Gemeenteblad van Nijkerk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijkerk | Gemeenteblad 2019, 77211 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nijkerk | Gemeenteblad 2019, 77211 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk houdende regels omtrent Beleidsregels bijzondere bijstand 2019
Er geldt geen eigen aandeel voor inwoners met een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) en voor inwoners waarbij er sprake is van beslaglegging op het inkomen, deelname aan een minnelijk schuldhulpverleningstraject of toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
Kosten die niet in artikel 5, 6, 7 en 8 zijn vermeld, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen als deze kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden.
Artikel 7 - Collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima (CZM)
Alleenstaanden met een inkomen van maximaal 110% van het wettelijk minimumloon en alleenstaande ouders en echtparen met een inkomen van maximaal 130% van het wettelijk minimumloon kunnen deelnemen aan de door de gemeente afgesloten collectieve aanvullende zorgverzekering. Het vermogen telt hierbij niet mee.
Artikel 8 - Overige specifieke kosten
voor de eigen bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de Wet Langdurige Zorg (WLZ), met uitzondering van de eigen bijdrage voor orthopedisch schoeisel en van de eigen bijdrage voor verblijf in een inrichting.
De vergoeding voor de eigen bijdrage op grond van de WMO wordt eenmalig toegekend tot uiterlijk 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar;
voor de noodzakelijke kosten van volledige woninginrichting aan statushouders die zich voor het eerst vestigen. Deze vergoeding geven wij in de vorm van een renteloze geldlening.
De vergoeding is maximaal de helft van de richtprijzen van het NIBUD, maar naar keuze verhoogd met 50% van de richtprijzen voor een wasmachine, koelkast en gasfornuis.
In het geval van kamerbewoning en bewoning van vergelijkbare woonruimte, is de vergoeding maximaal 35% van de richtprijzen van het NIBUD, en naar keuze verhoogd met 65% van de richtprijzen voor een wasmachine, koelkast en gasfornuis.
De vergoeding voor woninginrichting wordt in twee delen betaald; het eerste deel is tweederde van het totale bedrag. Het tweede deel betalen wij nadat het eerste deel met aankoopbewijzen is verantwoord.
voor de noodzakelijke kosten van volledige of gedeeltelijke woninginrichting, duurzame gebruiksgoederen of baby-uitzet, als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De vergoeding, vorm en betaling zijn gelijk aan het genoemde onder k, maar de vergoeding voor een baby-uitzet betalen wij in één keer uit.
De Beleidsregels bijzondere bijstand 2019 gelden dan vanaf het moment dat er (opnieuw) een eigen aandeel wordt vastgesteld.
Vastgesteld in de vergadering van
burgemeester en wethouders van Nijkerk
d.d. 26 maart 2019
de secretaris,
de heer G. van Beek
de burgemeester,
de heer mr. drs. G.D. Renkema
De beleidsregels noemen een aantal specifieke kosten waarop een inwoner recht kan hebben. Overige kosten moeten apart worden beoordeeld. Bij deze beoordeling geldt:
Wij verstrekken alleen een vergoeding voor de goedkoopst adequate oplossing. Bij bijvoorbeeld hoortoestellen komt het voor dat er diverse oplossingen zijn voor het (gehoor)probleem, met diverse toestellen met ieder een andere eigen bijdrage. Wij verstrekken dan geen vergoeding voor een “onnodig luxe” variant, maar voor (maximaal) de goedkoopst adequate, ook al is er een duurdere variant die misschien adequater is. Dit geldt niet alleen voor hoortoestellen, maar voor alle vergoedingen.
Bij alle kostensoorten houden wij rekening met een eventuele vergoeding door een voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Participatiewet. Dat zijn onder andere vergoedingen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw), aanvullende verzekeringen die bij die wet horen en overige verzekeringen.
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
De begripsbepalingen sluiten zo veel mogelijk aan bij de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregels niet duidelijk is, bepalen wij de nadere uitleg van dit begrip.
