Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014

De Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014 wordt als volgt gewijzigd:

Ná de intitulé wordt de tekst:

 

gelet op artikel 147 Gemeentewet, vervangen door:

 

gelet op artikel 147 Gemeentewet en de artikelen 4, eerste tot en met derde lid en 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet.

 

A.

Artikel 1:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

b. weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d. bebouwde kom: de bebouwde kom waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld;

e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening van de gemeente Katwijk;

g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Woningwet;

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

j. zeereep: de direct aan het strand grenzende duinenrij, inclusief de daarbij behorende harde waterkerende constructies en de (ondergrondse) parkeergarage alsmede de hierbij behorende voetpaden die al dan niet direct toegang geven tot het strand.

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de bouwverordening;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de Woningwet;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

- zeereep: de direct aan het strand grenzende duinenrij, inclusief de daarbij behorende harde waterkerende constructies en de (ondergrondse) parkeergarage alsmede de hierbij behorende voetpaden die al dan niet direct toegang geven tot het strand.

 

B.

Artikel 1:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

4. In afwijking van het tweede lid, is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien wordt beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a of artikel 4:11.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.

 

C.

Artikel 1:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e. de houder dit verzoekt.

 

D.

Artikel 1:7 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

E.

Artikel 1:8 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een evenementenvergunning worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 13 weken voor de beoogde datum van het beoogde evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een evenementenvergunning worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 13 weken voor de beoogde datum van het beoogde evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

 

F.

Artikel 2:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, kan door een ambtenaar van politie het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in de daarbij aangewezen richting te verwijderen. Een ieder is verplicht een dergelijk bevel overeenkomstig de aanwijzing op te volgen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van een openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

G.

Artikel 2:3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Hij, die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

 

H.

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 4 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Vertoningen e.d. op de weg

Vertoningen op de weg

 

I.

Artikel 2:10 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of

b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Van een belemmering van de bruikbaarheid is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,50 meter (1.20 als er een boom, fietsenrek o.i.d. op de stoep staat) wordt gelaten op voetpaden en van 3.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en overige aan te wijzen categorieën voorwerpen.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18 en

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Zuid-Holland.

8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of

b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1.50 meter (1.20 meter als er een boom, fietsenrek o.i.d. op de stoep staat) wordt gelaten op voetpaden en van 3.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- of leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en overige aan te wijzen categorieën voorwerpen.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

 

 

J.

Artikel 2:11 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend:

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

b. door het college in de overige gevallen.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak of op door het college nader aangegeven bedrijven.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

4. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

5. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Zuid-Holland 2010, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016 (AVOI 2016).

 

K.

Artikel 2:12 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast of

d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien voor de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast of

d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

 

L.

Artikel 2:14 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:

a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en

b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

3. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

M.

Artikel 2:15 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

N.

Artikel 2:16 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolpunt, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

O.

Artikel 2:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder het derde lid van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het verbod in het eerste lid onder a is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

 

P.

Artikel 2:21 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan een bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Q.

Artikel 2:23 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs.

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening.

 

R.

Artikel 2:24 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of een wedstrijd op of aan de weg;

e. door de burgemeester aan te wijzen categorieën van vechtsportwedstrijden of -gala’s.

3. De organisator van een evenement waarvoor krachtens het tweede lid, onder e een vergunning vereist is, is niet van slecht levensgedrag.

4. De burgemeester weigert een vergunning als de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is.

Artikel 2:24 Definities

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop- en theatervoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39;

g. sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid onder f.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een straatfeest of barbecue;

f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

3. De organisator van een evenement waarvoor krachtens het tweede lid onder f een vergunning vereist is, is niet van slecht levensgedrag.

4. De burgemeester weigert een vergunning als de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is.

 

S.

Artikel 2:25 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:25 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2:3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

3. Het verbod van het eerste lid geldt niet, indien:

a. het aantal bezoekers dat tegelijkertijd aanwezig is niet meer bedraagt dan 500 en

b. het evenement niet langer dan 3 dagen duurt en

c. het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 24.00 uur en op zondag tussen 13.00 en 23.00 uur plaatsvindt en

d. maximaal 6 aaneengesloten klokuren muziek ten gehore wordt gebracht op de volgende tijdstippen: maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 23.00 uur en zondag tussen 13.00 en 22.00 uur en

e. er gedurende het evenement te allen tijde een minimale vrije doorgang van 3.50 meter op de weg voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten gewaarborgd is, evenals een doorrijhoogte van 4.20 meter en

f. het evenement niet plaatsvindt op de door de burgemeester aangewezen locaties en

g. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 15m2 per object en

h. er een organisator is en

i. de organisator tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement hiervan schriftelijk melding, middels het daartoe vastgestelde meldingsformulier, heeft gedaan aan de burgemeester en

j. er bij de melding een plattegrond is toegevoegd met daarop alle objecten (bijvoorbeeld springkussen, partytent, barbecue etc.).

4. Het bepaalde in lid 3 geldt niet voor:

a. evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, gedurende de feestweek in Katwijk aan Zee, op Bevrijdingsdag, gedurende de paardenmarkt in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Valkenburg, gedurende het najaarsfeest in Katwijk aan den Rijn en op 31 december en

b. evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, met uitzondering van herdenkingen in het kader van nationale dodenherdenking.

5. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 2, onder i, besluiten dat in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu alsnog een vergunning is vereist voor een evenement als bedoeld in het tweede lid.

6. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 2, onder i, besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

7. Naar aanleiding van de gedane melding kunnen voorschriften en beperkingen worden opgelegd aan de organisator van het evenement. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de melding moet worden gedaan.

8. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

3. Het verbod van het eerste lid geldt niet indien:

a. het aantal bezoekers dat tegelijkertijd aanwezig is niet meer bedraagt dan 500 en

b. het evenement niet langer dan 3 dagen duurt en

c. het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 24.00 uur en op zondag tussen 13.00 en 23.00 uur plaatsvindt en

d. maximaal 6 aaneengesloten klokuren muziek ten gehore wordt gebracht op de volgende tijdstippen: maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 23.00 uur en zondag tussen 13.00 en 22.00 uur en

e. er gedurende het evenement te allen tijde een minimale vrije doorgang van 3.50 meter op de weg voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten gewaarborgd is evenals een doorrijhoogte van 4.20 meter en

f. het evenement niet plaatsvindt op de door de burgemeester aangewezen locaties en

g. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 15 m2 per object en

h. er een organisator is en

i. de organisator tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement hiervan schriftelijk melding, middels het daartoe vastgestelde meldingsformulier, heeft gedaan aan de burgemeester en

j. er bij de melding een plattegrond is toegevoegd met daarop alle objecten (bijvoorbeeld springkussen, partytent, barbecue etc.).

4. Het bepaalde in lid 3 geldt niet voor:

a. evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, gedurende de feestweek in Katwijk aan Zee, op Bevrijdingsdag, gedurende de paardenmarkt in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Valkenburg, gedurende het najaarsfeest in Katwijk aan den Rijn en op 31 december en

b. evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, met uitzondering van herdenkingen in het kader van de nationale dodenherdenking.

5. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 3 onder i besluiten dat in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu alsnog een vergunning is vereist voor een evenement als bedoeld in het tweede lid.

6. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 3 onder i besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

7. Naar aanleiding van de gedane melding kunnen voorschriften en beperkingen worden opgelegd aan de organisator van het evenement. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de melding moet worden gedaan.

8. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

9. Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

10. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

T.

Artikel 2:27 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, strandpaviljoen. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

c. Horecaconvenant: de schriftelijke afspraak tussen de gemeente Katwijk, Koninklijke Horeca Nederland afdeling Bollenstreek, het Openbaar ministerie, de Politie en de bij het convenant aangesloten horeca ondernemer welke als doel heeft beperking van de overlast in het centrum van de gemeente Katwijk en een betere handhaving van de openbare orde.

Artikel 2:27 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, strandpaviljoen of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

3. Horecaconvenant: de schriftelijke afspraak tussen de gemeente Katwijk, Koninklijke Horeca Nederland afdeling Bollenstreek, het Openbaar ministerie, de Politie en de bij het convenant aangesloten horecaondernemer welke als doel heeft beperking van de overlast in het centrum van de gemeente Katwijk en een betere handhaving van de openbare orde.

 

U.

