Gemeenteblad van 's-Gravenhage
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Gravenhage | Gemeenteblad 2020, 112083 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Gravenhage | Gemeenteblad 2020, 112083 | Verordeningen |
Wijziging van de Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015
De Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Aanvullend op de begripsbepalingen in de Jeugdwet, zoals vermeld in de toelichting, wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen (mede) verstaan onder:
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp
2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
3. Niet-regionaal ingekochte jeugdhulp kan bestaan uit:
jeugdhulp voor jeugdigen die buiten de regio H10 verblijven en volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van het college vallen en voor wie de regionaal ingekochte jeugdhulpaanbieders geen passende hulp kunnen organiseren die voldoende in de nabijheid van de jeugdige geboden kan worden.
4. Het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden maakt op www.jeugdhulp-haaglanden.nl bekend welke aanbieders welke individuele voorzieningen uitvoeren.
5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de individuele voorzieningen als bedoeld in dit artikel.
C Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1 In het eerste lid, onderdeel b wordt “, of” vervangen door een puntkomma.
2 Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een OJA.
D Na artikel 5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 5a Individuele voorzieningen voor jongeren
Bij jongeren van 16 tot 23 jaar maakt het college op grond van het afwegingskader 16-23 de afweging of een individuele voorziening of een MWA het meest passend is voor de jongere.
E In artikel 6, tweede lid, onderdeel c wordt “welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt” vervangen door: hoe de voorziening wordt verstrekt.
F Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
3 Het vijfde lid wordt gewijzigd als volgt:
5. a. de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;
b. de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld;
c. de verantwoording van het pgb.
4 Het vierde tot en met het negende lid worden vernummerd tot het derde tot en met het achtste lid.
G Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1 In artikel 8 tweede lid, onderdeel d, wordt “het de” vervangen door: de.
2 Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het vierde tot en met zesde lid.
3 Onder het tweede lid wordt er een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
3. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken de uitbetaling van het pgb geheel of gedeeltelijk op te schorten;
H Artikel 10 komt te vervallen.
Het college zendt binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening (en vervolgens telkens na vier jaar) aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk.
J Onder artikel 17 wordt toegevoegd de Artikelsgewijze toelichting, die luidt als volgt:
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van deze verordening.
In de Jeugdwet worden drie typen voorzieningen onderscheiden:
Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a. van de wet zijn centrale begrippen. Zij zijn in deze verordening gedefinieerd omdat de wet dit nalaat.
Om te benadrukken: een overige voorziening in deze verordening behoeft geen besluit van het college.
De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder b. van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan de Jeugdwet.
Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg die door jeugdartsen en verpleegkundigen wordt geboden op scholen en consultatiebureaus in het kader van de Wet publieke gezondheid.
De ‘hulpvraag’ is in termen van deze verordening, ongeacht of er feitelijk al eerder contact met het gezin is geweest, het contact van jeugdigen of ouders met het college (in de praktijk is dit degene die namens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulp verzoeken.
Het ‘jeugdteam’ is de spil in het Haagse Jeugdstelsel voor de behandeling van hulpvragen van jeugdigen en ouders. De deelnemers aan het multidisciplinair team zijn breed kijkende, goed opgeleide professionals uit onder andere de pedagogische, psychologische en psychiatrische disciplines. Het college borgt hiermee dat de binnen deze disciplines opgebouwde en te koesteren professionele deskundigheid optimaal wordt benut.
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a. van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de onderstaande passage uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Artikel 2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan overige en individuele voorzieningen dat het college ter beschikking staat. Bij de toepassing hiervan wordt mede gebruik gemaakt van de online productencatalogus die het voorzieningenaanbod nader inkleurt.
Een aantal voorzieningen die voorheen vielen onder de overige voorzieningen zijn overgeheveld naar de MWA’s. Het gaat om de voorzieningen met verblijf die bijvoorbeeld door het Jongeren Interventie Team worden uitgevoerd. De ambulante trajecten blijven een overige voorziening en dus vrij toegankelijk.
De OJA’s zijn toegevoegd als overige voorziening. Dat wil zeggen dat er geen besluit nodig is van de gemeente voor toegang tot een OJA.
Via de school kunnen jeugdigen direct gebruik maken van deze voorzieningen. Op dit moment zijn er al enkele OJA’s beschikbaar op een aantal scholen. We hebben de ambitie om in 2020 de OJA’s uit te breiden.
