Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Loppersum

De burgemeester van de gemeente Loppersum;

 

gelet op de bepalingen in artikel 151d Gemeentewet;

 

gelet op artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Loppersum;.

 

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Loppersum

 

luidende als volgt:

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

 

1. APV: Algemene plaatselijke verordening gemeente Loppersum 2018.

2. Ernstige en herhaaldelijke hinder: overlast, in welke vorm dan ook, die naar algemene maatstaven in het maatschappelijk verkeer als ernstig valt te kwalificeren, zo mogelijk gestaafd met feitelijke gegevens op basis van waarnemingen, al dan niet in combinatie met metingen, en die herhaaldelijk wordt veroorzaakt.

3. Omwonenden: personen die in de nabijheid van het adres waarop overlast wordt veroorzaakt woonachtig zijn.

4. Onmiddellijke nabijheid: straal van circa 100 meter.

5. Een andere geschikte wijze: handhaving, hulpverlening, bemiddeling, waarschuwen of een andere maatregel die tot doel heeft de overlast te beëindigen.

6. Gedragsaanwijzing: een aanwijzing in de vorm van een last onder dwangsom of bestuursdwang, waarin staat welke hinderlijke gedragingen moeten worden beëindigd en binnen welke termijn.

7. Woning of een bij die woning behorend erf: een voor bewoning bestemd gebouw of het betrokken perceel behorende bij de woning. Hieronder vallen ook de gezamenlijke ruimtes binnen een wooneenheid. Onder woning kan ook een boot, caravan, woonwagen e.d. worden verstaan.

8. Gebruiker van de woning: degene die feitelijk de woning gebruikt of tegen betaling laat gebruiken. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning of het erf te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit begrip.

 

Hoofdstuk 2. Meldingen

Artikel 2. Wijze van melden van overlast

 

1. De omwonenden dan wel diegenen die woonoverlast ondervinden of signaleren kunnen hiervan schriftelijk of per mail melding doen bij de gemeente.

2. Indien het overlast betreft waarbij het een woning van een woningcorporatie is, dan dient de overlast door de benadeelde eerst te worden gemeld aan de woningcorporatie.

 

Artikel 3. Procedure huurwoningen woningcorporaties

 

1. Daar waar sprake is van overlast vanuit een huurwoning, zal er afstemming plaatsvinden met de betreffende woningcorporatie. Gezamenlijk zal gekeken worden in hoeverre een eigen procedure van een woningcorporatie voor de behandeling van de meldingen van overlast ingezet kan worden om de overlast te beëindigen.

2. De woningcorporatie doet al datgene wat in haar macht ligt om de overlast te beëindigen.

3. Wanneer de overlast nog steeds voortduurt na toepassing van het tweede lid of wanneer er sprake is van een urgente situatie waarbij de mogelijkheden van de woningcorporatie niet afdoende zijn om de overlast tijdig te beëindigen, kan de burgemeester zijn bevoegdheden op grond van artikel 2:79 APV inzetten.

 

Artikel 4. Inhoud van een melding

 

1. Een omwonende die verzoekt om toepassing van artikel 2:79 van de APV moet inzichtelijk maken:

• het adres van de woning/erf van waaruit de overlast wordt veroorzaakt

• de aard van de overlast

• de ernst van de overlast, hoe vaak en wanneer, bijvoorbeeld in de vorm van verslagen, getuigenissen, metingen en/of beeldmateriaal.

• op chronologische volgorde wat is ondernomen om de overlast te beëindigen.

2. Een melding wordt pas in behandeling genomen nadat de omwonende de overlastgever heeft geattendeerd op de overlast en verzocht heeft om de overlast te doen stoppen.

 

Hoofdstuk 3. Procesbeschrijving

Artikel 5. Beoordeling melding (voorliggend traject)

1. De gemeente onderzoekt en beoordeelt de melding. De gemeente wint bij de melder informatie in over de melding om een scherp beeld te krijgen van de situatie. Het gaat daarbij om de aard, de ernst, de frequentie en de veroorzaker(s) van de overlast.