Artikel 2:28 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden voor (een) daarbij aangewezen categorie (ën) openbare inrichting(en) zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren.

2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum;

d. een bedrijfskantine of -restaurant of

e. rouwcentra, begraafplaatsen of crematoria.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden voor (een) daarbij aangewezen categorie (ën) openbare inrichting(en) zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren.

2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum;

d. een bedrijfskantine of -restaurant of

e. rouwcentra, begraafplaatsen of crematoria.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

 

V.

Artikel 2:31 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 eerste lid genomen besluit.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

 

W.

Artikel 2:32 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

2. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

 

X.

Artikel 2:33 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Y.

Artikel 2:34f wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34f Ontheffingen

1. De burgemeester kan op aanvraag, permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in artikelen 2:34a, 2:34b, 2:34c en 2:34d gestelde verboden. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:34f Ontheffingen

1. De burgemeester kan op aanvraag, permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in de artikelen 2:34a, 2:34b, 2:34c en 2:34d gestelde verboden.

2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

 

Z.

Artikel 2:34d wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34d Leeftijdsgrenzen

1. Het is in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, verboden bezoekers geboren op, of na 1 januari 1998 toe te laten tot een café, discotheek/dancing en terrassen na 22.00 uur.

2. Vanaf 1 januari 2016 is het verboden bezoekers, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, toe te laten tot een café, discotheek/dancing na 22.00 uur.

Artikel 2:34d Leeftijdsgrenzen

1. Het is verboden bezoekers die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, toe te laten tot een café, discotheek/dancing na 22.00 uur.

2. De vaststelling van de leeftijd geschiedt op de in artikel 20, derde lid van de Drank- en Horecawet bepaalde wijze.

 

AA.

Artikel 2:35 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

 

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

 

BB.

Artikel 2:36 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

CC.

In hoofdstuk 2, afdeling 10, wordt na het opschrift een artikel ingevoegd, luidende:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:38a Definities

1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

 

DD.

Artikel 2:39 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen en

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of

b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

EE.

Artikel 2:40 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de kansspelen;

b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de wet;

c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de wet;

d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de wet.

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal 2 kansspelautomaten toegestaan.

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

 

FF.

Artikel 2:41 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

 

GG.

Artikel 2:42 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering ter inzage af te geven.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

 

HH.

Artikel 2:43 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

 

II.

Artikel 2:44 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het is verboden om in de nabijheid van winkels voorwerpen te vervoeren, die kennelijk zijn bedoeld voor het plegen van winkeldiefstallen, zoals speciaal geprepareerde tassen, magnetische of elektronische voorwerpen, die veiligheidslabels of poortjes en dergelijk negatief beïnvloeden.

3. Het verbod is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, het maken van sporen te voorkomen of de in lid 2 bedoelde voorwerpen niet zijn gebruikt of bestemd voor het plegen van winkeldiefstallen.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het is verboden om in de nabijheid van winkels voorwerpen te vervoeren, die kennelijk zijn bedoeld voor het plegen van winkeldiefstallen, zoals speciaal geprepareerde tassen, magnetische of elektronische voorwerpen, die veiligheidslabels of poortjes en dergelijk negatief beïnvloeden.

3. Het verbod is niet van toepassing als de in lid 1 bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, het maken van sporen te voorkomen of de in lid 2 bedoelde voorwerpen niet zijn gebruikt voor het plegen van winkeldiefstallen.

 

JJ.

Artikel 2:45 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

1. Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

 

KK.

Artikel 2:46 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.

4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

1. Het is verboden met voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

2. Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

 

LL.

Artikel 2:47 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden:

a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan andere gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt;

c. op een openbare plaats tot schijngevechten aan te zetten, dan wel te vechten;

d. op een openbare plaats iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op een andere wijze overlast aan te doen.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

c. tot schijngevechten aan te zetten dan wel te vechten;

d. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op een andere wijze overlast aan te doen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerwet 1994.

 

MM.

Artikel 2:48 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te vervoeren of te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben wanneer daarmee wordt beoogd deze op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, te nuttigen.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

 

NN.

Artikel 2:49 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden zonder redelijk doel:

a. zich in een portiek of poort op te houden;

b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

 

OO.

Artikel 2:50 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

 

PP.

Artikel 2:51 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

 

QQ.

Artikel 2:52 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:52 Overlast van (snor)fiets, bromfiets of scooter op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een (snor)fiets, bromfiets of scooter te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:52 Overlast van (snor)fiets, bromfiets of scooter op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een (snor)fiets, bromfiets of scooter te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

 

RR.

Artikel 2:57 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op de weg en in de zeereep indien de hond niet is aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd of op de weg als de hond niet is voorzien van een halsband of een andere identificatiemerk dat de eigenaar of de houder van de hond duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, gesteld in het eerste lid onder a niet geldt.

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op de weg en in de zeereep als de hond niet is aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

d. op de weg als de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of de houder duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op de door het college aangewezen plaatsen.

3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, gesteld in het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.

 

SS. Artikel 2:58 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats, waaronder de zeereep, begeeft is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een blindengeleidehond of ADL-hulphond laat begeleiden of zich in een rolstoel voortbeweegt.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats, waaronder de zeereep, begeeft is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een blindengeleidehond of ADL-hulphond laat begeleiden of zich in een rolstoel voortbeweegt.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

 

TT. Artikel 2:59 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

UU.

Na artikel 2:59 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

VV.

Artikel 2:60 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of

d. te voeren.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven of

d. te voeren.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

 

VV.

Artikel 2:63 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:63 Duiven

1. De rechthebbende op duiven is verplicht er voor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:63 Duiven

1. De rechthebbende op duiven is verplicht er voor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

WW.

Artikel 2:64 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland.

5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijd beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven.

b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

4. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

XX.

Artikel 2:66 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

 

ZZ.

Artikel 2:67 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens of uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden.

3. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

4. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed en

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens of uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden.

3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

4. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AAA.

Artikel 2:68 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1 bedoelde adressen;

3. als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden en in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

 

BBB.

Artikel 2:71 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

 

CCC.

Artikel 2:72 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

DDD.

Artikel 2:73 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.

 

EEE.

Artikel 2:74 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

FFF.

Artikel 2:75 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

 

GGG.

Artikel 2:77 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

- parkeerterreinen van sportverengingen;

- openbare parkeergarages;

- parkeerterrein Noordduinen;

- begraafplaatsen;

- strand.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

- parkeerterreinen van sportverengingen;

- openbare parkeergarages;

- parkeerterrein Noordduinen;

- begraafplaatsen en het

- strand.

 

HHH.

Artikel 2:78 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

 

III.

Artikel 2:79 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisadministratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisadministratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

 

JJJ.

In hoofdstuk 2 worden na artikel 2:79 een nieuwe afdeling en artikel ingevoegd luidende:

Afdeling 16 Voor publiek openstaande gebouwen

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:80 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten of omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangewezen wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

6. Het eerste lid geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

 

KKK.

Artikel 4:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

LLL.

Artikel 4:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuwe kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit – te worden beëindigd op de door het college te stellen eindtijden.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuwe kalenderjaar bekend.

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5, uiterlijk beëindigd op de door het college te stellen eindtijden.

 

MMM.

Artikel 4:3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 1 incidentele festiviteit per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens de incidentele festiviteit de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van de inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit – uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

7. De toestemming als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

9. Het college kan (categorieën) inrichtingen aanwijzen waarop het zevende en achtste lid niet van toepassing zijn.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 1 incidentele festiviteit per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens de incidentele festiviteit de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

7. De toestemming als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

9. Het college kan (categorieën) inrichtingen aanwijzen waarop het zevende en achtste lid niet van toepassing zijn.

 

NNN.

Artikel 4:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

4. Het verbod geldt niet voor het verspreiden van (reclame) boodschappen of het ten gehore brengen van muziek door middel van een geluidswagen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

4. Het verbod geldt niet voor het verspreiden van (reclame) boodschappen of het ten gehore brengen van muziek door middel van een geluidswagen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

OOO.

Na artikel 4:6 wordt een nieuw artikel 4:6a ingevoegd, luidend als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:6a Mosquito

1. Onder Mosquito wordt verstaan een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

2. In afwijking van artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

 

PPP.