Met het eerste lid bedoelen wij dat een aanvraag tijdig moet worden gedaan om vergoeding voor de kosten te kunnen krijgen. Maar soms heeft een inwoner al een toekenning voor bepaalde kosten en hoeft hij alleen nog maar de nota's in te leveren om de vergoeding te ontvangen. In dat geval bedoelen wij ook dat de nota's tijdig (dus binnen drie maanden) moeten worden ingeleverd om vergoeding te kunnen krijgen.
Wij gaan ervan uit dat de kosten gemaakt zijn op het moment dat de inwoner de eerste nota krijgt. Voorbeeld: de inwoner staat onder bewind per 1 januari 2019. De bewindvoerder stuurt de eerste nota pas op 1 mei 2019. Hoewel de kosten dus al betrekking hebben op de werkzaamheden vanaf 1 januari 2019, worden de kosten gezien als ‘op 1 mei 2019 gemaakt’.
Let op: het gaat om de eerste nota (en dus niet de aanmaning, betalingsherinnering etc.).
Het tweede lid sluit aan bij artikel 44 lid 1 Participatiewet, dat de ingangsdatum van algemene bijstand regelt.
Het eigen aandeel op grond van artikel 3 lid 1 onder b van deze beleidsregels sluit aan bij de algemene bijstand en landelijke voorliggende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de Wet op de Huurtoeslag. Het inkomen boven de bijstandsnorm telt daarom volledig mee als eigen aandeel. Anders leidt dit tot de onwenselijke situatie dat een inwoner met woonkostentoeslag beter af is dan met huurtoeslag.
Voor inwoners met een bijstandsuitkering voor levensonderhoud is het vaststellen van een eigen aandeel niet nodig. Zij hebben geen vermogen boven de vermogensgrens en geen inkomen boven de bijstandsnorm.
Dit geldt ook voor mensen waarbij er beslag is gelegd op het inkomen, waar er sprake is van een minnelijk schuldhulpverleningstraject (via Plangroep of een andere schuldhulpverlenende instantie) of bij toepassing van de WSNP. Zij hebben feitelijk geen ruimte voor een eigen aandeel.
Ook inwoners met een Bbz-uitkering voor de kosten van levensonderhoud hebben geen eigen aandeel, onder andere omdat het vermogen meestal in het bedrijf zit.
De IOAW en IOAZ gaan anders met inkomen en vermogen om dan de Participatiewet. Daarom moet er bij deze doelgroepen wel worden gekeken of er een eigen aandeel is.
Om de vaststelling van het eigen aandeel eenvoudig te houden, worden de netto inkomsten exclusief vakantiegeld afgezet tegen de (fictieve) netto bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.
Voor een jongere van 18, 19 of 20 jaar die niet in een inrichting verblijft en die geen algemene bijstand
ontvangt voor de kosten van levensonderhoud, geldt het volgende.
Als de jongere voldoet aan de criteria van artikel 6 van deze beleidsregels verhogen wij de (fictieve) bijstandsnorm met de aanvullende vergoeding tot de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 van deze beleidsregels.
Als een jongere van 18, 19 of 20 in een inrichting verblijft, is er geen recht op algemene bijstand en is er dus geen toepasselijke bijstandsnorm. Dan gaan wij uit van de bijstandsnorm zoals genoemd in artikel 20 Participatiewet.
Als een inwoner van 21 jaar of ouder in een inrichting verblijft, houden we rekening met de toeslag van artikel 23 lid 2 Participatiewet.
De overwaarde in de door de inwoner bewoonde eigen woning telt niet mee voor het vermogen en dus niet voor het eigen aandeel. Als er al een krediethypotheek gevestigd is (of als deze gevestigd gaat worden), dan geven wij de vergoeding in de vorm van een geldlening, die meetelt bij de krediethypotheek.
Een rekenvoorbeeld bij het vijfde lid:
Voor een inwoner geldt een eigen aandeel uit vermogen van € 600,00 en uit inkomen van € 200,00 (per jaar). Het eigen aandeel wordt over twee jaar berekend. Deze is dus € 600,00 plus 2x € 200,00. Van dit eigen aandeel van € 1.000,00 moet € 500,00 worden gebruikt in het eerste jaar en € 500,00 in het tweede jaar.