2. De gemeente informeert de genoemde overlastgever over de ontvangen melding en wint ook bij hem/haar informatie in om een compleet beeld te krijgen van de overlastsituatie.

3. De gemeente bekijkt welke aanpak mogelijk is om een einde te maken aan de overlast. De gemeente kijkt of een voorliggende voorziening zoals buurtbemiddeling ingezet kan worden of dat de melding wordt doorgezet naar een hulpverleningsinstantie. Mediation of hulpverlening in combinatie met handhaving is ook een mogelijke aanpak.

 

Artikel 6. Psychische en/of psychiatrische aandoening bij overlastsituatie.

1. Bij de keuze van de wijze waarop een overlastsituatie wordt aangepakt, wordt in eerste instantie rekening gehouden of de overlastgever(s) kamp(t)(en) met verward gedrag. Het gaat om mensen die grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade berokkenen.

2. Als er verward gedrag aan de orde is, dan is er altijd een centrale en zwaarwegende rol weggelegd voor de hulpverleningsinstanties.

3. De gemeente ziet toe op de belangen van de omwonenden. Als de frequentie en de intensiteit van de overlast, eventueel in combinatie met risico's voor omwonenden, dusdanig groot zijn dat de veiligheid in het geding is, en er geen andere mogelijkheden meer zijn, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing opleggen.

 

Artikel 7. Beoordeling melding op inzet van bevoegdheden op grond van artikel 2:79 APV

1. Als er geen einde komt aan de overlast door handhaving, bemiddeling of hulpverlening, dan weegt de gemeente af of de casus in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 2:79 APV. De besluitvorming zal –afhankelijk van de escalatie- plaatsvinden in het Tactisch Veiligheidsoverleg of in een separate Casusoverleg Woonoverlast. De burgemeester zal hierover geïnformeerd worden.

2. Aan de hand van feitelijke informatie wordt beoordeeld in hoeverre er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder.

3. Alle bekende informatie wordt vastgelegd in een situatierapport.

 

Hoofdstuk 4. Gebodsbepaling en maatregelen

Artikel 8. Waarschuwing en Gebod (Gedragingen in of vanuit de woning of het erf)

1. Als het situatierapport –als bedoeld in artikel 7 - een beroep op artikel 2:79 APV

rechtvaardigt, dan stuurt de burgemeester een waarschuwing aan de veroorzaker(s).

2. De burgemeester zal degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de BRP is ingeschreven, in eerste instantie sommeren er voor zorg te dragen dat door de gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden meer wordt veroorzaakt.

3. In de sommatie staat welke gedragingen moeten worden beëindigd en/of niet mogen worden herhaald. In de sommatie wordt eveneens het opleggen van een gedragsaanwijzing in het vooruitzicht gesteld indien het hinderlijke gedrag niet stopt of wordt herhaald (waarschuwing).

 

Artikel 9. Gedragsaanwijzing burgemeester in de vorm van een last onder dwangsom of

bestuursdwang

1. Een gedragsaanwijzing wordt alleen opgelegd wanneer ernstige en herhaaldelijke hinder niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan of alle mogelijkheden daartoe reeds zijn benut.

2. Wanneer een gedragsaanwijzing wordt opgelegd, legt de burgemeester in beginsel een last onder dwangsom op.

3. Wanneer de vereiste spoed zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom en direct overheidsoptreden is vereist of wanneer op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet effectief zal zijn, kan de burgemeester ook meteen bestuursdwang inzetten.

3. De burgemeester zal in de gedragsaanwijzing als bedoeld in het eerste lid omschrijven welke gedragingen moeten stoppen en binnen welke termijn.

4. In de gedragsaanwijzing zal eveneens gemotiveerd worden welke andere geschikte wijzen reeds zijn ondernomen om de ernstige en herhaaldelijke hinder tegen te gaan.

