Gemeenteblad van De Ronde Venen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
De Ronde Venen | Gemeenteblad 2019, 8162 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
De Ronde Venen | Gemeenteblad 2019, 8162 | Beleidsregels |
Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018
Artikel I. Vaststellen afwijkingenbeleid
Bijgevoegd kruimelbeleid ‘Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018’ vast te stellen.
Artikel III. Hardheidsclausule
Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen op 18 december 2018.
de secretaris,
Lilian Schreurs
de loco-burgemeester,
drs. Rein Kroon
Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). In het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) wordt opgesomd in welke gevallen kan worden afgeweken van de regels van een bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders hebben tot nu toe geen afwijkingenbeleid betreffende artikel 4 van bijlage II Bor vastgesteld. Wel zijn er in het verleden diverse beleidsnota’s vastgesteld over specifieke afwijkingsmogelijkheden, namelijk
Om adequaat op planologische afwijkingsverzoeken in te kunnen spelen – te meer omdat een deel van de vergunningverlening wordt overgedragen aan de Omgevingsdienst Utrecht – is dit afwijkingenbeleid opgesteld. Het nieuwe afwijkingenbeleid is afgestemd op het bovenvermeld eerder vastgestelde beleid en op de relevante voorschriften uit recente bestemmingsplannen.
In deze beleidsregels wordt vastgelegd in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen meewerken aan een aanvraag die niet past binnen het bestemmingsplan maar wel binnen categorieën van gevallen die zijn opgesomd in artikel 4 van bijlage II Bor.
Aan de hand van dit beleid is voor een aanvrager vooraf ook al in grote mate inzichtelijk of zijn verzoek kans van slagen heeft. Daarnaast geeft het aan omwonende (belanghebbende) inzicht wat hij/zij naast de mogelijkheden die het bestemmingsplan al biedt, kan verwachten. Tevens dragen beleidsregels bij aan een vlotte afhandeling van verzoeken.
Bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 2 Wabo kan er worden afgeweken van het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen gevallen. Dit kan met toepassing van artikel 4 van bijlage II Bor, de zogenoemde kruimelgevallen.
Aanvragen tot toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid moeten per geval beoordeeld worden. Toepassing van deze regeling is dan ook een bevoegdheid, geen plicht. De vraag die centraal staat bij de overweging om al dan niet planologische medewerking te verlenen is of er sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”. Elke beslissing op een aanvraag moet deugdelijk gemotiveerd worden, zowel bij het toepassen van deze bevoegdheid als bij een weigering.
Om deze beoordeling soepel te laten verlopen wordt door het college van burgemeester en wethouders op een aantal onderdelen gemeentelijk beleid vastgesteld. Het beleid is dus een inkadering van de mogelijkheden van de wetgeving op bepaalde onderdelen.
Niet voor alle categorieën beleid geformuleerd
Sommige categorieën van afwijkingen lenen zich niet voor een vastomlijnd toetsingskader. Ze worden slechts sporadisch aangevraagd en/of de ruimtelijke aanvaardbaarheid is in deze situaties zodanig afhankelijk van de specifieke situatie dat een specifieke beleidsregel eerder aan een goede besluitvorming in de weg staat dan dat het hieraan bijdraagt.
Deze beleidsnota bestaat uit drie hoofdstukken.
De bijlage bevat de letterlijke wetteksten zoals deze luiden ten tijde van het vaststellen van dit beleid.
1 – Wettelijk kader van beleidsregels
De bouw- en gebruiksmogelijkheden op perceelsniveau worden bepaald door (1) de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen en (2) de mogelijkheden op grond van artikelen 2, 3 en 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) alsmede artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Schematisch overzicht vergunningen en afwijkingen
Wanneer een bouwplan of ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan en niet valt onder de mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen, zijn er meerdere mogelijkheden om een plan of ontwikkeling desondanks toe te staan:
De voorliggende beleidsregels zien op het toepassen van de laatstgenoemde categorie: de ‘kruimelgevallen’. In grote lijnen zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden in actuele bestemmingsplannen opgenomen. Aangezien de bestemmingsplannen uit diverse jaren dateren, zijn er zowel inhoudelijk als qua systematiek verschillen. Dit verschil komt voort uit gewijzigd inzicht, gewijzigd beleid en gewijzigde wet- en regelgeving en verschillen in de voormalige gemeenten De Ronde Venen en Abcoude. De beleidswens is om meer uniform beleid ten aanzien van bouw- en gebruiksmogelijkheden vast te stellen. Met de voorliggende beleidsnota kan aan bepaalde (kleinschalige) ruimtelijke en functionele ontwikkelingen met een relatief eenvoudige procedure medewerking worden verleend.