Er zijn in het eerste jaar incidentele kosten van € 350,00. Er wordt hiervoor geen vergoeding verstrekt, want het eigen aandeel is groter dan de kosten. Het resterende eigen aandeel is dan € 150,00. Later dat jaar zijn er incidentele kosten van € 200,00. Voor deze kosten moet eerst het overblijvende eigen aandeel worden gebruikt. Er is hierna geen eigen aandeel voor het eerste jaar meer over, en wij vergoeden € 50,00.
In het tweede jaar doen er zich incidentele kosten voor van € 200,00. Deze worden niet vergoed, want er geldt een eigen aandeel van € 500,00 (de “tweede helft van € 1.000,00”). Vanaf dan is het eigen aandeel nog € 300,00. Halverwege het tweede jaar zijn er periodieke kosten van € 100,00 per maand. De kosten over de eerste drie maanden worden niet vergoed. Er is daarna geen eigen aandeel meer en wij vergoeden de volledige maandelijkse kosten.
Een ander rekenvoorbeeld bij het vijfde lid:
Een inwoner heeft een eigen aandeel van € 1.200,00, waarvan € 600,00 moet worden gebruikt in het eerste jaar en € 600,00 in het tweede jaar.
Er zijn incidentele kosten van € 700,00. Het eigen aandeel is € 600,00. Wij vergoeden € 100,00 en er is het eerste jaar geen eigen aandeel meer.
Later dat jaar zijn er periodieke kosten van € 150,00 per maand. Deze vergoeden wij over het eerste jaar (van de periode van het eigen aandeel, dus niet het eerste jaar van deze kosten!) volledig, want het eigen aandeel is al gebruikt.
In het tweede jaar moet er weer € 600,00 aan eigen aandeel worden gebruikt. Voor de eerste vier maanden van de ook in dit jaar doorlopende periodieke kosten geven wij geen vergoeding. Daarna is het eigen aandeel weer opgebruikt. Vanaf dat moment vergoeden wij de kosten volledig.
Onder de kosten die vergoed worden uit het vijfde lid vallen ook kosten waarvoor wij geen vergoeding geven omdat het eigen aandeel groter is dan de kosten.
Op 1 oktober 2019 doet een inwoner een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering van € 100,00 per maand. De eerste nota is van 15 september 2019. Die nota gaat over kosten per 1 januari 2019. Het eigen aandeel is € 600,00 voor twee jaar, voor dit eerste jaar de helft daarvan.
Het eigen aandeel gaat in op 1 januari 2019, want volgens lid 5 van dit artikel zijn de kosten op die datum gemaakt. Dat de kosten van de eerste drie maanden (vanwege het eigen aandeel) niet worden vergoed, doet hierbij niet ter zake.
NB de bij de aanvraag toegevoegde bewijsstukken van inkomen en vermogen zullen in situaties als deze meestal geen betrekking hebben op de periode rond de ingangsdatum, maar van de periode rondom de aanvraagdatum. Tenzij er reden is om aan te nemen dat de situatie van toen sterk afwijkt, gaan we er van uit dat het inkomen en vermogen zoals die uit de bewijsstukken met betrekking tot de maand(en) van voor de aanvraag blijken, gelijk zijn aan die van het moment waarop de kosten gemaakt zijn (hier: 1 januari 2019).
Op 25 augustus 2019 doet een inwoner een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van alarmeringsapparatuur. Als bewijsstuk voor de kosten levert de inwoner een aanmaning in van 20 augustus 2019. Nader onderzoek leert dat de eerste nota van 1 mei 2019 is. Hierop staan de eenmalige kosten van aanschaf van de alarmeringsapparatuur van € 250,00 en ook de kosten van het abonnement van € 25,00 per maand per 1 maart 2019. Het abonnement wordt vervolgens maandelijks op de 15e van iedere maand in rekening gebracht.
