Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening, gemeente Alkmaar

De raad van de gemeente Alkmaar;

 

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat als gevolg van de overdracht van wegen in het buitengebied door het hoogheemraadschap het noodzakelijk is om een regeling met betrekking tot het bruikbaar houden van de weg op te nemen, het wenselijk is om de (handhavings)bevoegdheden van de burgemeester met betrekking tot gevaarlijke honden en openbare inrichtingen en terrassen verder aan te scherpen in het kader van het tegen gaan van ondermijning, dat daarom ook een regeling is opgenomen om zogenoemde civiele verboden van organisaties die zijn ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde te kunnen handhaven, het als gevolg van rechtspraak noodzakelijk is om een verbod tot parkeren in de berm op te nemen, het terugdringen van overlast door fietsen vraagt om het aanscherpen van de regelgeving en dat het daarnaast wenselijk is ook enige technisch-juridische en taalkundige onvolkomenheden te herstellen in de Algemene plaatselijke verordening;

 

gelet op het advies van de commissie bestuur en middelen;

 

b e s l u i t

 

Vast te stellen de navolgende Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

Artikel I Wijziging verordening

 

De Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

A

In artikel 1:2, vijfde lid, wordt «3:4» vervangen door: 3:5.

 

B

In artikel 2:1, tweede lid, wordt «unit Stadstoezicht» vervangen door: unit Veiligheid, team Handhaving.

 

C

Artikel 2:9 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het opschrift van artikel 2:9 komt te luiden: Hinderlijke voorwerpen, modder of stoffen op de weg of openbare plaats

 

  • 2.

    Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2.

    Het is, onverminderd het bepaalde in bestaande wettelijke bepalingen, verboden op, aan of boven een weg voorwerpen, modder of stoffen, die aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, beschadiging of slechte afwatering van de weg, of tot gevaarlijke situaties op de weg, aldaar in directe of indirecte zin te plaatsen, te werpen, uit te gieten, over te brengen, te laten afvloeien, te laten vallen of daarop te laten. De in de eerste volzin genoemde voorwerpen of stoffen dienen onmiddellijk dan wel op aanwijzing van een ambtenaar van politie of een toezichthouder te worden verwijderd.

 

  • 3.

    In het vierde lid (nieuw) en het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

 

D

Na artikel 2:13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2:13a Benzinepompen op of nabij de weg

 

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een gelegenheid voor de verkoop van brandstof ten behoeve van motorvoertuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 te hebben, toe te laten, te wijzigen of uit te breiden:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      zichtbaar vanaf de weg of binnen 50 meter afstand van de weg.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Holland 2015 of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

 

Artikel 2:13b Plaatsen van zaken bij samenkomsten

 

Het is verboden bij openbare samenkomsten en vermakelijkheden op door de burgemeester aangewezen tijden en plaatsen zaken op of aan de weg te plaatsen of te hebben.

 

E

Artikel 2:22 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Onder vernummering van het derde lid tot het vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 4.

    Het verbod in het derde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

  • 2.

    In het vijfde lid (nieuw) wordt «unit Stadstoezicht» vervangen door: unit Veiligheid, team Handhaving.

 

F

Artikel 2:24, negende lid, komt te luiden:

 

  • 9.

    Het eerste lid geldt niet voor door de burgemeester aangewezen soorten openbare inrichtingen.

 

G

In artikel 2:31, vierde lid, wordt na «social media» ingevoegd: indien sprake is van oneerlijke mededinging.

 

H

Artikel 2:32 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De aanduiding «1.» vervalt.

  • 2.

    In de eerste volzin wordt na «openbare inrichtingen» ingevoegd: of terrassen

  • 3.

    Het tweede lid vervalt.

 

I

Artikel 2:33 komt te luiden:

 

Artikel 2:33 Sluiting van een openbare inrichting of terras en intrekking of schorsing van de vergunning

 

  • 1.

    De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:32, de sluiting bevelen van een openbare inrichting of een terras als daar:

    • a.

      is gehandeld zonder geldige vergunning als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • c.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • d.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • e.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend, of

    • f.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de openbare inrichting of het terras ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in artikel 2:24 intrekken of schorsen indien aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet of bij andere activiteiten in of vanuit de openbare inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting of het terras dan wel als naar zijn oordeel de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag, als bedoeld in artikel 2:24, vierde lid, onder de en e, een dergelijk gevaar of een dergelijke bedreiging vormen.

 

J

Artikel 2:34 vervalt.

