Wijzigingsverordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen

De raad van de gemeente Assen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 januari 2019;

gelet op de artikelen 2.1.3, eerste tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, 2.1.6 en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 3.8, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien het advies van de participatieraad en de cliëntenraad;

besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen:

 

Artikel 1  

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 7 Voorwaarden en weigeringsgronden komt te luiden:

1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

 

  • 1.

    Voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • 2.

    Voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk beperkingen kan wegnemen;

  • 3.

    Voor zover cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • 4.

    Indien de voorziening voor een cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • 5.

    Indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en v

  • 6.

    Indien de voorziening niet langdurig noodzakelijk is.

2. Het college weigert een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:

  • 1.

    De cliënt geen ingezetene is van de gemeente Assen, onverminderd hetgeen bepaald is in de Wmo over beschermd wonen en opvang;

  • 2.

    De noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

  • 3.

    De voorziening voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden dat hij zelf maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

3. Het college verstrekt geen woningaanpassing:

  • 1.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • 2.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • 3.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

  • 4.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • 5.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 6.

    ten behoeve van levensloopbestendige woongebouwen, die bij de nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen;

  • 7.

    indien de woning conform het van toepassing zijnde bouwbesluit al aan de noodzakelijk geachte specificatie moest voldoen;

4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid, onder c. kan het college besluiten woonaanpassingen toe te kennen voor zover het automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte betreft.

5. Als een maatwerkvoorziening in de vorm van hulpmiddelen noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

6. vervallen.

 

Artikel 10 Bijdrage in de kosten

Lid 2 onder b vervalt.

 

Artikel 12

De tarieven voor de Algemene voorziening schoonmaak zoals opgenomen in artikel 12 worden als volgt vastgesteld:

Zorgaanbieder Tarief per uur

Allerzorg € 25,-

Beter Thuis Wonen Holding B.V. € 25,-

BiONS B.V. € 25,54

Chalcedoonzorg B.V. € 25,-

De Nieuwe Zorg Thuis B.V. € 25,15

Zorgzaak € 25,-

Dokter Schoonmaakorganisatie B.V. € 25,15

Flexiplus Huishouding VOF € 25,-

Stichting Lelie Zorggroep € 26,16

Stichting Zorggroep Drenthe € 25,12

Thuiszorg Matilda Nederland B.V. € 25,15

Tzorg B.V. € 25,-

 

Artikel II

De toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen wordt als volgt gewijzigd:

 

De toelichting bij artikel 7 komt als volgt te luiden:

In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

Ten aanzien van het eerste lid:

Ad. a

De wet kent geen bepaling zoals die was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007 waarin werd bepaald dat geen aanspraak bestaat op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen.

Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening (CRvB 09-11-2011, nr. 11/3583 WMO en CRvB 28-09-2011, nr. 10/2587 WMO). Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).

Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 WMO). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.

Ad. b

Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.

Ad. c

Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond.

Ad. d

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:

Is de voorziening gewoon te koop?

Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

Ad. e

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserend voorziening beschouwt.

Ad. f

Dit lid bepaalt dat een voorziening slechts kan worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is. Onder de Wmo 2007 is een dergelijke bepaling door 2 rechtbanken aanvaard (Rechtbank Alkmaar 22-08-2007, ECLI:NL:RBALK:2007:BB2865 en Vzr. rechtbank Haarlem 30-06-2008, nr. AWB 08/4293).

Met langdurig wordt bedoeld dat de cliënt voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperkingen slechts tijdelijk zijn, niet voor een voorziening in aanmerking komt. Degene die voor 'beperkte of onzekere duur' beperkingen ondervindt kan een beroep doen op de Zorgverzekeringswet.

Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet duidelijk aan te geven en afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de duur van de beperking in relatie tot de verstrekken voorziening. Er wordt onder andere meegewogen of herstel mogelijk is en binnen welke termijn en of het gaat om een voorziening die naar zijn aard tijdelijk kan worden verstrekt zoals een taxipas of om een permanente voorziening zoals een woningaanpassing.

Deze voorwaarde betekent in ieder geval niet dat terminale patiënten geen beroep op de gemeente kunnen doen. Wel zal bij de advisering en de keuze voor de soort voorziening rekening gehouden moeten worden met het feit dat het een terminale patiënt betreft.

De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

Derde lid. In dit lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening die onder de Wmo 2007 zouden worden aangeduid met de term 'woonvoorziening', een term die binnen de Wmo 2015 ook gebruikt kan worden.

Vierde lid. In beginsel wordt een voorziening niet verstrekt als het een aanpassing aan een gemeenschappelijke ruimte betreft. Hier kan van worden afgeweken voor de zaken die in dit lid zijn genoemd conform de afspraken met woningbouwverenigingen.

In het vijfde lid is een regeling getroffen wanneer een maatwerkvoorziening moet worden getroffen ter vervanging van eerder toegekende voorzieningen. Een maatwerkvoorziening wordt echter niet toegekend indien het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2019.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 februari 2019

De voorzitter

De griffier

Naar boven