Na de bekendmaking van het vastgestelde ‘planologisch afwijkingenbeleid’ met toepassing van artikel 4 van bijlage II Bor krijgt dit beleid de status van beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3 juncto artikel 4:81 en verder van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de onderbouwing van besluiten om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik kunnen burgemeester en wethouders verwijzen naar deze beleidsnota. Daarmee is de afwijking voldoende gemotiveerd.
De toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 4:84 Awb handelt het bestuursorgaan in overeenstemming met de beleidsnota, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning in afwijking van een bestemmingsplan of beheersverordening alleen verlenen als een aanvraag voldoet aan het in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel bepaalde en in ieder geval voldoet aan de volgende criteria, voor zover van toepassing op de specifieke aanvraag:
Ad a) Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het gemeentelijk parkeerbeleid, de welstandsnota, het beeldkwaliteitsplan, de structuurvisie, de detailhandelsvisie, de woonvisie, enz. Het is voorts niet gewenst mee te werken aan een verzoek dat betrekking heeft op een gebied waarvoor beleid in ontwikkeling is en wellicht de uitvoering van het beleid zal doorkruisen. Dit heeft namelijk tot gevolg dat de gewenste ontwikkeling ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar is.
De actuele gemeentelijke regelgeving is te vinden op: www.overheid.nl
Ad b) Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld de Provinciale ruimtelijke verordening, de Erfgoedwet, de Waterwet, Wet geluidhinder, Wet milieubeheer of de Wet natuurbescherming. Als het plan in strijd is met deze regelgeving wordt nagegaan of er dan een ontheffing kan worden verleend of een hogere grenswaarde kan worden toegekend.
Ad c) In het kader van een ruimtelijke motivatie die hoort bij een afwijking is een milieutoets noodzakelijk. Derhalve is toetsing aan milieuzonering voorgeschreven. Deze toets waarborgt een goede ruimtelijke ordening. Indien in het geldende bestemmingsplan/beheersverordening geen “Staat van Bedrijfsactiviteiten” is opgenomen wordt aansluiting gezocht bij de “Staat Bedrijfsactiviteiten” van de VNG-uitgave Handreiking Bedrijven en milieuzonering.
Ad d) Het plan moet aansluiten op het leidende stedenbouwkundige beeld en/of niet verstorend werken op het straatbeeld, zoals dit onder andere is vastgelegd in het bestemmingsplan, in de beschrijving van de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden en in de Welstandsnota.
Ad e) Het is in bestaand bebouwd gebied acceptabel dat door een aanvraag bijv. de privacy van omwonenden wordt geraakt (normaal maatschappelijk risico). Onevenredige aantasting is evenwel aanleiding om niet mee te werken. Indien hiertoe aanleiding bestaat zal de aanvrager bijvoorbeeld een bezonningsstudie moeten overleggen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften verbinden aan de vergunning met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Een concrete situatie kan aanleiding zijn om voorschriften te verbinden aan de afwijking. De aanvrager moet bijvoorbeeld door middel van bebording verwijzen naar een niet direct duidelijke ligging van een parkeergelegenheid.
Indien er een aanmerkelijke kans op planschade is, wordt er slechts medewerking aan een planologische procedure verleend, indien er een planschadeovereenkomst wordt gesloten.
Bij burgemeester en wethouders kan, binnen de voorwaarden van de Wet ruimtelijke ordening, een verzoek om planschade worden ingediend indien een omgevingsvergunning wordt verleend voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Deze bepaling in de beleidsnota voorziet in het doorleggen van het risico dat bijvoorbeeld aan een omwonende een tegemoetkoming in de planschade moet worden betaald naar de aanvrager. Die krijgt een te ondertekenen planschadeverhaalsovereenkomst aangeboden. Pas na het tekenen van de overeenkomst wordt de procedure gestart. Als van gemeentewege het risico laag wordt ingeschat, dan kan worden afgezien van het aanbieden van deze overeenkomst.
Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het gebied binnen de bebouwde kom en het gebied buiten de bebouwde kom. Als basis bij de beantwoording van de vraag of een (bouw)locatie binnen of buiten de bebouwde kom ligt, zijn respectievelijk het ‘stedelijk gebied’ (de zgn. rode contour) en ‘landelijk’ gebied op de kaart Wonen en werken van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, herijking 2016 bepalend.
Daarnaast kan een concentratie (samenhang) van bebouwing, dat niet binnen dit ‘stedelijk gebied’ op de kaart Wonen en werken valt, worden aangemerkt als gebied binnen de bebouwde kom als er sprake is van de feitelijke aanwezigheid van aaneengesloten bebouwing.
Zie onderstaande link voor de kaart Wonen en werken (artikel 4) en de kaart Landelijk Gebied (artikel 2) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening:
https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/NL.IMRO.9926.PV1612PRV-VA01?s=SANMmAIEAXlMqkWERUEdFDwC8AP4-HsA
Artikel 4 uit bijlage II van het Bor is verdeeld in meerdere artikelleden, waarin categorieën van plannen zijn geformuleerd die in aanmerking komen voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheid op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 van de Wabo. Daarnaast zijn in artikel 4a en 5 enkele aanvullende voorwaarden genoemd. Om in aanmerking te komen voor toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid moet aan alle gestelde voorwaarden van artikel 4, 4a en 5 uit bijlage II Bor worden voldaan. Deze artikelen Bor zijn als bijlage bij dit beleid opgenomen.
Hierna wordt per categorie aangegeven in welke gevallen medewerking kan worden verleend aan de bedoelde afwijkingsprocedure. Voor diverse categorieën worden geen specifieke beoordelingskaders gesteld. Dan is per geval een afweging nodig. Tevens kan in specifieke gevallen besloten worden om in afwijking van dit beleid toch medewerking te verlenen aan een (bouw)plan, of medewerking juist te weigeren. In de hoofdstukken 3.1 t/m 3.11 zijn deze specifieke beleidsregels opgenomen.
3.1 – Bijbehorend bouwwerk (artikel 4 lid 1)
De categorie ' bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan' ziet op een veelheid aan bouwwerken. Voor bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan, waarvoor geen specifieke beleidsregels zijn opgesteld zal alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan indien deze ontwikkeling noodzakelijk en aanvaardbaar is.
Bijbehorende bouwwerken zijn in de meeste gevallen al toegestaan binnen het bestemmingsplan en in veel gevallen zijn deze op grond van artikel 2 en 3 van bijlage II van het Bor vergunningsvrij te realiseren. In die gevallen bedraagt de vergunningsvrije oppervlakte het maximum. In de uitzonderlijke gevallen dat toch een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is, wordt per geval een afweging gemaakt.
Voor onderstaande bijbehorend bouwwerken of uitbreiding daarvan zijn specifieke beleidsregels opgenomen:
3.1.1 Vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek
Een grotere goothoogte voor bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak kan worden toegestaan uit het oogpunt van stedenbouwkundige en/of welstandstechnische reden mits de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt.
3.1.2 Grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken
Bij sloop van bestaande bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming “Wonen” kan een grotere oppervlaktemaat aan bijbehorende bouwwerken worden toegestaan: de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag dan 50 m2 bedragen vermeerderd met 50% van het oppervlak aan gebouwen, niet zijnde kassen en bedrijfsgebouwen van lichte constructie, dat boven de 50 m2 wordt gesloopt.
Op voormalige bedrijfspercelen is vaak nog een groot oppervlak aan voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig. Om verval en verrommeling tegen te gaan en om verstening terug te dringen wil de gemeente onder voorwaarden nieuwbouw mogelijk maken, in ruil voor de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen.
Het bouwen van ondergrondse ruimten is toelaatbaar in de volgende gevallen:
aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de gevel van het gebouw voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan (de zgn. koekoek) tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld).