 

K

De eerste volzin van artikel 2:37, derde, lid komt te luiden:

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

 

L

Artikel 2:38 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het opschrift van artikel 2:38 komt te luiden: betreden gesloten woning, openbare inrichting of lokaal

  • 2.

    Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3.

    Het is verboden een krachtens artikel 2:33 van deze verordening gesloten openbare inrichting of terras te betreden.

 

M

In artikel 2:43, eerste lid en onderdeel a, wordt «hekheining» vervangen door: hek, omheining.

 

N

Artikel 2:44 vervalt.

 

O

Na artikel 2:47 worden een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2:47a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

 

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorend erven als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die de uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

P

Artikel 2:50 vervalt.

 

Q

Aan artikel 2:51 worden onder vernummering van het vierde lid tot het zevende lid drie leden ingevoegd, luidende:

 

  • 4.

    Het is verboden te handelen in strijd met een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod.

  • 5.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in het eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 6.

    Het in het vierde lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein is voorzien van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

R

In artikel 2:57, eerste lid wordt «verbonden» vervangen door: verboden.

 

S

In artikel 2:58, eerste lid, wordt «voorkoming» vervangen door: het voorkomen.

 

T

In artikel 3:4 wordt na «een prostitutiebedrijf» ingevoegd: of een escortbedrijf.

 

U

In artikel 3:5, eerste lid, wordt na «een seksbedrijf» ingevoegd: of een escortbedrijf.

 

V

In artikel 3:6, eerste lid en onderdeel h en onderdeel i, wordt «voor de dag» vervangen door: voorafgaand aan de dag.

 

W

In artikel 3:15, vierde en vijfde lid, wordt «unit Stadstoezicht» vervangen door: unit Veiligheid, team Handhaving.

 

X

In de eerste volzin van artikel 3:17, eerste lid, wordt «ten toon» vervangen door: tentoon.

 

Y

In het eerste lid en vierde lid van artikel 4:2 wordt na «artikel 2.17» ingevoegd: 2.17a,

 

Z

Artikel 4:3 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In het eerste lid en vijfde lid wordt «als bedoeld in de artikel» vervangen door: als bedoeld in de artikelen.

  • 2.

    In het eerste lid en vijfde lid wordt «artikel 2.17» ingevoegd: 2.17a,

 

AA

Na artikel 5:7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 5:7a Parkeren anders dan op de rijbaan

 

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of een openbaar lichaam.

 

BB

In artikel 5:8, tweede lid en onderdeel b, wordt «de overheid» vervangen door: een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

CC

Artikel 5:9 komt te luiden:

 

  • 1.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen onbeheerd te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen wegen of weggedeelten.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen te laten staan in de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen op een door het college aangewezen wegen of weggedeelten, langer dan een door het college te bepalen periode.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te laten staan op een door het college aangewezen weg of weggedeelten, langer dan een door het college te bepalen periode.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning van het college bedrijfsmatig fietsen of bromfietsen voor gebruik door derden op de wegen of weggedeelten te plaatsen. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

 

DD

In artikel 5:10, eerste lid, wordt na «aan te bieden» ingevoegd: , dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

 

EE

In onderdeel a van het derde lid van artikel 5:17 wordt na «artikel 29, eerste lid,» ingevoegd: van het.

 

FF

Artikel 6:2 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In het eerste lid en onder a wordt «unit Vergunning- en subsidieverlening» vervangen door: unit Leefgebied en de unit Veiligheid.

  • 2.

    In het eerste lid en onder b, wordt «unit Stadstoezicht» vervangen door: unit Veiligheid, team Handhaving.

Artikel II Overgangsrecht

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing is ingediend dan wordt daarop beslist met toepassing van de verordening zoals die van kracht was ten tijde van het indienen van de aanvraag.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking daarvan.

Alkmaar, 4 april 2019

De raad voornoemd,

P.M. Bruinooge, voorzitter

F.A.J.M. van Beek, griffier

Toelichting

Algemeen

 

De Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv) is een verordening waarin de huishouding van de gemeente wordt geregeld. In de Apv staat dan ook beschreven welke regels binnen de gemeente gelden. Deze regels gaan naast vergunningen en ontheffingen ook over gedrags- en fatsoensregels.

 

De Apv moet een adequaat juridisch instrument blijven om ongewenst gedrag tegen te gaan of te reguleren. Periodieke aanpassing van de Apv is nodig om te voorkomen dat de verordening gaat achterlopen bij rechtspraak, nieuwe wetgeving en andere maatschappelijke ontwikkelingen. De nu voorliggende verordening heeft dan ook tot doel om de Apv actueel te houden.

