Beleidsregels uitvoering artikelen 20, 21 en 22 van de Wet op de lijkbezorging: uitvaart op kosten van de gemeente Appingedam

 

Appingedam, maart 2019

 

 

Beleidsregels wet op de lijkbezorging (Wlb) gemeente Appingedam.

 

1. Inleiding

 

Als niemand zorg draagt voor de uitvaart van een overledene dan is de burgemeester van de gemeente, waar het overlijden plaatsvindt, verantwoordelijk. Omdat ieder mens een respectvol afscheid verdient, is het van belang de uitvoering van deze lijkbezorging vast te leggen. De kwetsbaarheid en complexiteit, met emotionele en rationele afwegingen en de onduidelijkheden in procedures betreffende een gemeentelijke uitvaart, zijn aanleiding voor deze interne beleidsregels.

 

De wet op de lijkbezorging bevat voorschriften en aanwijzingen over de wijze waarop lijkbezorging plaatsvindt. Onder meer zijn regels gesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden.

 

In de Wlb is ook vastgelegd dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te realiseren, de burgemeester daarvoor verantwoordelijk is en dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van de gemeente komen. Dat is geregeld in de artikelen 20 tot en met 22a van de Wlb .

 

Omdat in de Wlb maar weinig is geregeld, moet de gemeente zelf invulling geven aan het proces rondom de gemeentelijke lijkbezorging. De gemeente zal daarbij onder meer moeten bepalen welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt.

 

Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken, rekening houdend met het willen bewerkstelligen van een sobere en respectvolle uitvaart en de wettelijke kaders die de Wlb en het erfrecht stellen.

 

De beleidskeuzes worden hieronder benoemd en nader toegelicht.

 

1.1 Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente

 

Het uitgangspunt van de Wlb is dat de lijkbezorging primair geen taak van de overheid is, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar. In de eerste plaats zijn de nabestaanden verantwoordelijk voor de uitvaart, hoewel de wetgever erkent dat dit soms ook van vrienden, niet gehuwde partners etc. mag worden verwacht. Om die reden is er nadrukkelijk niet voor gekozen om een specifieke persoon aan te wijzen, die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging.

 

Pas als werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet, moet de burgemeester daarvoor zorg dragen. Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente, die het wettelijk recht heeft om deze kosten te verhalen op de nalatenschap en de nabestaanden.

 

De gemeente heeft wel als plicht de akte van overlijden op te maken. De aangifte van overlijden vindt in de regel door de uitvaartverzorger plaats.

De uitvaartondernemer dient voor de uitvaart ook schriftelijk ‘verlof’ te vragen van de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 11 Wlb ). Hoewel de burgemeester opdracht geeft, is dit ook in dat geval vereist.

 

1.2 Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

 

Als niemand zorg draagt voor de lijkbezorging is de burgemeester verantwoordelijk (artikel 21 eerste lid Wlb ). Eerst wordt nagegaan welke burgemeester verplicht is over te gaan tot de lijkbezorging. Het is immers denkbaar dat de overledene ingeschreven stond in een bepaalde gemeente maar in een andere gemeente overleden is.

 

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente, waar het overlijden heeft plaatsgevonden, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis of hospice elders is overleden).

 

1.3 Vaststellen doodsoorzaak

 

Doorgaans zal de arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft de burgemeester uitvoering aan zijn wettelijke verantwoordelijkheid als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart. Het is echter ook denkbaar dat de arts een niet-natuurlijke dood vaststelt of het overlijden niet evident als natuurlijk of niet-natuurlijk bestempelt (zgn. ‘onverklaard overlijden’). In dat geval dient een gemeentelijk lijkschouwer, een GGD-arts, te worden verzocht onderzoek te doen naar de doodsoorzaak.

 

2 Fase 1 - Van melding tot uitvaart

 

Hoe verloopt het proces van lijkbezorging, welke stappen dient de gemeente te zetten en welke keuzes moeten worden gemaakt?

