Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2020, 12201 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2020, 12201 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent havenverordening (Havenverordening Rotterdam 2020)
1 Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:
ontvangst van scheepsafval en ladingresiduen: de ontvangst van scheepsafval en ladingsresiduen door een vaste, drijvende of mobiele voorziening die is ingericht voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen als omschreven in Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad, of zoals nadien gewijzigd of herzien;
plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
scheepsafval: afval, met inbegrip van sanitair afval, en residuen, niet zijnde ladingresiduen, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van een zeeschip en vallen onder het toepassingsgebied van de bijlagen I, IV, V en VI van MARPOL 73/78, en ladinggebonden afval zoals omschreven in de Guidelines voor de uitvoering van bijlage V van MARPOL 73/78;
schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een duwbak, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
Artikel 1.6 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Het college kan de toestemming weigeren, wijzigen of intrekken als:
3 Paragraaf 3 Ordening en gebruik van de haven
Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen
Het college kan gebieden aanwijzen waar bepaalde categorieën van schepen zich niet mogen bevinden, daaronder begrepen het nemen van ligplaats. Het college kan in de aanwijzing periodes aangeven waarbinnen de aanwijzing van toepassing is.
Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen
Een schip mag alleen met hulpmiddelen omhoog worden gebracht, als het schip zich bevindt in een gebied dat door het college hiervoor is aangewezen.
Artikel 3.8 Overlast aan schepen
Alleen rechthebbenden mogen een schip vasthouden, zich daarop bevinden of een schip losmaken.
Artikel 3.9 Melding bedrijfsstoring, gebrek, schade of aanvaring
Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, dan wel een aanvaring worden direct aan de havenmeester gemeld.
4 Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.3 Gevaar, schade of hinder opleverende schepen
Het college kan als naar zijn oordeel een schip mogelijk gevaar, schade of hinder, of verstoring van de ordening in of in de omgeving van de haven veroorzaakt of kan veroorzaken dan wel de veiligheid in gevaar brengt of kan brengen:
Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden
Het college kan ligplaatsen aanwijzen waar het is toegestaan met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten.
Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet
Een schip geladen met bulklading in vaste vorm, waarbij de lading is ontsmet, mag alleen ligplaats nemen of zich op een ligplaats bevinden, als:
Artikel 4.8 Vergunning ontvangst afval zeeschepen
De ontvangst van scheepsafval en ladingresiduen van zeeschepen mag alleen als de ontvangstvoorziening beschikt over een vergunning van het college.
Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening
Een mobiele ontgasvoorziening mag alleen dampen van ladingrestanten van een tankschip ontvangen als zij beschikt over een vergunning van het college.
Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen
Ladingtanks of sloptanks van een binnentankschip, leeg van stoffen als bedoeld in ADN nummer 7.2.3.7.1.3 (niet T-stoffen) mogen in afwijking van het eerste lid overeenkomstig het gestelde in paragraaf 7.2.3.7 van het ADN open worden schoongemaakt of geventileerd op de daartoe door de havenmeester aangewezen locaties.
Artikel 4.12 Langszij liggen tijdens het open schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van zeetankschepen
Langs een zeetankschip waarvan ladingtanks vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of als laatste hebben bevat en open worden schoongemaakt of geventileerd, mogen aan elke zijde:
Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen
In afwijking van artikel 5.4, eerste lid, mag een binnentankschip ook buiten een petroleumhaven ligplaats nemen als:
6 Paragraaf 6 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Artikel 6.1 Overslag gevaarlijke stoffen op boeienspan of palenligplaats
Het is verboden op een boeienspan of een palenligplaats gevaarlijke stoffen over te slaan, intern te verpompen, te verplaatsen of te mengen in afwijking van hetgeen op grond van artikel 11.5.1, onder c, door de exploitant van de boeienspan of palenligplaats is aangegeven.
Artikel 6.2 Controlelijst bij de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
De directe overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen tankschepen onderling of de overslag tussen een zeetankschip en een inrichting mag alleen plaatsvinden als voor de betreffende activiteit de controlelijst als bedoeld in de ISGOTT, StSTGP of ISGINTT overeenkomstig het bepaalde in de hiervoor bedoelde controlelijst door de betrokken partijen is ingevuld en ondertekend.
Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk
7 Paragraaf 7 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen
Een schip dat geladen is met een in bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof in verpakking mag alleen ligplaats nemen binnen een in bijlage 2 genoemde afstand van de stuwpositie van de gevaarlijke stof tot een woonconcentratie als wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage 2 opgenomen bepalingen.
8 Paragraaf 8 Bunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen
Artikel 8.3 Invulling minimum eisen aan bunkervergunning
Het college kan bepalen dat voor bepaalde brandstoffen of energiebronnen voor de aanvraag voor de vergunning aanvullende gegevens worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de bunker- of debunkeractiviteiten die het bedrijf uitvoert.
Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren
Het college kan beperkingen stellen aan het aantal, de locatie en het type schepen dat mag afmeren langszij een schip dat gebunkerd of gedebunkerd wordt met door het college aangewezen brandstoffen of soorten energiebronnen.
Artikel 8.6 Eisen aan hulpstoffenvergunning
Het college kan bepalen dat voor bepaalde hulpstoffen voor de aanvraag van de vergunning aanvullende gegevens moeten worden overgelegd. Deze aanvullende gegevens staan in verband met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het derde lid en kunnen verband houden met een audit die het college kan houden voor de activiteiten die het bedrijf uitvoert voor het van of aan boord brengen van hulpstoffen.
Artikel 11.1.1 Begripsbepaling
In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Meetbrievenwet 1981.
Artikel 11.1.2 Keuring van schepen
Indien een schip voldoet aan het bepaalde in artikel 11.2.4, eerste lid, onder a, onderdeel 2, of paragraaf 12 wordt door een inspecteur die gekwalificeerd is om keuringen uit te voeren voor een door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat erkende instelling of persoon voor het keuren van binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid verstrekt. De verklaring wordt, in afschrift, aan de havenmeester overgelegd.
Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning
Voor zover het het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning betreft, kan het college van het in het eerste lid, onderdeel a, en onderdeel b, voor zover het betreft het in bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit, bepaalde ontheffing verlenen.
Afdeling 2 Het vast- en losmaken van schepen
Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen
Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:
aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel, en;
Afdeling 3 Personenvervoer over water
Artikel 11.3.2 Communicatievaren
Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
Afdeling 4 Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen
Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf:
Afdeling 5 Exploitatie van een boeienspan of een palenligplaats
Artikel 11.5.1 Exploitatie van een boeienspan of een palenligplaats
Het is de exploitant van een boeienspan of een palenligplaats verboden op deze boeienspan of deze palenligplaats gevaarlijke stoffen over te slaan, over te laten slaan, te behandelen of te laten behandelen, tenzij:
12 Paragraaf 12 Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer
In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel.
Artikel 12.15 Voldoende uitzicht
Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige vaart.
Artikel 12.19 Vloeibaargasinstallatie
Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum niet overschrijden.