 

Vanwege de overdracht van 128 kilometer wegen in het buitengebied door het hoogheemraadschap aan de gemeente Alkmaar is het noodzakelijk een bepaling op te nemen om een weg bruikbaar te houden en hinderlijke voorwerpen of stoffen op een weg tegen te gaan. Op grond van het voorgestelde artikel 2:9, tweede lid wordt het – kort gezegd – verboden om modder en klei op de weg te laten liggen en aldus een verkeersgevaarlijke situatie te creëren. Het opnemen van een dergelijk verbod komt de veiligheid op de weg voor alle verkeersdeelnemers ten goede.

 

Ook wordt het handhavingsinstrumentarium voor de burgemeester verder aangescherpt om ondermijning tegen te gaan. De wijzigingen heeft betrekking op het uitbreiden en verduidelijken van de sluitingsbevoegdheden van openbare inrichtingen en terrassen. Op grond van de wijziging kan de burgemeester een openbare inrichting of een terras sluiten als daar wordt gehandeld zonder geldige vergunning of in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, of andere feiten plaatsvonden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de openbare inrichting of het terras ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Ook is met betrekking tot het tegengaan van ondermijning een regeling opgenomen om zogenoemde civiele verboden van organisaties die zijn ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde te kunnen handhaven. Het bestaande handhavingsinstrumentarium van de burgemeester bij gevaarlijke honden wordt uitgebreid met het verbod om een gevaarlijke hond zonder muilkorf op zijn eigen terrein los te laten lopen.

 

Met het nieuwe artikel 5:7a wordt invulling gegeven aan de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3927 waaruit volgt dat verkeersbord E1 (parkeerverbod) alleen geldt voor de rijbaan. Op grond van artikel 5:7a is het verboden om in de berm te parkeren.

 

Vanwege overlast van weesfietsen in de openbare ruimte is regeling daaromtrent aangescherpt. Omdat fietsparkeerruimte in Alkmaar is schaars en met de komst van de deelfiets de druk op deze ruimte nog meer toeneemt is een vergunningplicht voor deelfietsen opgenomen om te voorkomen dat Alkmaar wordt overspoeld met deelfietsen en inwoners hun (eigen) fiets niet meer kwijt kunnen.

 

Tenslotte worden ook technisch-juridische en taalkundige onvolkomenheden hersteld.

 

Artikelsgewijs

 

A (artikel 1:2)

 

Het betreft een juridisch-technische wijziging waarbij een juiste verwijzing wordt opgenomen.

 

B (artikel 2:1)

Het tweede lid is aangepast aan organisatorische wijzigingen.

 

C (artikel 2:9)

 

Modder of klei op de weg is een dermate probleem dat het effectief daarop kunnen handhaven noodzakelijk is, te meer nu de gemeente Alkmaar met ingang van 1 januari 2019 128 kilometer wegen in het buitengebied van het hoogheemraadschap krijgt overgedragen. Bij het beheer en onderhoud van de wegen hoort dan ook een bepaling om een weg bruikbaar te houden en hinderlijke voorwerpen of stoffen op een weg tegen te gaan. Dit komt de veiligheid op de weg ten goede.

 

Met name tijdens de campagnes van de land- en tuinbouwsector komt er modder of klei op het wegdek terecht. Dit kan zorgen voor gevaarlijke verkeerssituaties. Modder of klei op de weg dient dan onmiddellijk te worden verwijderd.

 

Het onmiddellijk weer berijdbaar maken van de weg mag in alle redelijkheid van de vervuiler worden gevraagd. Het door het schoonspuiten verdwijnen van modder in de bermen, dat een al dan niet tijdelijke verslechtering van de afwatering van de weg als gevolg kan hebben, wordt als een zeer klein potentieel verkeersgevaar gezien, zeker in vergelijking met het uitvoeren van voor andere verkeersdeelnemers hinderlijke werkzaamheden tot het verzamelen en vervolgens verwijderen van modder (voor zover dat mogelijk is). Overigens wordt door adequaat bermbeheer dit soort mogelijke problemen in het algemeen voorkomen.

