Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Wijk bij Duurstede houdende regels omtrent WMO en jeugdhulp Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2019

De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

dd. 11 december 2018;

 

gelet op de artikelen 147 en 149 van de gemeentewet;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7 en 2.3.6 derde lid en 2.6.6 eerste lid, van de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

 

besluit:

  • -

    De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2016’ in te trekken;

  • -

    de ‘Verordening jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2015’ in te trekken;

  • -

    De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2019’ als volgt vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.1. Aanbieder

Bedrijf of organisatie die Wmo-ondersteuning en/of Jeugdhulp levert naar aanleiding van een door het College verstrekte Beschikking.

1.2. Aanvraag

Het verzoek van Inwoner/Cliënt om in aanmerking te komen voor één of meerdere Maatwerkvoorzieningen of Individuele voorzieningen teneinde een resultaat van jeugdhulp en/of maatschappelijke ondersteuning te bereiken.

1.3. Begeleiding (Wmo)

Activiteiten gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van een Inwoner opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

1.4. Beleidsregels Wmo en Jeugdhulp

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018 gemeente Wijk bij Duurstede of de sindsdien geldende versie zoals door het College vastgesteld.

1.5. Beschikking

Een Beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht afgegeven door het College aan een Inwoner, waarmee die Inwoner in aanmerking komt voor een Maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 of een Individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.

1.6 Besluit Maatschappelijke ondersteuning en/of Jeugd

Besluit Maatschappelijke ondersteuning 2018 Wijk bij Duurstede, of de sindsdien geldende versie zoals door het College vastgesteld.

1.7. Bijdrage (Wmo): bijdrage in de kosten van de te bereiken hulp- en ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4., eerste lid van de Wmo, te betalen door de Cliënt.

1.8. Cliënt

Een Inwoner van Wijk bij Duurstede aan wie een Maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo is verstrekt, of een Individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet of door/namens wie een Melding is gedaan.

1.9. College

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede.

1.10 Domotica

(Technische) hulpmiddelen die Inwoners en hun Mantelzorgers ondersteunen bij het langer zelfstandig thuis wonen.

1.11. Etmaal

Periode van 24 uur aaneengesloten.

1.12. Gebruikelijke hulp of zorg

Gebruikelijke hulp of zorg: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (Wmo).

In de Jeugdwet is dit omschreven als ‘redelijkheid jeugd’, rekening houdend met het normale ontwikkelingsprofiel van een kind.

1.13. Gemeente

Gemeente Wijk bij Duurstede.

1.14. Gesprek

Het contact door of namens het College na een Melding en onderdeel van het Onderzoek, waarin met degene die Maatschappelijke ondersteuning en/of Jeugdhulp zoekt zijn/haar gehele situatie wordt geïnventariseerd en vraagverheldering plaatsvindt om duidelijk te krijgen wat een Inwoner nodig heeft om het gewenste resultaat van de ondersteuning te bereiken, overeenkomstig de vereisten van het Onderzoek in de Wmo of de Jeugdwet.

1.15. Hulp- of ondersteuningsvraag

Behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid, van de Wet dan wel behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.

1.16. Informele zorg

Zorg en/of ondersteuning die wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk van de Client/inwoner of geleverd wordt vanuit vrijwillige inzet ten behoeve van de Client/Inwoner.

1.17. Inwoner

Persoon die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wijk bij Duurstede en als ingezetene van deze gemeente beschouwd wordt.

1.18. Jeugdhulp

Ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders zoals omschreven in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

1.19. Jeugdwet

Wet van 1 maart 2014 of zoals nadien gewijzigd inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

1.20. Kortdurend verblijf

Tijdelijk verblijf in een instelling ter ontlasting van de Mantelzorger (niet zijnde kortdurend eerstelijnsverblijf dat medisch noodzakelijk is zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet).

1.21. Loket

Centrale plek waar mensen terecht kunnen voor informatie over voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg en voor ondersteuning op grond van de Wmo en de Jeugdwet, en waar ook de toegang tot Maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet) geregeld is vanuit het Mandaat. In Wijk bij Duurstede: Loket Wijk.