 

Artikel 10. Gedragsaanwijzing inhoudende huisverbod.

1. De in artikel 9 bedoelde last kan eveneens inhouden een verbod om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf voor de duur van tien dagen.

2. Het verbod om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf zal pas worden

uitgevaardigd wanneer er gegronde redenen zijn voor de verwachting dat een

gedragsaanwijzing (dwangsom/bestuursdwang) niet binnen de gestelde termijn tot het

beoogde resultaat (beëindiging van de hinder) zal leiden.

3. De burgemeester vaardigt een verbod uit om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf, voor een periode van tien dagen. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding wordt het verbod verlengd tot maximaal vier weken.

4. Op het opleggen van een dergelijk verbod is de Wet tijdelijk huisverbod van toepassing.

 

Artikel 11. Begunstigingtermijn en rechtsbescherming

1. Voor de gedragsaanwijzing als bedoeld in artikel 9, tweede lid geldt een begunstigingstermijn van twee weken.

2. De aangeschrevene geniet rechtsbescherming in de vorm van het indienen van een

zienswijze, dan wel het aantekenen van bezwaar en beroep.

 

Artikel 12. Hoogte dwangsom

 

1. De hoogte van de dwangsom bedraagt maximaal € 500, - per keer dat binnen de begunstigingstermijn ernstige hinder is veroorzaakt met een maximum van € 5.000,-.

2. Bij recidive binnen een termijn van 5 jaar, bedraagt de dwangsom maximaal € 1.000, - per overtreding binnen de begunstigingstermijn, met een maximum van € 10.000,-.

 

Artikel 13. Kostenverhaal

 

Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de kosten ervan voor rekening komen van de overtreder van de zorgplicht (artikel 2:79, eerste lid van de APV).

 

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 14 Toezicht

 

Het toezicht op de naleving van de opgelegde last is belegd bij de politie en bij de Buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente Loppersum.

 

Hoofdstuk 6. Inwerkingtreding en citeertitel

 

Artikel 15 Inwerkingtreding

 

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking

 

Artikel 16 Citeertitel

 

Deze beleidsregel wordt aangehaald als "Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Loppersum".

 

 

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Loppersum op 10 december 2018.

 

 

Mr. J.W.M. Engels

 

 

Bijlage 1. Toelichting op de Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Loppersum

 

Woonoverlast komt overal in het land voor en is een hardnekkig maatschappelijk probleem.

Op 1 juli 2017 werd artikel 151 d Gemeentewet van kracht. Deze aanvulling van de Gemeentewet was het resultaat van een initiatief-wetsvoorstel van de Tweede Kamer.

 

Het nieuwe wetsartikel bepaalt dat de gemeenteraad in een verordening aan de burgemeester de bevoegdheid kan geven om een gedragsaanwijzing te geven aan veroorzakers van overlast, in de vorm van een last onder dwangsom/bestuursdwang. De toekenning van de bevoegdheid zal leiden tot een extra mogelijkheid om woonoverlast effectief aan te pakken.

 

a. Huidige bevoegdheden voor de aanpak van woonoverlast

 

Waar het gaat om overlast als gevolg van of in combinatie met een overtreding van de wet- en regelgeving op het gebied van bouwen en wonen (Woningwet en Huisvestingswet), kan de gemeente overgaan tot handhaving. De beëindiging van de overtreding maakt dan een einde aan de woonoverlast. Daarnaast heeft de gemeente nog andere mogelijkheden om op te treden tegen woonoverlast.

Hieronder zetten we die kort uiteen.

 

• Artikel 174a Gemeentewet verleent de bevoegdheid om een woning te sluiten bij verstoring van de openbare orde rond de woning.

• In artikel 1a van de Woningwet staat de verplichting voor de eigenaar of gebruiker van een woning om er voor te zorgen (zorgplicht) dat de staat van de woning geen gevaar oplevert voor de gezondheid of veiligheid.