3.2 – Gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening (Artikel 4 lid 2)
Kleine gebouwen van openbaar nut, zoals trafostations, elektriciteitshuisjes, gasverdeelstations en gemaaltjes dienen
De voorwaarden zijn overgenomen uit de door de raad op 5 juli 2010 vastgestelde beleidsregel uiterlijke verschijningsvorm kleine gebouwen van openbaar nut die op 3 januari 2011 geldend is verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen.
3.3 – Bouwwerk, geen gebouw zijnde (artikel 4 lid 3)
Omdat de categorie 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' veelomvattend is, is ervoor gekozen om alleen voor bepaalde bouwwerken, geen gebouw zijnde, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen specifieke beleidsregels op te stellen. Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend indien het geval binnen de categorie zoals beschreven in artikel 4 lid 3 van Bijlage II van het Bor valt maar in één van de paragrafen 3.3.1 t/m 3.3. 4 in het geheel niet beschreven is.
Voor de onderstaande bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn specifieke beleidsregels opgenomen:
Per (bedrijfs)woning is maximaal één brug toegestaan, met dien verstande dat
Ad e) Een mogelijke uitvoering van deze aansluiting is een aan de brug aangestorte nok met daarop een overgangsconstructie die aan de wegzijde kan meebewegen bij eventuele zakking van de weg. Deze overgangsconstructie mag niet doorsteken in het wegprofiel, maar dient geheel binnen de berm van de weg te blijven.
In artikel 2 van bijlage II Bor zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningsvrij een erfafscheiding te realiseren. In de uitzonderlijke gevallen dat toch een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is, wordt per geval een afweging gemaakt.
Bij de uitzonderijke gevallen moet worden gedacht aan een bedrijventerrein of bij gebouwen waarvan de hoogte in verband met privacy en veiligheid gewenst is. In de welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor de verschijningsvorm van erfafscheidingen. Zie: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/images/De%20Ronde%20Venen/i164980.pdf
De voorwaarden zijn overgenomen uit de door het college op 7 december 2010 vastgestelde beleidsregel steigers Lintbebouwing Vinkeveen, die door het college op 4 januari 2011 geldend zijn verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente. Meestal is ook medewerking van het hoogheemraadschap AGV(Waternet) en de vaarwegbeheerder nodig. Via www.agv.nl is de Keur AGV 2017, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen na te lezen.
Maximaal vier vlaggen, die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, bedrijf of dienst, uitgeoefend in een daarvoor als zodanig bestemd gebouw, zijn toegestaan, mits de vlaggen:
Voor plaatsing van vlaggenmasten buiten de bebouwde kom is ingevolge de verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 meestal is ook medewerking van de provincie nodig.
3.4 – Dakterrassen, balkons, dakkapellen en dakopbouwen (artikel 4 lid 4)
Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend.
Dakkapellen zijn in de meeste gevallen al toegestaan binnen het bestemmingsplan en in veel gevallen zijn deze op grond van artikel 2 en 3 van Bijlage II Bor zelfs vergunningsvrij te realiseren. In de uitzonderlijke gevallen dat hiervoor toch een afwijking noodzakelijk is, wordt per concreet geval een afweging gemaakt.
Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend. Hierbij is de door het college op 22 november 2007 vastgestelde “Leidraad Dakopbouwen De Ronde Venen” bepalend voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen. Voor het overige wordt bij de afweging aansluiting gezocht bij deze Leidraad en de al verleende vergunningen in de omgeving.
3.5 – Antenne-installatie (artikel 4 lid 5)
Aan de bouw van een antenne-installatie wordt alleen meegewerkt indien:
In de Telecommunicatiewet is de verplichting tot het delen van antenne-opstelpunten (site-sharing) geregeld. Opgemerkt wordt dat vergunningsvrij bouwen van antenne-installaties is geregeld in artikel 2 van Bijlage II van het Bor.
3.6 – Warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf (artikel 4 lid 6)
Met betrekking tot de toepassing van artikel 4.6 van bijlage II Bor worden op dit punt geen nadere voorwaarden gesteld dan genoemd in hoofdstuk 2, mits het opwekken van energie voor het glastuinbouwbedrijf van ondergeschikte betekenis is.