Ter verduidelijking zijn ook de niet-regionaal ingekochte voorzieningen toegevoegd.
Omdat het aanbod van overige en individuele voorzieningen zich in de praktijk moeten ontwikkelen, biedt het vijfde lid het college de mogelijkheid om desgewenst ten behoeve van de uitvoering nadere regels te stellen.
Artikel 3, eerste en tweede lid
Het eerste lid van dit artikel regelt de start van het toegangstraject voor jeugdigen en ouders met een hulpvraag.
Er wordt alleen een beschikking voor individuele voorzieningen verstrekt indien een van de in artikel 3, tweede lid genoemde uitzonderingsgevallen aan de orde is. Hiermee beogen wij het in de MvT genoemde beschikkingsvoorschrift en rechtsbescherming te combineren met een maximale beperking van de administratieve lasten. In alle andere gevallen volgt geen beschikking en wordt de aanvraag als afgehandeld beschouwd.
Er kunnen zich vier bijzondere toeleidingssituaties voordoen. Deze worden beschreven in het derde lid tot en met het zesde lid.
Het derde lid regelt de wijze waarop het college omgaat met de inzet van diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie na verwijzing door de school. Scholen dienen hierbij gebruik te maken van het meest actuele Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. De jeugdhulpaanbieder toetst de aanmelding.
Het vierde lid regelt de wijze waarop het college omgaat met de toegang na verwijzing via de huisarts, medisch specialist en jeugdarts zoals geregeld in artikel 2.6, eerste lid, onder g, van de wet. De jeugdhulpaanbieder handelt een dergelijke verwijzing in principe zonder tussenkomst van het jeugdteam af, mits hij dit kan realiseren binnen het voorzieningenpakket waarvoor hij door het college gecontracteerd is.
Het vijfde lid regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van kinderbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties bestaat de inzet in eerste instantie uit het beschikbaar stellen van het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht. Maar mocht hierin een leemte bestaan, dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.
Het zesde lid ziet op acute crisissituaties waarbij al jeugdhulp dient te worden verleend zonder dat de toekenning van de individuele voorziening is vastgelegd in een beschikking als bedoeld in artikel 6.
In het zevende lid van dit artikel is geregeld dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening zoals een opvoedcursus, zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure vanaf artikel 3 te hoeven doorlopen. Zij hoeven dus geen verplichte gang langs het jeugdteam te maken.
De toeleiding naar individuele voorzieningen verloopt in de regel via het jeugdteam.
Met het oog op de ambitie om integraal te werken, is het van belang om zoveel mogelijk uniformiteit te realiseren bij de regels voor aanvraag van individuele c.q. maatwerkvoorzieningen voor jeugdigen (Jeugdwet) en volwassenen (Wmo). Hetzelfde geldt voor de regels met betrekking tot de gesprekken tussen de wijkteams en de jeugdigen of volwassenen (keukentafelgesprekken).
Om het college in staat te stellen deze ambitie nader in te vullen, delegeert de raad in dit artikel de bevoegdheid tot het stellen van regels met betrekking tot de voorwaarden voor de aanvraag van een individuele voorziening jeugdhulp aan het college.
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Voor wat betreft het toekennen voor pgb is daarnaast een apart artikel geschreven, artikel 7. Het is voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.
Alleen 'bovengebruikelijke' hulp kan doorgaans in aanmerking komen voor een voorziening. Het college maakt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige of zijn ouders.
Er wordt een nieuw onderdeel opgenomen m.b.t. de OJA’s. Voordat er een individuele voorziening wordt ingezet wordt eerst onderzocht of een OJA passend is bij de hulpvraag. Het onderzoek wordt toegespitst op de individuele situatie. Als blijkt dat een OJA passend is, dan komt er geen toeleiding naar een individuele voorziening.
Het college heeft een afwegingskader 16-23 ontwikkeld om de overgang van de Jeugdwet naar de Wmo (18-/18+) soepeler te laten verlopen. Uitgangspunt van de nieuwe werkwijze is dat niet meer naar de leeftijd van de jongere, maar naar de ondersteuningsbehoefte van de jongere wordt gekeken. Het college maakt op basis van de ondersteuningsbehoefte van de jongere een afweging of specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement het meest passend is voor de jongere.