1.22. Mandaat

Besluit van het College van per 1 januari 2015 of zoals nadien gewijzigd, om alle publiekrechtelijke bevoegdheden aangaande aanvragen voor Voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet over te dragen aan stichting Binding alsmede aan de bij deze stichting in dienst zijnde coördinatoren en medewerkers.

1.23. Mantelzorg

Hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van professionele ondersteuning of zorg en die gegeven wordt ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en het opvoeden en opgroeien van jeugdigen.

1.24. Melding

Melding die door de Inwoner/Cliënt gedaan wordt van een behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp bij het Loket.

1.25. Ondersteuningsplan

Plan waarin de gewenste doelen en resultaten van de ondersteuning staan en de wijze waarop deze behaald kunnen worden.

1.26. Onderzoek

De periode van 6 weken waarin onderzocht wordt hoe de Inwoner/Cliënt bij zijn vraag en behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp zo goed mogelijk kan worden geholpen en wel overeenkomstig de vereisten van de Wmo en de Jeugdwet. Bij de Jeugdwet: de periode van 6 weken waarbinnen samen met de Inwoner Vraagverheldering plaatsvindt en een Ondersteuningsplan wordt opgesteld.

1.27. Ouder

Gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.

1.28. Persoonlijk plan (Wmo) of Familiegroepsplan (Jeugd)

Plan waarin een Cliënt en/of ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de Cliënt behoren, de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3. beschreven is en waarin aangegeven wordt welke Maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp naar de eigen mening het meest is aangewezen.

1.29. Persoonsgebonden budget (pgb)

Bedrag waaruit namens het College betalingen worden gedaan voor Maatwerkvoorzieningen die in het kader van de Wmo toegekend zijn, of voor Individuele voorzieningen die in het kader van de Jeugdwet toegekend zijn. Het betreft voorzieningen die een Cliënt van derden heeft betrokken.

1.30. Pgb-beleid Sociaal Domein

Het pgb-beleid Sociaal Domein 2018 van de gemeente Wijk bij Duurstede of de sindsdien geldende versie door het College vastgesteld.

1.31. Primaat van verhuizen (Wmo)

Beoordeling op een Aanvraag van een Cliënt voor een Woonvoorziening in het kader van de Wmo, waarbij het College bepaalt dat de Cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een op een eenvoudige wijze of tegen lagere kosten geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het verminderen of verhelpen van de ervaren belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie.

1.32. Respijtzorg

Zorg om de Mantelzorger tijdelijk te ontlasten.

1.33. Verordening

Deze ‘Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2018’.

1.34. Verslag

Schriftelijke weergave van het Gesprek, waarin de gemaakte afspraken en bevindingen naar aanleiding van het Onderzoek zijn vastgelegd door Loket Wijk.

1.35. Voorziening

Een aanbod van diensten of activiteiten waarvan de Inwoner gebruik kan maken. De volgende soorten Voorzieningen zijn beschikbaar:

1.35.1 Algemene voorziening

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is en dat gericht is op lichte ondersteuning in het kader van Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp.

1.35.2 Algemeen gebruikelijke voorziening (Wmo)

Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

1.35.3 Collectieve voorziening

Een Algemene voorziening die specifiek gericht is op een bepaalde doelgroep en gedefinieerd is als dienst of activiteit, gericht op het versterken van zelfredzaamheid, participatie of opvang, en die zonder voorafgaand Onderzoek toegankelijk is en waarvoor geen Beschikking nodig is.

1.35.4 Individuele voorziening (Jeugdwet)

Een op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden niet vrij-toegankelijke voorziening die alleen na zorgvuldig onderzoek toegankelijk is voor jeugdigen en ouders zoals bedoeld in de Jeugdwet, en waarvoor een Beschikking nodig is.

1.35.5 Maatwerkvoorziening (Wmo)

Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere mogelijkheden zoals bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo en waarvoor een Beschikking nodig is.

1.35.6 Wettelijk voorliggende voorziening

Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling, anders dan ingevolge de Wmo of Jeugdwet, waarmee de benodigde ondersteuning geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. Deze wordt eerst ingezet voordat een Maatwerkvoorziening (Wmo) of Individuele voorziening (Jeugdwet) toegekend wordt.