Wanneer een glastuinbouwbedrijf is toegelaten dan wordt dit door middel van milieuregelgeving al afgebakend.
3.7 – Installatie voor duurzame energie bij agrarisch bedrijf (artikel 4 lid 7)
Met betrekking tot de toepassing van artikel 4.7 van bijlage II Bor worden op dit punt geen nadere voorwaarden gesteld dan genoemd in hoofdstuk 2, mits het opwekken van energie voor het agrarisch bedrijf van ondergeschikte betekenis is.
Wanneer een agrarisch bedrijf is toegelaten dan wordt dit door middel van milieuregelgeving al afgebakend.
3.8 – Niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied (artikel 4 lid 8)
Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend.
Het opnemen van beperkingen is niet noodzakelijk. Wel zal altijd worden gekeken naar een zo geschikt mogelijke inrichting.
3.9 – Gebruikswijziging bouwwerken (artikel 4 lid 9)
Omdat de categorie 'het gebruiken van bouwwerken' veelomvattend is, is ervoor gekozen om alleen voor bepaald gebruik, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen specifieke beleidsregels op te stellen. Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend indien het geval binnen de categorie zoals beschreven in artikel 4 lid 9 van Bijlage II van het Bor valt maar in één van de paragrafen 3.9.1 t/m 3.9.3 in het geheel niet beschreven is. Na het vervallen van de omgevingsvergunning moeten de gronden of gebouwen in overeenstemming met de geldende juridisch-planologische situatie worden gebracht.
Van geval tot geval wordt afgewogen welk gebruik in een bepaalde omgeving aanvaardbaar is. Als voorbeeld voor een afwijking die aan de orde kan komen, wordt hier genoemd het vestigen van een horecabedrijf in een leegstaand winkelpand. Het zal duidelijk zijn dat medewerking eerder voor de hand ligt bij een winkel in een centrumgebied dan bij een verspreid gelegen winkel in een duidelijke woonomgeving. Aan een eventuele medewerking kunnen voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld met betrekking tot parkeren.
Daarnaast valt te denken aan het toevoegen van een aanverwant gebruik aan een functie die legaal wordt uitgeoefend. Bij aanverwante functies moet worden gedacht aan een horecaondernemer die ook een cateringbedrijf wil beginnen of de mogelijkheid wenst om kookworkshops te geven. Dergelijke functies vallen onder een andere bestemming doch gezien de samenhang kan een afwijking in de rede liggen. Datzelfde geldt voor het verkopen van ter plaatse vervaardigde goederen in een beperkte ruimte van het bedrijf. Of voor een verzorgings- of buurthuis dat een nieuwe dienst wil aanbieden waarin het bestemmingsplan niet voorziet. Dit aanvullende gebruik zal ondergeschikt moeten blijven. Aldus kan wel worden ingespeeld op maatschappelijke of bedrijfseconomische ontwikkelingen.
Opgemerkt moet worden dat dit artikel niet gebruikt kan worden voor activiteiten met een MER-plicht.
Dit staat in artikel 5, zesde lid, van bijlage II, van het Bor.
Voor onderstaand gebruik van bouwwerken, zijn specifieke beleidsregels opgenomen:
3.9.1 Beroep of bedrijf aan huis
Bij woningen is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
Ad a) NEN 2580 is een Nederlandse richtlijn, die voorschrift hoe de oppervlakten en inhouden van gebouwen bepaald moet worden. Zie https://www.nen2580meetinstructies.nl/
3.9.2 Logiesfunctie werknemers
De huisvesting is uitsluitend toegestaan voor seizoenarbeiders van het eigen bedrijf.
Vanuit sociaal-maatschappelijk perspectief bestaat er de behoefte om mantelzorg te kunnen bieden aan bijvoorbeeld familieleden. In deze beleidsregels is hiervoor geen aparte regeling opgenomen omdat op grond van landelijke wet- en regelgeving hiervoor al voldoende vergunningsvrije mogelijkheden bestaan.
Op grond van artikel 2, lid 22 van bijlage II Bor is het gebruik van een bestaand bouwwerk voor mantelzorg vergunningsvrij. Als een gebouw vergunningsvrij kan worden gerealiseerd, mag dat gebouw ook gebruikt worden voor huisvesting in verband met mantelzorg. Dat betekent dat geen vergunning nodig is voor het gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg zoals omschreven in het Bor.