Er is geen eigen aandeel. De eerste kosten die wij vergoeden, zijn de periodieke kosten vanaf 25 mei 2019 (drie maanden voor de aanvraag). De periode van twee jaar van het eigen aandeel gaat daarom in per 1 mei 2019.
Een eenmaal vastgesteld eigen aandeel verhogen wij niet. Maar als door een wijziging van omstandigheden de berekening van het eigen aandeel lager zou uitvallen, kunnen wij deze wel verlagen.
Als iemand verhuist buiten de gemeentegrenzen, gedetineerd raakt etc., trekken wij het recht op vergoeding uiteraard wel in, maar dit heeft niets te maken met het eigen aandeel.
Er zijn een diverse kostensoorten die wij in principe zonder nadere motivering vergoeden. Deze zijn in de beleidsregels vermeld. Dit artikel geeft de mogelijkheid om ook voor andere kosten een vergoeding te geven, als de omstandigheden van de individuele inwoner daar aanleiding toe geven.
Wij kijken naar de situatie van de inwoner in breder verband en op langere termijn. Vergroting van deelname aan de samenleving en het voorkómen van grotere problemen of meer kosten spelen hierbij een rol.
De woonkostentoeslag voorziet in de tekortkomingen van de Wet op de Huurtoeslag (WHT). De WHT is een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 Participatiewet. Dit betekent onder andere dat als bepaalde groepen huurders op grond van de WHT geen recht op huurtoeslag hebben, zij ook geen recht hebben op woonkostentoeslag. Bijvoorbeeld: huurders van een kamer of andere onzelfstandige woonruimte hebben geen recht op huurtoeslag. Zij hebben daarom, behalve in gevallen waarin deze beleidsregels buitenwettelijk voorzien, ook geen recht op woonkostentoeslag.
Bij het vaststellen van de hoogte van vergoeding in de vorm van woonkostentoeslag houden wij rekening met het volledige bedrag dat de inwoner aan huurtoeslag ontvangt of kan ontvangen.
Woningeigenaren hebben geen recht op huurtoeslag. De regels voor woonkostentoeslag kunnen hetzelfde worden toegepast, waarbij wij dan rekening houden met de voorlopige teruggave in het kader van hypotheekrente-aftrek in plaats van huurtoeslag.
De verplichting van het vijfde lid leggen wij op grond van artikel 55 Participatiewet op.
Artikel 6 - Aanvullende uitkering voor jongeren
De wettelijke norm voor 18/20-jarigen is, voor zover zij al in aanmerking komen voor algemene bijstand, lager dan die van een 21-jarige. De jongere kan zich, door niet meer bij zijn ouder(s) in te wonen, in een situatie bevinden waarin zijn kosten van het bestaan hetzelfde zijn als die van een 21-jarige, terwijl zijn inkomen dus lager ligt.
Artikel 6 is er voor bedoeld om, in die gevallen waarin de jongere zich ongewild in een dergelijke situatie bevindt, zijn inkomen aan te vullen tot de norm van een 21-jarige die zich in dezelfde situatie bevindt. Het maakt hierbij niet uit of de jongere algemene bijstand voor levensonderhoud ontvangt of met een ander inkomen in zijn levensonderhoud voorziet.
De kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet is niet van toepassing voor jongeren tot 21 jaar. Maar het is niet de bedoeling dat een jongere tot 21 jaar, die gezien zijn woonsituatie onder de kostendelersnorm zou vallen zodra hij 21 wordt, met een vergoeding zoals bedoeld in artikel 6 van deze beleidsregels, als 18/20-jarige een hoger inkomen ontvangt dan dat hij als 21-jarige in deze woonsituatie onder de kostendelersnorm aan algemene bijstand zou ontvangen.
Artikel 7 - Collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima (CZM)
Voor deelname aan de CZM geldt weliswaar geen vermogenstoets, maar wel een “harde” inkomens-toets, dus zonder glijdende schaal of eigen aandeel.