Artikel 4:10 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b. boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 cm op 130 cm boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; in afwijking van vorenstaande geldt, indien het een boom in privaat bezit betreft, een dwarsdoorsnede van minimaal 30 cm.

c. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopend;

d. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

e. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet;

f. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

g. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

h. haagbeplanting: aaneengesloten beplanting in een specifieke vorm geschoren, niet hoger dan 3,5 m vanaf het maaiveld.

2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:10 Definities

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b. boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 cm op 130 cm boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; in afwijking van vorenstaande geldt, indien het een boom in privaat bezit betreft, een dwarsdoorsnede van minimaal 30 cm.

c. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

d. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

e. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a van de Wet natuurbescherming;

f. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

g. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

h. haagbeplanting: aaneengesloten beplanting in een specifieke vorm geschoren, niet hoger dan 3,5 m vanaf het maaiveld.

2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

QQQ.

Artikel 4:11 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

3. Het verbod geldt niet voor:

a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen;

g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

h. houtopstand bestaande uit de conifeer cupresocyparis leylandii;

i. haagbeplanting.

4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het verbod geldt niet als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

3. Het verbod geldt niet voor:

a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen;

g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

h. houtopstand bestaande uit de conifeer cupresocyparis leylandii;

i. haagbeplanting.

4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

 

RRR.

Artikel 4:11a wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. Wanneer het bureau Laser aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. Als de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) aan het bevoegd gezag een afschrift heeft gezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 7.1 van de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

 

SSS.

Artikel 4:13 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of

d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of;

d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.

 

TTT.

Artikel 4:15 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:15 Verboden hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden of op aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding indien:

a. het verkeer in gevaar wordt gebracht;

b. ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;

c. dit een reclame van aanstootgevende aard betreft of betrekking heeft op een evenement of activiteit van aanstootgevende aard.

Artikel 4:15 Verboden hinderlijke of gevaarlijke reclame

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding indien:

a. het verkeer in gevaar wordt gebracht;

b. ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;

c. dit een reclame van aanstootgevende aard betreft of betrekking heeft op een evenement of activiteit van aanstootgevende aard.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

UUU.

Artikel 4:17 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden voor recreatief nachtverblijf.

 

VVV.

Artikel 4:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

4. Onverminderd het bepaald in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a. de bescherming van natuur en landschap;

b. de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing wordt geweigerd in het belang van de bescherming van:

a. natuur en landschap of

b. een stadsgezicht.

 

 

 

WWW.

Artikel 5:1 vervalt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990), met uitzondering van: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

(Vervallen)

 

XXX.

Artikel 5:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan van het in het derde lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen of

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden of

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf van wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

YYY.

Artikel 5:3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

ZZZ.

Artikel 5:4 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

AAAA.

Artikel 5:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

1. Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening Zuid-Holland of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur van toepassing is.

4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5:8 van deze verordening.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 2010 of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

BBBB.

Artikel 5:7 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

CCCC.

Artikel 5:8 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op de weg binnen de gemeente.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het parkeren:

a. gedurende de tijd die nodig is voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is;

b. op de daartoe door het college aangewezen parkeergelegenheden.

3. Het college kan ten aanzien van het tweede lid, onder b bepalen gedurende welke tijdstippen het parkeren als bedoeld in het eerste lid is verboden.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

5. Het in het vierde lid gestelde is niet van toepassing op een door het college aangewezen plaats of gebied waar het plaatsen of houden van het voertuig op de weg naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

DDDD.

Artikel 5:9 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

EEEE.

Artikel 5:11 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

FFFF.

Artikel 5:12 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:12 Overlast gevend stallen van (brom)fietsen

Het is verboden op een door het college aangewezen weg of weggedeelten in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid, fietsen of bromfietsen:

a. onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten zijn of

b. langer dan twee weken onbeheerd te laten staan.

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

 

GGGG.

Artikel 5:14 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:14 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening.

Artikel 5:14 Definitie

1. in deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet of artikel 5:22

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

HHHH.

Artikel 5:17 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:17 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenemententerrein als bedoeld in artikel 2:24;

c. vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22.

Artikel 5:17 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

IIII.

Artikel 5:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met dwingende redenen van algemeen belang.

 

JJJJ.

Artikel 5:20 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.

2. De weigeringsgrond milieu geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

3. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a is niet van toepassing op bouwwerken.

 

KKKK.

Artikel 5:22 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:22 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

Artikel 5:22 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

LLLL.

Artikel 5:23 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:23 Vergunning organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

 

MMMM.

Artikel 5:24 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Het college kan in het belang van de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel in het belang van het aanzien van de gemeente nadere regels stellen voor het plaatsen, aanbrengen of hebben van een voorwerp op, in of boven openbaar water, niet zijnde een vaartuig. Het in het eerste lid bepaalde is dan niet van toepassing.

3. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

4. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan tebrengen of te hebben.

2. Het college kan in het belang van de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel in het belang van het aanzien van de gemeente nadere regels stellen voor het plaatsen, aanbrengen of hebben van een voorwerp op, in of boven openbaar water, niet zijnde een vaartuig. Het in het eerste lid bepaalde is dan niet van toepassing.

3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

4. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

 

NNNN.

Artikel 5:25 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

2. Het college kan van het in lid 1 bepaalde ontheffing verlenen.

3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen en periode voor het innemen van een ligplaats.

4. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

2. Het college kan van het in lid 1 bepaalde ontheffing verlenen.

3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

5. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

6. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

 

OOOO.

Artikel 5:26 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde, kan het college aan de rechthebbende op een woonschip of een ander vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

2. De rechthebbende op een woonschip of een ander vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de wet beheer rijkswaterstaatswerken of Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5:26

(Vervallen).

 

PPPP.

Artikel 5:27 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25, tweede lid en 5:26 bepaalde.

Artikel 5:27

(Vervallen).

 

QQQQ.

Artikel 5:32 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op eigen terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

RRRR.

Artikel 5:33 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. in het belang van het voorkomen van overlast;

b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruik in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

b. binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als “toestel”.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen van overlast;

b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het verbod is niet van toepassing:

a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

b. binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

SSSS.

Artikel 5:34 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden;

d. en voor zover het onder a, b of c bedoelde geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

 

TTTT.

Artikel 5:35 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

 

UUUU.

Artikel 5:36 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. het strand tussen paal 88.250 en paal 86.000 en de zee nabij de kust tussen deze palen.

2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. het strand tussen paal 88.250 en paal 86.000 en de zee nabij de kust tussen deze palen.

2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asvertrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

VVVV.

Artikel 5:37 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

 

WWWW.

Artikel 5:47 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:47 Rijden met voertuigen op het strand

1. Het is zonder vergunning van het college verboden te rijden over het strand met voertuigen dan wel deze aldaar te plaatsen of te laten staan.

2. Het is verboden op het strand een zeilwagen of een vergelijkbaar voertuig te hebben of daarmee op het strand te rijden in de periode van 1 april tot 1 oktober.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebezigd door de politie, de gemeente dan wel personen en/of bedrijven die in opdracht van de gemeente werkzaamheden verrichten, de Katwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij en de strandexploitanten in de uitoefening van hun functie of bij hun werkzaamheden.

Artikel 5:47 Rijden met voertuigen op het strand

1. Het is zonder vergunning van het college verboden te rijden over het strand met voertuigen dan wel deze aldaar te plaatsen of te laten staan.

2. Het college kan een periode(n) aanwijzen waarin dit verbod op delen van het strand dan wel het gehele strand, al dan niet gedurende bepaalde tijden, niet geldt voor fietsen.

3. Het is verboden op het strand een zeilwagen of een vergelijkbaar voertuig te hebben of daarmee op het strand te rijden in de periode van 1 april tot 1 oktober.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebezigd door de politie, de gemeente dan wel personen en/of bedrijven die in opdracht van de gemeente werkzaamheden verrichten, de Katwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij en de strandexploitanten in de uitoefening van hun functie of bij hun werkzaamheden.

 

XXXX.

Artikel 6:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen, behoudens het bepaalde in artikel 2:10, vijfde lid, artikel 2:11, artikel 2:12 en artikel 4:11 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, 2:12 en 4:11.

3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid van de Wet veiligheidsrisico’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsrisico’s.

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen, behoudens het bepaalde in artikel 2:10, vijfde juncto eerste lid, artikel 2:11, artikel 2:12 en artikel 4:11 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde juncto eerste lid, 2:11, 2:12 en 4:11.

