Gemeenteblad van Rijssen-Holten
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rijssen-Holten | Gemeenteblad 2019, 84173 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rijssen-Holten | Gemeenteblad 2019, 84173 | Beleidsregels |
Uitvoeringsrichtlijnen instandhoudingsmaatregelen monumenten gemeente Rijssen-Holten 2019
De bescherming van monumenten is geregeld in wet- en regelgeving. Dit is de basis die bepaalt dat we monumenten moeten koesteren en bewaren. Het vraagt echter een specifieke benadering als het gaat om onderhoud en wijziging van het pand. Een zorgvuldige en grondige voorbereiding is de eerste stap. Daarbij is het belangrijk dat vooraf contact wordt opgenomen voor een vooroverleg met de gemeente. Zij is de instantie als het gaat om monumenten en vergunningverlening en denkt met u mee.
Een monument vraagt om een (ambachtelijke) werkwijze die past bij de uiterlijke verschijningsvorm en het materiaalgebruik. De richtlijnen beogen instructies te geven hoe in tal van situaties gewerkt dient te worden bij bouwkundige ingrepen aan monumenten. Ze zijn richtinggevend en bevatten handvatten. De richtlijnen zijn ervoor bedoeld om in onderling overleg en samenwerking belangenafwegingen te maken en te komen tot keuzes en werkwijzen die het monument ten goede komen. In deze uitvoeringsrichtlijnen wordt bij elk onderdeel aangegeven wat vergunningplichtig en vergunningvrij is.
Veel aspecten die in deze richtlijnen worden aangehaald, zijn vergunningplichtig op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f, en artikel 2.2, lid 1 onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en/of de Erfgoedverordening gemeente Rijssen-Holten 2018, artikel 2.10.
Wel of geen omgevingsvergunning
Voor werkzaamheden die gewoon onderhoud te boven gaan, is een omgevingsvergunning nodig. Het is aan te raden om een onafhankelijk restauratiedeskundige, restauratiearchitect of restauratiespecialist, zoals restauratiestukadoors en restauratieschilders, in te schakelen bij de planvorming. Vergunningaanvragen worden voor advies voorgelegd aan de onafhankelijke monumentencommissie. Bij een relatief klein deel van de aanvragen voor rijksmonumenten wordt ook geadviseerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Sinds 1 januari 2012 is het in beperkte mate mogelijk om vergunningsvrij in, aan, op, of bij een monument te bouwen. De verruiming van vergunningsvrije activiteiten geldt voor zowel rijksmonumenten als ook voor gemeentelijke monumenten. Vergunningsvrije activiteiten in een monument betreffen wijzigingen aan interieuronderdelen zonder monumentwaarden, zoals keukeninrichtingen of badkamers die recent zijn aangebracht.
Tevens is voor normaal onderhoud, zoals het opschuren en schilderen in dezelfde kleur, het vervangen van kapotte ruiten, het opstoppen van rieten daken of het vervangen van enkele dakpannen, geen omgevingsvergunning nodig. Omdat niet altijd helder is wat precies een vergunningsvrije activiteit is vinden wij het wenselijk dat elke vorm van instandhoudingwerkzaamheden aan een beschermd monument vooraf wordt beoordeeld door de monumentenadviseur van de gemeente.
Gaat het wel om het wijzigen van een monument dan is een omgevingsvergunning met monumentenactiviteit nodig. Onder wijzigen worden niet alleen grote ingrepen verstaan, ook voor bijvoorbeeld het schilderen in een andere kleur, het aanbrengen van dubbel glas of voor het vervangen van een kozijn of raam is een omgevingsvergunning vereist.
Voor karakteristieke panden, zonder de status van beschermd monument, gelden geen (monumenten)vergunningseisen, alleen eventuele bijzondere bestemmingsplanbepalingen zijn van toepassing. Deze uitvoeringsrichtlijnen kunnen voor deze categorie panden als handvat gebruikt worden.
Als de monumentwaarden in het geding zijn of wanneer aanpassingen kunnen leiden tot gevolgschade dan is het mogelijk om gebruik te maken van de vrijstellingsregel in het Bouwbesluit. Aan een omgevingsvergunning wordt een voorschrift verbonden dat uitsluitend van toepassing is op betreffende onderdeel. Dit wil dus niet zeggen dat een monument niet hoeft te voldoen aan het Bouwbesluit.