1.36. Wmo

Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015.

1.37. Woonplaatsbeginsel

De bepalingen in Jeugdwet waaruit blijkt welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten en financieren van jeugdhulp of het uitvoeren van een jeugdreclasserings- of jeugdbeschermings-maatregel.

1.38. Woonvoorziening (Wmo)

  • -

    Niet-bouwkundige of niet-woon-technische ingreep in of aan een woonruimte. Dit zijn losse of roerende Woonvoorzieningen; of:

  • -

    Woningaanpassingen: bouwkundige of woon-technische ingreep in of aan een woonruimte. Dit zijn de vaste of onroerende woningaanpassingen.

1.39. Zorg in natura

Zorg of ondersteuning die in persoon geleverd wordt door een zorgaanbieder die een contract heeft met de Gemeente.

Hoofdstuk 2 Toegang, Melding, Onderzoek

Artikel 2.1. Melding

  • 1.

    Een Melding kan worden gedaan door of namens een Inwoner (Wmo) of door een jeugdige of zijn ouders/verzorgers.

  • 2.

    Een Melding aan het College wordt gedaan bij Loket Wijk.

  • 3.

    Loket Wijk bevestigt en registreert de ontvangst van de Melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een Gesprek.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen treft het College zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel.

Artikel 2.2. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het College draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze onafhankelijke Cliëntondersteuning, waarbij het belang van de Cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het College wijst de Inwoner/Cliënt en zijn Mantelzorger/ouder voor het Onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis Cliëntondersteuning.

Artikel 2.3. Persoonlijk plan en Familiegroepsplan

  • 1.

    Het College informeert de Cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een Persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2., tweede lid Wmo en wat dit inhoudt en stelt hem gedurende zeven dagen na de Melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het College informeert de Cliënt en zijn ouders over de mogelijkheid tot het indienen van een Familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. Jeugdwet en stelt hem gedurende zeven werkdagen na de Melding in de gelegenheid dit plan te overhandigen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het College zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het Familiegroepsplan.

  • 3.

    Het College betrekt het Persoonlijk plan of het Familiegroepsplan bij het Onderzoek als bedoeld in artikel 2.4.

Artikel 2.4. Onderzoek

  • 1.

    Het College verzamelt alle voor het Onderzoek, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de Inwoner en zijn situatie, en de basis vormen voor het Gesprek als bedoeld in artikel 2.5.

  • 2.

    Het College maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een Gesprek zoals bedoeld in artikel 2.5.

  • 3.

    Het College wijst de Inwoner, dan wel zijn vertegenwoordiger, op de mogelijkheid om een Aanvraag als bedoeld in artikel 2.7. van deze Verordening in te dienen.

  • 4.

    Het College wijst de Inwoner, dan wel diens vertegenwoordiger, op de mogelijkheid om te kiezen voor een Maatwerkvoorziening (Wmo) dan wel Individuele voorziening (Jeugdwet) in de vorm van Zorg in natura of via een Persoonsgebonden budget en wijst op de gevolgen van die keuze.

  • 5.

    Voor of tijdens het Gesprek verschaft de Cliënt dan wel diens vertegenwoordiger het College alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het College nodig zijn en waarover de Cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De Cliënt verschaft in ieder geval een identificatiedocument ter inzage, als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

  • 6.

    Het College wijst de Inwoner/Cliënt en zijn Mantelzorger bij de start van het Onderzoek op de mogelijkheid om de Mantelzorger(s) te betrekken bij het Onderzoek.

  • 7.

    Het College wijst de Inwoner/Cliënt en zijn Mantelzorger bij de start van het Onderzoek op de mogelijkheid om kosteloos onafhankelijke cliëntondersteuning in te schakelen.

  • 8.

    Als de Cliënt voldoende bekend is bij de Gemeente, kan het College in overeenstemming met de Cliënt afzien van een Onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 9.

    Bij een Jeugdhulpcliënt kan het College in overleg met de jeugdige of de ouders afzien van Onderzoek indien een dossier beschikbaar is en toestemming door ouders verleend is om daarvan gebruik te maken.