13 Paragraaf 13 Schone motoren binnenschepen
Artikel 13.2 Waar geldt deze paragraaf
Deze paragraaf is niet van toepassing op Rijksvaarwegen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft hier geen jurisdictie, gezien de specifieke bepalingen in deze paragraaf.
Artikel 13.3 Verbod voor binnenschepen in de haven
Het is vanaf 1 januari 2025 verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.
Artikel 14.1 Verplichting om regels na te leven
De bij of krachtens deze verordening opgenomen regels en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen moeten worden nageleefd. Het overtreden van deze regels en voorschriften levert een strafbaar feit op.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 1.8, artikel 1.9, paragraaf 6 en paragraaf 8 de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Wetboek Strafvordering, van de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehaven, belast.
Artikel 14.4 Binnentreden van woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
15 Paragraaf 15 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 15.1 Wijzigingen in andere regelgeving
Artikel 5.23a van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 komt te luiden:
Artikel 5:23a Toepassingsbereik
Deze afdeling, met uitzondering van de artikelen 5:29 (reddingsmiddelen), 5:30 (Veiligheid op het water) en 5:30a (Zwemmen en baden elders dan in zee), is niet van toepassing in de haven als bedoeld in artikel 1.2, in samenhang met artikel 1.1 van de havenverordening Rotterdam 2020.
Artikel 15.2 Intrekking oude regelgeving
De Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 november 2019.
De griffier,
M.J.E.M. van Dam
De voorzitter,
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 31 december 2019 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
BIJLAGE 1 van de Havenverordening Rotterdam 2020
De in artikel 4.11 en artikel 6.3 van de Havenverordening Rotterdam 2020 bedoelde stoffen zijn:
Bijlage 2 als bedoeld in artikel 7.1 van de Havenverordening Rotterdam 2020
Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten beschouwing gelaten. De totale hoeveelheden van klasse 1 mogen de hoeveelheden zoals genoemd in de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen niet worden overschreden.
Bijlage: Toelichting op de Havenverordening Rotterdam 2020
Verhouding tot andere regelgeving
De bepalingen in de Havenverordening zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving, zoals rijksregelgeving, in het bijzonder het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling melding en communicatie scheepvaart, de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Europese regelgeving, zoals het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren.
Hieronder is de artikelsgewijze toelichting opgenomen. Niet alle artikelen hebben een toelichting, alleen de artikelen die een toelichting behoeven zijn toegelicht.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
De begrippen die in de Havenverordening worden gebruikt en uitleg behoeven, zijn ondergebracht in artikel 1.1. Daarbij is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij definities in nationale en internationale regelgeving.
Hieronder volgt een toelichting op een aantal begrippen.
De definitie van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de indeling vanuit de internationale vervoerswetgeving, waarbij het criterium veiligheid tijdens het vervoer en behandeling wordt gehanteerd. Gevaarlijke stoffen zijn alle stoffen zoals genoemd in deze definitie opgesomde vervoerswetgeving.
Het onderscheid tussen gevaarlijke en schadelijke stoffen (zie hieronder) is voor de toepassing van diverse artikelen in deze verordening van belang. Een als lading vervoerde stof kan louter gevaarlijk zijn, louter schadelijk, in de zin van verontreinigend voor het mariene milieu, of zowel gevaarlijk als schadelijk. Vervoerde eetbare olie in bulk in een tanker is bijvoorbeeld een schadelijke, maar géén gevaarlijke stof. Vervoerde benzine in bulk in een tanker is zowel een schadelijke als gevaarlijke stof, terwijl benzine vervoerd in een tankcontainer alleen een gevaarlijke stof is.
Hier wordt gedefinieerd wat onder het begrip “haven” valt. Dit begrip moet in samenhang met artikel 1.2 van de Havenverordening worden gelezen.
Onder het begrip "havenmeester" wordt de publiekrechtelijke, door het college aangewezen havenmeester verstaan, dat wil zeggen de autoriteit die in de haven toeziet op de ordening, het milieu en veiligheid, voor zover deze gemandateerde taken heeft of op basis van de Havenverordening de bevoegdheid zelf heeft.
Een zodanige atmosfeer dat bij vermenging met lucht geen explosief mengsel kan ontstaan, waarbij het volumepercentage zuurstof en koolwaterstofgas voldoet aan de relevante IMO verplichtingen.
De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. De begripsbepalingen "kapitein" en "schipper" zijn van belang voor artikel 1.3 waarin de is opgenomen dat de bepalingen van deze verordening (in principe) van toepassing zijn op de schipper of kapitein, tenzij een ander als normadressaat is aangewezen.
Zowel nationaal als internationaal worden regels gesteld die het ontgassen van ladingtanks met gevaarlijke dampen naar de atmosfeer de komende jaren beperken. Schepen dienen hun ladingtanks dan op een andere wijze van hun gevaarlijke dampen te ontdoen. Dit zal via een ontgasvoorziening moeten plaatsvinden.
Deze ontgasvoorziening kan zowel op een vaste locatie als op een mobiele locatie (bijvoorbeeld op een schip) plaatsvinden. Voor ontgasvoorzieningen die niet onder een omgevingsvergunning van een inrichting vallen kan het de havenmeester een vergunning verlenen.
Open schoonmaken en gesloten schoonmaken
In de verordening wordt onderscheid gemaakt in het open en gesloten schoonmaken. Hiervoor is gekozen om in de artikelen over het schoonmaken van ladingtanks duidelijk te maken wanneer dampen van bepaalde gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer mogen worden geventileerd.
In deze begripsomschrijving wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college, zoals voorheen het geval was, deze stoffen niet nader aan te wijzen.
"Scheepsafval" is gedefinieerd als het afval van een schip, dat ontstaat tijdens de reguliere bedrijfsvoering van een schip. Specifiek zijn vermeld: olie-afval uit de machinekamer, huishoudelijk afvalwater, huisvuil, klein gevaarlijk afval en ozon aantastende stoffen, die voorkomen in bijvoorbeeld oude brandblussers. Daarnaast bevat het begrip "scheepsafval" ook ladinggebonden afval, zoals stuwhout en verpakkingsmateriaal. Ladingresiduen, zowel droog als nat, zijn stoffen die achterblijven na lossing van de lading en vallen niet onder deze definitie.
Ten aanzien van het begrip "zeeschip" wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (de zogenaamde binnen-buitenschepen), op grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.
Artikel 1.2 Waar gelden deze regels
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed.
Artikel 1.3 Op wie is deze verordening van toepassing
De bepalingen van deze verordening zijn (in principe) van toepassing op de schipper of kapitein. In enkele artikelen in de verordening is expliciet bepaald dat "een ieder" zich aan dat voorschrift dient te houden (bijvoorbeeld het artikel dat niet-rechthebbenden verbiedt om een schip vast te houden, of de mogelijkheid voor een ieder om werkzaamheden aan een schip te verrichten).
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen
Overtredingen bij of krachtens deze verordening kunnen worden bestraft. Dat geldt ook voor overtreding van de aan een toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.