Daarnaast biedt ook artikel 7, lid 2 van bijlage II Bor mogelijkheden voor mantelzorg. Via deze weg is het mogelijk om vergunningsvrij een in zijn geheel of delen verplaatsbaar bouwwerk van maximaal 100 m2 voor mantelzorg buiten de bebouwde kom te plaatsen. Bij deze vorm van mantelzorgwoningen geldt het vereiste met betrekking tot de maximale oppervlakte waarop bij het hoofdgebouw mag worden gebouwd niet. Dit betekent dat vergunningsvrij een mobiele mantelzorgwoning in het buitengebied kan worden geplaatst, ook als de limiet van de maximale oppervlakte waarop bijbehorende bijgebouwen mogen worden gebouwd daarmee wordt overschreden.
3.10 – Gebruik van recreatiewoningen (artikel 4 lid 10)
Indien wordt voldaan aan de in lid 10 gestelde voorwaarden, wordt medewerking verleend aan een persoonsgebonden omgevingsvergunning.
Veel recreatiewoningen worden in strijd met het vigerende bestemmingsplan permanent bewoond. In sommige gevallen vindt de bewoning al dermate lang plaats dat handhaven niet wenselijk is. Vandaar dat wanneer een aanvrager voldoet aan de in lid 10 gestelde voorwaarden, planologische medewerking wordt verleend aan een persoonsgebonden omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is slechts geldig voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend, de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. De voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die gelden voor het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Een persoonsgebonden omgevingsvergunning biedt echter meer rechtszekerheid voor de bewoner.
3.11 – Tijdelijk gebruik van gronden of bouwwerken (artikel 4 lid 11)
Omdat deze categorie veelomvattend is, is ervoor gekozen om alleen voor bepaald gebruik, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen specifieke beleidsregels op te stellen. Voor de overige aanvragen geldt dat per concreet geval een afweging wordt gemaakt of afwijking wordt verleend waarbij de duur van de gewenste afwijking moet zijn onderbouwd.
Magazijnverkoop is toegestaan, met inachtneming van het volgende:
Deze voorwaarden zijn ontleend uit de door het college op 20 februari 2007 vastgestelde Beleidsnotitie Magazijnverkoop op bedrijventerrein Mijdrecht die het college op 4 januari 2011 geldend voor het gehele grondgebied van de gemeente heeft verklaard. Een aanvrager doorloopt één keer de procedure voor een aanvraag en ontvangt een vergunning waarmee één keer per kalenderjaar een magazijnverkoop mag worden georganiseerd. Deze vergunning wordt uitgeschreven op naam van het bedrijf en het perceel waar het bedrijf gehuisvest is. Als een bedrijf verhuist, moet deze procedure opnieuw doorlopen worden.
Een tijdelijke woonunit is toegestaan, met inachtneming van het volgende:
Met enige regelmaat wordt een vergunning gevraagd voor het tijdelijk plaatsen van een woonunit wanneer grootschalige verbouwing of sloop en herbouw van een woning plaatsvindt. Wanneer de ruimte op het perceel dat op verantwoorde wijze toelaat staan wij welwillend tegenover het plaatsen van een tijdelijke woonvoorziening gedurende de bouw. Voorwaarde is wel dat de tijdelijke woonunit uitsluitend wordt bewoond door de bewoners van het perceel, niet door derden. De overige voorwaarden zijn erop gericht dat een tijdelijke woonunit niet langer aanwezig is dan noodzakelijk.
Bijlage 1 Wettekst Besluit omgevingsrecht
Hieronder zijn de artikelen 4, 4a en 5 uit bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht opgenomen zoals deze golden ten tijde van vaststelling van dit beleid. Omdat deze kan wijzigen wordt voor de meest actuele wetteksten verwezen naar http://wetten.overheid.nl
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, een monument of archeologisch monument waarop artikel 9.1, eerste lid, onderdeel b, van de Erfgoedwet van toepassing is, een krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:
Artikel 2, onderdelen 3 en 22, is evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in:
een gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding;
Artikel 3, onderdelen 1 en 2, is evenmin van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-8162.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.