Artikel 2.5. Gesprek en Vraagverheldering

  • 1.

    Een Gesprek maakt deel uit van het Onderzoek. Bij Mandaat door het College aan het Loket verstrekt, wordt het Gesprek gevoerd door het Loket met de Cliënt/Inwoner, desgewenst in het bijzijn van haar/zijn vertegenwoordiger/cliëntondersteuner, en zoveel mogelijk in het bijzijn van zijn/haar Mantelzorger en/of desgewenst zijn/haar familie/ouder.

  • 2.

    Het College onderzoekt in het Gesprek de mogelijkheid om een Maatwerkvoorziening (Wmo) of een Individuele voorziening (Jeugdwet) te verstrekken, dan wel de mogelijkheid om de ondersteuningsvraag op een andere wijze op te lossen, een en ander in het belang van behoud en versterking van de draagkracht van de Cliënt.

  • 3.

    Het College onderzoekt in het Gesprek hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de Cliënt en/of zijn ouders.

  • 4.

    Het College Onderzoekt in het gesprek hoe de gewenste samenhang in de versterking van de draagkracht en beperking van de draaglast tot stand kan komen door mede te kijken naar mogelijkheden die lokale Voorzieningen bieden op het terrein van welzijn, sport, cultuur, onderwijs, vrijwilligerswerk etc.

  • 5.

    Ingeval het Gesprek betrekking heeft op de uitvoering van de Wmo zijn de bepalingen als volgt:

    Het College onderzoekt in het Gesprek overeenkomstig artikel 2.3.2, 4e lid van de Wmo:

    • a.

      de behoeften op alle levensgebieden (gezondheid, wonen, werk, inkomen, relatie, gezin, etc. persoonskenmerken en voorkeuren van de Cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met Gebruikelijke hulp of met een Algemeen gebruikelijke voorziening of met een Algemene voorziening zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • d.

      de mogelijkheid om met Mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbeteren van zijn zelfredzaamheid of participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de Cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een Algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een Algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemd Ondersteuningsplan om te voorzien in een oplossing voor de ondersteuningsvraag die bijdraagt aan versterking van de draagkracht of beperking van de draaglast van de Cliënt.

    • h.

      de mate waarin Cliënt of iemand uit zijn sociale netwerk in staat is om eventueel een Maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget te beheren en de benodigde ondersteuning of zorg zelf in te kopen waarbij in begrijpelijke woorden wordt toegelicht wat de voorwaarden daarvoor zijn en wat de gevolgen zijn.

    • i.

      Het College verstrekt aan de Cliënt/Inwoner informatie over de Bijdrage die Cliënt naar verwachting op grond van artikel 2.1.4. van de Wmo zal moeten betalen ingeval een Wmo-maatwerkvoorziening wordt toegekend.

  • 6.

    Ingeval het Gesprek betrekking heeft op uitvoering van de Jeugdwet zijn de bepalingen als volgt:

    • a.

      het College stelt naar aanleiding van het gesprek vast wat de jeugdhulpvraag inhoudt;

    • b.

      het College laat door een ter zake deskundige vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen alsmede de veiligheid en de ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;

    • c.

      het College laat door een ter zake deskundige vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is. Pas als het voorafgaande is vastgesteld, kan worden vastgesteld of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn;

    • d.

      het College informeert de Cliënt/Inwoner of zijn ouders over de gang van zaken bij de vraagverheldering, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 2.6. Gespreksverslag en/of Ondersteuningsplan (Jeugdwet)

  • 1.

    Het College verstrekt de Inwoner/Cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het Onderzoek, waaronder in ieder geval een Verslag (voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door de aanvrager) of een Ondersteuningsplan.

  • 2.

    Cliënt of zijn ouders tekent/tekenen het Verslag of Ondersteuningsplan voor gezien of akkoord.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van Cliënt of zijn ouders (Jeugdwet) worden aan het Verslag toegevoegd.

Artikel 2.7. Aanvraag

  • 1.

    Een Inwoner/Cliënt of zijn gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger kan een Aanvraag om een Maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening schriftelijk indienen bij het College.

  • 2.