Een toestemming die wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. De termijn is vermeld in de ontheffing en hangt samen met de aanvraag. Een toestemming kan worden verleend voor de maximale duur van vijf jaar. In het tweede lid is bepaald dat de erkenning voor een bootliedenorganisatie voor onbepaalde duur kan worden verleend.
Het college kan in spoedeisende gevallen een ontheffing mondeling verlenen voor een eenmalige gedraging of handeling. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
Artikel 1.9 Ontheffing en vrijstelling van geboden en verboden
In de verordening en het reglement zijn in de artikelen zelf geen ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheden opgenomen. Er wordt volstaan met deze algemene mogelijkheid om ontheffing of vrijstelling te verlenen voor de verboden en geboden in de verordening. Deze mogelijkheid is niet beperkt. Voorwaarde is wel dat de aanvrager aannemelijk maakt dat de voorwaarden zoals die in dit artikel vermeld zijn, worden gewaarborgd, en niet het college.
Artikel 1.10 Melding aan de Havenmeester
Voor welke handelingen een meldplicht geldt, is in verschillende artikelen in deze verordening zelf geregeld. De wijze waarop, wat en wanneer deze melding moet plaatsvinden, wordt geregeld via een apart besluit van de Havenmeester.
Paragraaf 3 Ordening in en gebruik van de haven
Artikel 3.1 Verkeerstekens en bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken
In het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat het college dezelfde tekens gebruikt ten behoeve van de ordening in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl deze verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, ordening en veiligheid). Door nu, middels dit artikel, de borden uit het Bpr verplicht te stellen, ontstaat er uniformiteit in verkeersborden. Alleen de grondslag voor de borden kan dus verschillend zijn.
Artikel 3.2 Aanwijzen gebieden en periodes ligplaatsnemen
Dit artikel regelt in het algemeen dat het college bevoegd is gebieden aan te wijzen waar bepaalde typen schepen zich niet mogen bevinden. Dat kan ook voor een bepaalde periode zijn. Daarvoor zal het nodig zijn besluiten te nemen om bijvoorbeeld pleziervaartuigen uit havenbekkens te weren. In de vorige Havenverordening was dat nog als verbod opgenomen.
Artikel 3.4 Deugdelijk afmeren
In het artikel wordt bewust niet verder omschreven wat onder deugdelijk en veilig afmeren wordt verstaan. Goed zeemanschap en bestaande richtlijnen, zoals de Guidelines on Mooring van Oil Compagnies International Marine Forum geven richting hoe een bepaald type schip dient af te meren en laten de verantwoordelijkheid voor het afmeren in eerste instantie bij de kapitein of de schipper.
In de praktijk komt het voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en waarna wordt overgegaan tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan plaatsvinden, zij het dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen, wordt voorkomen.
In het tweede lid zijn voor zeeschepen minimum lengte-afstanden opgenomen, zodat de kans dat schepen elkaar kunnen raken – bijvoorbeeld door de gevolgen van het tij of door zuiging van langs varende schepen – minimaal is.
Artikel 3.5 Omhoog brengen van schepen
Op grond van dit artikel is het mogelijk een schip omhoog te brengen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In de vorige Havenverordening was een verbod op opvijzelen opgenomen. In verband met onduidelijkheid over het begrip ‘opvijzelen’ is ervoor gekozen de term ‘omhoog brengen’ op te nemen, wat feitelijk dezelfde betekenis heeft als opvijzelen. Tevens is ervoor gekozen de regeling niet meer alleen te laten gelden voor een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object (hierna: werkeiland), maar voor een schip in het algemeen (daaronder vallen ook een booreiland etc.). In de definitiebepalingen zijn de specifieke objecten onder het begrip ‘schip’ opgenomen.
Het college kan gebieden aanwijzen waar dit omhoog brengen mogelijk is. Gebieden kunnen worden aangewezen als daar bijvoorbeeld geen kabels in de grond liggen of andere omstandigheden zijn die dergelijk activiteiten mogelijk maken (veiligheid, onderwater infrastructuur, e.d.).
Indien een schip zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als deze anders worden gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven mag ook niet plaatsvinden als een schip op spudpalen ligt of als het schip gaande wordt gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt (anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren). Reden van het verbod is gelegen in het feit dat gebleken is dat door gebruikers van de haven gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Ook kan het proefdraaien van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven, maar ook het trachten los te komen, indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken.
Het bij- of afdraaien door een schip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade, levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is daarom aanvaardbaar, gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade.
Artikel 3.7 Gebruik van ankers en spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers of spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging van deze voorzieningen. Het college wijst daarom gebieden aan, plaatst verkeerstekens of neemt besluiten met dezelfde strekking als gebleken is dat het gebruik van ankers en spudpalen geen schade toebrengt.
Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen
Het college kan aan een ligplaats een operationele ruimte toewijzen, een in drie dimensies (lengte, breedte en diepte) afgebakend waterperceel, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te voeren.
Het tweede lid spreekt over nautisch gebruik, daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan de wijze waarop een schip moet worden afgemeerd of de kielspeling.
De verantwoordelijkheid voor naleving van het derde lid is neergelegd bij de huurder, erfpachter of eigenaar (= beheerder) van de afmeervoorziening, waar de ligplaats aan ligt, aangezien deze beschikt over de actuele planning van verwachte scheepvaart op de ligplaats en het in zijn macht heeft in te grijpen, aangezien deze rechthebbende is van het desbetreffende stuk water.
In het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt voor bunker- of dienstverlenende schepen om buiten de operationele ruimte hun activiteiten uit te oefenen. Gelet op het relatief kortdurende karakter van deze activiteiten is er voor gekozen om deze bunkerschepen en dienstverlenende schepen een operationele melding aan de havenmeester te laten doen. Deze kan overzien of de operationele ruimte wordt overschreden en zo ja, of dit een knelpunt gaat opleveren in de scheepvaartafhandeling. Voor deze activiteiten is geen toestemming nodig. De melding kan de havenmeester wel aanleiding geven om bijvoorbeeld een aanwijzing te geven om bijvoorbeeld de activiteit uit te stellen.
Artikel 3.12 Maatregelen onttrekking economisch verkeer
Dit artikel is opgenomen in de verordening om te voorkomen dat schepen door de eigenaar worden onttrokken aan het economisch verkeer (worden “opgelegd”), of niet vrijwillig onttrokken worden aan het economisch verkeer, omdat schepen onder beslag worden gelegd of dat schepen een vaarverbod krijgen opgelegd.
Bij een opgelegd schip blijft vaak een minimum aan bemanningsleden aan boord. Dit, om enerzijds te zorgen voor een kostenreductie en om er anderzijds voor te zorgen dat het minimale onderhoud dat aan boord vereist is, plaatsvindt. Bij een schip waarop beslag of een vaarverbod is gelegd, kan ook, vanwege de duur van de maatregel, een deel van de bemanning van boord gehaald worden.