De hoogte van de maandelijkse vergoeding ter tegemoetkoming in de premie is voor 2019:
Wij betalen deze vergoeding niet aan de inwoner uit, maar de zorgverzekeraar brengt deze in mindering op de premie en brengt de korting in rekening bij de gemeente.
De vergoeding voor ná 2019 wordt nader vastgesteld.
Artikel 8 - Overige specifieke kosten
a. De eigen bijdrage moet niet verward worden met het eigen risico, waarvoor geen vergoeding kan worden verstrekt. Ook heeft de eigen bijdrage niets te maken met het eigen aandeel.
Wij vergoeden niet meer dan de goedkoopst adequate voorziening. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat opname in een inrichting goedkoper is dan de eigen bijdrage voor bepaalde kosten als een inwoner thuis wordt verpleegd. Voor de vergoeding beoordelen wij dan of de duurdere kosten noodzakelijk zijn zoals bedoeld in artikel 35 Participatiewet, want er is een goedkopere oplossing die ook adequaat is.
Het genoemde over de voorliggende voorziening geldt ook voor de eigen bijdrage op grond van de WMO (“abonnementstarief”); wij geven alleen een vergoeding voor de eigen bijdrage die overblijft na aftrek van de eventuele vergoeding op grond van de aanvullende verzekering, zoals ook de CZM.
Hoewel de vergoeding éénmalig wordt toegekend (tot uiterlijk 1 januari van het volgende kalenderjaar), kan er uiteraard diverse malen een vergoeding worden uitbetaald (tot uiterlijk
1 januari van het volgende kalenderjaar) als het periodieke kosten betreft.
Het woord “éénmalig” is opgenomen om te voorkomen dat wij ook in het nieuwe kalenderjaar een vergoeding moeten geven, terwijl dit niet nodig is. Na de toekenning heeft de inwoner de keus om per 1 januari van het nieuwe jaar gebruik te maken van de CZM om bij de zorgverzekeraar een vergoeding voor de bedoelde kosten te krijgen. Als hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt en op 2 januari weer een nieuwe aanvraag bij de gemeente doet voor een vergoeding voor dezelfde kosten (maar nu in het nieuwe jaar), zijn deze kosten niet noodzakelijk want ze waren te voorkomen.
Voor de eigen bijdrage van orthopedisch schoeisel geven wij geen vergoeding; de eigen bijdrage heeft ermee te maken dat iedereen de gewone kosten van schoenen heeft. Met een vergoeding voor de eigen bijdrage zou een inwoner met orthopedisch schoeisel gratis schoenen hebben en daarmee financieel beter af zijn dan een inwoner met reguliere schoenen.
Bij een gebitsprothese komt het voor dat er een eigen bijdrage op grond van de Zvw is waarvoor wij een vergoeding kunnen geven. Voor bijkomende (voorbereidings-)kosten zoals foto, verdoving, het maken van de gipsen “beet” en extractie is er, bij strikte toepassing van deze beleidsregels, geen vergoeding mogelijk. Dit leidt in de praktijk tot onwenselijke situaties.
In deze (en vergelijkbare) gevallen kunnen wij ook een vergoeding geven voor de noodzakelijke bijkomende kosten als zonder deze kosten het “eindproduct” redelijkerwijs niet te realiseren is.
b. Een vergoeding voor de kosten van bewassing (etc.), betreft de meerkosten ten opzichte van reguliere kosten van bewassing (etc.), die tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan horen en die de inwoner zonder zijn ziekte of handicap ook zou hebben.
Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding zoeken wij aansluiting bij de GMD-lijst en de prijzengids van het NIBUD.
De vergoeding voor stookkosten betreft de meerkosten ten opzichte van reguliere stookkosten, die tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan horen en die de inwoner zonder zijn ziekte of handicap ook zou hebben.
De vergoeding voor maaltijdvoorziening is de kosten van de maaltijdvoorziening minus de kosten van reguliere voeding, omdat de inwoner die kosten zonder maaltijdvoorziening ook zou hebben.