• De Wet Victor werd in 2002 van kracht. Die wet maakte het gemakkelijker om een huurcontract te ontbinden bij woningsluiting (art.7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek).

• Artikel 17 Woningwet verleent de gemeente de bevoegdheid om een woning te sluiten indien de staat of het gebruik ervan dusdanig is dat het een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid tot gevolg heeft.

• Tot slot artikel 13b Opiumwet, dat bepaalt dat de burgemeester een woning kan sluiten als daarin sprake is van drugshandel.

 

De vorige alinea laat zien dat er al diverse wettelijke mogelijkheden zijn om woonoverlast aan te pakken. Het aantal is in de afgelopen jaren uitgebreid, maar desalniettemin bleek in de praktijk dat de gemeenten behoefte hebben aan een extra bevoegdheid, een verfijnder instrument. Dat was de aanleiding voor het initiatief-wetsvoorstel.

 

 

b. Mogelijkheid: extra bevoegdheid op grond van artikel 151d Gemeentewet

 

Het artikel 151d Gemeentewet geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om aan de burgemeester de bevoegdheid te verlenen om aan iemand die woonoverlast veroorzaakt een gedragsaanwijzing te geven in de vorm van een last onder bestuursdwang. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan de burgemeester in plaats van bestuursdwang dan ook een dwangsom opleggen.

 

De tekst van artikel 151d Gemeentewet is als volgt:

 

Lid 1. De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeentelijke Basisregistratie is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

 

Lid 2. De in artikel 125 (Gemeentewet), eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

 

Lid 3. Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5,6,8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

 

Ook in de gemeente Loppersum zijn situaties denkbaar die het gebruik van artikel 151d Gemeentewet rechtvaardigen. Het artikel biedt een goede gelegenheid om aan de burgemeester een extra bevoegdheid geven in de strijd tegen woonoverlast. De bevoegdheid geldt voor alle woningen in de gemeente, dus ook voor de corporatiewoningen. Dat betekent dat een corporatie in zeer urgente gevallen, en nadat zij al datgene wat in hun macht ligt heeft ingezet om de overlast te beëindigen, een beroep kan doen op de burgemeester. Bovendien biedt de bevoegdheid meer mogelijkheden om op te treden tegen particuliere huiseigenaren/bewoners die overlast veroorzaken. Die groep veroorzakers is, zonder gebruik van artikel 151d Gemeentewet, het lastigst aan te pakken.

 

c. Het stappenplan

 

Het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel kent een aantal stappen.

 

Stap 1: Vaststellen, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast

Meldingen die bij de gemeente binnenkomen worden geverifieerd, al dan niet door of met behulp van politie, buitengewoon opsporingsambtenaren of andere partijen die betrokken zijn bij de aanpak van woonoverlast en vanzelfsprekend bij de partijen zelf. In geval van huurwoningen is een rol weggelegd voor de woningcorporatie. Het is belangrijk om de precieze aard en omvang van de woonoverlast vast te stellen. In een aantal gevallen is sprake van wederzijds ervaren en veroorzaken van woonoverlast.

Als duidelijk is dat sprake is van langdurig en ernstige woonoverlast dan worden de volgende stappen genomen.

 

Stap 2: Dossiervorming / feitenmateriaal

 

Het opbouwen van een deugdelijk dossier en dossieropbouw vormt een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtmatige toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 2:79, tweede lid, van de APV.

 

Stap 3: Verkenning en inventarisatie mogelijke interventies en maatregelen

 

Met het oog op het de-escaleren, normaliseren en tegengaan van de geconstateerde “ernstige woonoverlast” zal vervolgens, rekening houdend met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit én met de specifieke kenmerken van de voorliggende casus, worden bekeken welke interventies of maatregelen in het concrete geval het meest geschikt zijn om in te zetten.

 

Daarbij geldt in beginsel een voorkeursvolgorde, waarbij een volgende interventie pas aan de orde is indien de aanpak van de overlastsituatie met toepassing van andere wettelijke instrumenten niet mogelijk is of niet effectief is gebleken of een eerdere, minder ingrijpende interventiemaatregel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.