Bij een gevaarlijke situatie in de haven dient in beginsel elk afgemeerd schip te allen tijde in staat te zijn op eigen kracht of met behulp van sleepboten onmiddellijk van ligplaats te veranderen. Daarnaast moet onder meer toegezien worden op een blijvende deugdelijke afmeersituatie.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om doeltreffende maatregelen op te kunnen leggen aan de kapitein, schipper of exploitant van het schip om de ordening, veiligheid of het milieu ten aanzien van het schip en haar omgeving blijvend te waarborgen. Te denken valt aan het voorschrijven van een minimum aan bemanningssterkte.
Artikel 3.13 Voorzieningen in de haven
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk (als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
Paragraaf 4 Veiligheid en milieu in de haven
Artikel 4.1 Verontreiniging en overlast door schepen
Dit artikel is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) geluid- en luchtkwaliteit in de haven. Het in het eerste gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen. Deze handelingen worden geregeld in de milieuwet- en regelgeving.
Het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen is, ter voorkoming van gevaar, schade en hinder van afvalverbrandingsovens voor de omgeving, verboden. Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde inzamelaars.
Artikel 4.2 Verbod gebruik generator, hoofd- en hulpmotor
Dit artikel is opgenomen in het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) geluid- en luchtkwaliteit in de haven. In door het college aan te wijzen gebieden is het verboden om terstond na het afmeren een generator of hoofd- en hulpmotor te gebruiken. Dat zullen meestal gebieden zijn die in of nabij gebieden liggen waar voor deze hinder gevoelige functies (zoals wonen) zijn gevestigd.
In deze gebieden zijn bij de ligplaatsen veelal aansluitingen voor de afname van elektriciteit ten behoeve van de binnenvaart gerealiseerd (walstroom). Er is geen verplichting tot het gebruik van de walstroomaansluiting. Er kan door het afgemeerde schip ook gekozen worden om gebruik te maken van een aan boord aanwezige, schone andere stroomvoorziening, zoals bijvoorbeeld accu's.
Artikel 4.3 Gevaar, schade of hinder opleverende schepen
De Scheepvaartverkeerswet regelt het toelatingsbeleid voor het varende verkeer. Artikel 4.3 regelt een goed havenbeheer en biedt tevens de mogelijkheid om in te kunnen grijpen als schepen ernstig gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de ordening veroorzaken of kunnen veroorzaken.
De te treffen maatregelen kunnen van (min of meer) ingrijpende aard zijn en het kan om een grote variëteit aan maatregelen gaan, afhankelijk wat nodig is. Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van de binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven.
Een veilige toegang is beschreven in o.a. de SOLAS en Arboregelgeving en de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen. Hierin staat beschreven wat onder een veilige toegang wordt verstaan.
Het tweede lid maakt een uitzondering voor binnenvaartschepen. Een toegang kan tijdens het laden of lossen juist meer onveiligheid creëren. Wanneer een binnenvaartschip voor korte duur afmeert, bijvoorbeeld tijdens het bunkeren, auto afzetten, is het niet nodig om een veilige toegang op te zetten.
Artikel 4.5 Verrichten van werkzaamheden
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden vaak aan boord verricht door de eigen bemanning, door een reparatiefirma of door werknemers van de stuwadoor. Het verrichten van reparaties kan gevaren met zich meebrengen. Het artikel richt zich tot een ieder.
Om te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur buiten een werf of herstellingsinrichting ten hoogste zeven dagen aaneengesloten mag duren, dus niet in parten van een of meer dagen. Dat zou niet handhaafbaar zijn. Het eerste lid is ook van toepassing op de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan zeven dagen. Verder is het verbod van open vuur en vonkvorming en het bedrijfsklaar hebben van een schip in het petroleumhavengebied, dat elders is geregeld, onverkort van kracht bij het verrichten van werkzaamheden.
Onder het in het tweede lid bedoelde tankschip wordt tevens begrepen een combinatietankschip, dat is omgebouwd tot bulkcarrier en nog slechts geschikt is voor het vervoer van droge lading. In de praktijk is gebleken dat in deze van scheepstype veranderde schepen restanten van voormalig vervoerde vloeibare lading achter kunnen blijven die bij het uitvoeren van werkzaamheden met vuur kunnen leiden tot ongewenste gevaarlijke situaties.
Werkzaamheden aan een LNG-installatie zijn toegestaan met een ontheffing waaraan voorwaarden worden gesteld om de ordening en (milieu) veiligheid te waarborgen. Dergelijke werkzaamheden kunnen zoveel gevaar met zich meebrengen dat een enkele melding niet volstaat.
Sloopwerkzaamheden zijn geregeld in het vierde lid. Met slopen wordt bedoeld het demonteren van de scheepsconstructie. Sloopwerkzaamheden zijn specifieke werkzaamheden zijn die niet op het herstel van het schip zijn gericht.
De in het eerste lid opgenomen bevoegdheid ziet op het aanwijzen van ligplaatsen voor schepen die in Nederland worden behandeld met een ontsmettingsmiddel. Het ontsmetten van schepen in Nederland wordt geregeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Artikel 4.7 Lading die in het buitenland is ontsmet
Dit artikel is van toepassing op schepen die de haven aandoen en in het buitenland zijn beladen met aldaar of tijdens de reis ontsmette lading,
Schepen met losgestorte bulklading die nog een te hoge concentratie ontsmettingsmiddel hebben in de lading dienen, wanneer zij de haven inkomen, te handelen overeenkomstig het door het college vastgestelde plan van aanpak. Dit plan van aanpak beschrijft, gedurende de periode dat de lading onvoldoende vrij is van ontsmettingsmiddelen, de te treffen maatregelen om met name de veiligheid en het milieu op het schip en voor de omgeving te waarborgen.
Artikel 4.8 Vergunning ontvangst afval zeeschepen
Het gebruik van een ontvangstvoorziening voor schepen is geregeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Op basis van deze wet kan de havenmeester ontvangstvoorzieningen aanwijzen. Daarin voorziet deze bepaling. Drie groepen van bedrijven kunnen in aanmerking komen voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).
Uit de Memorie van Toelichting van de Wvvs blijkt dat een overlap met de vergunningvereiste voor een inzamelvergunning conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door de wetgever ongewenst wordt geacht. De wetgever heeft bij de wijziging van de Wvvs uitdrukkelijk de keuze gemaakt om beantwoording van de vraag welke personen scheepsafvalstoffen mogen inzamelen, over te laten aan de regeling neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Alleen bedrijven die beschikken over een op deze wet gebaseerde vergunning zijn gerechtigd tot het inzamelen van afvalstoffen van zeeschepen. De havenbeheerder kan wel gebruik maken van het instrument vergunning teneinde nadere voorschriften te kunnen geven aan bedrijven die scheepsafvalstoffen inzamelen in de haven. Dit betreffen operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven.
Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen (een vergunning heeft gekregen) voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.