Binnen het wettelijk kader is het uitgangspunt dat monumentwaarden leidend zijn.
Op plaatsen waar relevante historische informatie verwacht kan worden is het wenselijk dat vóór de uitvoering van restauratie-, verbouw- of sloopwerkzaamheden en bodemverstoring in gebieden bouwhistorisch, bouwkundig, kleurhistorisch, interieurhistorisch, tuinhistorisch en archeologisch onderzoek en documentatiewerk wordt uitgevoerd. Het (laten) doen van dergelijke onderzoeken kan een voorwaarde zijn bij de omgevingsvergunning.
Bij de voorbereiding van een ingrijpende wijziging van een monument hoort (ook) deskundig en onafhankelijk uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek. De aanbevelingen, bevindingen en conclusies van het bouwhistorisch onderzoek kunnen vervolgens in de planvorming worden verwerkt. Op basis van bouwhistorisch onderzoek wordt de bouw- en gebruiksgeschiedenis van het monument kenbaar en krijgt de nieuwe bestemming een gemotiveerd en te verantwoorden bestaansrecht. In overleg met de monumentenadviseur van de gemeente Rijssen-Holten wordt bepaald of een onderzoek nodig is, en hoe uitgebreid dit moet zijn. Het onderzoek kan door een onafhankelijk deskundig bureau worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek zorgt niet alleen voor kaders voor het wel of niet doen van ingrepen maar draagt tevens bij aan kennis en inzicht in de geschiedenis van het gebouw.
Wanneer een ingrijpende wijziging van een monument wordt voorbereid, is een deskundig en onafhankelijk bouwkundige opname van het monument onmisbaar. De gebreken van het monument en de in goede staat verkerende onderdelen (waaronder fundering, gevels, ramen/kozijnen, constructie, dak en detaillering) worden in een bouwkundig rapport benoemd en geanalyseerd en zullen in combinatie met de resultaten en uitslagen van bouwhistorisch onderzoek bijdragen aan de vervolmaking van het plan en de optimalisering van de beoogde functie.
Het kleurhistorisch onderzoek omvat het onderzoek naar de aanwezigheid van een historisch verflagenpakket en bouwmaterialen met kleur. Doel van dit onderzoek is met behulp van het verflagenpakket en aanwezige gekleurde bouwmaterialen de gekleurde geschiedenis van het desbetreffende object of gebouw vast leggen. De kennis over toegepaste kleuren draagt bij aan een beter begrip van de geschiedenis van de historische architectuur en de betekenis van de toegepaste kleur voor de oorspronkelijke architectonische beleving.
Delen van het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten zijn archeologisch waardevol. Wanneer in deze gebieden wordt gegraven in de ondergrond of wanneer een terrein wordt geëgaliseerd of opgehoogd, is het vooraf doen van onderzoek naar het ‘bodemarchief ‘ verplicht. De betreffende locaties zijn weergegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Richtlijnen voor het ontwerp- en bouwproces
Bij grotere vergunningplichtige ingrepen aan monumenten dient eerst een beschrijving of soms een bouwhistorisch onderzoek van het gebouw of de te verbouwen bouwdelen te worden gemaakt. Dit onderzoek is gericht op de historie van het gebouw, het opmeten en documenteren, de datering en stijl van de verschillende bouwdelen en een inschatting van de bouwhistorische waarde van de bouwdelen.
Het is mogelijk en vaak wenselijk om in een vroegtijdig stadium overleg over een plan te voeren met de gemeente. Ook bestaat de mogelijkheid om een voorlopig ontwerp voor te leggen voor een voorlopig (principe-) advies aan de monumentencommissie van ’t Oversticht en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Het ontwerp dient dan bij voorkeur wel een zekere mate van uitwerking te hebben. Goede foto’s zijn een must.
Alle partijen die bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden zijn betrokken, dienen voordat met de werkzaamheden wordt gestart van deze uitvoeringsrichtlijnen alsmede van de overige in de monumentenvergunning opgenomen voorwaarden op de hoogte te worden gebracht. Partijen zijn onder meer de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers en toezichthouders gemeente.
Het standaard monument bestaat niet. De richtlijnen zijn geschikt voor veel voorkomende werkzaamheden en monumentale waarden. Het blijven echter richtlijnen waarvan soms afgeweken kan worden. Op basis van een goed plan en met instemming van de gemeente is afwijken van de UIMRH in bijzondere gevallen bespreekbaar.