 

D (artikel 2:13a en artikel 2:13b)

 

artikel 2:13a

Uit een oogpunt van verkeersveiligheid bestaat behoefte aan de vergunningsplicht zoals opgenomen in dit artikel. De drukte die wordt veroorzaakt door een voor het publiek bestemde benzinepomp kan namelijk van invloed zijn op de verkeersstroom op de weg. Deze bepaling houdt geen voorschrift omtrent het grondgebruik in en is dan ook niet in strijd met de Wet ruimtelijke ordening (vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van 2 maart 1973, NJ 1973, 272). Een dergelijke bepaling heeft slechts de strekking een regeling in het belang van de open bare orde, meer in het bijzonder de verkeersveiligheid te geven. De bedoelde benzinepompen vallen altijd onder de Wet milieubeheer zodat er ook geen overlapping tussen de Apv en milieuwetgeving bestaat.

 

artikel 2:13b

Bijvoorbeeld bij evenementen op het Waagplein moeten op bepaalde plaatsen fietsen en andere voorwerpen kunnen worden verwijderd om het evenement goed te laten verlopen. Artikel 2:13b geeft hiervoor de juridische grondslag. Op grond van artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de uitvoering van (bepalingen van) verordeningen die betrekking hebben op het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, en op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De aanwijzingsbevoegdheid komt hem daarom toe.

 

E (artikel 2:22)

 

Derde en vierde lid

De rechtbank Den Haag heeft de motorclub Satudarah en twee supportclubs (Satudarah en Supportcrew 999) op verzoek van het Openbaar Ministerie bij beschikking van 18 juni 2018 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBDHA:2018:7183) verboden verklaard en ontbonden vanwege werkzaamheid in strijd met de openbare orde (artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank heeft geoordeeld dat een groot aantal leden gedurende reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstige verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De leden van deze organisaties maken gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze aan de verboden organisaties toe te rekenen veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten, aldus de rechtbank. Overweging daarbij is dat door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, sprake is van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. De rechtbank overweegt dat met de verbodenverklaring een eind komt aan alles wat met het uiterlijk vertoon van de organisaties verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken. Ook zijn de motorclubs Bandidos (beschikking van 18 december 2018 van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2018:10865) en Catervarius (beschikking van 17 januari 2018 van rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2018:113) verboden en ontbonden op grond van strijd met de openbare orde.

 

Het is vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en om de overige redenen voor het verbod en de ontbinding. Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels een zogenoemde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak.

 

Maatregel

Om toch op te kunnen treden tegen de aanwezigheid in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de Apv. Deze strafbaarstelling houdt in dat het verboden is om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven en bij evenementen en voetbalwedstrijden zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Het kan bijvoorbeeld gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en aanduidingen op motoren. Door strafbaarstelling in de Apv kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

 

Het verbod wordt voor evenementen en voetbalwedstrijden opgenomen in het bestaande artikel 2:22 waarin ordeverstoring bij evenementen en voetbalwedstrijden is verboden. Daarnaast wordt een nieuw artikel 2:47a in de Apv opgenomen waarbij het verbod wordt ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats via artikel 6:1 van de Apv. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in de beide artikelen.

 

Vijfde lid

Het vijfde lid is aangepast aan organisatorische wijzigingen.

 

F (artikel 2:24)

 

De in het negende lid opgenomen aanwijzingsbevoegdheid is bedoeld voor exploitatievormen die doorgaans niet of nauwelijks van invloed zijn op de openbare orde en het woon- of leefklimaat. Te denken valt aan een zorginstelling, een school-, bedrijfskantine of -restaurant of een museum. Door deze categorieën niet meer in de Apv op te nemen kan sneller worden geschakeld indien een exploitatievorm vergunningvrij moet zijn.

 

G (artikel 2:31)

 

Met de woorden «indien sprake is van oneerlijke mededinging» wordt duidelijker gemaakt dat het voorkomen van oneerlijke mededinging aan de basis ligt van deze verbodsbepaling.

 

H (artikel 2:32)

 

Het tweede lid vervalt omdat de Opiumwet los van de Apv van toepassing is. Voor het overige is sprake van een juridisch-technische wijziging.

 

I (artikel 2:33)

 

Gemeenten hebben de laatste jaren een grote rol gekregen in het tegengaan van ondermijnende criminaliteit. Van de lokale overheid wordt verwacht dat zij zich weerbaar opstelt tegen dit soort ongewenste ontwikkelingen. In dit licht bezien zijn de sluitingsbevoegdheden van de burgemeester aangescherpt.

 

Toepassing van de sluiting van een openbare inrichting of een terras vindt plaats in gevallen met een spoedeisend karakter en heeft in beginsel een tijdelijk karakter. Het staat los van de vraag of de exploitant en leidinggevende persoonlijk betrokken zijn bij de bedoelde activiteiten.