De vergunning die is neergelegd in de Havenverordening heeft dus een ander oogmerk en een aanvullend karakter op de inzamelvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 4.9 Minimum eisen vergunning ontvangst afval zeeschepen
In de Europese verordening (EU) 2017/352 zijn de eisen vastgesteld voor het vergunnen van bedrijven met een afvalontvangstvoorziening. Deze eisen die de haven stelt aan de vergunning worden opgenomen in deze verordening.
Artikel 4.10 Vergunning mobiele ontgasvoorziening
Mobiele ontgasvoorzieningen die op het water hun diensten verlenen aan schepen en niet onder een omgevingsvergunning vallen mogen dit alleen doen met een vergunning van het college. De eisen die het college stelt aan door dergelijke bedrijven gebruikte ontgasvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan bij de eisen die voor een walinstallatie worden gehanteerd.
Mobiele ontgasvoorzieningen die op de wal staan vallen onder de omgevingsvergunning van het betreffende walbedrijf.
Artikel 4.11 Schoonmaken en ventileren van ladingtanks of sloptanks van tankschepen
Dit artikel regelt in zijn algemeenheid het veilig en milieuverantwoord schoonmaken van tanks, inclusief het gebruik van een ontgassingsinstallatie. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het openen van de ladingtanks of sloptanks is toelaatbaar.
In het eerste lid, onder b, wordt geregeld dat de zogenaamde stankstoffen uit bijlage 1 en die niet onder het bepaalde onder a en c vallen, verboden zijn open schoon te maken.
In het vierde lid onder a wordt geregeld dat ventileren onder de 10% LEL is toegestaan. Met dit percentage wordt aangesloten bij de bepalingen uit het ADN en het CDNI.
In het zevende lid is in zijn algemeenheid bepaald dat het schoonmaken van stoffen (als bedoeld in artikel 4.11 in het eerste en vierde lid), hetgeen mede inhoudt het openen of ventileren van deze ruimtes na het schoonmaken, door het college kan worden beperkt of verboden, indien atmosferische omstandigheden dit noodzakelijk maken. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de havenmeester en de milieuautoriteiten op basis van afgegeven weercodes.
Artikel 5.2 Toegelaten schepen in de petroleumhaven
In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de petroleumhavengebieden alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten.
Onderdeel f bepaalt dat schepen (in het algemeen, niet specifieke schepen) het petroleumhavengebied mogen doorvaren, indien dat noodzakelijk is om hun bestemming te bereiken. Voorwaarde hierbij is dat ze ruim afstand houden ten opzichte van andere in de petroleumhaven verblijvende schepen en de kortste weg kiezen zonder (onnodig) te stoppen.
Artikel 5.3 Verbod open vuur, roken en vonkvorming
Deze verboden betreffen activiteiten die niet passen in aangewezen petroleumhavens.
Open vuur en roken, waaronder elektrische sigaretten aan boord in een petroleumhaven zijn verboden.
Artikel 5.5 Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen
De artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 hebben hetzelfde onderwerp, maar hebben betrekking op verschillende soorten schepen. Gelet op het verschillende karakter van de schepen (constructie en (hoeveelheid) lading) zijn verschillende voorwaarden per soort schip van toepassing verklaard.
Artikel 5.6 Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen
Zeetankschepen mogen alleen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld onder het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig.
Artikel 5.7 Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen
Combinatietankschepen mogen alleen ligplaats nemen buiten een petroleumhaven ligplaats nemen wanneer wordt voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld in het eerste lid. De verklaring van een gasdeskundige is dus altijd nodig.
Paragraaf 6 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Artikel 6.2 Controlelijst bij de overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen met een zeetankschip of tussen tankschepen plaatsvindt, moeten de voor de overslag verantwoorde personen (op een (zee)tankschip de kapitein/schipper en voor de inrichting de exploitant) een controlelijst nalopen en invullen. De hier bedoelde controlelijst is opgenomen in de International Safety Guide for Oiltankers and Terminals, (ISGOTT) die wordt uitgegeven door de International Chamber of Shipping (International Association of Ports and Harbors (IAPH), de International Safety Guide for Inland Navigation Tank-barges and Terminals (ISGINTT) of de Ship to Ship Transfer Guide for Petroleum(StSTGP). Er wordt niet verwezen naar een specifieke uitgave van deze richtlijnen. Er wordt altijd volgens de laatste uitgaven gehandeld.
Deze internationaal bekende controlelijsten worden wereldwijd gebruikt voor overslag van en naar een schip. Voordeel van het gebruik van deze internationaal bekende controlelijsten is dat de verantwoordelijke partijen in de zee- en binnentankvaart en de inrichtingen met het gebruik bekend zijn en de laatste versie altijd bekend is én gebruikt moet worden.
De partijen zijn verplicht volgens de controlelijsten te werken nadat de lijst is ondertekend.
Artikel 6.3 Overige regels voor overslag van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk
Dit artikel regelt in zijn algemeenheid de veilige en milieuverantwoorde behandeling van genoemde stoffen. Het beperken van emissies maakt een belangrijk onderdeel uit van dit artikel.
Overigens geldt voor dit gehele artikel het uitgangspunt dat het schip centraal staat, waarvoor de bepalingen uit dit artikel gelden. Daarbij maakt het niet uit of het schip is afgemeerd op bijvoorbeeld een openbare ligplaats of aan een afmeervoorziening, die behoort tot een ligplaats van een inrichting, waarvoor een omgevingsvergunning geldt.
De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in dit reglement is voor dat type overslag niet nodig.
Als overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen tussen schepen plaatsvindt, moet dat met gebruik van een dampretourleiding. De International Bulk Chemical Code schrijft aan zeetankschepen voor dat voor het vervoer van bepaalde stoffen een tank met dampretouraansluiting op het schip aanwezig moet zijn. Het ADN bepaalt voor binnentankschepen dat bepaalde stoffen gesloten vervoerd moeten worden. In deze internationale regelingen is echter niet expliciet voorgeschreven dat bij overslag een dampretourleiding moet worden gebruikt. De milieuveiligheid in de haven is erbij gebaat wanneer de betreffende leidingen tijdens overslag van deze gevaarlijke of schadelijke stoffen worden gebruikt en om die reden wordt het gebruik ervan verplicht gesteld in het vijfde lid.
De leidingen moeten dan gebruikt worden ter voorkoming van met name stankoverlast of risico voor de omgeving vanwege hun schadelijke aard. De laatste categorie waarvoor het gebruik van dampretourleidingen verplicht is gesteld, is de categorie van vluchtig organische stoffen. Ook in de afzonderlijke vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van de inrichtingen (aan de wal) die milieugevaarlijke stoffen behandelen, wordt gesloten behandeling van deze stoffen verplicht gesteld door de vergunningverlener.
Ook de andere bepalingen in dit artikel zijn erop gericht de aanwezige risico’s te beheersen.
Paragraaf 7 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen
Geregeld is dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in de bijlage 2 genoemde gevaarlijke stof ligplaats te nemen binnen een in de bijlage genoemde afstand van een woonconcentratie. De afstand wordt bepaald vanaf de stuwpositie van de gevaarlijke stoffen aan boord van het schip.