Een melding dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is meestal afkomstig van hulpverleners. Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

 

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

• vaststellen identiteit overledene;

• eerste verzorging overledene;

• overbrengen naar mortuarium;

• onderzoek naar nabestaanden;

• nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

• eventuele beheersmaatregelen;

• onderzoek naar testament.

 

Beleidsregel 1:

De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

 

Omdat na het overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet vinden (artikel 16 Wlb ), wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De werkzaamheden worden, zo mogelijk, binnen die termijn verricht.

 

Hoe bindend is de termijn van lijkbezorging van zes werkdagen?

 

In artikel 16 Wlb is deze maximale termijn gesteld. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om daarvan af te wijken. De burgemeester is bevoegd om een andere termijn (artikel 17 Wlb) te stellen na raadpleging van een arts. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een vermoeden van een niet-natuurlijke dood of bij ontbrekende duidelijkheid over de identiteit van de overledene.

 

Mandaat

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22a Wlb. Omdat een gemeentelijke uitvaart beperkt voorkomt, is het niet noodzakelijk mandaat te verlenen. Aangezien voor alle regels, behalve het verhaal van kosten, de burgemeester bevoegd gezag is kan op korte termijn overleg met de burgemeester plaatsvinden, of bij diens afwezigheid met de loco-burgemeester.

 

2.1 Vaststellen identiteit overledene

 

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt celmateriaal afgenomen door een arts (artikel 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

 

2.2 Verzorging overledene

 

Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartondernemer de afspraak de eerste verzorging te realiseren en nog niet de volledige uitvaart. Dat geeft tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging.

 

2.3 Overbrengen stoffelijk overschot naar mortuarium

 

Beleidsregel 2:

De gemeente maakt met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene.

 

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Vooral bij bepaalde weersomstandigheden en bij overlijden in de openbare ruimte zal het vaak gewenst zijn het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk over te brengen naar een discretere locatie. De opdracht tot verzorging- en verplaatsing van de overledene betekent niet de opdracht tot lijkbezorging.

 

2.4 Onderzoek naar nabestaanden

 

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een ‘vangnet’ voor als er geen opdracht wordt gegeven tot de uitvaart, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus nagegaan of er nabestaanden zijn, voordat de gemeente een taak heeft. Aan de hand van de registers van de burgerlijke stand, wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden zoveel mogelijk telefonisch of schriftelijk benaderd met het verzoek de uitvaart te regelen.

 

Beleidsregel 3:

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

 

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten (zie artikel 4:10-12 BW). Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich bij de gemeente Appingedam niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

 

Het onderzoek naar nabestaanden kan tijdrovend zijn. Per geval kan worden bepaald welke inspanningen daar voor geleverd worden en binnen welk tijdsbestek. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

 

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet houden.

 

Beleidsregel 4:

De gemeente verricht uitgebreide zorgvuldige, maar geen bovenmatige, inspanningen om nabestaanden op te sporen.

 

Het opsporen van nabestaanden zal zo uitgebreid en zorgvuldig mogelijk worden uitgevoerd.

De gemeente hoeft zich echter niet bovenmatig in te spannen om nabestaanden op te sporen. Bijvoorbeeld als nabestaanden in het buitenland wonen zonder adresregistratie of gedetineerd zijn.

Blijkt uit de inspanningen van de gemeente dat er vermoedelijk geen opdracht tot uitvaart wordt gegeven door een nabestaande, dan geeft de gemeente zelf opdracht. Het opsporen en benaderen van nabestaanden wordt geregistreerd in een dossier, zodat het mogelijk is achteraf verantwoording af te leggen.

 

2.5 Hoe de nabestaanden te vinden?

 

Naast de Basisregistratie Personen (BRP) staan de gemeente andere middelen ter beschikking om nabestaanden op te sporen.

 

Zoeken in telefoongids, zoekmachines, internet e.d. naar nabestaanden.

