor de beoordeling van de rechtmatigheid. Als eerste wordt vastgesteld of het dossier volledig is. Is dit niet het geval dan wordt de uitkeringsgerechtigde, met een hersteltermijn, schriftelijk verzocht om de nog benodigde informatie aan te vullen.

Alle aangeleverde documenten worden op volledigheid en juistheid gecontroleerd. De gegevens worden geverifieerd door het vaststellen van de geldigheid van de documenten en door checks in andere bestanden (BRP, SUWI-net, Inlichtingenbureau ed.).

Fraudesignalen

Eventuele onrechtmatigheden worden beschouwd als mogelijke fraudesignalen en worden besproken met de aanvrager. Als geen bevredigende uitleg gegeven wordt volgt een intensiever onderzoek. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de diensten van de handhavers van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Haarlem. Professionele handhavers maken dan een risicoanalyse uit de verkregen informatie. Hierbij kunnen zij gebruik maken van het internetonderzoek, het huisbezoek of andere onderzoeksmiddelen.

Levensvatbaarheidsonderzoeken Bbz

  • -

    Advies derde partij:

    Een verzoek om uitkering voor levensonderhoud, bedrijfskapitaal, of uitstel van betaling (artikel 41 van het Bbz) kan alleen worden toegewezen als sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Om dit vast te kunnen stellen is veel expertise nodig. Als deze expertise intern niet volledig aanwezig is kan een beroep op een derde partij worden gedaan. Gezien de grootte van het risico voor de gemeente is een advies van een derde partij in ieder geval verplicht bij de verstrekking of verlening van uitstel van betaling bij een bedrijfskapitaal van meer dan € 10.000.

  • -

    Bijstand voor levensonderhoud aan beginnende zelfstandigen:

    Bijstand wordt verleend voor de duur van 6 maanden. Hierna wordt onderzoek gedaan naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Als het bedrijf levensvatbaar is kan de algemene bijstand met 6 of 12 maanden worden verlengd. Hierna wordt opnieuw bekeken of de periode van algemene bijstand moet worden verlengd (tot maximaal 36 maanden) en of een nieuw onderzoek moet worden gepland.

  • -

    Bijstand aan beginnende zelfstandigen om redenen van medische of sociale aard wordt toegekend voor de periode van maximaal 12 maanden, waarna iedere 12 maanden een heronderzoek plaatsvindt.

Besluit

Als het dossier compleet is wordt de rapportage gemaakt en de beschikking verzonden.

3.2 Rechtmatigheidscontrole tijdens de uitkering

Naast een goede poortwachtersfunctie (aanvraagprocedure) is de controle tijdens de uitkeringsperiode van groot belang. De situatie van een uitkeringsgerechtigde kan immers veranderen. Ook na toekenning van de uitkering blijft het noodzakelijk de rechtmatigheid van de uitkering vast te stellen.

 

Participatiewet, IOAW en IOAZ: Hierbij wordt gebruik gemaakt van de volgende controle-instrumenten:

  • -

    Jaarlijks worden alle uitkeringsgerechtigden op rechtmatigheid- en doelmatigheid gecontroleerd. De controle vindt plaats door een gesprek waarbij alle rechtmatigheidsaspecten worden geverifieerd en er wordt gesproken over de voortgang van de re-integratieverplichting. De uitkeringsgerechtigde moet een uitgebreid inlichtingenformulier invullen, voorzien van bewijsstukken en ondertekenen.

  • -

    Alle uitkeringsgerechtigden worden voor wat betreft inkomsten, vermogen, rente, studiefinanciering en detentie signaal gestuurd gecontroleerd via de geautomatiseerde bestanden van het Inlichtingenbureau (IB).

  • -

    De woonsituatie en verblijfstitel wordt bij een controle geverifieerd met de Basisregistratie Personen (BRP).

Bbz algemene bijstand:

  • -

    Voor alle groepen zelfstandigen genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Bbz, met een vermogen boven de van toepassing zijnde vermogensgrenzen van artikel 3 van het Bbz, wordt de hoogte van de algemene bijstand definitief vastgesteld na afloop van het boekjaar (artikel 12 van het Bbz). Deze definitieve vaststelling vindt plaats uiterlijk binnen 9 maanden na afsluiting van het boekjaar waarin algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend.