Het eerste lid heeft betrekking op alle schepen, het tweede lid op alleen zeetankschepen.
Paragraaf 8 Bunkeren en van of aan boord brengen van hulpstoffen
In hoofdstuk 8 zijn de regels opgenomen voor de energievoorziening aan boord van schepen. De ontwikkelingen in de toepassing van (duurzame) energie in de scheepvaart gaan snel. In dit hoofdstuk is daar rekening mee gehouden door de brandstoffen niet meer specifiek te benoemen. Op die wijze zijn de artikelen toekomstbestendig.
De haven wil een bijdrage leveren aan een schoon milieu. Dit gebeurt door eisen te stellen aan de leveranciers van bijvoorbeeld nieuwe schone brandstoffen door middel van een bunkervergunning of een hulpstoffenvergunning. De vergunningen zijn hiermee in lijn met de minimum-eisen die de Europese zeehavenverordening hier voorschrijft.
Het zesde lid staat onder voorwaarden gelijktijdige operationele handelingen tijdens het LNG-bunkeren toe.
Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een LNG bunkering, zoals ladinghandelingen, bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s opleveren. Binnen de ISO TS 18683 guidelines for systems and installations for supply of LNG as fuel to ships en diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen verantwoord zijn als er een risico-assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden. Het resultaat van de risico-assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde operationele documentatie, zoals het bunker managementplan, voor het LNG aangedreven schip. De bij de bunkering betrokken partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven. Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het LNG-bunkeren plaatsvinden.
Artikel 8.4 Regels schepen langszij bij bunkeren
In artikel 8.4 kan het college beperkingen stellen aan schepen die langszij een schip afmeren dat aan het bunkeren is. Met dit artikel kunnen de risico’s die (toekomstige) energiedragers en brandstoffen tijdens het bunkeren voor de afmerende schepen met zich meedragen worden beheerst.
Afdeling 1 Algemene toelichting
In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van schepen en personen vervoer in de haven.
Artikel 11.1.1 Begripsbepaling
Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan:
96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig aan de constructie-waterlijn worden genomen.
Artikel 11.1.2 Keuring van schepen
In paragraaf 11 van deze verordening worden technische eisen gesteld aan vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen.
In het eerste lid is bepaald dat inspecteurs die verbonden zijn aan de keuringsinstellingen die door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen, eveneens dienstverlenende schepen als bedoeld in artikel 11.2.4, eerste lid, onder a, onderdeel 2, of paragraaf 12, voor de vaart in de haven, mogen keuren en hiervoor een verklaring van deugdelijkheid afgeven. Op die manier is het niet langer nodig een erkenningsbesluit van keuringsinstellingen door het college vast te stellen. Er mag worden verondersteld dat deze personen die werkzaam zijn of werkzaamheden verrichten voor een door de Minister erkende instelling, ook voor het keuren van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn.
Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning
In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en worden gebruikt voor het communicatievaren en het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn gekeurd overeenkomstig artikel 11.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.
De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.
In het vierde lid is opgenomen dat het college ontheffing kan verlenen van het vereiste van de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 11.1.3 verlenen.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een ontheffing in de havens komen.
Afdeling 2 Algemene toelichting
Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen.
Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen
Dit artikel bevat het algemene verbod tot het verrichten van diensten van een bootman. Schepen groter dan 75 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen van 75 meter of kleiner die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden vast- en losgemaakt. Deze grens van 75 meter hangt samen met voorschriften voor loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods: op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de haven zijn schepen met een lengte van 75 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de plaats in de haven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten. De mogelijkheid om vast te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn. Voorkomen moet worden dat ruimte wordt geboden voor situaties waarbij de bemanning op de kade achterblijft, het schip losmaakt en vervolgens met de auto naar de nieuwe ligplaats gaat om het schip vast te leggen. Het toestaan van mogelijkheden om “met eigen bemanning los en vast te maken” zou immers kunnen leiden tot het ontstaan van semi-roeiersmaatschappijen, zonder daartoe opgeleid personeel, met als gevolg veiligheidsrisico’s en onbeheersbaarheid van het logistieke scheepsafwikkelingsproces (beschikbaarheid loodsen en slepers). Voorts werkt een dergelijke verruiming onderbemand varen in de hand en bestaat het gevaar dat de bemanningsleden de afmeerlocatie niet tijdig zullen bereiken. Bovendien zou het beschikbaarheids- en kwaliteitsniveau van de bootmannen kunnen worden aangetast.
In het derde lid is een bevoegdheid voor het college opgenomen ontheffing te kunnen verlenen van het in het eerste lid, van artikel 11.2.1 opgenomen verbod tot het verrichten van de diensten bootman.
De uitzondering die wordt gemaakt ziet op exploitanten van veerverbindingen die hoogfrequent de haven aandoen. Op deze veerverbindingen wordt gebruik gemaakt van roll-on-roll-offschepen. Deze schepen zijn goed manoeuvreerbaar en meren af op vaste en veilige afmeerplaatsen. Onder ‘hoogfrequent’ wordt verstaan een frequentie in de door exploitant vastgestelde dienstregeling van minimaal eenmaal per 48 uur. De kapitein en de bemanning van deze roll-on-roll-offschepen hebben – als gevolg van de hoge aanloopfrequentie – voldoende routine ontwikkeld om deze schepen, onder verschillende omstandigheden, veilig te kunnen los- en vastmaken. Ook het met deze taak belaste personeel aan de wal beschikt - vanwege de hoge frequentie - over voldoende routine. Daarnaast is bepaald dat het moet gaan om roll-on-roll-offschepen die afmeren binnen een vaste afmeerconfiguratie. Vanwege de laad- en losklep is op de afmeerplaats van deze schepen een speciale voorziening (de ramp) aangebracht, als gevolg waarvan er altijd op exact dezelfde plek wordt gemeerd. Vanwege de ramp is er voor het roll-on-roll-offschip altijd voldoende ruimte om af te meren. De afmeerlijnen hebben een vaste volgorde en plaatsing. Als gevolg van deze afmeerconfiguratie is het afmeerproces sterk vereenvoudigd en bestaan er minder veiligheidsrisico’s.
In onderdeel c van het derde lid van artikel 11.2.1. is ten slotte bepaald dat exploitant van de veerverbinding over een “ferry-mooring safety procedure” moet beschikken. Deze procedure wordt ter vaststelling voorgelegd aan het college alvorens een ontheffing wordt verleend.
Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman
Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder toekenning van de betreffende registratiecode CREBO, met goed gevolg hebben afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet hij zijn aangesloten bij een erkende bootliedenorgansatie.
In het tweede en het derde lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten. Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel, teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie kunnen worden vast of losgemaakt. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan bootlieden.
Artikel 11.2.4 Eisen aan bemanning en schepen die worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen
In dit artikel zijn de eisen opgenomen die aan een schipper van een vastmakersboot en aan schepen die worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen worden gesteld. Voorheen waren deze eisen opgenomen in artikel 11.1.3.