 

Stap 4: Daadwerkelijke inzet van maatregelen of het geven van een gedragsaanwijzing

 

Bij de eerste stappen ter bestrijding van de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ – kort gezegd: het informele, althans op vrijwillige basis gelegde, contact met de betrokken bewoner(s) en het geven van een ‘officiële waarschuwing’ – geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure.

 

Bij de toepassing van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing zal de betrokken gebruiker als belanghebbende op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Rekening houdend met die zienswijze zal de burgemeester besluiten de gedragsaanwijzing al dan niet (of in gewijzigde vorm) op te leggen. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht, welke begunstigingstermijn daarvoor geldt en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. Hierbij zal standaard een begunstigingstermijn van twee weken worden aangehouden, waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. De last zal zijn afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval, waarbij belangrijk is dat het in het vermogen van de gebruiker moet liggen om tijdig aan de last te kunnen voldoen.

 

Voor zover gekozen wordt voor een gedragsaanwijzing, zal deze in beginsel de juridische vorm van een last onder dwangsom aannemen. In voorkomende gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld wanneer de vereiste spoed zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom en direct optreden van overheidswege (in de vorm van de toepassing van bestuursdwang) is vereist of indien op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet of niet voldoende effectief zal zijn. In die gevallen kan meteen worden gekozen voor een last onder bestuursdwang.

 

Uit de hiervoor beschreven wijze van het inzetten van het instrumentarium vloeit voort dat de wisselwerking tussen zorg en veiligheid essentieel is om casuïstiek adequaat aan te pakken. Bij multidisciplinaire casuïstiek kan het Veiligheidshuis worden ingezet, voor zover die al niet betrokken zijn.

 

Stap 5: Tijdelijk Huisverbod

 

Het tijdelijk huisverbod (artikel 151d, derde lid, Gemeentewet), waarbij een gebruiker tien dagen de toegang tot de woning wordt ontzegd, geldt als “ultimum remedium”. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding wordt het verbod verlengd tot ten hoogste vier weken.

 

Stap 6: Nazorg

 

De casus wordt gemonitord in het Openbare Geestelijke Gezondheidszorg(OGGZ) overleg.

 

Bijlage 2 Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen.

Van “ernstige en herhaaldelijke hinder” is sprake als de omwonenden duidelijk aangeven zij de hinder als ernstig ervaren en de politie dit beaamt op basis van gegevens en/of getuigenissen. Het zal moeten gaan om hinder die groter is dan wat in het normale maatschappelijke verkeer tussen buren als gebruikelijk en aanvaardbaar wordt gezien. “Herhaaldelijk” betekent bij herhaling en binnen een kort tijdsbestek. De weging en beoordeling van de ernst en de frequentie zullen afhangen van de specifieke overlastsituatie.

Het is ondoenlijk om de formulering “onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf” vast te leggen met een maximaal aantal meters van de perceelgrens, maar het moet wel gaan om hooguit 100 meter, omdat de overlast zich in dat geval al snel afspeelt in de openbare ruimte, waardoor er sprake is van verstoring daarvan.

 

De hinder kan zich voordoen in vele varianten. Om die reden zou het onhandig zijn om de aard van de hinder te omschrijven. Voorbeelden die in artikel 2:79 van de APV worden genoemd zijn: geluid- of geurhinder, hinder van dieren, hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn, overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf en intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Artikel 2. Wijze van melden van overlast

 

De melders c.q. de overlastbelevers moeten duidelijk aangeven wat zij aan overlast ervaren en hoe ernstig dit is voor hen. De melding moet eerst worden gedaan bij de betreffende woningcorporatie.