 

Ontving de overledene een uitkering of een voorziening van de gemeente, dan kunnen deze dossiers wellicht aanknopingspunten opleveren.

 

Andere bronnen zijn: politie, maatschappelijk werk, Centraal testamentenregister.

Levert voorgaand onderzoek geen nabestaande(n) op, dan geeft de burgemeester opdracht voor de lijkbezorging.

 

In een dossier staat welke nabestaanden op welke wijze zijn gezocht en benaderd en wat hun reactie is geweest op een verzoek om voor de uitvaart zorg te dragen. Vanwege de vereiste spoed dienen de nabestaanden er op gewezen te worden dat zij binnen zeer korte termijn dienen te reageren op het verzoek de uitvaart ter hand te nemen.

 

2.6 Onderzoek verhaalsmogelijkheden

 

Beleidsregel 5:

De gemeente kan een huisbezoek afleggen als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

 

Indien het bureauonderzoek geen of niet voldoende aanknopingspunten biedt, kan de gemeente besluiten de woning van de overledene te doorzoeken. De gemeente kan hierbij op zoek gaan naar informatie over familieleden, vrienden of kennissen. Informatie over een testament of codicil. Polissen of een uitvaart- of levensverzekeringen. Aanknopingspunten over persoonlijke wensen betreffende een passende uitvaart.

 

Het huisbezoek

In de Wlb staan geen regels over het bezoek aan de woonruimte van de overledene. Er dient altijd een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor een correcte lijkbezorging en het respect voor en de wensen van de overledene.

Een huisbezoek is mogelijk als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door nabestaanden.

 

Daarbij beperkt zich dit tot het veiligstellen van:

• belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, codicil, polissen e.d.);

• testament;

• contant geld.

 

Beleidsregel 6:

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee, daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

 

Tijdens een huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder. De ambtenaren van de gemeente Appingedam, die een dergelijk huisbezoek afleggen, zijn hiertoe gemachtigd door de burgemeester. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd.

 

Beleidsregel 7:

De gemeente beperkt zich tot de primaire taak van lijkbezorging.

 

Als er geen erfgenamen of andere partijen zijn die de afwikkeling van een nalatenschap op zich kunnen of willen nemen, zal de vermoedelijk onbeheerde nalatenschap gemeld worden bij het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 

Beleidsregel 8:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

 

In de regel wordt een notaris ingeschakeld als de bezittingen van de overledene naar verwachting een waarde hebben van meer dan € 5.000,00. Een notaris kan een uitgebreid nabestaandenonderzoek doen en kan eventueel door tussenkomst van schuldeisers of het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank een vereffenaar laten aanwijzen, die de afwikkeling verzorgt.

 

Blijkt dat de overledene een vermogen nalaat, zonder dat er een testament is, dan wordt in overleg met de notaris besloten deze te belasten met afwikkeling van de nalatenschap en/of de uitvaart.

 

2.7 Onderzoek naar testament

 

Beleidsregel 9:

De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

 

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen (legaten) aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap. Bovendien kan uit het testament blijken op welke wijze de uitvaart moet plaatsvinden.

 

Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan (gratis) worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Vervolgens wordt die informatie schriftelijk bevestigd. De hiervoor benodigde aanvraagformulieren worden opgevraagd bij het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken. Bij het aanvraagformulier moet een akte van overlijden worden bijgevoegd. Zie ook: www.centraaltestamentenregister.nl.

 

2.8 Inschakelen notaris

 

Beleidsregel 10:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

 

Als er een testament is, wordt een notaris ingeschakeld. Deze is belast met de uitvoering van het testament. Dat kan soms ook met zich meebrengen dat de notaris de uitvaart verzorgt. Als de gemeente voor de uitvaart zorg draagt, kan de gemeente de kosten hiervan bij de notaris indienen.