Wanneer er de mogelijkheid bestaat dat het toepassen van de uitgangspunten uit de UIMRH niet de gewenste oplossing biedt, wanneer er twijfel over de interpretatie van de uitvoeringsrichtlijnen bestaat, of er al juridische procedures lopen, kan het college van Rijssen-Holten van de aanvrager alsnog een omgevingsvergunning voor de betreffende werkzaamheden verlangen.
In gevallen die niet in deze richtlijnen geregeld worden, is overleg en overeenstemming met de gemeente noodzakelijk.
Het doel van de richtlijnen is een helder kader voor de toetsing en eenduidigheid voor het uitwerken van een plan voor onderhoud of het wijzigen van een monument en de uitvoering van de werkzaamheden, te beginnen met algemene uitvoeringseisen:
Als tijdens de uitvoering van de vergunde werkzaamheden aan monumenten, historische onderdelen te voorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij de gemeentelijke toezichthouder. Soms kan de gemeente een revisie van het bouwplan eisen in aanvulling op de verleende vergunning.
Als tijdens de uitvoering van vergunningvrije onderhoudswerkzaamheden aan monumenten, historische onderdelen te voorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de eigenaar c.q aannemer verplicht dit te melden bij de gemeentelijke toezichthouder. In sommige gevallen kan dan alsnog een vergunning vereist zijn.
Hoofddraagconstructies, liggers, gevelankers, enz.
Aanpassingen in een monument mogen bij voorkeur geen wijziging of aantasting van de hoofddraagconstructie tot gevolg hebben. Behoud en zonodig herstel van de bestaande constructie is het uitgangspunt. Indien de bestaande constructie niet toereikend is, dienen noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen in beginsel een reversibele toevoeging te zijn. Overbodig geraakte constructieve elementen moeten bij voorkeur gehandhaafd blijven.
• Alle werkzaamheden die veranderingen aan het monument met zich meebrengen.
• Onderhouds- en restauratiewerkzaamheden.
• De uiterlijke kwaliteiten en technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van een monument. Materiaaltoepassing, metselverband, patina, textuur en vorm en uiterlijk van het voegwerk, vormen een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Conservering van de bestaande gevel dient derhalve het uitgangspunt te zijn. Een zorgvuldige en terughoudende aanpak van de gevel is een voorwaarde. Het hydrofoberen van de gevel is in principe niet toegestaan. Soms echter is dit de enige manier om een vochtprobleem op te lossen. In dat geval is vooraf een zoutonderzoek vereist. Bij een te hoge zoutbelasting is hydrofoberen nooit toegestaan.
• Voegwerk en metselwerk in beginsel altijd overeenkomstig bestaand, tenzij bestaand niet oud meer is of zelfs in strijd met eisen die normaal voor monumentenzorg gelden.
• Het reinigen van gevels is in beginsel niet toegestaan. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, stoom, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen.
indien zij kleurloos (niet glanzend), dampdoorlatend en zelfopofferend zijn. Indien er geen sprake is van een spouwmuur mag een anti-graffitilaag alleen toegepast worden indien het gebouw geen aantoonbare fysische schade van de beschermlaag ondervindt. Permanente en semi-permanente antigraffiti-systemen zijn niet toegestaan.
Gevelreiniging brengt in alle gevallen een zeker schaderisico met zich mee. Reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen wat kan leiden tot afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Metselwerk en vele soorten natuursteen zijn na reiniging door het verwijderen of aantasten van de oorspronkelijke ‘huid’ veelal meer poreus wat leidt tot grotere wateropname van de gevel, meer kans op vorstschade en een snellere en diepere vervuiling van de gevel. Wat voor de ene gevel en/of materiaal een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere gevel en/of materiaal ernstige schade opleveren. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven. De methode van reinigen wordt bepaald in overleg met de gemeente. De voorkeur gaat uit naar reiniging met stoom of water onder lage druk en temperatuur en zonder toeslagmateriaal of met kokosborstel en water.
Een licht beschadigde voeg die zijn functie nog vervult, heeft de voorkeur boven een nieuwe voeg. Een voeg is slecht als hij zijn waterwerende functie niet meer vervult. Te geringe hardheid is geen criterium voor het vervangen van een voeg. In het geval dat de aantasting onder het bovengenoemde percentage blijft maar sterk over de gevel is verspreid, kan het voegwerk soms, in overleg met de gemeente, integraal vervangen worden.
