Beleidsregels gegevens opvragen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch,

In hun vergadering van 26 maart 2019, gezien het voorstel met reg.nr. 8833087,

gelet op

 

  • artikel 17, eerste lid en vierde lid, artikel 53a en artikel 54, tweede lid van de Participatiewet

  • artikel 13, eerste lid en vierde lid, artikel 14 en artikel 17, tweede lid van de IOAW

  • artikel13, eerste lid en vierde lid, artikel 14 en artikel 17, tweede lid van de IOAZ

  • artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht

 

Besluit tot vaststelling van de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregels gegevens opvragen uitkering 2019

 

Richtlijnen handboek

B002 eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag

B032 belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken

B038 duur hersteltermijn tijdens bijstand

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikten werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

    • b.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht

    • c.

      aanvrager: degene die in het kader van de Participatiewet, Bbz, IOAW of IOAW een aanvraag heeft gedaan voor een uitkering

Hoofdstuk 2. Gegevens opvragen

Artikel 2. Gegevens opvragen bij aanvraag bijstand

  • 1.

    De eerste termijn voor het inleveren van gegevens die van belang zijn voor het verlenen van een bijstandsuitkering, is in beginsel vijf werkdagen. Indien er meer tijd nodig is, wordt deze termijn langer vastgesteld.

  • 2.

    De aanvultermijn bij een aanvraag om bijstand is in beginsel vijf werkdagen. De termijn kan worden verlengd als de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij meer tijd nodig heeft en zolang de termijn nog niet is verlopen.

Artikel 3. Gegevens opvragen tijdens de bijstand

  • 1.

    De eerste termijn voor het inleveren van gegevens die van belang zijn voor het voortzetten van de bijstandsuitkering, is in beginsel vijf werkdagen. Indien er meer tijd nodig is, wordt deze termijn langer vastgesteld.

  • 2.

    De hersteltermijn waarbinnen de belanghebbende het verzuim, zoals bedoeld in artikel 54 lid 2 van de Participatiewet en artikel 17, lid 2 van de lOAW en IOAZ, kan herstellen bedraagt in beginsel vijf werkdagen. De termijn kan worden verlengd als de belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij meer tijd nodig heeft en zolang de termijn nog niet is verlopen.

Artikel 4. Periode bankafschriften

De periode waarover de bankafschriften worden opgevraagd is in beginsel drie maanden voorafgaande aan de verzochte ingangsdatum van de uitkering of het meetpunt van de hercontrole.

Artikel 5. Belanghebbende beschikt niet (meer) over bewijsstukken

Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van de gevraagde bewijsstukken.

Hoofdstuk 3. Slotbepaling

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2019.

 

Burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch

De secretaris,

Mr.drs. I.A.M. Woestenberg

De burgemeester,

Drs. J.M.L.N. Mikkers

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 2. Gegevens opvragen bij aanvraag bijstand

Lid 1: het college stelt de periode waarin de aanvrager de gegevens moet inleveren die van belang zijn voor het verlenen van bijstand, vast op vijf werkdagen. Dat houdt in dat aanvragers na ontvangst van hun aanvraagformulier (schriftelijk dan wel digitaal) maximaal vijf werkdagen de tijd hebben om het aanvraagformulier en de overige gegevens in te leveren. Met het oog op een snelle afhandeling van de aanvraag is het wenselijk om de termijn kort te houden. Een standaardtermijn van vijf werkdagen wordt daarom als redelijk geacht: dit stelt de aanvrager voldoende in de gelegenheid om de aanvraag compleet in te dienen.

 

Lid 2: indien bij een ingediende aanvraag informatie ontbreekt om het recht op uitkering te kunnen vaststellen, dient een aanvultermijn te worden verstuurd. De term aanvultermijn is afwijkend van de term hersteltermijn, omdat de aanvultermijn zijn grondslag vind in de Awb. Wanneer het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld kan het college besluiten om een aanvraag niet in behandeling te nemen, maar daarvoor dient de aanvrager wel eerst in de gelegenheid te worden gesteld om de aanvraag alsnog aan te vullen (artikel 4:5, lid 1, Awb). Dit geeft de belanghebbende de tijd om alsnog de ontbrekende gegevens in te leveren. In de wet staat echter niets genoemd over de duur van deze aanvulperiode. De termijn dient dusdanig te zijn dat de aanvrager redelijkerwijs in staat moet zijn de ontbrekende gegevens aan te leveren. In de meeste gevallen zal hiervoor een aanvultermijn van eenzelfde periode van vijf werkdagen voldoende zijn. De aanvrager heeft zelf immers ook belang bij een voorspoedige afhandeling van zijn aanvraag. Afhankelijk van de aan te leveren gegevens of de situatie van de aanvrager, kan er uiteraard ook gekozen worden voor een ruimere aanvultermijn. Indien de aanvrager binnen de aanvultermijn aangeeft dat de gevraagde gegevens niet op tijd kunnen worden ingeleverd en hier is een goede reden voor, dan kan de aanvultermijn - met een voor die situatie redelijke termijn - worden verlengd.