Individuele jeugdhulp is passend voor jongeren tot 23 jaar met opgroei- of opvoedingsproblemen die systeemgerichte hulp nodig hebben. Dit betekent dat de hulpverlener niet alleen naar de jongere, maar ook naar de gezinsdynamiek kijkt en op basis daarvan actief met het gezin aan de slag gaat om hier verbetering in aan te brengen.
Ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement is passend voor jongeren vanaf 16 jaar die ondersteuning nodig hebben op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Dit betreft jongeren die zich los gaan maken van hun ouders en steeds meer hun eigen leven gaan leiden. Het is dan passender om de jongere te begeleiden naar zelfstandigheid.
Een combinatie van een MWA en een individuele voorziening jeugdhulp is vooralsnog niet mogelijk.
Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder, bestaat de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. Voor pgb wordt verwezen naar artikel 7, zevende lid.
Het tweede lid geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten. De omvang van de hulp kan bijvoorbeeld worden vormgegeven als een x-aantal uur per week. En de uitvoeringsperiode als een vooraf bepaald tijdsbestek binnen de periode vanaf datum y.
In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de Jeugdwet artikel 8.1.1., waarin specifieke bepalingen over het pgb zijn opgenomen, onder andere over de kwaliteit van de in te kopen hulp: deze moet van goede kwaliteit zijn. Dat wil zeggen dat deze aan de gangbare kwaliteitsmaatstaven moet voldoen. Deze kwaliteitsmaatstaven gelden voor alle aanbieders, dus ook voor kleine aanbieders zoals zzp-ers.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a. van de Jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.
Het tweede lid van dit artikel geeft expliciet invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet waarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
In het vierde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Bij het vijfde lid geeft het college aan dat het (algemene) nadere regels kan stellen voor wat betreft de periode van besteding en verantwoording van pgb’s. Dit wordt per individueel geval vastgelegd in het verleningsbesluit. De hoogte van de tarieven wordt nader geregeld in de Regeling pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag. Met het tweede, zevende en achtste lid draagt de raad er zorg voor dat de essentialia van de voorziening in de verordening zijn geborgd. Tegelijkertijd kunnen de berekeningen voldoende actueel blijven.
Bij het zesde lid geeft het college aan dat uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoekt en monitort.
Bij het zevende lid vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-verleningsbesluiten.
Ten slotte zijn in het zevende lid vastgelegd wanneer het college het formele en informele tarief toekent.
Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet.
Het eerste lid van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.
De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement Ypma en Leijten (TK 33684, nr. 107) in de wet ingevoegd en luidt:
Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.9a (thans: 2.12), eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbij ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten.
Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 10 (oud) over de onafhankelijke vertrouwenspersoon komt te vervallen. Dit is een landelijk georganiseerde voorziening geworden, onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Wet centraliseren tolvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd).
Met dit artikel wordt bereikt dat voor klachten tegen de gemeente op het terrein van de jeugdhulp één regeling gaat gelden, ongeacht of de gemeente in een concreet geval heeft gehandeld als jeugdhulp verwijzer of als jeugdhulpaanbieder. De klachtmogelijkheid tegenover de hulpaanbieders is al geregeld in artikel 4.2.1 van de wet.
De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015, op grond van artikel 2.10 van de jeugdwet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
Het eerste lid van dit artikel verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voor het jeugdhulpbeleid een zelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen.
In het vierde lid wordt aan het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Na aanvaarding van het amendement Bergkamp (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 30) is in artikel 12.2 van de wet opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De in dit artikel bedoelde evaluatie is echter niet dezelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden. Bij de gemeentelijke evaluatie kunnen wel de centraal verzamelde gegevens worden benut.
Als termijn voor evaluatie houden wij een overeenkomstige interval van drie jaar aan.
Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.
Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt of die nog niet in andere algemeen verbindende regels zijn uitgewerkt. Dit artikel biedt de grondslag voor een dergelijke nadere uitwerking.
Deze verordening treedt in werking op de dag na datum publicatie en werkt terug tot 1 januari 2020, met dien verstande dat de bepalingen die op grond van deze verordening worden gewijzigd van kracht blijven voor de tijdvakken waarvoor zij hebben gegolden.
Jeugdigen en ouders houden recht op een individuele voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp Den Haag 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit, waarmee deze eerdere voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of totdat de looptijd van de oorspronkelijke beschikking is verstreken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-112083.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.