De schipper van een vastmakersboot dient te beschikken over een groot vaarbewijs en een basiscertificaat marifonie. Hierin vindt geen wijziging plaats ten opzichte van de bestaande situatie.
Voor wat betreft de eisen aan de vastmakerboten is er wel een wijziging. De eisen voor de schepen die worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen zijn in nationaal verband gemoderniseerd en ondergebracht in de norm NEN 8431-cat. B. In NEN 8431-cat. B zijn zoveel mogelijk internationale eisen opgenomen: de belangrijkste internationale bronnen zijn de EU-pleziervaartuigenrichtlijn, de EU-binnenvaartrichtlijn en de door ISO opgestelde eisen die gelden voor “small craft” (pleziervaart). Deze normen zijn actueel en internationaal geaccepteerd; daarom is het ten behoeve van het veilig met vastmakersboten kunnen varen én opereren belangrijk dat vastmakersboten daarbij aansluiten. Voor de (bestaande) vastmakersboten geldt een overgangstermijn: vanaf 1 januari 2028 moeten alle vastmakersboten aan de nieuwe standaard voldoen. Tevens is nieuw dat ook een (digitale) kopie van de verklaring van deugdelijkheid mag worden getoond, in plaats van de papieren versie ervan
Afdeling 3 Algemene toelichting
In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf.
Artikel 11.3.1 Toepassingsgebied
Artikel 11.3.2 Communicatievaren
Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers
In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen.
In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 11.3.4 de exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden.
Afdeling 4 Algemene toelichting
Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de haven. Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang.
In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de nodige gevaren met zich mee.
Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten, tevens andere activiteiten verricht.
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om aan boord van een zeeschip containers te sjorren, tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten.
Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt.
De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal 170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van ervaring en opleiding beschikt dat het sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden.
Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen, wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen worden nader uitgewerkt in artikel 11.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Onderdeel d regelt dat aan sjorders door het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam, geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het sjorbedrijf te staan.
Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders
Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, of de opleiding Assistent logistiek medewerker als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO-93070, CREBO-95727, CREBO-93730 of CREBO-93732, met goed gevolg heeft afgesloten.
In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf.
Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.
Afdeling 5 Algemene toelichting
Afdeling 5 bevat voorschriften inzake de overslag van gevaarlijke stoffen op boeienspannen en palenligplaatsen.
Artikel 11.5.1 Exploitatie van een boeienspan of een palenligplaats
In het havengebied vindt overslag van gevaarlijke stoffen plaats op onder meer boeienspannen en palenligplaatsen. Deze boeienspannen en palenligplaatsen vallen buiten de reikwijdte van het begrip inrichting van de Wet milieubeheer. De overslag van gevaarlijke stoffen op die plaatsen valt daarmee ook niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Dientengevolge worden tot op heden geen specifieke eisen gesteld aan de externe veiligheid van deze boeien- en palenligplaatsen.
Wel wordt de veiligheid die samenhangt met scheepsactiviteiten op deze ligplaatsen op andere wijzen geborgd, bijvoorbeeld door (nationale en internationale) nautische- en transport(veiligheids)regelgeving, aangevuld met regels in de Havenverordening. In het streven om voor alle ligplaatsen binnen de haven de regels op elkaar af te stemmen, is met ingang van 1 januari 2015 in dit artikel een nieuwe normering geïntroduceerd voor de boeien- en palenligplaatsen buiten inrichtingen, zodanig dat deze aansluit op de normering binnen inrichtingen.
In dit artikel wordt voorgeschreven dat de exploitant van een boeienspan of een palenligplaats dient vast te stellen dat bij de overslag en behandeling van gevaarlijke stoffen op de boeienspan of de palenligplaats de risicocontour niet groter wordt dan de veiligheidscontouren die voor de haven zijn vastgesteld. Dezelfde veiligheidscontouren worden ook gehanteerd bij vergunningverlening aan inrichtingen in de haven, waardoor een level playing field wordt gecreëerd.
Onderzoek is uitgevoerd naar de risicocontouren die het gevolg zijn van overslag van gevaarlijke stoffen op de boeienspanen en de palenligplaatsen. Uit het onderzoek blijkt dat bij het huidige, en op middellange termijn voorzienbare, gebruik van de boeien- en palenligplaatsen de genoemde veiligheidscontouren niet worden overschreden.
Tevens dient de exploitant op grond van onderdeel c aan de schipper of kapitein van het schip dat de gevaarlijke stoffen overslaat of behandelt, aan te geven welke stof die mag worden overgeslagen (of behandeld) en de maximale hoeveelheid die van die stof mag worden overgeslagen (of behandeld). In artikel 6.1 is bepaald dat de schipper of kapitein zich moet houden aan hetgeen op grond van onderdeel c door de exploitant van de boeienspan of palenligplaats is aangegeven.
Paragraaf 12 Algemene toelichting
Paragraaf 12 is het voormalige Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer en is op deze plaats gekomen ten gevolge van de incorporatie van losse gemeentelijke besluiten die hun basis vonden in de eerdere Havenverordeningen.
Het oorspronkelijke besluit had de volgende overwegingen:
De veiligheidseisen voor de hier bedoelde categorie schepen vinden reeds vele jaren in de praktijk toepassing en ondervinden geen tegenwerpingen. De gestelde eisen zijn duidelijk geformuleerd en spreken voor zich.
De enige wijziging ten opzichte van het voormalig besluit betreft artikel 12.9, derde lid. Indien tijdens de werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van schepen de voorgeschreven radarreflector als hinderlijk wordt ervaren, mag de bootman (schipper) uitsluitend gedurende deze werkzaamheden de radarreflector tijdelijk verwijderen. Het is niet denkbeeldig dat gedurende de werkzaamheden de trossen van het afmerende of aanmerende schip achter de radarreflector blijven hangen en schade of gevaar teweegbrengen.
Paragraaf 13 Algemene toelichting
Door het opnemen van deze paragraaf wordt vanaf 1 januari 2025 aan binnenschepen alleen toegang geboden tot de haven van Rotterdam wanneer deze zijn voorzien van dieselmotoren die voldoen aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel in opvolgende richtlijnen.
Het gaat hier om de voortzetting van de regeling die is geïntroduceerd in samenhang met het Project Mainport Ontwikkeling Rotterdam en de in dat verband destijds (2008) gesignaleerde knelpunten voor luchtkwaliteit. Of in de huidige omstandigheden voortzetting van de maatregel wenselijk is, wordt nader in beeld gebracht in het kader van de Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit 2.0. Daarover heeft op dit moment nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Daarom is de regeling vooralsnog beleidsneutraal overgenomen uit de voormalige Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.
Artikel 13.1 Begripsbepalingen
In het eerste lid van artikel 13.1 worden twee begrippen die enkel betrekking hebben op paragraaf 13 geïntroduceerd. Zo wordt allereerst het begrip “bedrijfsmatig vervoer” gedefinieerd. Onder “bedrijfsmatig vervoer” wordt verstaan het vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep dan wel het vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming.