Op grond van het eerste lid kan de burgemeester een openbare inrichting of een terras sluiten als daar wordt gehandeld zonder geldige vergunning of in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, of andere feiten plaatsvonden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de openbare inrichting of het terras ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In de opsomming van feiten die tot een sluiting kunnen leiden ontbreken de handel en de aanwezigheid van drugs. Om daartegen te kunnen optreden is in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een afzonderlijke grondslag voor het toepassen van bestuursdwang opgenomen.

 

Voor de toepassing van artikel 2:33, eerste lid, is het niet relevant of de exploitant van de openbare inrichting of het terras betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

 

De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als de voortzetting van de sluiting niet langer nodig is. De burgemeester beoordeelt of dat het geval is. Van belang hierbij is onder meer de bereidheid en bekwaamheid van de exploitant om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van het gebeurde te voorkomen, bijvoorbeeld door herinrichting van het bedrijf, verscherping van het toelatingsbeleid of het aannemen van (ander) personeel.

 

Het tweede lid is artikel 2:34 (oud).

 

J (artikel 2:34)

 

Dit artikel is inhoudelijk ongewijzigd opgenomen in artikel 2:33, tweede lid (nieuw).

 

K (artikel 2:37)

 

Met deze wijzing wordt de eerste volzin verduidelijkt. Het betreft een juridisch-technische wijziging.

 

L (artikel 2:38)

 

Op grond van het nieuwe artikel 2:33 kan de burgemeester openbare inrichtingen en terrassen sluiten. Het doel van een dergelijke sluiting is om de rust in de omgeving van de openbare inrichting of het terras te herstellen. Hierbij is het niet wenselijk dat de openbare inrichting of het terras wordt betreden. Het derde lid voorziet in de rechtsgevolgen van de sluiting.

 

M (artikel 2:43)

 

Met deze wijziging wordt het eerste lid en onderdeel a taalkundig verbeterd.

 

N (artikel 2:44)

 

Op grond van artikel 2:44 kan de burgemeester aangewezen groepen van personen volgens een bepaalde route geleiden, dit om verstoring van de openbare orde te voorkomen.

 

Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid om bevelen te geven in geval van verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Onder deze bevoegdheid valt ook de bevoegdheid om bevelen te geven tot het volgen van een bepaalde route (zie Kamerstukken I, 1990-1991, 19 403, nr. 64b, p. 16). Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet voorziet dus in dat wat in artikel 2:44 is geregeld. Daarom vervalt artikel 2:44. Daar komt bij dat tot op heden nog nooit gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om een ontheffing van de verplichte looproute te verlenen en de model-APV van de VNG (ook) niet voorziet in een dergelijke bepaling.

 

O (artikel 2:47a)

 

Zie de toelichting behorende bij onderdeel C (artikel 2:22).

 

P (artikel 2:50)

 

Uit het coalitieakkoord “Alkmaar aan zet” (p. 3) volgt dat waar nodig overbodige regels worden geschrapt. Een van de genoemde voorbeelden betreft het bepaalde in dit artikel.

 

Q (artikel 2:51)

 

In het vierde lid is geëxpliciteerd dat het verboden is om te handelen in strijd met een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod.

 

Het vijfde en zesde lid zijn gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen.

 

Het aanlijn- en of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (eerste lid), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen worden geconfronteerd met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins tegemoet aan te komen zijn het vijfde en zesde lid opgenomen. Hierin is bepaald dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als de in de bepaling genoemde voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

 

R (artikel 2:57)

 

Met deze wijziging wordt het eerste lid taalkundig verbeterd.

 

S (artikel 2:58)

 

Met deze wijziging wordt het eerste lid taalkundig verbeterd.

 

T en U (artikel 3:4 en artikel 3:5)

 

Met deze wijzigingen (O en P) wordt de plicht tot het hebben van een bedrijfsplan alsmede de vergunningplicht voor een escortbedrijf nader verduidelijkt. Het betreft een juridisch-technische wijziging.

 

V (artikel 3:6)

 

Dit betreft een juridisch-technische wijziging.

 

W (artikel 3:15)

 

Het vierde en vijfde lid zijn aangepast aan organisatorische wijzigingen.

 

X (artikel 3:17)

 

Met deze wijziging wordt het eerste lid taalkundig verbeterd.