    Een Aanvraag kan pas worden gedaan nadat het Onderzoek of de vraagverheldering is uitgevoerd. Indien het Onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de Melding, gelden de gebruikelijke wettelijke termijnen.

  • 3.

    De Aanvraag afkomstig van een Cliënt die al eerder een Gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van beperkte gewijzigde omstandigheden of beperkte wijzigingen in het te bereiken ondersteuning, kan administratief worden afgehandeld.

  • 4.

    Bij de Aanvraag kan het door de Cliënt ondertekende Verslag van het Gesprek, dan wel Ondersteuningsplan/Familiegroepsplan, eventueel voorzien van aanvullingen en/of opmerkingen van de Inwoner/Cliënt als Aanvraag worden beschouwd.

Artikel 2.8. Advisering

  • 1.

    Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het Onderzoek, degene door of namens wie een Aanvraag is ingediend of bij Gebruikelijke hulp (Wmo)/Hulp in redelijkheid (Jeugd) diens relevante huisgenoten te betrekken bij het Onderzoek. De Cliënt wordt hierover geïnformeerd.

  • 2.

    Het College kan een door het College daartoe aangewezen deskundige adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een Melding of Aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een Gesprek als bedoeld in artikel 2.5 is gevoerd.

    • b.

      het een Melding of Aanvraag betreft van een persoon aan wie eerder een Maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening is verstrekt of met wie eerder een Gesprek zoals bedoeld in artikel 2.5 is gevoerd, maar waarvan de medische of psychosociale omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden aard of omvang van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening kunnen beïnvloeden.

  • 3.

    Het College informeert de Cliënt over de adviesaanvraag en meldt daarbij op welk aspect van de Aanvraag de adviesaanvraag betrekking heeft.

  • 4.

    Het College brengt de Cliënt op de hoogte van het door de externe adviesinstantie uitgebrachte advies.

  • 5.

    Indien het aanvragen van het advies leidt tot een langere looptijd van het Onderzoek dan zes weken, kan de looptijd van het Onderzoek verlengd worden overeenkomstig de gebruikelijke wettelijke termijnen.

Artikel 2.9. Beschikking

  • 1.

    In de Beschikking tot verstrekking van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening wordt aangegeven of deze in natura of als Persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de Beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in natura vermeldt de Beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke Voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een Bijdrage verschuldigd is en de daarbij gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening (Wmo);

    • d.

      welke andere Voorzieningen relevant kunnen zijn;

    • e.

      waarop de in de Beschikking opgenomen toekenning van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening gebaseerd is.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget vermeldt de Beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het Persoonsgebonden budget moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het Persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Persoonsgebonden budget;

    • f.

      of een Bijdrage in het kader van de uitvoering van de Wmo verschuldigd is en de daarbij gehanteerde uitgangspunten.

  • 4.

    Bij het verstrekken van zowel een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in combinatie aan één Cliënt of gezin wordt de Beschikking hierop afgestemd.

  • 5.

    De ingangsdatum van de Beschikking is het aanvangsmoment voor zorgaanbieders om de beschikte zorg of ondersteuning te starten. Het eerder starten van de zorg is alleen mogelijk in bijzondere, spoedeisende gevallen, een en ander in overleg met Loket Wijk.

  • 6.

    Het College kan besluiten op individueel Cliëntniveau een budgetplafond vast te stellen.

Artikel 2.10. Privacy

Het College neemt bij de uitvoering van de Wmo, de Jeugdwet en deze Verordening de regels vanuit de landelijke Privacy-wetgeving in acht.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen in natura en via een Persoonsgebonden budget

Artikel 3.1. Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in natura

  • 1.

    De omvang van de Voorziening in natura wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van het Onderzoek en de daaruit voortvloeiende toekenning van de in de situatie van de Cliënt goedkoopst, adequaat, kwalitatief passende Voorziening.

  • 2.

    De Cliënt heeft een keuzemogelijkheid uit de aanbieders van de toegekende Voorziening in natura, waarmee de Gemeente een contract heeft afgesloten.

  • 3.