 

Artikel 3. Procedure woningcorporaties

 

Het is niet zo dat alleen de gemeente actie kan ondernemen tegen woonoverlast. Degenen die er onder gebukt gaan, kunnen procederen tegen de veroorzaker, als praten of andere benaderingen niet helpen. In de praktijk komt procederen echter weinig voor, omdat het tijdrovend en kostbaar is. Verhuurders hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van de mogelijkheden die het huurrecht biedt. Zij kunnen in het huurcontract bepalingen opnemen die de huurders ervan weerhouden om overlast te veroorzaken. Als uiterste middel kunnen zij aan de rechter ontbinding van het huurcontract vragen. De woningcorporaties kunnen ook een gedragsaanwijzing geven. Een dergelijke aanwijzing is in feite een gebod om overlast te beëindigen en kan deel uitmaken van een juridische procedure, gericht op huurontbinding, met als gevolg uitzetting.

 

Een corporatie kan in urgente gevallen, waarin de eigen aanpak te veel tijd zou kosten, een beroep doen op de burgemeester en vragen om artikel 151d van de Gemeentewet toe te passen.

 

Artikel 4. Inhoud van een melding

 

Woonoverlast doet zich voor in allerlei vormen en intensiteiten. De melders c.q. de overlastbelevers moeten duidelijk aangeven wat zij aan overlast ervaren en hoe ernstig dit is voor hen. Of er sprake is van overlastgevend gedrag beoordeelt de gemeente aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen.

 

Artikel 5. Beoordeling melding (voorliggend traject)

 

De gemeente informeert de genoemde overlastgever over de melding en vraagt ook aan hem/haar om een reactie. Daarmee krijgt de gemeente een beter beeld van de situatie, omdat soms ook sprake is van wederzijdse overlastgevoelens.

 

Overlastbeleving is subjectief, maar bij de beoordeling van een casus wordt getoetst of en in hoeverre er sprake is van een belangrijke afwijking van wat in het normale dagelijkse verkeer tussen bewoners en omwonenden gebruikelijk en aanvaardbaar is.

 

De OOV-ambtenaar beoordeelt de melding. Indien de overlast gerelateerd is aan overtreding van wet- en regelgeving op het gebied van bouwen en wonen, dan wordt de melding doorgestuurd naar de Werkorganisatie DEAL, die een adrescontrole gaat uitvoeren en gaat handhaven, als dat nodig blijkt.

 

De OOV-ambtenaar wint bij de melder informatie in over de melding om een scherp beeld te krijgen van de situatie. Dat wil zeggen de aard, de ernst, de frequentie en de veroorzaker(s) van de overlast. Deze bekijkt welke aanpak mogelijk is om een einde te maken aan de overlast. Een optie is inzet van Buurtbemiddeling of mediation. Ook kan de melding worden doorgezet naar een hulpverleningsinstantie. Buurtbemiddeling/mediation of hulpverlening in combinatie met handhaving kan ook.

 

Artikel 6. Psychische en/of Psychiatrische aandoening bij overlastsituatie

 

Bij de keuze van de manier waarop een overlastsituatie wordt aangepakt wordt er rekening mee gehouden of overlastgevers kampen met een psychische of psychiatrische aandoening. Het moet immers in het vermogen van de veroorzaker liggen om zijn hinderlijke gedragingen te staken. Als er psychische of psychiatrische problemen aan de orde zijn, dan is er altijd een centrale en zwaarwegende rol weggelegd voor de hulpverlening. Tegelijkertijd verliest de gemeente niet de belangen van de omwonenden uit het oog. Het kan daarom voorkomen dat de frequentie en de intensiteit van de overlast, eventueel in combinatie met risico’s voor omwonenden, dusdanig groot zijn dat de burgemeester geen andere mogelijkheid heeft dan het geven van een gedragsaanwijzing. Dit kan ook naast eventuele ingezette hulpverlening wanneer die de risicovolle overlast niet tijdig of adequaat kunnen beëindigen. Het rekening houden met de psychische of psychiatrische problemen van veroorzakers, komt overeen met de bedoeling van de wetgever.

