RECTIFICATIE: 2e wijziging Algemene Plaatselijke Verordening 2013

De publicatie van 21 december 2018 bevatte een aantal onjuistheden. Hieronder vindt u de correcte publicatie.

 

De raad van de gemeente Haaren;

in zijn vergadering van 22 november 2018;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 oktober 2018;

gelet op de behandeling in het raadsplein van 8 november 2018;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet.

B E S L U I T

1. de 2e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2013 vast te stellen

 

Artikel I: De Algemene plaatselijke verordening 2013 wordt als volgt gewijzigd:

A

De term ‘begripsbepaling’ wordt vervangen door ‘definitie’.

B

De artikelen 2:4, 2:5, 2:7, 2:8, 2:13, 2:19, 2:20, 2:54, 2:55, 2:56, 2:61, 2:69, 2:70, 4:4, 4:14, 4:16, 5:21, 5:26 en 5:27die als ‘[gereserveerd]’ aangeven staan worden opgenomen

als ‘(vervallen)’, overige artikelen blijven als gereserveerd benoemd.

C

Artikel 1:1 komt te luiden:Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening Haaren;

  • e.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • j.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • k.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • l.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • m.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • n.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • o.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

q. Regulier evenement: een vergunningplichtig evenement dat conform de risicoscan van de Veiligheidsregio Brabant Noord 24 of minder punten scoort;

r. Aandachtsevenement: een vergunningplichtig evenement dat conform de risicoscan van de Veiligheidsregio Brabant Noord 25 tot en met 33 punten scoort;

s. Risico-evenement: een vergunningplichtig evenement dat conform de risicoscan van de Veiligheidsregio Brabant Noord 34 of meer punten scoort.

 

D

Artikel 1:2, tweede lid wordt het woord ‘verlengen’ vervangen door ‘verdagen’

 

E

Artikel 1:3 komt te vervallen.

 

F

In artikel 1:6, onderdeel d, wordt na ‘gemaakt binnen’ ingevoegd: ‘of gedurende’.

 

G

Artikel 1:7 komt te luiden:

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

H

Artikel 1:8 komt te luiden:

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

I

Artikel 2:10, vijfde lid komt te luiden:

De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

J

Artikel 2:10, negende lid komt te vervallen

 

K

Artikel 2:11, vijfde lid komt te vervallen.

 

L

Na artikel 2:25 wordt artikel 2:25a ingevoegd:

Artikel 2:25a Weigeringsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de ‘Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur’. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het evenement of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed

 

M

Artikel 2:27 komt te luiden:

Artikel 2:27 Definities

1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid.

2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde de besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor toepassing van deze afdeling deel uit van de besloten ruimte.

 

N

Artikel 2:28 komt te luiden:

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum; of

d. een bedrijfskantine of – restaurant.

3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing 

 

O

Na artikel 2:28 wordt artikel 2:28a ingevoegd:

Artikel 2:28a Weigeringsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning:

a. indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit of Wet Milieubeheer;

b. in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de ‘Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur’. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;

c. indien de houder en/of leidinggevende van de openbare inrichting niet voldoet aan de eisen die worden gesteld bij of krachtens artikel 8, eerste lid, alsmede artikel 8, tweede lid van de Drank- en Horecawet.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed 

 

O1

In artikel 2:29, vierde lid wordt ‘vierde’ vervangen door ‘tweede’.

 

P

In artikel 2:31, onder b, wordt na ‘sluitingstijd’ ingevoegd ‘, tenzij het personeel betreft,’.

 

Q

In artikel 2:38 wordt ‘naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking’ vervangen door: ‘naam, woonplaats,’.

 

R

Artikel 2:39, tweede lid, onder b, komt te luiden:

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

 

S

Na artikel 2:40 wordt Afdeling 10a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat toegevoegd.

 

Na Afdeling 10a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:40a Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

c. Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is.

Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.

Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat.

Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of

b. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

c. in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

e. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

f. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

g. indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken;

h. indien niet is voldaan aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag.

5. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

a. de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

d. indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

f. een verklaring omtrent gedrag (VOG);

g. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd;

h. naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.

6. Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6, kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

e. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

f. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

g. indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

h. indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

i. indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

j. indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

k. indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

8. De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid wordt geëxploiteerd of indien een van de omstandigheden als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

9. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.

10. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

11. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

12. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

13. Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

14. Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

 

T

In artikel 2:42, tweede lid, onderdeel b, wordt ‘kalk, krijt, teer’ vervangen door: ‘kalk, teer,’.

 

U

In artikel 2:59 wordt “college” vervangen door “burgemeester”. “Het” in de tweede regel wordt vervangen door “hij”.

 

V

Na artikel 2:74 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

W

Artikel 2:77, eerste lid, komt te luiden:

1.De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

 

X

Na artikel 2:77 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:78 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Y

Artikel 3:13 lid 1 onder d wordt toegevoegd:

d. in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de ‘Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur’. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd

 

Z

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In artikel 4:1, onderdeel a, wordt Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer vervangen door a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer

 

Z1

In artikel 4:2 eerste en achtste lid wordt ‘artikelen 2.17, 2.19 en 2.20’ vervangen door ‘artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20’.

 

Z2

In artikel 4:2, tweede lid wordt ‘artikel 4.113’ vervangen door ‘artikel 3.148’ .

 

AA

In artikel 4:3, eerste en zevende lid wordt ‘artikelen 2.17, 2.19 en 2.20’ vervangen door ‘artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20’.

 

Artikel 4:3, tweede lid, wordt gewijzigd en komt te luiden:

Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

 

AA1

Artikel 4:10, sub e, het woord “Boswet” vervalt.

 

AA2

Artikel 4:10, sub l, “artikel 1, lid 5” wordt vervangen door “artikel 4.1, onder a” en “Boswet” wordt vervangen door “Wet natuurbescherming”.

 

BB

Artikel 4:11, vierde lid vervalt.

 

BB1

Artikel 4:11a komt te luiden:

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning ten behoeve van Wet natuurbescherming

Wanneer namens de Gedeputeerde Staten aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 van de Wet natuurbescherming, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

 

CC

Artikel 4:15, tweede lid komt te luiden:

Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

DD

Artikel 5:1 vervalt; definities zijn opgenomen in artikel 1:1

 

EE

In artikel 5:8, vierde lid, wordt ‘Het verbod in het tweede lid is’ vervangen door: ‘De verboden in het eerste en tweede lid zijn’.

 

FF

Artikel 5:13 komt te luiden:

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

a. in besloten kring;

b. door een instelling die is ingedeeld in het door het college voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorwaarden plaatsvindt.

c. door een andere, door het college aangewezen instelling.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  

GG

Artikel 5:16, lid 4 komt te luiden:

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

 

HH

Artikel 5:23, vierde lid vervalt

 

II

Artikel 5:31a vervalt

 

 

JJ

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening 2013, wijziging 2018.

Artikel II: Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

 

De raad van de gemeente Haaren

Eric Dammingh

Griffier

Jeannette Zwijnenburg - van der Vliet

Voorzitter

Naar boven