    De keuze van de Cliënt kan beperkt worden indien de Cliënt de voorkeur geeft aan een ver weg gelegen Aanbieder en naar het oordeel van het College een gelijkwaardige aanbieder in de regio beschikbaar is.

  • 4.

    Het College draagt zorg voor het verstrekken van informatie aan de Cliënt over de keuzemogelijkheden zoals in het vorige lid genoemd.

  • 5.

    Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot de verstrekking van Maatwerkvoorzieningen zoals de ‘Richtlijn indicering voor de Hulp bij het Huishouden gemeente Wijk bij Duurstede 2015’ of sindsdien door het College vastgestelde nadere regels of richtlijnen.

Artikel 3.2. Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    De hoogte van het Persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, ondersteuning, zorg, begeleiding, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate beschikbare Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in natura.

  • 2.

    Het Persoonsgebonden budget dient door de Cliënt bij voorkeur binnen 3 maanden maar in ieder geval binnen 6 maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 3.

    De pgb-bedragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen kunnen jaarlijks geïndexeerd worden. De basis daarvoor is de wijze van indexering die is opgekomen in de contracten met Aanbieders die zorg in natura voor de desbetreffende Maatwerkvoorziening leveren.

  • 4.

    De hoogte van een pgb voor Wmo-maatwerkvoorzieningen wordt vastgesteld voor:

    • a.

      Een zaak of hulpmiddel: op basis van de kostprijs van de zaak die de Cliënt zou hebben ontvangen als de zaak of hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten. De kostprijs wordt aangepast bij verstrekking van een tweedehands voorziening.

    • b.

      Huishoudelijke ondersteuning (Ho):

      • Voor een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling

        (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager): € 15 per uur (prijspeil 2019).

      • Voor een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid: 75% van het tarief dat geldt voor Ho1 of Ho2 in natura op basis van de door de gemeente afgesloten contracten.

      • Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is: 90% van het tarief dat geldt voor Ho1 of Ho2 in natura op basis van de door de gemeente afgesloten contracten.

      • Voor Ho3 wordt geen Pgb verstrekt.

    • c.

      Individuele begeleiding:

      • Door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt: € 20,41 per uur (prijspeil 2019).

      • Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die daartoe de juiste opleiding heeft voltooid: 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het desbetreffende contract tussen de Gemeente en zorgaanbieders die Begeleiding bieden.

      • Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling: maximaal 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding.

    • d.

      Begeleiding groep of dagbesteding:

      • Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid: 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding.

      • Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling: maximaal 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding.

      • Voor Begeleiding groep of dagbesteding door een niet daartoe opgeleid persoon die Mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt wordt geen pgb verstrekt.

    • e.

      Kortdurend verblijf en Respijtzorg:

      • Door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt: maximaal € 30,61 per etmaal (prijspeil 2019) voor maximaal drie etmalen per week.

      • Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid: 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding, en wel voor maximaal drie etmalen per week.

      • Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling: 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de Maatwerkvoorziening Begeleiding.

      • Indien de omvang van de zorg niet in hele etmalen verstrekt wordt, bedraagt het tarief per uur 1/24e van het desbetreffende tarief per etmaal.

    • f.

      Persoonlijke verzorging:

      Hiervoor gelden dezelfde tarieven als opgenomen onder c (Individuele begeleiding).

    • g.

      Vervoer van en naar de dagbesteding:

      De hoogte van een pgb voor vervoer ten behoeve van dagbesteding/dagbehandeling bedraagt maximaal 100% van het tarief dat geldt voor vervoer via zorg in natura, afhankelijk van het aantal dagen per week dat vervoer geïndiceerd is.

  • 5.

    De hoogte van een pgb voor Jeugdhulp wordt vastgesteld voor:

    • a.

      Informele zorg door een persoon uit het eigen netwerk, een mantelzorger of door een niet-professionele en niet daartoe opgeleide aanbieder: maximaal € 20,41per uur (prijspeil 2019) of € 30,61 per etmaal (prijspeil 2019).

    • b.

      Zelfstandige zonder personeel: jeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel met een passende AGB-code en erkenning (in het Algemeen Gegevens Beheer-register van zorgverleners): maximaal tarief 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en de zorgaanbieder, tenzij aannemelijk is dat dit percentage niet toereikend is om de zorg in te kopen.