De vergoeding voor dieetkosten betreft de meerkosten ten opzichte van de kosten van reguliere voeding, die tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan horen en die de inwoner zonder zijn dieet ook zou hebben.
c. Met alarmeringsapparatuur bedoelen wij de medisch noodzakelijke alarmeringsapparatuur waarvoor een indicatie is afgegeven en die is aangesloten op een centrale voor directe hulpverlening. Wij bedoelen dus niet: inbraakalarm, rook- of koolmonoxide-alarm etc.
Met de kosten bedoelen wij in ieder geval de aanschaf- en aansluitkosten en het abonnement.
Een eventuele vergoeding vanuit de Zvw en aanvullende verzekering korten wij op de vergoeding.
Ook is er een vergoeding mogelijk voor de eigen bijdrage van alarmeringsapparatuur vanuit de Zvw. Zie hiervoor artikel 8 onder a van deze beleidsregels.
e. Met medische behandeling bedoelen wij ook psychische of psychiatrische behandeling.
Wij geven een vergoeding voor kosten voor behandeling buiten de gemeente, maar niet meer dan voor behandeling op een zo kort mogelijke afstand van Nijkerk.
Met de reiskosten voor een inburgeringstraject bedoelen wij de reiskosten van en naar het scholingsinstituut op een zo kort mogelijke afstand van Nijkerk, rekening houdend met de mogelijkheden van inburgering in de omgeving van Nijkerk èn de mogelijkheid om per fiets te reizen.
Met reiskosten bedoelen wij ook de reiskosten van en naar het examen (maximaal twee keer).
Wij brengen de reiskostenvergoeding die de inwoner van zijn werkgever kan krijgen in mindering op de vergoeding voor reiskosten naar en van het werk.
Een rekenvoorbeeld (gehuwden, beiden 40 jaar): De bijstandsnorm is € 1.400,00. Het gezinsinkomen bestaat uit inkomsten uit arbeid van de vrouw, ter hoogte van € 1.500,00. De werkgever vergoedt € 150,00 reiskosten, maar de feitelijke reiskosten zijn € 300,00.
Er is recht op een vergoeding van € 50,00 (€ 1.400,00 + € 300,00) - (€ 1.500,00 + € 150,00).
Wij geven geen vergoeding voor reiskosten van en naar het UWV of voor reiskosten in het kader van sollicitaties. Deze kosten zijn algemeen gebruikelijk.
f. Met uitvaartverzekering bedoelen wij ook een deposito.
g. Wij geven een vergoeding voor de feitelijke kosten van de eigen bijdrage. Het maakt hierbij niet uit of de inwoner korting heeft gekregen na verwijzing door het Juridisch Loket.
j. Er is een vergoeding mogelijk voor de leges van de eerste aanvraag, de verlenging en de wijziging van de verblijfsvergunning.
Iedere Nederlander vanaf 14 jaar heeft kosten van een legitimatiebewijs (paspoort of ID-bewijs). Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De vergoeding voor de leges van een verblijfsdocument is daarom niet de feitelijke kosten, maar het verschil van deze kosten en (pro rato) de leges van een ID-bewijs voor een Nederlander. Pro rato omdat een ID-bewijs tien jaar geldig is en een verblijfsdocument korter (meestal één of vijf jaar). Bij een verblijfsdocument voor één jaar brengen wij de kosten van een ID-bewijs voor één tiende deel op de vergoeding voor de leges in mindering, bij een verblijfsdocument voor vijf jaar voor de helft.
De leges voor een verblijfsvergunning moeten niet worden verward met de kosten van naturalisatie. Daarvoor is geen noodzaak, daarom geven wij daar ook geen vergoeding voor.
k. Statushouders die zich voor het eerst vestigen, krijgen een vergoeding (in de vorm van een lening) voor woninginrichting; deze doelgroep heeft niet kunnen sparen voor deze kosten. Ook gelden voorwaarden als kopen op afbetaling of lenen bij een kredietverlenende instantie niet voor hen.