• het vervangen van voegwerk voor minder dan 50% van de gevel, mits conform bestaand in vorm, kleur en materiaalgebruik.
o dient op een onopvallende plaats te zitten (bijvoorbeeld hoog op de gevel);
o wordt beoordeeld op zowel het uithakken als het voegen;
o het proefstuk dient te worden uitgehakt en gevoegd door de medewerkers die de gehele gevel zullen gaan uithakken en voegen.
• het inboeten van gevelmetselwerk voor minder dan 15%.
Scheuren moeten niet dichtgesmeerd maar ingeboet worden (gescheurde stenen uithakken en vervangen door bijpassende stenen), zodat de muur een constructief geheel blijft vormen. De te gebruiken stenen en mortel moeten zijn aangepast aan de fysische en chemische eigenschappen (hardheid, samenstelling) van de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Voorts bestaat het risico dat het inboetwerk onvoldoende aan het bestaande werk hecht.
De voor het inboetwerk te gebruiken stenen, moeten qua hardheid, formaat, kleur en textuur aansluiten op het bestaande metselwerk. Hierbij zijn de fysische eigenschappen van de inboeting belangrijker dan het verkrijgen van de exacte kleur. Wel dient de kleur van de nieuwe steen zo dicht mogelijk bij de kleur van de bestaande steen te komen. De in te boeten stenen moeten in hetzelfde verband worden verwerkt als in de bestaande situatie.
• Het veranderen van de gevels of onderdelen daarvan door het aanbrengen van een nieuwe laag over het bestaande met welk materiaal dan ook.
• Het herstellen van bestaande afwerklagen.
• Voor de gevelafwerking moet een damp-open product worden gebruikt.
• Toevoegingen aan gevels dienen steeds tot een minimum te worden beperkt. Monumentale bijzondere onderdelen mogen niet aan het oog worden onttrokken.
• Het aanbrengen van toevoegingen aan de gevel in de vorm van reclames en zonweringen.
• Toevoegingen aan een gevel, zoals grote buitenlampen, grote briefkasten, umts installatie-onderdelen, airco's en schotelantennes.
• Het aanbrengen van kleine toevoegingen zoals lampen (niet groter dan 20 x 20 cm), camera’s (niet groter dan 10 x 20 cm) en losse brievenkasten (niet groter dan 25 x 40 cm).
Voorzieningen die een reversibele toevoeging zijn, zoals lampen, camera’s, losse brievenkasten en reclame-uitingen, mogen niet in natuurstenen onderdelen worden bevestigd. Een uitzondering vormen natuurstenen elementen waarin een speciale voorziening is aangebracht voor het ophangen van buitenlampen.
• In de twintigste eeuw nam de toepassing van beton een grote vlucht. Het beton is vaak essentieel voor de architectuur van de gebouwen uit die periode.
• Vervanging van beton in het zicht zoals balkons, luifels, gevelbanden, lateien en dakranden.
Het volledig vervangen van historische vensters, deurpartijen en (winkel)puien die nog hersteld kunnen worden of nog in goede staat verkeren, is niet toegestaan. Zijn onderdelen van een historisch venster, winkelpui of deurpartij slecht, dan wordt niet het gehele element maar alleen de slechte onderdelen vervangen. De detaillering en de afmetingen van de nieuwe onderdelen van historische vensters of deurpartijen moet worden aangepast aan de bestaande detaillering en afmetingen en uitgevoerd in dezelfde houtsoort.
Het is niet toegestaan om openingen tussen kozijn en muur met kit af te dichten. De naden tussen kozijn en gevel moeten met een damp-open voeg van kalkspecie worden afgedicht. Door kit als materiaal te gebruiken op oude houten constructies kan de mogelijkheid tot uittreding van vocht worden geblokkeerd.
Historische venster- en deurpartijen behoren tot de monumentale waarden van een pand. Het streven om deze onderdelen zoveel mogelijk aan de huidige normen te laten voldoen, mag nooit leiden tot aantasting van de monumentale waarden of integraal vervangen van de onderdelen. Indien een kozijn vanuit monumentaal oogpunt niet is aan te passen moet naar andere oplossingen gezocht worden.