Ten tweede wordt ten behoeve van paragraaf 13 een afwijkende uitleg, ten opzichte van het begrip “binnenschip” zoals dat in de rest van de Havenverordening wordt gebruikt, geïntroduceerd. Onder het begrip "binnenschip" vallen normaliter niet alleen de “echte” binnenschepen, maar ook passagiersschepen, plezierjachten, sleepboten, de bruine vloot, surfplanken, etc. Het voorgestelde verbod dient zich echter alleen tot binnenschepen te richten die bedrijfsmatige activiteiten verrichten en in die hoedanigheid de Rotterdamse haven aandoen. Daarom is het in dit kader noodzakelijk het begrip "binnenschip" op een andere wijze te formuleren.
“Binnenschip” wordt in paragraaf 13 gedefinieerd als: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer, dat wil zeggen vervoer van goederen over de binnenwateren in de uitoefening van een bedrijf of beroep of vervoer van goederen, uitsluitend bestemt voor of afkomstig van de eigen onderneming.
Artikel 13.2 Toepassingsbereik
In artikel 13.2 is aangegeven waar het verbod van artikel 13.3 van toepassing is. Dat is niet op Rijksvaarwateren, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam daarover geen jurisdictie heeft.
Artikel 13.3 Verbod voor binnenschepen in de haven
In artikel 13.3 staat het daadwerkelijke verbod. De normadressaat van dit artikel is, op grond van artikel 1.3, de schipper. Artikel 1.3 luidt:
Artikel 1.3 Op wie is deze verordening van toepassing?
Op grond van artikel 13.2 is het verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of die niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.
Allereerst geeft het artikel aan dat een binnenschip met een “vuile” motor zich niet in de haven mag bevinden. Onder haven wordt in artikel 1.1 verstaan:
haven: de wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van:
Ten tweede is expliciet aangegeven dat het moet gaan om een dieselmotor die voor de voortstuwing wordt gebruikt. Mocht er aan boord een andere dieselmotor zijn, zoals bijvoorbeeld een scheepsgenerator of een boegschroefmotor, dan valt deze niet onder het gestelde verbod. In dit artikel komt duidelijk naar voren dat de dieselmotor die voor de (hoofd)voorstuwing wordt gebruikt, niet in gebruik mag zijn (derhalve ook niet stationair mag lopen).
Een dieselmotor is “vuil” indien deze niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.
Vanzelfsprekend dient het verbod ook gehandhaafd te worden. De gegevens met betrekking tot de emissiewaarden van de motor van een binnenschip, zijn terug te vinden in certificaten die aan boord van het binnenschip aanwezig moeten zijn. In het kader van de reguliere (milieu)controles, die door de divisie Havenmeester worden uitgevoerd, zal gecontroleerd worden of de motor van een binnenschip de gestelde emissiewaarden niet overschrijdt.
Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de emissiewaarden van motoren van binnenschepen, die de haven van Rotterdam vanaf 1 januari 2025 aandoen, centraal toegankelijk en beschikbaar kunnen worden gemaakt voor de handhavers om zodoende de handhaving te vereenvoudigen.
In artikel 13.2 wordt voorts bepaald dat het verbod op “vuile” motoren inwerkingtreding treedt op 1 januari 2025. Er is gekozen voor de datum van 1 januari 2025 aangezien op die datum het merendeel van de (Europese) binnenvaart op basis van de gemiddelde vervangingsinvesteringen naar verwachting voldoet aan de gestelde normen. Deze gemiddelde vervangingsinvesteringen zien niet alleen op het in zijn totaliteit vervangen van een dieselmotor, maar ook op het retrofitten van (voorzieningen op) een bestaande dieselmotor. Bij het retrofitten van een bestaande dieselmotor van een binnenschip worden zodanige aanpassingen gedaan, dat ook een bestaande motor aan de gestelde emissiewaarden voldoet.
Hoewel het verbod op 1 januari 2025 in werking treedt, was het verbod reeds in de (vorige) Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 opgenomen. Het (vroeg)tijdig vastleggen van het moment van inwerkintreding van het verbod is geschied om betrokken bedrijven in binnen- en buitenland, waaronder de binnenvaart en de fabrikanten van schepen en motoren daarvoor, tijdig te informeren over deze voorschriften en de gevolgen daarvan. Ze hebben daardoor voldoende tijd voor de noodzakelijke voorbereidingen en vervangingsinvesteringen. Overigens is de binnenvaartbranche reeds met de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 in 2008 op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit tot het instellen van het verbod.
Op grond van het tweede lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen, voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming, waaronder binnenschepen die feitelijk niet meer bedrijfsmatig goederen vervoeren. Dit zijn bijvoorbeeld klassieke/antieke binnenschepen die als museumschip dienen of binnenschepen die zijn omgebouwd voor andere doeleinden. Hoewel deze schepen wellicht nog wel goederen zouden kunnen vervoeren, zijn ze daar feitelijk niet meer voor bestemd en op grond van het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders in deze bijzondere gevallen ontheffing verlenen.
Artikel 13.4 Buiten toepassing laten
In artikel 13.4 krijgt het college de mogelijkheid het verbod van 13.3 buiten toepassing te laten. De verbodsbepaling van artikel 13.3 komt voort uit de Overeenkomst Luchtkwaliteit Maasvlakte II (OVL) die 22 mei 2008 is getekend door de ministeries van VROM en V&W (nu I&W), Havenbedrijf Rotterdam, de Havenmeester van Rotterdam en de gemeente Rotterdam. Eind 2018 is een het nieuwe bestemmingsplan MVII onherroepelijk geworden. Uit de milieueffectrapportage, welke onderdeel is van het bestemmingsplan, is gebleken dat wordt voldaan aan de Europese normen voor luchtkwaliteit en dat aanvullende luchtmaatregelen uit de OVL niet meer noodzakelijk zijn voor het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan MV2 2018 zijn gelet op het voorgaande geen maatregelen meer opgenomen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
In het verlengde hiervan is eigenlijk de maatregel schone motoren binnenschepen niet meer noodzakelijk en juridisch onwenselijk. Toch wordt voorgesteld deze maatregel tijdelijk te handhaven onder voorwaarde van de uitslag van de hieronder geduide evaluatie, waarvan de resultaten later bekend zullen zijn dan de gecoördineerde datum van inwerking treden van de nieuwe (regionale) Havenverordeningen 2020.
Aangezien de maatregelen uit de OVL niet meer noodzakelijk zijn voor het bestemmingsplan is met de partners van de OVL besloten om de nog bestaande 3 maatregelen te evalueren. Op basis van evaluatie kan besluitvorming plaatsvinden over eventuele voortzetting van de maatregelen en de noodzaak van voortzetting of ontbinding van de OVL. De evaluatie is recent gestart en zal naar verwachting eerste kwartaal 2020 worden afgerond. Bij een volgende wijziging kan deze paragraaf worden herzien.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-12201.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.