  • -

    Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Bbz, met een vermogen boven de vermogensgrenzen van artikel 3 van het Bbz, wordt een besluit genomen over de terugbetaling van de renteloze geldlening volgens artikel 13 van het Bbz.

  • -

    Voor de groep oudere zelfstandigen wordt naast de definitieve vaststelling levensonderhoud in hetzelfde onderzoek het winstcriterium beoordeeld, zodat kan worden vastgesteld of de algemene bijstand kan worden gecontinueerd volgens artikel 25 van het Bbz.

Bbz gevestigde zelfstandigen:

  • -

    Als de aanvraag bedrijfskapitaal is gedaan vóór 1 januari 2020 zijn de overgangsbepalingen van artikel 60a van het Bbz van toepassing.

  • -

    Als de aanvraag bedrijfskapitaal is gedaan ná 1 januari 2020 wordt ambtshalve de rentereductie berekend voor jaar t+1 en jaar t+2 (waarbij t staat voor het jaar van aanvraag). Als in een jaar waarin rentereductie moet worden vastgesteld algemene bijstand is verleend voor levensonderhoud, kan voor dat jaar geen rentereductie worden toegepast.

    • Kredietbestedingscontrole vindt plaats binnen 2 maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene verifieerbare en objectieve bewijsstukken moet aanleveren in de vorm van bankafschriften en facturen.

    • Rentereductie voor jaar 1 vindt plaats binnen 9 maanden na afsluiting van het boekjaar t+1.

    • Rentereductie voor jaar 2 vindt plaats binnen 9 maanden na afsluiting van het boekjaar t+2.

3.3 Rechtmatigheidscontrole bij beëindiging uitkering

Het beëindigingsonderzoek vindt plaats nadat het recht op uitkering is vervallen. De reden van beëindiging en de beëindigingdatum worden geverifieerd en de resterende wederzijdse (financiële) verplichtingen worden vastgesteld. Daarna wordt het recht op vakantiegeld bepaald en, eventueel na verrekening van vorderingen (art. 6:127 van het BW), uitbetaald.

 

Beëindigingsonderzoeken ingevolge het Bbz vinden plaats binnen 6 maanden nadat de onderneming is beëindigd. Als sprake is van een openstaande rentedragende geldlening, wordt beoordeeld of het bedrijf wel of niet verwijtbaar is beëindigd.

 

Het komt voor dat tijdens de uitkeringsduur een of meerdere vorderingen ontstaan op een uitkeringsgerechtigde. Dit kunnen geoorloofde vorderingen zijn (bijvoorbeeld leenbijstand voor inrichtingskosten of vorderingen ingevolge het Bbz), maar ook fraudevorderingen. In de ‘Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet 2015’ is beschreven hoe de betaling c.q. afbetaling van deze vordering verloopt.

 

Onderzoek debiteuren lopende uitkeringen: De aflossing vindt plaats via inhouding op de uitkering.

 

Onderzoek debiteuren beëindigde uitkeringen: Tijdens het beëindigingonderzoek komt vast te staan of er nog openstaande vorderingen zijn. De consulent stelt zo nodig de terugvordering vast en verwerkt dit, samen met de betaling c.q. afbetalingsregeling in de beschikking.

3.4 A

In die situaties waarin volledige aflossing plaatsvindt binnen de termijnen van kwijtschelding verwerkt de consulent het aflossingsbedrag in de (terugvorderings-)beschikking. De uitkeringsadministratie boekt maandelijks de aflossingen. Bij een eerste verzuim vanuit de zogenoemde verplichtingenadministratie volgt automatisch een herinneringsbrief en bij een tweede verzuim volgt automatisch een aanmaning. Dit wordt gemonitord door de medewerker terugvordering en verhaal. Bij een derde verzuim wordt automatisch een werkproces voor de medewerker terugvordering en verhaal aangemaakt. Van daaruit benadert de medewerker terugvordering en verhaal de debiteur nogmaals persoonlijk en wordt de debiteur zo nodig in gebreke gesteld. De medewerker terugvordering en verhaal draagt zorg voor de (verdere) invordering.