 

2.9 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

 

Beleidsregel 11:

Indien er nabestaanden tot en met de tweede graad van bloedverwantschap bekend zijn, dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen. Dit geldt ook voor degene met wie de overledene tot zijn/haar dood duurzaam heeft samengewoond.

 

Als na onderzoek blijkt dat er wel nabestaanden zijn, dan worden zij verzocht de uitvaart ter hand te nemen. De gemeente tracht alle nabestaanden tot en met de tweede graad van bloedverwantschap bij voorkeur telefonisch dan wel schriftelijk te benaderen.

 

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

 

Beleidsregel 12:

In afwijking van beleidsregel 11 verzoekt de gemeente geen nabestaanden, die gedetineerd zijn of in het buitenland wonen, de uitvaart te verzorgen.

 

Soms is het niet realistisch nabestaanden te verzoeken de uitvaart op zich te nemen. Nabestaanden kunnen gedetineerd zijn of in het buitenland woonachtig zijn. De gemeente gaat dan zelf over tot lijkbezorging.

 

Aarzelen nabestaanden om de uitvaart te verzorgen vanwege de financiële consequenties, dan kan eventueel bijzondere bijstand in het vooruitzicht worden gesteld als het gaat om mensen met een laag inkomen.

 

Vanwege de vereiste spoed moeten de nabestaanden snel beslissen over het al dan niet regelen van de uitvaart.

Geven de nabestaanden niet ondubbelzinnig aan dat zij de uitvaart ter hand nemen, dan is de burgemeester verantwoordelijk. Als geen opdracht door de nabestaanden wordt gegeven, dan wordt daarover gerapporteerd. Komen er na de uitvaart alsnog nabestaanden naar voren, dan worden de kosten, waar mogelijk, op deze nabestaanden verhaald voor zover de nalatenschap niet toereikend is.

 

3 Fase 2 - Rondom de uitvaart

 

Als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart en de gemeente heeft besloten de uitvaart zelf te verzorgen, dan wordt een uitvaartondernemer verzocht dit ter hand te nemen. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt.

 

3.1 Welke uitvaartondernemer

 

Beleidsregel 13:

De gemeente besteedt vooraf onderhands aan bij de keuze van een uitvaartondernemer.

 

Aan de keuze van een uitvaartondernemer gaat een onderhandse aanbesteding vooraf, omdat de hoogte van deze kosten vooraf niet in te schatten zijn en kunnen vallen onder de toets van het inkoopbeleid van de gemeente Appingedam.

 

3.2 Uitvaartverzekering overledene

 

Beleidsregel 14:

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

 

De uitvaartondernemer heeft inzicht in het gegeven of iemand een uitvaartverzekering heeft. Het is dan ook de taak van de uitvaartondernemer de kosten van de uitvaart eerst uit deze verzekering te vergoeden. De gemeente of de nabestaanden ontvangen in dat geval alleen een restnota indien de verzekering de uitvaartkosten niet dekt.

 

Het is mogelijk dat uit de administratie van de overledene, bijv. bij een huisbezoek in het kader van het veiligstellen van de nalatenschap (zie punt 4.1), blijkt dat de overledene een uitvaartverzekering heeft afgesloten.

Is dit een naturaverzekering, dan vraagt de gemeente de uitvaartonderneming deze gelden te innen. Dit doet overigens niets af aan de toepasselijkheid van de Wlb en de mogelijkheden om kosten te verhalen op hetzij de nalatenschap hetzij de nabestaanden.

 

De kosten die een eventueel eerder ingeschakelde uitvaartondernemer heeft gemaakt voor het vervoer van de overledene naar het mortuarium of andere koelruimte en de bewaring daar, kunnen in het kader van de zaakwaarneming verhaald worden tot een bedrag van maximaal 250,00 euro.

 

3.3 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap?

 

Beleidsregel 15:

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

 

De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt. Dit kan begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn.

 

Andere vormen zijn wettelijk gezien niet mogelijk. Door middel van een codicil of testament kan de overledene aangeven welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden.