 

Artikel 3. Gegevens opvragen tijdens de bijstand

Lid 1: een standaardtermijn van vijf werkdagen wordt als redelijk geacht en zou de belanghebbende voldoende in de gelegenheid moeten stellen om de gegevens compleet te maken.

 

Lid 2: het recht op bijstand kan worden opgeschort als de belanghebbende niet, niet tijdig of niet volledig de inlichtingen heeft verstrekt die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. De belanghebbende kan ook op andere wijze onvoldoende medewerking verlenen, bijvoorbeeld door het niet verschijnen op een oproep in het kader van het vaststellen van het recht op bijstand. De belanghebbende wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Een termijn van vijf werkdagen wordt daarbij door het college als redelijk gezien. De belanghebbende heeft immers al de gelegenheid gehad de inlichtingen te verstrekken.

 

De belanghebbende dient per beschikking op de hoogte te worden gesteld vóór welke datum hij de kans krijgt om het verzuim te herstellen. Indien er sprake is van een opschorting dient dit ook in de beschikken opgenomen te zijn. De opschorting wordt opgeheven op het moment dat de belanghebbende het verzuim binnen de hersteltermijn herstelt.

 

Artikel 4. Periode bankafschriften

Wanneer het recht op bijstand wordt onderzocht, worden alle gegevens opgevraagd die bij dit proces nodig zijn. Voor een zorgvuldige beoordeling van het recht op bijstand zijn de bankafschriften daarbij van belang. Een periode van drie maanden wordt daarbij als redelijk beschouwd (CRvB 12-10-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0480). Wanneer er twijfel bestaat over de rechtmatigheid kunnen bankafschriften over een langere periode worden opgevraagd. In dergelijke situaties zal een individuele beoordeling worden gemaakt over welke periode de bankafschriften worden opgevraagd.

Het opvragen van bankafschriften heeft niet alleen als doel de rechtmatigheid van een bijstandsuitkering vaststellen. De informatie op de bankafschriften is daarnaast ook waardevol in het kader van schuldhulpverlening, schuldpreventie en inkomensondersteunende regelingen.

 

Artikel 5. Belanghebbende beschikt niet (meer) over bewijsstukken

De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van bewijsstukken die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Indien de belanghebbende niet (meer) beschikt over bepaalde bewijsstukken, bijvoorbeeld bankafschriften, dan ligt de bewijslast hiervoor in eerste instantie bij de belanghebbende zelf (CRvB 06-07-1999, nr. 97/12345 ABW). In een dergelijke situatie zal de belanghebbende moeten proberen om nieuwe exemplaren hiervan te verkrijgen. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, kan het college ervoor kiezen om het verkrijgen van de nieuwe bewijsstukken achterwege te laten. Het college heeft tevens de mogelijkheid om de gevorderde bewijsstukken achterwege te laten, als de kosten van het verkrijgen van de bewijsstukken niet in verhouding staan tot de noodzaak van de te verkrijgen gegevens. Wanneer de belanghebbende niet, niet tijdig of onvolledig reageert op een verzoek tot het aanleveren van bewijsstukken, leidt dit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag dan wel opschorten van de bijstandsuitkering. Indien er sprake is van een dergelijke situatie waarin de belanghebbende niet verwijtbaar is, kan hier een uitzondering op worden gemaakt.

Indien de belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt, dient het college het recht op bijstand op basis van de beschikbare informatie te beoordelen.

 

Als de belanghebbende ten tijde van de aanvraagprocedure voor het overleggen van gegevens afhankelijk is van zijn voormalige partner, is dit zijn eigen risico (zie CRvB 14-05-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0561). Indien nodig zal de belanghebbende juridische stappen moeten ondernemen om de noodzakelijke bewijsstukken te verkrijgen (CRvB 08-01-2002, nrs. 99/2955 en 29/2956 NABW).

 

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Naar boven