3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid van de Wet veiligheidsrisico’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsrisico’s.

 

YYYY.

Artikel 6:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de gemeentelijke opsporingsambtenaren, ambtenaren van de politie en de flora- en faunabeheerder.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de gemeentelijke opsporingsambtenaren, ambtenaren van de politie en de flora- en faunabeheerder.

2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

 

ZZZZ.

Artikel 6:5 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

AAAAA.

Artikel 6:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk.

Toelichting op de achtste Verordening tot wijziging van de “Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014”.

 

De Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

Ná de intitulé wordt de tekst:

 

gelet op artikel 147 Gemeentewet, vervangen door:

 

gelet op artikel 147 Gemeentewet en de artikelen 4, eerste tot en met derde lid en 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet.

 

A.

Artikel 1:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

b. weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d. bebouwde kom: de bebouwde kom waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld;

e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening van de gemeente Katwijk;

g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Woningwet;

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

j. zeereep: de direct aan het strand grenzende duinenrij, inclusief de daarbij behorende harde waterkerende constructies en de (ondergrondse) parkeergarage alsmede de hierbij behorende voetpaden die al dan niet direct toegang geven tot het strand.

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de bouwverordening;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de Woningwet;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

- zeereep: de direct aan het strand grenzende duinenrij, inclusief de daarbij behorende harde waterkerende constructies en de (ondergrondse) parkeergarage alsmede de hierbij behorende voetpaden die al dan niet direct toegang geven tot het strand.

Toelichting: de voorgestelde aanpassingen zijn niet van inhoudelijke, maar van tekstuele en technische aard, die bovendien grotendeels voor zich spreken. Hierdoor behoeven deze geen afzonderlijke toelichting. Enkele definities zijn overgeheveld naar artikel 1:1. Deze waren opgenomen in de betreffende hoofstukken van de APV. Ook zijn in de definitiebepalingen de definities in alfabetische volgorde geplaatst.

Verder zijn enkele wetstechnische verbeteringen doorgevoerd vooruitlopend op een wijziging van de 100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever en in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving, alsmede enkele tekstuele en redactionele verbeteringen die ertoe strekken de bepalingen duidelijker, korter of beter leesbaar te maken.

 

B.

Artikel 1:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

4. In afwijking van het tweede lid, is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien wordt beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a of artikel 4:11.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.

Toelichting: de wijzigingen zijn van technische aard.

 

C.

Artikel 1:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e. de houder dit verzoekt.

Toelichting: de wijzigingen zijn van tekstuele aard.

 

D.

Artikel 1:7 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Toelichting: de wijziging is van tekstuele aard.

 

E.

Artikel 1:8 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een evenementenvergunning worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 13 weken voor de beoogde datum van het beoogde evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een evenementenvergunning worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 13 weken voor de beoogde datum van het beoogde evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

Toelichting: de wijziging is van tekstuele aard.

 

F.

Artikel 2:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, kan door een ambtenaar van politie het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in de daarbij aangewezen richting te verwijderen. Een ieder is verplicht een dergelijk bevel overeenkomstig de aanwijzing op te volgen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van een openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Toelichting: deze wijziging is van tekstuele aard.

 

G.

Artikel 2:3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Hij, die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

H.

Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 4 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Vertoningen e.d. op de weg

Vertoningen op de weg

Toelichting: dit betreft slechts een wijziging van het opschrift.

 

I.

Artikel 2:10 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of

b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Van een belemmering van de bruikbaarheid is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,50 meter (1.20 als er een boom, fietsenrek o.i.d. op de stoep staat) wordt gelaten op voetpaden en van 3.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en overige aan te wijzen categorieën voorwerpen.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18 en

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Zuid-Holland.

8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of

b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1.50 meter (1.20 meter als er een boom, fietsenrek o.i.d. op de stoep staat) wordt gelaten op voetpaden en van 3.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- of leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en overige aan te wijzen categorieën voorwerpen.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezagals het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd. Omdat de toepasselijkheid van lid 8 reeds uit de wet voortvloeit, wordt dit niet langer in de APV herhaald.

 

J.

Artikel 2:11 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend:

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

b. door het college in de overige gevallen.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak of op door het college nader aangegeven bedrijven.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

4. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

5. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Zuid-Holland 2010, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016 (AVOI 2016).

Toelichting: de wijzigingen zijn van tekstuele aard. Omdat de toepasselijkheid van lid 6 reeds uit de wet voortvloeit, wordt dit niet langer in de APV herhaald.

 

K.

Artikel 2:12 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast of

d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien voor de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast of

d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

L.

Artikel 2:14 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:

a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en

b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

3. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt in overeenstemming gebracht met de tekst uit de Model APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Van een inhoudelijke wijziging is geen sprake.

 

M.

Artikel 2:15 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Toelichting: de wijziging is van tekstuele aard.

 

N.

Artikel 2:16 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolpunt, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Toelichting: de wijziging is van tekstuele aard.

 

O.

Artikel 2:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder het derde lid van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het verbod in het eerste lid onder a is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt in overeenstemming gebracht met de tekst uit de Model APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De afstand van 100 meter, genoemd in het bestaande lid 2 van dit artikel, wordt aangepast naar 30 meter.

 

P.

Artikel 2:21 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan een bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Toelichting: de wijziging is van tekstuele aard.

 

Q.

Artikel 2:23 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs.

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

R.

Artikel 2:24 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of een wedstrijd op of aan de weg;

e. door de burgemeester aan te wijzen categorieën van vechtsportwedstrijden of -gala’s.

3. De organisator van een evenement waarvoor krachtens het tweede lid, onder e een vergunning vereist is, is niet van slecht levensgedrag.

4. De burgemeester weigert een vergunning als de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is.

Artikel 2:24 Definities

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop- en theatervoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39;

g. sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid onder f.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een straatfeest of barbecue;

f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

3. De organisator van een evenement waarvoor krachtens het tweede lid onder f een vergunning vereist is, is niet van slecht levensgedrag.

4. De burgemeester weigert een vergunning als de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

S.

Artikel 2:25 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:25 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2:3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

3. Het verbod van het eerste lid geldt niet, indien:

a. het aantal bezoekers dat tegelijkertijd aanwezig is niet meer bedraagt dan 500 en

b. het evenement niet langer dan 3 dagen duurt en

c. het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 24.00 uur en op zondag tussen 13.00 en 23.00 uur plaatsvindt en

d. maximaal 6 aaneengesloten klokuren muziek ten gehore wordt gebracht op de volgende tijdstippen: maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 23.00 uur en zondag tussen 13.00 en 22.00 uur en

e. er gedurende het evenement te allen tijde een minimale vrije doorgang van 3.50 meter op de weg voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten gewaarborgd is, evenals een doorrijhoogte van 4.20 meter en

f. het evenement niet plaatsvindt op de door de burgemeester aangewezen locaties en

g. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 15m2 per object en

h. er een organisator is en

i. de organisator tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement hiervan schriftelijk melding, middels het daartoe vastgestelde meldingsformulier, heeft gedaan aan de burgemeester en

j. er bij de melding een plattegrond is toegevoegd met daarop alle objecten (bijvoorbeeld springkussen, partytent, barbecue etc.).

4. Het bepaalde in lid 3 geldt niet voor:

a. evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, gedurende de feestweek in Katwijk aan Zee, op Bevrijdingsdag, gedurende de paardenmarkt in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Valkenburg, gedurende het najaarsfeest in Katwijk aan den Rijn en op 31 december en

b. evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, met uitzondering van herdenkingen in het kader van nationale dodenherdenking.

5. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 2, onder i, besluiten dat in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu alsnog een vergunning is vereist voor een evenement als bedoeld in het tweede lid.

6. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 2, onder i, besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

7. Naar aanleiding van de gedane melding kunnen voorschriften en beperkingen worden opgelegd aan de organisator van het evenement. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de melding moet worden gedaan.

8. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

3. Het verbod van het eerste lid geldt niet indien:

a. het aantal bezoekers dat tegelijkertijd aanwezig is niet meer bedraagt dan 500 en

b. het evenement niet langer dan 3 dagen duurt en

c. het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 24.00 uur en op zondag tussen 13.00 en 23.00 uur plaatsvindt en

d. maximaal 6 aaneengesloten klokuren muziek ten gehore wordt gebracht op de volgende tijdstippen: maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 23.00 uur en zondag tussen 13.00 en 22.00 uur en

e. er gedurende het evenement te allen tijde een minimale vrije doorgang van 3.50 meter op de weg voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten gewaarborgd is evenals een doorrijhoogte van 4.20 meter en

f. het evenement niet plaatsvindt op de door de burgemeester aangewezen locaties en

g. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 15 m2 per object en

h. er een organisator is en

i. de organisator tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement hiervan schriftelijk melding, middels het daartoe vastgestelde meldingsformulier, heeft gedaan aan de burgemeester en

j. er bij de melding een plattegrond is toegevoegd met daarop alle objecten (bijvoorbeeld springkussen, partytent, barbecue etc.).

4. Het bepaalde in lid 3 geldt niet voor:

a. evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, gedurende de feestweek in Katwijk aan Zee, op Bevrijdingsdag, gedurende de paardenmarkt in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Valkenburg, gedurende het najaarsfeest in Katwijk aan den Rijn en op 31 december en

b. evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, met uitzondering van herdenkingen in het kader van de nationale dodenherdenking.

5. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 3 onder i besluiten dat in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu alsnog een vergunning is vereist voor een evenement als bedoeld in het tweede lid.

6. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 3 onder i besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

7. Naar aanleiding van de gedane melding kunnen voorschriften en beperkingen worden opgelegd aan de organisator van het evenement. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de melding moet worden gedaan.

8. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

9. Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

10. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: de wijzigingen bij dit onderdeel zijn hoofdzakelijk van tekstuele aard. Door de toevoeging van lid 9 wordt verzekerd dat voor het houden van door de burgemeester aangewezen categorieën vechtsportwedstrijden of -gala’s altijd een evenementenvergunning is vereist. Gelet op de mogelijke risico’s bij dergelijke evenementen, bestaat behoefte aan een beoordeling vooraf.

 

T.

Artikel 2:27 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, strandpaviljoen. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

c. Horecaconvenant: de schriftelijke afspraak tussen de gemeente Katwijk, Koninklijke Horeca Nederland afdeling Bollenstreek, het Openbaar ministerie, de Politie en de bij het convenant aangesloten horeca ondernemer welke als doel heeft beperking van de overlast in het centrum van de gemeente Katwijk en een betere handhaving van de openbare orde.

Artikel 2:27 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis, strandpaviljoen of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

3. Horecaconvenant: de schriftelijke afspraak tussen de gemeente Katwijk, Koninklijke Horeca Nederland afdeling Bollenstreek, het Openbaar ministerie, de Politie en de bij het convenant aangesloten horecaondernemer welke als doel heeft beperking van de overlast in het centrum van de gemeente Katwijk en een betere handhaving van de openbare orde.

Toelichting: deze wijziging is van tekstuele aard.

 

U.

Artikel 2:28 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden voor (een) daarbij aangewezen categorie (ën) openbare inrichting(en) zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren.

2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum;

d. een bedrijfskantine of -restaurant of

e. rouwcentra, begraafplaatsen of crematoria.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden voor (een) daarbij aangewezen categorie (ën) openbare inrichting(en) zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren.

2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum;

d. een bedrijfskantine of -restaurant of

e. rouwcentra, begraafplaatsen of crematoria.

5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

V.

Artikel 2:31 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 eerste lid genomen besluit.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

W.

Artikel 2:32 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

2. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Toelichting: deze wijziging is alleen van tekstuele aard.

 

X.

Artikel 2:33 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

Y.

Artikel 2:34f wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34f Ontheffingen

1. De burgemeester kan op aanvraag, permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in artikelen 2:34a, 2:34b, 2:34c en 2:34d gestelde verboden. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:34f Ontheffingen

1. De burgemeester kan op aanvraag, permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in de artikelen 2:34a, 2:34b, 2:34c en 2:34d gestelde verboden.

2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Toelichting: de mogelijkheid om aan een dergelijke ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden is reeds opgenomen in artikel 1:4, lid 2 van de APV.

 

Z.

Artikel 2:34d wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:34d Leeftijdsgrenzen

1. Het is in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, verboden bezoekers geboren op, of na 1 januari 1998 toe te laten tot een café, discotheek/dancing en terrassen na 22.00 uur.

2. Vanaf 1 januari 2016 is het verboden bezoekers, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, toe te laten tot een café, discotheek/dancing na 22.00 uur.

Artikel 2:34d Leeftijdsgrenzen

1. Het is verboden bezoekers die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, toe te laten tot een café, discotheek/dancing na 22.00 uur.

2. De vaststelling van de leeftijd geschiedt op de in artikel 20, derde lid van de Drank- en Horecawet bepaalde wijze.

Toelichting: de tekst is geactualiseerd vanwege het verstrijken van de in het artikel genoemde data. Voorts is de tekst in overeenstemming gebracht met de die van de Model APV.

 

AA.

Artikel 2:35 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

BB.

Artikel 2:36 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Toelichting: deze wijziging is alleen van tekstuele aard.

 

CC.

In hoofdstuk 2, afdeling 10, wordt na het opschrift een artikel ingevoegd, luidende:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:38a Definities

1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Toelichting: de definities in deze afdeling worden nu in een separaat artikel opgenomen.

 

DD.

Artikel 2:39 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen en

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of

b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

EE.

Artikel 2:40 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de kansspelen;

b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de wet;

c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de wet;

d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de wet.

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal 2 kansspelautomaten toegestaan.

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Toelichting: bij dit artikel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de model APV.

 

FF.

Artikel 2:41 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

GG.

Artikel 2:42 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering ter inzage af te geven.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de Model APV.

 

HH.

Artikel 2:43 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de Model APV.

 

II.

Artikel 2:44 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het is verboden om in de nabijheid van winkels voorwerpen te vervoeren, die kennelijk zijn bedoeld voor het plegen van winkeldiefstallen, zoals speciaal geprepareerde tassen, magnetische of elektronische voorwerpen, die veiligheidslabels of poortjes en dergelijk negatief beïnvloeden.

3. Het verbod is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, het maken van sporen te voorkomen of de in lid 2 bedoelde voorwerpen niet zijn gebruikt of bestemd voor het plegen van winkeldiefstallen.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het is verboden om in de nabijheid van winkels voorwerpen te vervoeren, die kennelijk zijn bedoeld voor het plegen van winkeldiefstallen, zoals speciaal geprepareerde tassen, magnetische of elektronische voorwerpen, die veiligheidslabels of poortjes en dergelijk negatief beïnvloeden.

3. Het verbod is niet van toepassing als de in lid 1 bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, het maken van sporen te voorkomen of de in lid 2 bedoelde voorwerpen niet zijn gebruikt voor het plegen van winkeldiefstallen.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

JJ.

Artikel 2:45 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

1. Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Toelichting: voor dit onderdeel is de wijziging primair van tekstuele aard. Het huidige lid 2 is vervallen omdat er geen redenen zijn de lex silencio positivo bij dit artikel te handhaven.

 

KK.

Artikel 2:46 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.

4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

1. Het is verboden met voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

2. Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de Model APV.

 

LL.

Artikel 2:47 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden:

a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan andere gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt;

c. op een openbare plaats tot schijngevechten aan te zetten, dan wel te vechten;

d. op een openbare plaats iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op een andere wijze overlast aan te doen.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

c. tot schijngevechten aan te zetten dan wel te vechten;

d. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op een andere wijze overlast aan te doen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerwet 1994.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

MM.

Artikel 2:48 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te vervoeren of te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben wanneer daarmee wordt beoogd deze op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, te nuttigen.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

NN.

Artikel 2:49 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden zonder redelijk doel:

a. zich in een portiek of poort op te houden;

b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

OO.

Artikel 2:50 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

PP.

Artikel 2:51 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

QQ.

Artikel 2:52 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:52 Overlast van (snor)fiets, bromfiets of scooter op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een (snor)fiets, bromfiets of scooter te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:52 Overlast van (snor)fiets, bromfiets of scooter op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een (snor)fiets, bromfiets of scooter te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

RR.

Artikel 2:57 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op de weg en in de zeereep indien de hond niet is aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd of op de weg als de hond niet is voorzien van een halsband of een andere identificatiemerk dat de eigenaar of de houder van de hond duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, gesteld in het eerste lid onder a niet geldt.