 

Het is ook denkbaar dat op andere wijze de wens voor één van deze vormen is vastgelegd of uit andere bronnen deze wens blijkt. Ook dan zal met die wens rekening moeten worden gehouden.

 

Beleidsregel 16:

De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot begraven op de gemeentelijke begraafplaats Stilleweer in Appingedam.

 

Zijn er geen concrete aanwijzingen over de wens van de overledene, dan wordt gekozen voor begraven in een algemeen graf. De Wlb bepaalt dat lijkbezorging in principe geschiedt in overeenstemming met de (vermoedelijke) wens van de overledene. Indien de gemeente de overledene cremeert en later blijkt dat deze begraven wilde worden, kan dit proces niet meer teruggedraaid worden. Wel kan iemand, die is overleden en begraven, alsnog gecremeerd worden.

 

Ter beschikking stellen van de wetenschap kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb).

 

Bij crematie dient de as minimaal een maand te bewaard te worden. (artikel 59, eerste lid Wlb). Vervolgens kan de as worden uitgestrooid. Het uitstrooien van de as kan eerst plaatsvinden een maand na crematie

Dienen zich in deze tijd wel nabestaanden aan kan na afweging en in redelijkheid, na betaling van de kosten (of een gedeelte ervan,) de asbus alsnog ter beschikking worden gesteld.

 

Beleidsregel 17:

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging betreffende een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

 

Bij een gemeentelijk uitvaart in Appingedam zal een afscheidswoord worden verzorgd door de vrijwillige inzet van een medewerker van Hospice "De Schutse" uit Appingedam.

Begraven en een passend woord of gedicht, doen door de wijze van uitvaart recht aan het uitgangspunt van de Wlb: een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

 

3.4 Sobere uitvaart

 

Beleidsregel 18:

De gemeente regelt de begrafenis bestaande uit:

 

• verzorging van de overledene;

• overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

• huur van het mortuarium;

• ‘kisten’ overledene;

• aanschaf eenvoudige kist;

• verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

• indien nodig rouwauto op de dag van de uitvaart;

• begraven in algemeen graf, zonder grafmonument;

• bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en asverstrooïng op het terrein van het crematorium.

 

4 Fase 3 - Na de uitvaart

 

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de kosten, het onderzoek/uitvoering naar/van verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden en eventuele verdere beheersmaatregelen.

 

4.1 Verhaal van kosten

 

Besluiten over verhaal is een bevoegdheid van het college.

 

De kosten van de uitvaart worden, zo mogelijk, verhaald. Dat geschiedt eventueel op de bij de overledene aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan anderen toebehoren.

 

Beleidsregel 19:

De gemeente maakt, in principe, gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

Vervolgens wordt er op de nalatenschap van de overledene verhaald. Is deze nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de eerste graad van bloedverwantschap.

 

De kosten kunnen echter ook worden verhaald op het vermogen van de nabestaanden en de nalatenschap. De verhaal paragraaf 6.5 in de Participatiewet is van overeenkomstige toepassing.

 

Beleidsregel 20:

De gemeente ziet af van verhaal op nabestaanden, indien verhaal een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande teweegbrengt.

 

De beleidsvrijheid om al dan niet de kosten van de uitvaart te verhalen op het vermogen van de erfgenaam, impliceert dat onder bijzondere omstandigheden kan/moet worden besloten niet tot verhaal over te gaan. Deze omstandigheden zijn bijvoorbeeld situaties, waarin verhaal op de nabestaanden een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande(n) teweegbrengt. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing.

 

4.2 Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald?

 

Naast de directe kosten van de uitvaart (zie hiervoor), maakt de gemeente vaak extra kosten, zoals de kosten, die gemaakt worden voor het veiligstellen van de nalatenschap. Kosten verbonden aan de lijkbezorging worden verhaald op de bij de overledene aangetroffen goederen of gelden, op de nalatenschap en op de nabestaanden

 

Beleidsregel 21:

De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of op het vermogen van de nabestaanden.