Deze doelgroep kan ervoor kiezen de wasmachine, koelkast en gasfornuis nieuw te kopen. De bedragen hiervan zijn al in de NIBUD-norm voor volledige woninginrichting opgenomen. Omdat we uitgaan van de helft daarvan, kan deze halve NIBUD-norm verhoogd worden met de helft van de kosten van een wasmachine, koelkast en gasfornuis. De overige inrichting, zoals meubels etc., kan (al dan niet deels) tweedehands worden gekocht.
Kamerbewoners en inwoners met een soortgelijke woonsituatie hebben minder inrichtingskosten dan inwoners in een regulier huis. Daarom is de vergoeding voor hen lager.
Omdat we bij volledige woninginrichting uitgaan van de 35% van de NIBUD-norm en omdat we vinden dat wasmachine, koelkast en gasfornuis nieuw moeten kunnen worden aangeschaft, kan die 35% worden opgehoogd met 65% van de richtprijs voor die specifieke kosten.
De overige inrichting, zoals meubels etc., kan (al dan niet deels) tweedehands worden gekocht.
Het tweede deel (1/3) van het verstrekte bedrag voor volledige woninginrichting hoeft niet meer te worden verantwoord.
De Beleidsregels Terugvordering regelen de hoogte en de maximale duur van de aflossing van de lening.
l. Kosten van woninginrichting, duurzame gebruiksgoederen of baby-uitzet behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten van het bestaan. Daarom moet de inwoner ze betalen uit het reguliere inkomen, ook als dit een inkomen op bijstandsniveau is. Als de inwoner de kosten niet uit het inkomen kan betalen, moet hij er voor sparen, kopen op afbetaling (bij bijvoorbeeld een postorderbedrijf), een betalingsregeling treffen of een lening afsluiten en gespreid betalen achteraf. Een lening bij een kredietverlenende instantie, zoals een bank, is een voorliggende voorziening.
Er is daarom geen vergoeding voor deze kosten mogelijk, tenzij er individuele bijzondere omstandigheden zijn.
m. De verhuizing zelf én de kosten van de verhuizing of de dubbele huur moeten noodzakelijk zijn om hiervoor een vergoeding te kunnen krijgen. De vergoeding is nooit meer dan de goedkoopst adequate oplossing.
Er is geen vergoeding mogelijk voor de kosten van een medisch getinte verhuizing of een dubbele huur die voortvloeit uit een medische oorzaak. Voor medische getinte verhuizingen is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) de voorliggende voorziening.
n. Met “inrichting” bedoelen wij niet “penitentiaire inrichting” (etc.) want gedetineerden hebben geen recht op bijstand (artikel 13 lid 1 sub a Participatiewet).
p. Er is alleen recht op een vergoeding bij noodzakelijke kinderopvang. Wij betalen geen vergoeding voor kinderopvang als de ouder (bijvoorbeeld) gaat winkelen of, in het geval van een echtpaar, de niet-werkende partner de kinderopvang kan verzorgen terwijl de ander werkt.
Een sociaal medische indicatie (SMI) kan bijvoorbeeld worden afgegeven als het kind een taalachterstand heeft. Een SMI is niet altijd een voorwaarde, de noodzaak kan ook op basis van zelf verkregen informatie vastgesteld worden. Zo kan kinderopvang noodzakelijk zijn om achterstand in ontwikkeling en op isolement op te lossen. Dat is met name bij huishoudens met een minimuminkomen en met jonge kinderen (tussen 2 en 4 jaar) een risico.
Een voorbeeld bij het tweede gedachtestreepje:
Alleenstaande ouder, 30 jaar. De bijstandsnorm is € 1.000,00, het loon is € 1.100,00 en er is recht op € 100,00 kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. Zonder kinderopvang zou de inwoner niet kunnen werken. De kinderopvang kost € 250,00.
De werkende ouder uit dit voorbeeld zou minder netto besteedbaar inkomen overhouden dan de niet-werkende alleenstaande ouder met een bijstandsuitkering. Daarom geven wij een vergoeding van
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-77211.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.