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op de weg en in de zeereep als de hond niet is aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

d. op de weg als de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of de houder duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op de door het college aangewezen plaatsen.

3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, gesteld in het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.

Toelichting: voor dit onderdeel vindt een tekstuele aanpassing plaats.

 

SS.

Artikel 2:58 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats, waaronder de zeereep, begeeft is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een blindengeleidehond of ADL-hulphond laat begeleiden of zich in een rolstoel voortbeweegt.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats, waaronder de zeereep, begeeft is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een blindengeleidehond of ADL-hulphond laat begeleiden of zich in een rolstoel voortbeweegt.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst aangepast aan de tekst van de Model APV.

 

TT.

Artikel 2:59 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst aangepast aan de tekst van de Model APV.

 

UU.

Na artikel 2:59 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Toelichting: in dit artikel is bepaald dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als de in dit artikel genoemde voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

 

VV.

Artikel 2:60 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of

d. te voeren.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven of

d. te voeren.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst aangepast aan de tekst van de Model APV. Lid 3 is vervallen omdat er geen redenen zijn de lex silencio positivo bij dit artikel te handhaven.

 

WW.

Artikel 2:63 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:63 Duiven

1. De rechthebbende op duiven is verplicht er voor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:63 Duiven

1. De rechthebbende op duiven is verplicht er voor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

XX.

Artikel 2:64 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland.

5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijd beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven.

b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

4. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

YY.

Artikel 2:66 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

ZZ.

Artikel 2:67 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens of uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden.

3. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

4. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed en

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens of uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden.

3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

4. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: bij dit onderdeel word de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

AAA.

Artikel 2:68 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1 bedoelde adressen;

3. als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden en in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt geen inhoudelijke wijziging bewerkstelligd.

 

BBB.

Artikel 2:71 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Toelichting: bij dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

CCC.

Artikel 2:72 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: deze wijziging is zuiver van tekstuele aard.

 

DDD.

Artikel 2:73 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

EEE.

Artikel 2:74 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

FFF.

Artikel 2:75 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

GGG.

Artikel 2:77 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

- parkeerterreinen van sportverengingen;

- openbare parkeergarages;

- parkeerterrein Noordduinen;

- begraafplaatsen;

- strand.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

- parkeerterreinen van sportverengingen;

- openbare parkeergarages;

- parkeerterrein Noordduinen;

- begraafplaatsen en het

- strand.

Toelichting: deze wijziging is van tekstuele aard.

 

HHH.

Artikel 2:78 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst aangepast aan de tekst van de Model APV.

 

III.

Artikel 2:79 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisadministratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisadministratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV. De verplichting om beleidsregels vast te stellen is geschrapt. Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht blijft de burgemeester bevoegd beleidsregels vast te stellen. Ook wordt bepaald dat de burgemeester bij overtreding in ieder geval een last onder bestuursdwang kan opleggen als zich een dan de genoemde situaties voordoet. De burgemeester kan er op grond van artikel 5:32, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 125 van de Gemeentewet ook voor kiezen een last onder dwangsom op te leggen.

 

JJJ.

In hoofdstuk 2 worden na artikel 2:79 een nieuwe afdeling en artikel ingevoegd luidende:

Afdeling 16 Voor publiek openstaande gebouwen

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:80 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten of omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangewezen wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

6. Het eerste lid geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Toelichting: artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting indien er sprake is van een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan dan slechts van korte duur zijn.

 

Soms is een langere sluiting wenselijk en ontbreekt het de burgemeester aan een bevoegdheid tot langere sluiting op grond van artikel 174 van de Gemeentewet. Het onderhavige artikel 2:80 voorziet hierin: ook andere gemeenten hebben in hun APV een dergelijk artikel. Met deze sluitingsmogelijkheid heeft de burgemeester ook een extra instrument bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit.

 

De burgemeester kan met behulp van artikel 2:80 gericht optreden tegen bijvoorbeeld winkeliers die overlast (blijven) veroorzaken. De voorgestelde opname van artikel 2:80 geeft de burgemeester de bevoegdheid om desgewenst over te gaan tot sluiting van voor publiek openstaande gebouwen (niet zijnde horecabedrijven). Deze bevoegdheid kan worden gebruikt in een gebied waar reeds een grote druk bestaat op de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid, die niet alleen veroorzaakt wordt door de in het gebied aanwezige voor het publiek openstaande gebouwen, maar waarvoor meerdere oorzaken zijn aan te wijzen. In een dergelijk gebied wordt veel van omwonenden verlangd, waarbij het zo kan zijn dat op enig moment de belangen van anderen moeten wijken voor de belangen van de bewoners. De beperkende maatregel kan zowel bestaande als nieuw te vestigen voor het publiek openstaande gebouwen betreffen.

 

De burgemeester zal onder andere tot het oordeel kunnen komen dat sluiting noodzakelijk is indien een van de volgende situaties zich voordoet:

  • a.

    indien aannemelijk is dat in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw activiteiten plaatsvinden die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het betreffende gebouw;

  • b.

    indien in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw strafbare feiten worden gepleegd, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het betreffende gebouw;

  • c.

    indien zich in of vanuit het voor het publiek openstaande gebouw anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het betreffende gebouw gevaar oplevert door de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het betreffende gebouw.

Op grond van dit artikel is de burgemeester bevoegd om voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven en/of de voor het publiek openstaande gebouwen voor langere duur te sluiten. De sluitingsbepaling laat een zekere beoordelingsmarge. Het ligt niet in de rede gebruik te maken van deze zware maatregel als er sprake is van een marginale overtreding van de voorschriften. Een sluiting moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

Eerste lid

Bij voor het publiek openstaande gebouwen kan men denken aan openbare gedeelten van winkels, bedrijven voor handelsdoeleinden, belwinkels, avondkappers, uitzendbureaus, bioscopen, musea en theaters. Ook cafés, disco’s, hotels, restaurants en seksinrichtingen vallen hieronder, maar zover de mogelijkheid tot sluiting daarvan elders is geregeld, is dit artikel op die gebouwen niet van toepassing.

Tweede lid

Sluiting op grond van dit artikel zal veelal ook ten doel hebben de gang van bezoekers te doorbreken. Bekendmaking is dan noodzakelijk.

 

KKK.

Artikel 4:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

- onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Toelichting: de definities zijn geactualiseerd en in alfabetische volgorde geplaatst.

 

LLL.

Artikel 4:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuwe kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit – te worden beëindigd op de door het college te stellen eindtijden.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuwe kalenderjaar bekend.

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5, uiterlijk beëindigd op de door het college te stellen eindtijden.

Toelichting: voor dit onderdeel vindt er een actualisering van de tekst plaats. Het beoogt geen inhoudelijke wijziging.

 

MMM.

Artikel 4:3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 1 incidentele festiviteit per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens de incidentele festiviteit de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van de inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 van het Besluit – uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

7. De toestemming als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

9. Het college kan (categorieën) inrichtingen aanwijzen waarop het zevende en achtste lid niet van toepassing zijn.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 1 incidentele festiviteit per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens de incidentele festiviteit de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

7. De toestemming als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

9. Het college kan (categorieën) inrichtingen aanwijzen waarop het zevende en achtste lid niet van toepassing zijn.

Toelichting: voor dit onderdeel vindt er een actualisering van de tekst plaats. Het beoogt geen inhoudelijke wijziging.

 

NNN.

Artikel 4:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

4. Het verbod geldt niet voor het verspreiden van (reclame) boodschappen of het ten gehore brengen van muziek door middel van een geluidswagen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

4. Het verbod geldt niet voor het verspreiden van (reclame) boodschappen of het ten gehore brengen van muziek door middel van een geluidswagen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: voor dit onderdeel wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

OOO.

Na artikel 4:6 wordt een nieuw artikel 4:6a ingevoegd, luidend als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:6a Mosquito

1. Onder Mosquito wordt verstaan een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

2. In afwijking van artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Toelichting: op enkele voor het publiek toegankelijke plaatsen in de gemeente is in de avond of nachtelijke uren sprake van hardnekkige overlast, vervuiling en/of vernieling door jongeren, die met overleg en extra of verscherpt toezicht niet onder controle kan worden gebracht. Deze bevoegdheid biedt de burgemeester in de gevallen van voortdurende ernstige overlast een extra middel om dit te beletten, zonder een beroep te hoeven doen op de beperkt beschikbare handhavingscapaciteit. De aanwezigheid van een mosquito zal met borden worden aangegeven. Gelet op de aard zal de inzet van het middel terughoudend zijn. De inzet zal zoveel mogelijk worden vermeden op plaatsen waar het geluidsoverlast veroorzaakt voor omwonenden en altijd evenredig in verhouding tot het met de inzet te dienen doel.

