Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ameland 2016

Algemene toelichting

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de belanghebbende en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de belanghebbende, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Het college is verantwoordelijk voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening aan de belanghebbende die hiervoor in aanmerking komt. De maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen worden voor de gemeente Ameland regionaal uitgevoerd door de centrumgemeente Leeuwarden.

Indien de belanghebbende van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door medewerkers van het gebiedsteam, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de belanghebbende echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ artikel 1 lid 19 van deze verordening. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een belanghebbende voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van belanghebbenden vereist is;

ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van belanghebbenden over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

op welke wijze ingezeten, waaronder belanghebbenden of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van belanghebbenden in de gemeente.

Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

bepalen dat belanghebbenden voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de belanghebbende de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;

bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt vastgesteld en geïnd;

bepalen dat in geval van een minderjarige belanghebbende die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de belanghebbende uitoefent;

bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan Wmo Noordoost Fryslân, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 heeft vastgesteld. In dit beleidsplan is het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

Algemene Voorziening (AV) voor een schoon huis

Er wordt gestreefd naar algemene voorzieningen omdat daarmee indicatiebureaucratie kan worden voorkomen, en bespaard kan worden op de kosten van verstrekkingen en uitvoering.

Kenmerkend voor een AV is dat die in beginsel voor iedereen toegankelijk is. Het zijn diensten, activiteiten of zaken (gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang) die beschikbaar zijn zonder dat eerst een diepgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers wordt gedaan. Met andere woorden: indicatiestelling blijf in principe achterwege. Een inwoners krijgt voor een AV ook geen beschikking, wat bij een maatwerkvoorziening wel het geval is.

De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, onder andere in mei 2016, waren nog een extra aanleiding om deze verkenning uit te voeren. Deze uitspraken stellen dat Huishoudelijke Hulp 1 onder de Wmo valt. Ook geven de uitspraken richting hoe dat correct kan worden geregeld. De uitspraken stellen de juridische houdbaarheid van het huidige beleid ter discussie. De kadernota Sociaal Domein en de uitspraken beschouwen we als voornaamste aanleiding voor het ontwikkelen van een Algemene Voorziening voor Huishoudelijke Hulp 2017 en verder.

Als de AV in een specifieke situatie onvoldoende oplossing biedt, dan staat de route naar een maatwerkvoorziening altijd open. De aanbieder van de AV wordt gevraagd hier alert op te zijn. Bovendien hebben inwoners altijd het recht een maatwerkvoorziening aan te vragen, ook al kan onderzoek naderhand uitwijzen dat de voorliggende AV toch passend en voldoende is. Het kan in de praktijk ook voorkomen dat bij een inwoner die gebruik maakt van de AV zich een andere hulpvraag manifesteert. Ook in dat geval heeft de aanbieder een signalerende functie richting de gemeente. Er wordt dan onderzocht of er een maatwerkoplossing nodig is, wellicht uitgevoerd door dezelfde aanbieder of in combinatie met een andere zorgaanbieder.

Toegang

De toegang tot een AV is een andere dan die bij een maatwerkvoorziening. Bij een AV kunnen inwoners zich rechtsreeks melden bij de aanbieder. In het geval van een maatwerkvoorziening fungeert het gebiedsteam als toegang tot de (maatwerk)voorziening.

Bepalen hoogte eigen bijdrage

De aanbieder voert tijdens het kennismakingsgesprek (de screening) met de gebruiker een ‘lichte toets’ uit om te bepalen of de hulp noodzakelijk is. Is dit het geval dan vraagt de aanbieder van de AV ook naar de hoogte van het verzamelinkomen en bepaalt aan de hand daarvan de hoogte van de eigen bijdrage, die de aanbieder maandelijks int. Is dit niet het geval dan bedraagt de eigen bijdrage voor de inwoner € 23,97 per uur. De aanbieder registreert (enkel) in welke inkomenscategorie de gebruiker valt. De aanbieder geeft per kwartaal de gebruikersaantallen per inkomenscategorie door aan gemeente, zodat de gemeente de kwartaalbijdrage (financiering) aan de aanbieder kan bepalen. Dat is het tarief (totaal van) dat is afgesproken met de aanbieder, minus de geinde eigen bijdragen.

Doelgroep

tot 110% bijstandsnorm

110% - 130% bijstandsnorm

130% - 150% bijstandsnorm

boven 150% bijstandsnorm

 

 

 

 

 

Eigen bijdrage per uur,voor maximaal 3 uur per week

€ 0,00 per uur

€ 3,50 per uur

€ 7,00 per uur

€ 14,00 per uur (= verlaagde tarief)

 

 

 

 

 

Eigen bijdrage per maand bij 3 uur per week

€ 0,00

€ 45,50

€ 91,00

€ 182,00

 

 

 

 

 

Korting op verlaagde tarief

€ 14,00 per uur

€ 10,50 per uur

€ 7,00 per uur

€ 0,00 per uur

 

Naar boven