 

Artikel 7. Toepassing van artikel 2:79 APV

 

Woonoverlast doet zich voor in allerlei vormen en intensiteiten. De melders c.q. de overlastbelevers moeten duidelijk aangeven wat zij aan overlast ervaren en hoe ernstig dit is voor hen. Of er sprake is van overlastgevend gedrag beoordeelt de gemeente aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen.

 

Overlastbeleving is subjectief, maar bij de beoordeling van een casus wordt getoetst of en in hoeverre er sprake is van een belangrijke afwijking van wat in het normale dagelijkse verkeer tussen bewoners en omwonenden gebruikelijk en aanvaardbaar is.

 

Als er geen einde komt aan de overlast door handhaving, bemiddeling of hulpverlening, dan weegt het de gemeente af of de casus in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 2:79 APV. Het is de vraag of er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden. Of aan dat criterium wordt voldaan, dat wordt vastgesteld aan de hand van feitelijke informatie (objectivering). Alle informatie – ook van meldingen bij andere instellingen of bestuursorganen- wordt vastgelegd in een situatierapport.

 

De burgemeester mag deze gegevens opvragen en verwerken nu hij deze nodig heeft voor de uitvoering van zijn publieke taak en dit niet kan doen op een minder verstrekkende wijze, zie artikel 6 eerste lid onder e van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

 

Artikel 8. Waarschuwing en Gebod (Gedragingen in of vanuit de woning of het erf)

 

Het is de bedoeling dat de burgemeester, alvorens een gedragsaanwijzing te geven, eerst een bestuurlijke waarschuwing geeft, waarin staat welke hinder binnen welk tijdsbestek moet worden beëindigd. In de waarschuwing wordt de gedragsaanwijzing als mogelijke, volgende stap aangekondigd.

 

De burgmeester richt zijn waarschuwing aan degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeentelijke basisregistratie is ingeschreven.

 

In de waarschuwing sommeert de burgmeester er voor zorg te dragen dat de gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden meer wordt veroorzaakt. Daarbij zal de burgemeester aangeven welke gedragingen moeten worden beëindigd en/of niet mogen worden herhaald. In de waarschuwing wordt eveneens het opleggen van een gedragsaanwijzing in het vooruitzicht gesteld indien het hinderlijke gedrag niet stopt of wordt herhaald.

 

Artikel 9. Gedragsaanwijzing burgemeester in de vorm van een last onder dwangsom of bestuursdwang

 

In het geval dat de waarschuwing geen effect sorteert, kan de burgemeester over gaan tot het opleggen van een gedragsaanwijzing in de vorm van een last onder dwangsom of bestuursdwang. In de gedragsaanwijzing staat omschreven welke gedragingen moeten stoppen en binnen welke termijn.

 

Het tweede lid van artikel 151d geeft aan dat, alvorens de burgemeester gebruik kan maken van de bevoegdheid, duidelijk moet zijn geworden dat de hinder niet op “een andere geschikte wijze” kan worden tegengegaan. De bevoegdheid is het sluitstuk van de aanpak. Vóórdat de beslissing aan de orde is of er gebruik moet worden gemaakt van de bevoegdheid, zal er een duidelijk beeld zijn van de ernst en de herhaaldelijkheid van de overlast.

 

Onder “andere geschikte wijze” willen we verstaan de andere manieren die er zijn, zoals de bestuursrechtelijke aanpak (handhaving), bemiddeling, hulpverlening en de huurrechtelijke aanpak (privaatrecht). In alle gevallen zal uit het dossier moeten blijken wat er al gedaan is en met welk resultaat en dat er eigenlijk geen ander opties meer zijn dan de gedragsaanwijzing.