Uitgangspunt daarbij moet wel zijn: kosten die redelijkerwijs gemaakt zijn tot een redelijk bedrag.

Beleidsregel 20 is eveneens van toepassing, indien verhaal ernstige inbreuk op de levenssfeer teweegbrengt van de nabestaanden.

 

Kosten i.v.m. uitvaart

Kosten, die moeten worden gemaakt om een sobere uitvaart, rekening houdend met de (vermoedelijke) wens van de overledene, te realiseren, komen voor verhaal in aanmerking. Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de lijkbezorging in eerste aanleg een particuliere verantwoordelijkheid is, wordt er in zijn algemeenheid van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald, voor zover deze, naar aard en omvang genomen, ‘redelijkerwijs’ zijn gemaakt.

 

4.3 Verhaal op geld en goederen van overledene

 

Geld en goederen, die bij de overledene zijn aangetroffen na het overlijden, kunnen worden benut voor het bekostigen van de lijkbezorging (tenzij aangenomen kan worden dat deze aan een ander toebehoren)

Geld, waardepapieren en sieraden worden door de gemeente in bewaring genomen. Er wordt rapport opgemaakt wat aan zaken in de kluis wordt opgeborgen.

Als de onbeheerde nalatenschap in handen gesteld is van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen de middelen en sieraden in bewaring worden genomen door de Rvg.

 

4.4 Verhaal op de nalatenschap

 

Beleidsregel 22:

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

 

Als bij de overledene aangetroffen geld en goederen ontoereikend zijn om in de kosten van de uitvaart te voorzien, dan verhaalt de gemeente in eerste instantie de kosten op de nalatenschap.

 

Wat behoort tot de nalatenschap?

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen, die nog worden verstrekt na het overlijden en dergelijke. De schulden die de overledene nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente ter zake van teveel verstrekte bijstand). Deze schulden dienen als eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap worden voldaan.

 

4.5 De nalatenschap is aanvaard

 

Is de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgena(a)m(en) c.q. de executeur testamentair of de notaris. Als er een vereffenaar is benoemd kunnen de kosten bij hem worden ingediend. Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap die daaruit met voorrang moeten worden voldaan (conform artikel 4:7 en artikel 4:184 BW). Bezittingen, die door de gemeente in beheer zijn genomen (bijv. sieraden of waardepapieren), zullen aan de erfgenamen/notaris/vereffenaar overhandigd worden, zodat ze te gelde kunnen worden gemaakt.

 

Het zuiver aanvaarden van een erfenis kan middels een notariële akte maar ook stilzwijgend bijvoorbeeld door het gebruik van goederen van de nalatenschap. Beneficiaire aanvaarding (aanvaarding onder voorrecht boedelbeschrijving) en verwerping van de nalatenschap moeten middels een schriftelijke verklaring bij de rechtbank plaatsvinden.

 

 

Beleidsregel 23:

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

 

Formeel gesproken kan de gemeente de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente. De gemeente is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt.

 

Als de onbeheerde nalatenschap in handen gesteld is van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen de kosten van de uitvaart door de Rvg worden verrekend op een eventuele positieve nalatenschap. Daarbij zijn de uitvaartkosten preferent.

 

4.6 Verhaal op de nabestaanden

 

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente blijven, kunnen deze kosten worden verhaald op de bloedverwanten tot de eerste graad. Dit volgt voort uit de artikelen 1:392, 1:394-396 BW.

Uitgangspunt is dat de kosten op de nabestaanden worden verhaald, tenzij er bijzondere redenen zijn om van het verhaalsrecht af te zien.

 

Beleidsregel 24:

De gemeente Appingedam maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwd kinderen.