 

PPP.

Artikel 4:10 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b. boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 cm op 130 cm boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; in afwijking van vorenstaande geldt, indien het een boom in privaat bezit betreft, een dwarsdoorsnede van minimaal 30 cm.

c. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopend;

d. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

e. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet;

f. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

g. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

h. haagbeplanting: aaneengesloten beplanting in een specifieke vorm geschoren, niet hoger dan 3,5 m vanaf het maaiveld.

2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:10 Definities

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b. boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 cm op 130 cm boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; in afwijking van vorenstaande geldt, indien het een boom in privaat bezit betreft, een dwarsdoorsnede van minimaal 30 cm.

c. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

d. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

e. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a van de Wet natuurbescherming;

f. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

g. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

h. haagbeplanting: aaneengesloten beplanting in een specifieke vorm geschoren, niet hoger dan 3,5 m vanaf het maaiveld.

2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Toelichting: per 1 januari 2017 is de Boswet vervallen c.q. opgegaan in de Wet natuurbescherming. Hoofdstuk 4 van laatstgenoemde wet bevat in paragraaf 4.1 een regeling inzake houtopstanden, hout en houtproducten.

Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a heeft het bepaalde bij en krachtens deze paragraaf geen betrekking op houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. De Wet natuurbescherming bevat dus een regeling inzake houtopstanden, hout en houtproducten die geldt voor de gebieden die zijn gelegen buiten de door de gemeenteraad aangewezen bebouwde kom. Voor de gebieden binnen de bebouwde kom kan in de APV een regeling worden opgenomen.

Op basis van artikel 9.9, lid 1 gelden besluiten als bedoeld in artikel 1, vijfde lid van de Boswet (dit betreft besluiten waarbij de grenzen van de bebouwde kom zijn aangewezen) als besluiten als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a.

 

Voor de toepassing van Afdeling 3 van de APV (Bewaren van houtopstanden) hebben de gemeenteraden van de toenmalige gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg de grenzen van de bebouwde kom vastgesteld, dit op basis van artikel 1, vijfde lid van de Boswet. Hoewel deze naar verwachting niet meer actueel zijn, gelden deze nog wel.

 

Nu is het zaak om in de APV de juiste juridische basis tot aanwijzing van de bebouwde kom te vermelden.

 

QQQ.

Artikel 4:11 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

3. Het verbod geldt niet voor:

a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen;

g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

h. houtopstand bestaande uit de conifeer cupresocyparis leylandii;

i. haagbeplanting.

4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het verbod geldt niet als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

3. Het verbod geldt niet voor:

a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen;

g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

h. houtopstand bestaande uit de conifeer cupresocyparis leylandii;

i. haagbeplanting.

4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt geactualiseerd. Het is niet noodzakelijk om lid 5 van dit artikel nog langer in stand te houden. Dit vloeit reeds voort uit de wet.

 

RRR.

4:11a wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. Wanneer het bureau Laser aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. Als de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) aan het bevoegd gezag een afschrift heeft gezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 7.1 van de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Toelichting: de Boswet is op 1 januari 2017 vervallen c.q. opgegaan in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het niet langer bureau Laser maar de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) dat is belast met het behandelen van meldingen op grond van artikel 7.1 van de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland. Om die reden is lid 2 van dit artikel geactualiseerd.

 

SSS.

Artikel 4:13 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of

d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of;

d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.

Toelichting: voor dit onderdeel vindt er een actualisering van de tekst plaats. Het beoogt geen inhoudelijke wijziging.

 

TTT.

Artikel 4:15 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:15 Verboden hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden of op aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding indien:

a. het verkeer in gevaar wordt gebracht;

b. ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;

c. dit een reclame van aanstootgevende aard betreft of betrekking heeft op een evenement of activiteit van aanstootgevende aard.

Artikel 4:15 Verboden hinderlijke of gevaarlijke reclame

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding indien:

a. het verkeer in gevaar wordt gebracht;

b. ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;

c. dit een reclame van aanstootgevende aard betreft of betrekking heeft op een evenement of activiteit van aanstootgevende aard.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Toelichting: conform de Model APV is aan dit artikel lid 2 toegevoegd.

 

UUU.

Artikel 4:17 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden voor recreatief nachtverblijf.

Toelichting: de tekst (van de naam van het artikel) is in overeenstemming gebracht met de tekst uit de Model APV.

 

VVV.

Artikel 4:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

4. Onverminderd het bepaald in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a. de bescherming van natuur en landschap;

b. de bescherming van een stadsgezicht.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing wordt geweigerd in het belang van de bescherming van:

a. natuur en landschap of

b. een stadsgezicht.

 

 

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt geactualiseerd. Er is geen reden om lid 5 van dit artikel nog langer in stand te houden.

 

WWW.

Artikel 5:1 vervalt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990), met uitzondering van: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

(Vervallen)

Toelichting: deze definities zijn overgeheveld naar artikel 1:1.

 

XXX.

Artikel 5:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan van het in het derde lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen of

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden of

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf van wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt geactualiseerd.

 

YYY.

Artikel 5:3 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting: voor dit onderdeel vindt er een actualisering van de tekst plaats. Het beoogt geen inhoudelijke wijziging.

 

ZZZ.

Artikel 5:4 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Toelichting: voor dit onderdeel vindt er een actualisering van de tekst plaats. Het beoogt geen inhoudelijke wijziging.

 

AAAA.

Artikel 5:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

1. Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening Zuid-Holland of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur van toepassing is.

4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5:8 van deze verordening.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 2010 of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

BBBB.

Artikel 5:7 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging.

 

CCCC.

Artikel 5:8 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op de weg binnen de gemeente.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het parkeren:

a. gedurende de tijd die nodig is voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is;

b. op de daartoe door het college aangewezen parkeergelegenheden.

3. Het college kan ten aanzien van het tweede lid, onder b bepalen gedurende welke tijdstippen het parkeren als bedoeld in het eerste lid is verboden.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

5. Het in het vierde lid gestelde is niet van toepassing op een door het college aangewezen plaats of gebied waar het plaatsen of houden van het voertuig op de weg naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: de tekst in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV. Toegevoegd is de mogelijkheid voor het college om wegen aan te wijzen waar het met bepaalde voertuigen verboden is te parkeren als dit naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

 

DDDD.

Artikel 5:9 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Toelichting: de tekst wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

EEEE.

Artikel 5:11 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt geactualiseerd. Het is niet noodzakelijk om lid 5 van dit artikel nog langer in stand te houden.

 

FFFF.

Artikel 5:12 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:12 Overlast gevend stallen van (brom)fietsen

Het is verboden op een door het college aangewezen weg of weggedeelten in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid, fietsen of bromfietsen:

a. onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten zijn of

b. langer dan twee weken onbeheerd te laten staan.

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Toelichting: de tekst wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV. Het college kan ook om andere dan in het eerste lid genoemde redenen plaatsen aanwijzen waar het verbod geldt.

 

GGGG.

Artikel 5:14 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:14 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening.

Artikel 5:14 Definitie

1. in deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet of artikel 5:22

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Toelichting: de tekst wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

HHHH.

Artikel 5:17 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:17 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenemententerrein als bedoeld in artikel 2:24;

c. vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22.

Artikel 5:17 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Toelichting: de tekst wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV. Sub c van lid 2 hoeft niet langer in stand te worden gehouden omdat een snuffelmarkt altijd plaats vindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw. Nu een standplaats altijd in de openlucht is gelegen, kan er op een snuffelmarkt nimmer sprake zijn van een standplaats als bedoeld in de APV.

 

IIII.

Artikel 5:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met dwingende redenen van algemeen belang.

 

Toelichting: het artikel wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

JJJJ.

Artikel 5:20 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.

2. De weigeringsgrond milieu geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

3. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

1. Artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a is niet van toepassing op bouwwerken.

Toelichting: het artikel wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

KKKK.