 

De nieuwe bevoegdheid zal alleen worden gehanteerd na een zorgvuldige belangenafweging. Het gaat daarbij uiteraard om de belangen van zowel de veroorzaker(s) als degenen die hinder ondervinden. Als uitgangspunt geldt dat degenen die aantoonbaar ernstige en herhaaldelijke hinder ondervinden, bescherming verdienen. Dat impliceert dat het niet verantwoord is om de beëindiging van de hinder een onredelijk lange tijd te laten duren. In praktijk is er al een lange tijd vooraf gegaan aan een gedragsaanwijzing. Het kan niet zo zijn dat de aanpak van hinder een slepende kwestie wordt. Er is altijd sprake van een behoorlijke mate van urgentie. Het is voorspelbaar dat de burgemeester soms voor een lastig dilemma zal komen te staan, maar dat er ook een verantwoord besluit moet worden genomen.

 

De keuze tussen de opties last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom hangt af van de specifieke situatie. Beide zijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Een dwangsom kan verbeurd worden; de kosten van de effectuering van de bestuursdwang wordt verhaald (zie ook artikel 12). De inzet van de gedragsaanwijzing is een juridisch traject. Degene die een aanwijzing krijgt, kan in bezwaar of beroep gaan. In de regel wordt gekozen voor bestuursdwang als de verwachting is dat een dwangsom niet effectief zal zijn.

 

Een belangrijk punt van aandacht is het volgende. Er zijn situaties denkbaar waarin de gemeente bestuursrechtelijk kan optreden, terwijl er ook een strafrechtelijke aanpak mogelijk is of reeds is opgestart. Overleg tussen de gemeente enerzijds en politie en Openbaar Ministerie anderzijds moet dan leiden tot een goede onderlinge afstemming. Een dergelijk overleg kan in - lokaal- driehoek verband plaatsvinden.

 

Artikel 10. Gedragsaanwijzing inhoudende huisverbod.

 

Deze gedragsaanwijzing pas mag worden opgelegd als handhaving, hulpverlening, bemiddeling en waarschuwen niet het beoogde effect hebben gehad.

 

Wanneer er gegronde redenen zijn voor de verwachting dat een gedragsaanwijzing (dwangsom/bestuursdwang) niet binnen de gestelde termijn tot het beoogde resultaat (beëindiging van de hinder) zal leiden, dan vaardigt de burgemeester een verbod uit om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf, voor een periode van tien dagen. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding wordt het verbod verlengd tot maximaal vier weken. Op het opleggen van een dergelijk verbod is de Wet tijdelijk huisverbod van toepassing.

 

De afweging van de gegronde redenen kunnen worden herleid uit de opbouw van het situatierapport, dan wel op basis van het totale dossier waaronder eveneens verslagen van casus-overleggen dient te worden verstaan dan wel documenten waaruit blijkt dat andere afwegingen of keuzes niet het gewenste effect hebben gehad om de overlast ongedaan te maken.

 

Artikel 11. Begunstigingtermijn en rechtsbescherming

 

Voor de gedragsaanwijzing geldt een begunstigingstermijn van twee weken. De lengte van de begunstigingstermijn is vanwege de lange voorgeschiedenis die er altijd is en houdt rekening met het feit dat de veroorzaker een redelijke termijn moet krijgen om de overlast te stoppen.

 

De aangeschrevene geniet rechtsbescherming in de vorm van het indienen van een zienswijze, bezwaar en beroep.

 

Artikel 12. Hoogte dwangsom

 

De dwangsom bedraagt maximaal € 500,- en wordt verbeurd per keer dat de hinder wordt veroorzaakt binnen de begunstigingstermijn. Bij recidive, dat wil zeggen als in de toekomst opnieuw een dwangsom wordt opgelegd, geldt een dwangsom van maximaal € 1.000,- per keer. Van recidive is sprake bij overlastpleging op het zelfde adres of op een ander adres binnen een periode van 5 jaar, waarbij het dan gaat om een soortgelijke vorm van overlast.

 

Een last onder bestuursdwang houdt in dat de gemeente, als de veroorzaker het niet zelf doet, maatregelen neemt om een eind te maken aan de hinderlijke gedragingen, bijvoorbeeld inbeslagname. De kosten daarvan zullen worden verhaald op de overtreder dan wel veroorzaker.

 

Naar boven