 

De gemeente verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwd kinderen (schoonzoon(s) of schoondochter(s)), omdat uit de praktijk blijkt dat die mogelijkheid zich nog nooit heeft voorgedaan. Daarnaast beschouwt de gemeente Appingedam deze familieleden niet als direct nabestaanden en ziet de gemeente het dan ook niet als hun burgerplicht, het grondbeginsel zoals verwoord in de Wet op de Lijkbezorging, om de kosten van de uitvaart te betalen.

 

Beleidsregel 25:

Hoewel een gemeentelijke uitvaart een sobere ceremonie betreft, staat voorop dat er op een respectvolle wijze uitvoering aan gegeven wordt.

 

4.7 Beslissingsbevoegdheid

 

Indien zich een situatie voordoet waardoor daarom afgeweken dient te worden, of in geval van verschil van mening over de uitleg van een beleidsregel, beslist de burgemeester of, indien het zijn bevoegdheid betreft het college van burgemeester en wethouders.

 

6. Bijlages

 

De BIJLAGE 1 (alle beleidsregels op één rij) maken onverkort onderdeel van deze beleidsregels uit.

 

6. Citeertitel

 

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet op de Lijkbezorging (Wlb) gemeente Appingedam”.

 

7. Inwerkingtreding

 

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

 

Vastgesteld bij besluit van burgemeester en college van burgemeester en wethouders op 26 maart 2019.

 

Secretaris, A. Castelein.

 

De Burgemeester, A.W. Hiemstra.

 

 

 

 

 

Bijlage 1: alle 25 beleidsregels op één rij

 

Beleidsregel 1:

De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

 

Beleidsregel 2:

De gemeente maakt met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene.

 

Beleidsregel 3:

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de tweede graad van bloedverwantschap.

 

Beleidsregel 4:

De gemeente verricht uitgebreide en zorgvuldige, maar geen bovenmatige, inspanningen om nabestaanden op te sporen.

 

Beleidsregel 5:

De gemeente kan een huisbezoek afleggen als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

 

Beleidsregel 6:

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee, daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

 

Beleidsregel 7:

De gemeente beperkt zich zoveel mogelijk tot de primaire taak van lijkbezorging.

 

Beleidsregel 8:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

 

Beleidsregel 9:

De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

 

Beleidsregel 10:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

 

Beleidsregel 11:

Indien er nabestaanden tot en met de tweede graad van bloedverwantschap bekend zijn, dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen. Dit geldt ook voor degene met wie de overledene tot zijn/haar dood duurzaam heeft samengewoond.

 

Beleidsregel 12:

In afwijking van beleidsregel 11, benadert de gemeente geen nabestaanden, die gedetineerd zijn of in het buitenland wonen.

 

Beleidsregel 13:

De gemeente besteedt onderhands aan bij de keuze van een uitvaartondernemer.

 

Beleidsregel 14:

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

 

Beleidsregel 15:

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

 

Beleidsregel 16:

De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot begraven op de gemeentelijke begraafplaats Stilleweer in Appingedam.

 

Beleidsregel 17:

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging betreffende een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

 

Beleidsregel 18:

De gemeente regelt de begrafenis bestaande uit:

 

  • verzorging van de overledene;

  • overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • huur ‘bewaarplaats’ in mortuarium;

  • ‘kisten’ overledene;

  • aanschaf eenvoudige kist;

  • verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

  • indien nodig rouwauto op de dag van de uitvaart;

  • begraven in algemeen graf, zonder grafmonument;

  • bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en asverstrooïng op het terrein van het crematorium.

 

Beleidsregel 19:

De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

 

Beleidsregel 20:

De gemeente ziet af van verhaal op nabestaanden indien verhaal een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande teweegbrengt.

 

Beleidsregel 21:

De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

 

Beleidsregel 22:

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

 

Beleidsregel 23:

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

 

Beleidsregel 24:

De gemeente Appingedam maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwd kinderen.

 

Beleidsregel 25:

Hoewel een gemeentelijke uitvaart een sobere ceremonie betreft, staat voorop dat er op een respectvolle wijze uitvoering aan gegeven wordt.

Naar boven