 

Y (artikel 4:2)

 

Het betreft een juridisch-technische wijziging waarbij een juiste verwijzing wordt opgenomen.

 

Z (artikel 4:3)

 

De wijzigingen zijn taalkundig en juridisch-technisch van aard.

 

AA (artikel 5:7a)

 

Dit artikel geeft invulling aan de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3927 waaruit volgt dat verkeersbord E1 (parkeerverbod) alleen geldt voor de rijbaan. Artikel 5:7a is nodig om het parkeerverbod ook voor de berm te laten gelden. Daarvoor is dan eigen bebording nodig. Het eerste lid regelt dat het verboden is een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte. Op grond van het tweede lid is het verbod niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

BB (artikel 5:8)

 

Het betreft een juridisch-technische wijziging waarbij het begrip «de overheid» juridisch wordt bepaald.

 

CC (artikel 5:9)

 

In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe stallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld de stations, winkelcentra en dergelijke.

 

Met deze wijziging wordt dit artikel taalkundig verbeterd en meer leesbaar gemaakt: duidelijker is verwoord in welke gevallen het college wegen of weggedeelten kan aanwijzen waar het verboden is om (brom)fietsen te parkeren.

 

Eerste lid

Ter regulering van overlast van foutief geparkeerde (brom)fietsen is in het eerste lid aan het college de bevoegdheid gegeven om wegen of weggedeelten aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde fietsparkeervoorzieningen dan wel daar te laten staan. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: het voorkomen of opheffen van overlast of het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid. Hierbij kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen.

 

Na aanwijzing van een weg of een gedeelte van de weg waar het verbod zal gelden, kan tegen foutief geparkeerde (brom)fietsen worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient te worden beschouwd als toepassing van bestuursdwang.

 

Tweede lid

Dit lid ziet op situaties waarin langdurig gebruik wordt gemaakt van de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen zonder dat de (brom)fiets tussentijds wordt weggehaald of gebruikt. Veelal gaat het hierbij om gestolen (brom)fietsen of weesfietsen. Dergelijk langdurig gebruik gaat ten koste van de (schaarse) fietsparkeervoorzieningen en kan met toepassing van dit lid worden tegengegaan.

 

Derde lid

De redactie van het tweede lid is enkel beperkt tot de voor het stallen van (brom)fietsten bestemde parkeervoorzieningen. In dit lid wordt de tijdsduur waarbinnen (brom)fietsen maximaal op de openbare weg mogen staan niet beperkt tot enkel de parkeervoorzieningen die zijn bestemd voor het stallen van (brom)fietsen. Daarmee kunnen ook andere gebieden worden aangewezen, waar overlast optreedt door lang op de weg staande (brom)fietsen.

 

Vierde lid

De deelfiets is niet meer weg te denken uit het straatbeeld in de grote steden in Nederland. Een deelfiets is een fiets die met verschillende mensen kan worden gedeeld. Fietsparkeerruimte in Alkmaar is schaars en met de komst van de deelfiets neemt de druk op deze ruimte nog meer toe. Om te voorkomen dat Alkmaar wordt overspoeld met deelfietsen en inwoners hun (eigen) fiets niet meer kwijt kunnen wordt is in het vierde lid een vergunningplicht opgenomen.

 

Het vierde lid geldt niet voor een gehuurde fiets die door de huurder tijdelijk ergens wordt geparkeerd en daarna weer wordt gebruikt door diezelfde huurder. Deze fiets is dan immers niet beschikbaar voor derden. Voor deze gehuurde fietsen gelden dezelfde fietsparkeerregels als voor gewone fietsen.

 

DD (artikel 5:10)

 

Dit artikel is gewijzigd door daarin expliciet het werven van donateurs of leden op te nemen. Naast de klassieke inzamelingsacties (de collecte) worden tegenwoordig ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden, waarbij te kennen wordt gegeven – althans de indruk wordt gewekt – dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich van inzamelingsacties door het feit dat er geen geld of zaken worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling leden of donateurs. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of de wervingsactiviteiten nu wel of geen vergunning moet worden aangevraagd en zo ja wat voor soort vergunning daarvoor precies nodig is. Om die reden worden wervingsacties nu expliciet geregeld in dit artikel.

 

EE (artikel 5:17)

 

Met deze wijziging wordt onderdeel a van het derde lid van artikel 5:17 taalkundig verbeterd.

 

FF (artikel 6:2)

 

Het eerste en tweede lid zijn aangepast aan organisatorische wijzigingen.

 

Naar boven