Indien de technische staat van het venster (kozijnen, ramen, deuren en luiken) zo slecht is dat het volledig vervangen moet worden, geldt als regel dat het nieuwe onderdeel overeenkomstig het oorspronkelijke wordt gemaakt. Aan het vernieuwen van vensters en deurpartijen in oude vorm kleven in sommige situaties bezwaren.
Indien een raam wel monumentale waarden vertegenwoordigt maar onherstelbaar is aangetast, mag het raam worden vervangen en kan dubbele beglazing worden toegepast, mits het uiterlijk en de detaillering van het nieuwe raam zoveel mogelijk het oude raam benaderen. Hierbij moet het aanzicht vanaf de buitenzijde ongewijzigd blijven en de profilering aan de binnenzijde exact worden nagemaakt.
De oorspronkelijke dakbedekking is vaak in samenhang met de architectonische uitdrukkingsvorm gekozen. Wanneer de dakbedekking in het verleden is vervangen door een product dat historisch gezien niet bij de architectuur past, kan deze dakbedekking zo mogelijk (bij voorkeur) bij een restauratie worden vervangen door de oorspronkelijke dakbedekking.
Isolatie aan de buitenzijde van de kap, om zodoende een warm-dak constructie te creëren, mag alleen worden toegepast indien de daklijn niet voorbij de gevellijn komt en de dakbedekking nog voldoende af kan wateren in de dakgoot. Ook mag er geen verandering optreden bij aansluitingen bij schoorstenen, gevels, daklijsten en dakkapellen.
• Het vervangen van bijzondere koper-, lood- en zinkelementen.
• In overleg met de gemeente kan zink eventueel door lood of koper worden vervangen. Het gebruik van koper is toelaatbaar voorzover het water dat van het koper afloopt niet in een zinken goot of buis terecht kan komen.
Nieuwe dakkapellen en dakramen
• Herstel en reparatie van maximaal 15% zonder dat vervanging nodig is.
Ernstig aangetaste natuurstenen elementen waarvan het materiaalverlies door verwering meer dan 50% is ten opzichte van het volume van het oorspronkelijke element, mogen vervangen worden door een kopie van dezelfde steensoort. Voor ornamenten kan, indien de expressie volledig verloren is gegaan, het element vervangen worden door een kopie in dezelfde steensoort.
12. DUURZAAMHEID/ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN
De aanwezige monumentale waarden zijn samen met de technische en fysische condities van het monument bepalend voor de mogelijk te nemen energiebesparende maatregelen. Indien een maatregel of voorziening de monumentale waarden aantast of de technische conditie van het monument ondermijnt moet van de maatregel of voorziening worden afgezien of met een minder niveau genoegen worden genomen.
• Het aanbrengen van warmte-isolatie op een plat dak, mits hierdoor de details van de randaansluitingen van het dak niet veranderd hoeven te worden.
Het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Aangezien monumentale gebouwen thermisch lek zijn zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabiliteitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden vaak juist bij balkopleggingen en gevelankers wat tot ernstige schade leidt.
Een belangrijke combinatie is die van kierdichting en ventilatie. In oude gebouwen komen meer naden en kieren voor dan in nieuwe gebouwen. Hierdoor worden oude gebouwen van nature geventileerd en worden vochtproblemen voorkomen. Wanneer naden en kieren worden afgedicht middels strippen en kitten, vermindert de natuurlijke ventilatie. Het is tegenstrijdig, maar bij na-isolatie en kierdichting, moeten in alle kamers ventilatieroosters (ventilatietoevoer) worden aangebracht en is ook een goede afvoer noodzakelijk (via keuken, badkamer en toilet).
Naast de reguliere dubbele beglazing en isolatiematerialen komen steeds meer producten in de handel met redelijke of goede isolerende eigenschappen die, bijvoorbeeld door een geringere dikte, een oplossing kunnen bieden voor problemen die zich voordoen bij het na-isoleren van monumenten. Dubbele beglazing bijvoorbeeld is vaak te dik om in bestaande ramen aan te brengen en verstoort het uiterlijk van het monument. Sinds de opmars van isolerende beglazing in de jaren-1970 is Monumentenzorg zeer terughoudend geweest met het verstrekken van monumentenvergunningen voor dubbele beglazing. Inmiddels is isolerende beglazing verkrijgbaar met bijna dezelfde dikte als enkel glas (zie ook hoofdstuk beglazing).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-84173.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.