3.4 B

In die situaties waarin geen volledige aflossing plaats kan vinden plant de consulent daartoe op een termijn van 2 maanden na datum beëindigingsrapportage een debiteurenonderzoek voor de medewerker terugvordering en verhaal. In afwachting van dit onderzoek wordt de aflossingsverplichting voorlopig vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De medewerker terugvordering en verhaal voert binnen zijn/haar werkproces een draagkrachtonderzoek uit en zal zo nodig een nieuw aflossingsbedrag vaststellen. De controle op aflossing vindt plaats als onder 3.4 A.

 

In de situatie dat een vordering niet binnen de termijnen van kwijtschelding wordt afgelost vindt tevens jaarlijks een draagkrachtonderzoek plaats. Dit wordt uitgevoerd door de medewerker terugvordering en verhaal.

3.5 Rechtmatigheidscontrole verhaal

Bij een aanvraag moet de consulent de mogelijkheid tot verhaal van bijstand onderzoeken. Bij een causaal verband tussen de noodzaak om bijstand aan te vragen en de verbreking van de samenwoning/de buitenhuwelijkse relatie, van het huwelijk of van het geregistreerd partnerschap moet de consulent direct de onderhoudsplichtige aanschrijven betreffende zijn onderhoudsplicht en een inlichtingenformulier draagkracht bijvoegen. Het verhaalsdossier moet dan worden overgedragen aan de medewerker terugvordering en verhaal. Hij/zij stelt de feitelijke verhaalsplicht (incl. verhaalsbijdrage) vast en deelt dit de onderhoudsplichtige mede in een beschikking. De controle op betaling geschiedt conform B in de paragraaf debiteurenonderzoek. Een draagkrachtonderzoek vindt jaarlijks plaats.

3.6 Overige controlemiddelen

Aanvullend huisbezoek

Als tijdens klantcontacten fraudesignalen aan de het licht komen kan een huisbezoek meerwaarde hebben. Huisbezoeken lenen zich goed voor situaties waarbij twijfel bestaat over het feitelijk verblijf op het aangegeven adres of de gezinssituatie. De meerwaarde van het af te leggen huisbezoek wordt bepaald door de consulent. De consulent moet altijd de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid stellen om op een minder ingrijpende wijze dan een huisbezoek de fraudesignalen te weerleggen. Bij het afleggen van de huisbezoeken zal te allen tijde het ‘Protocol huisbezoek’ van het Kenniscentrum Handhaving en Naleving van de VNG worden gevolgd om de privacyregels in acht te nemen.

Aanvullend internetonderzoek

Bij fraudesignalen kan ook gebruik worden gemaakt van een zogenaamd internetonderzoek. Ook hier bepaalt de individuele situatie of dit middel wordt ingezet. Ook voor internetonderzoek heeft het Kenniscentrum Handhaving en Naleving van de VNG een protocol ontwikkeld. Dit protocol zal worden gevolgd.

Handhaving en Sociale Recherche

De gemeenten van het samenwerkingsverband kopen bij de gemeente Haarlem jaarlijks uren in voor handhaving en sociale recherche.

 

Met Haarlem is afgesproken dat een deel van de uren kan worden besteed aan risico-inventarisatie bij de poort en internetonderzoeken, als hieraan behoefte is.

4 Zo nodig daadwerkelijk sanctioneren

Als fraude niet wordt bestraft, verliest het handhavingsbeleid aan geloofwaardigheid. Wie fraudeert, moet daarom worden gestraft. Het sanctioneren bestaat uit het toepassen van een maatregel of bestuurlijke boete bij verwijtbaar gedrag, het terug- en invorderen van onterecht verstrekte uitkering en (bij fraude boven € 50.000) het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie. Net als de meeste gemeenten wordt een lik-op-stukbeleid gehanteerd. Een snelle controle, opsporing, afhandeling en toepassing van sancties versterken de effecten: Misbruik wordt tegengegaan en het afschrikeffect wordt vergroot.

 

Vastgesteld door het college op 17 maart 2020.

Naar boven