Artikel 5:22 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:22 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

Artikel 5:22 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet;

b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Toelichting: de tekst wordt in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

LLLL.

Artikel 5:23 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:23 Vergunning organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Toelichting: de tekst van dit artikel wordt geactualiseerd. Het is niet noodzakelijk om lid 5 van dit artikel nog langer in stand te houden. Dit vloeit reeds voort uit de Algemene wet bestuursrecht.

 

MMMM.

Artikel 5:24 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Het college kan in het belang van de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel in het belang van het aanzien van de gemeente nadere regels stellen voor het plaatsen, aanbrengen of hebben van een voorwerp op, in of boven openbaar water, niet zijnde een vaartuig. Het in het eerste lid bepaalde is dan niet van toepassing.

3. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

4. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2. Het college kan in het belang van de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel in het belang van het aanzien van de gemeente nadere regels stellen voor het plaatsen, aanbrengen of hebben van een voorwerp op, in of boven openbaar water, niet zijnde een vaartuig. Het in het eerste lid bepaalde is dan niet van toepassing.

3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

4. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

Toelichting: de tekst van de verordening wordt aangepast aan de tekst van de Model APV. In afwijking van de Model APV kent de APV een mogelijkheid om nadere regels te stellen.

 

NNNN.

Artikel 5:25 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

2. Het college kan van het in lid 1 bepaalde ontheffing verlenen.

3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen en periode voor het innemen van een ligplaats.

4. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

2. Het college kan van het in lid 1 bepaalde ontheffing verlenen.

3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

5. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

6. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Toelichting: het artikel is geactualiseerd conform het Model van de VNG. Leden 5 en 6 zijn toegevoegd. De nieuwe tekst was voorheen opgenomen in artikel 5:26 welk artikel nu vervalt.

 

OOOO.

Artikel 5:26 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde, kan het college aan de rechthebbende op een woonschip of een ander vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

2. De rechthebbende op een woonschip of een ander vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de wet beheer rijkswaterstaatswerken of Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5:26

(Vervallen).

Toelichting: de tekst van dit artikel is opgenomen in artikel 5:25.

 

PPPP.

Artikel 5:27 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25, tweede lid en 5:26 bepaalde.

Artikel 5:27

(Vervallen).

Toelichting: het vervallen van dit artikel komt voort uit inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten. Voor het aanleggen van woonboten geldt een omgevingsvergunningsplicht.

 

QQQQ.

Artikel 5:32 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op eigen terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Toelichting: het betreft hier een tekstuele wijziging.

 

RRRR.

Artikel 5:33 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. in het belang van het voorkomen van overlast;

b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruik in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

b. binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als “toestel”.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen van overlast;

b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c. de veiligheid van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het verbod is niet van toepassing:

a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

b. binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Toelichting: het betreft een tekstuele aanpassing. Het zesde lid van het bestaande artikel komt te vervallen.

 

SSSS.

Artikel 5:34 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden;

d. en voor zover het onder a, b of c bedoelde geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Toelichting: het betreft een tekstuele aanpassing van het artikel. Overeenkomstig de tekst van de Model APV komt lid 6 te vervallen.

 

TTTT.

Artikel 5:35 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Toelichting: de tekst wordt aangepast aan de tekst van de Model APV.

 

UUUU.

Artikel 5:36 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. het strand tussen paal 88.250 en paal 86.000 en de zee nabij de kust tussen deze palen.

2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. het strand tussen paal 88.250 en paal 86.000 en de zee nabij de kust tussen deze palen.

2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asvertrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting: er heeft een ondergeschikte tekstuele wijziging plaatsgevonden.

 

VVVV.

Artikel 5:37 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Toelichting: er heeft een ondergeschikte tekstuele wijziging plaatsgevonden.

 

WWWW.

Artikel 5:47 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:47 Rijden met voertuigen op het strand

1. Het is zonder vergunning van het college verboden te rijden over het strand met voertuigen dan wel deze aldaar te plaatsen of te laten staan.

2. Het is verboden op het strand een zeilwagen of een vergelijkbaar voertuig te hebben of daarmee op het strand te rijden in de periode van 1 april tot 1 oktober.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebezigd door de politie, de gemeente dan wel personen en/of bedrijven die in opdracht van de gemeente werkzaamheden verrichten, de Katwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij en de strandexploitanten in de uitoefening van hun functie of bij hun werkzaamheden.

Artikel 5:47 Rijden met voertuigen op het strand

1. Het is zonder vergunning van het college verboden te rijden over het strand met voertuigen dan wel deze aldaar te plaatsen of te laten staan.

2. Het college kan een periode(n) aanwijzen waarin dit verbod op delen van het strand dan wel het gehele strand, al dan niet gedurende bepaalde tijden, niet geldt voor fietsen.

3. Het is verboden op het strand een zeilwagen of een vergelijkbaar voertuig te hebben of daarmee op het strand te rijden in de periode van 1 april tot 1 oktober.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebezigd door de politie, de gemeente dan wel personen en/of bedrijven die in opdracht van de gemeente werkzaamheden verrichten, de Katwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij en de strandexploitanten in de uitoefening van hun functie of bij hun werkzaamheden.

Toelichting: aan de bestaande tekst wordt een mogelijkheid toegevoegd voor het college om (een) periode(n) aan te wijzen waarin het verbod op delen van het strand dan wel het gehele strand, al dan niet gedurende bepaalde tijden, niet geldt voor fietsen.

De Afdeling Wielersport van de IJsclub Voorwaarts Katwijk heeft verzocht om toe te staan dat strandfietsers van 1 oktober tot en met 31 maart hun sport langs de vloedlijn kunnen beoefenen. Bij de vaststelling van het Strandbeleid 2016 is vanwege mogelijke conflicten met wandelaars en loslopende honden en paarden op het strand, vastgehouden aan het verbod om met fietsen over het strand te rijden. Feit is echter dat er als training individueel op het strand wordt gereden en dit niet tot problemen heeft geleid. Als pilot is daarom anderhalf jaar lang bekeken of het in de winterperiode fietsen op het strand tot problemen leidt. Vastgesteld kan worden dat er geen incidenten, overlast of klachten bekend zijn in dit verband.

 

De kustgemeenten Bergen, Den Haag, Westland en Bloemendaal hebben in de Algemene Plaatselijke Verordening toegestaan om in de winterperiode op het strand te fietsen. Zandvoort en buurgemeenten Noordwijk en Wassenaar staan dit echter niet toe. Noordwijk heeft in dit verband laten weten zich nu te beraden over een mogelijke aanpassing van de APV naar Katwijks voorbeeld. Wassenaar heeft geen plannen op korte termijn de APV op dit punt aan te passen, echter er wordt ook niet actief gehandhaafd.

 

Door het als een aanwijzingsbevoegdheid te formuleren, welke aanwijzing betrekking kan hebben op (een) bepaalde periode(n) van het jaar, bepaalde delen van het strand en bepaalde tijden, kan maatwerk worden geleverd en kan zo nodig adequaat worden gereageerd op ontwikkelingen.

 

XXXX.

Artikel 6:1 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen, behoudens het bepaalde in artikel 2:10, vijfde lid, artikel 2:11, artikel 2:12 en artikel 4:11 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, 2:12 en 4:11.

3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid van de Wet veiligheidsrisico’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsrisico’s.

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen, behoudens het bepaalde in artikel 2:10, vijfde juncto eerste lid, artikel 2:11, artikel 2:12 en artikel 4:11 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde juncto eerste lid, 2:11, 2:12 en 4:11.

3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid van de Wet veiligheidsrisico’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsrisico’s.

Toelichting: er is sprake van een ondergeschikte tekstuele aanpassing overeenkomstig de Model APV.

 

YYYY.

Artikel 6:2 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de gemeentelijke opsporingsambtenaren, ambtenaren van de politie en de flora- en faunabeheerder.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de gemeentelijke opsporingsambtenaren, ambtenaren van de politie en de flora- en faunabeheerder.

2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

ZZZZ.

Artikel 6:5 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Toelichting: de tekst is in overeenstemming gebracht met de tekst van de Model APV.

 

AAAAA.

Artikel 6:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk.

Toelichting: instandhouding van een jaartal achter de citeertitel kan raadplegers van de verordening het idee geven dat zij te maken hebben met een verouderde verordening. Om die reden wordt voorgesteld het jaartal in de citeertitel te schrappen.

Naar boven