    • c.

      Zorgverlener verbonden aan een organisatie met een passende AGB-code en erkenning: maximaal 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en de zorgaanbieder.

Artikel 3.3. Weigeringsgronden voor toekenning van een Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb)

Los van de voorwaarden opgenomen in de Wmo, artikel 2.3.6. en in de Jeugdwet, artikel 8.1.1. kan het College besluiten om geen pgb te vertrekken indien sprake is van de volgende omstandigheden:

  • a.

    als de inwoner handelingsonbekwaam is, onvoldoende inzicht heeft in de eigen situatie, of geen bewindvoerder/belangenbehartiger/wettelijk vertegenwoordiger/ouder heeft die zijn belangen kan behartigen en/of;

  • b.

    als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een pgb en/of het aansturen van de met het pgb ingekochte zorg of ondersteuning en/of;

  • c.

    als er sprake is van verslavingsproblematiek of schuldenproblematiek en/of;

  • d.

    als er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik met een pgb en/of;

  • e.

    als de inwoner een zwervend bestaan leidt of een maatwerkvoorziening beschermd wonen uit de Wmo toegekend heeft gekregen en/of;

  • f.

    sprake is van analfabetisme of onvoldoende taal- of rekenvaardigheid;

  • g.

    als sprake is van andere belemmerende omstandigheden naar het oordeel van het College.

Hoofdstuk 4 Maatschappelijke Ondersteuning

Artikel 4.1. Criteria voor toekenning Maatwerkvoorziening vanuit de Wmo

  • 1.

    Het College beslist tot verstrekking van een Maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en de participatie overeenkomstig artikel 2.3.5. van de Wmo.

  • 2.

    De Maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde Onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de Cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie, tot versterking van zijn draagkracht en beperking van zijn draaglast en tot het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven.

  • 3.

    De Maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde Onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de Cliënt aan begeleiding, beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de Cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op een Cliënt met psychische of psychosociale problemen en/of een Cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 4.

    Bij een Aanvraag van een Maatwerkvoorziening in de vorm van een Woonvoorziening:

    • a.

      kan het College het Primaat van verhuizen toepassen;

    • b.

      houdt het College rekening met een reële afschrijvingstermijn van door de woningeigenaar zelf eerder geplaatste of geïnstalleerde Woonvoorzieningen zoals de

      ‘Afschrijvingstermijnen sociale woningbouw’.

      Het College kan hierover nadere regels stellen.

  • 5.

    Als een Maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het College verstrekte Voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte Voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de Cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de Cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte Voorziening niet langer een oplossing biedt in de individuele situatie van de Cliënt.

  • 6.

    Als een Maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het College de goedkoopst adequate en kwalitatief passende Voorziening.

Artikel 4.2. Weigeringsgronden voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Geen Maatwerkvoorziening vanuit de Wmo wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een Algemene-, Algemeen gebruikelijke-, Collectieve- of Wettelijk voorliggende Voorziening beschikbaar en toepasbaar is;

    • b.

      voor zover de Cliënt op eigen kracht, met Gebruikelijke hulp, met Mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

    • c.

      indien het een Voorziening betreft die de Cliënt na de Melding en vóór ontvangst van de Beschikking heeft gerealiseerd, gekocht of geaccepteerd, tenzij het College daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden of Begeleiding leidt tot het te bereiken resultaat;

    • e.

      voor zover de Aanvraag niet in overwegende mate op de Cliënt is gericht;

    • f.

      indien een andere, passende oplossing beschikbaar is die als goedkoopst adequaat aangemerkt kan worden in de specifieke situatie van de Cliënt;

    • g.

      als het College van oordeel is dat een Cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs had kunnen voorkomen of voorzien;

    • h.

      indien de Cliënt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond of toekenning van de Maatwerkvoorziening leidt tot een onveilige- of onwenselijke situatie voor de Cliënt, de hulpverlener of de omgeving;

    • i.

      als de Cliënt geen Inwoner is van de gemeente Wijk bij Duurstede.

  • 2.

    Geen Woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen of andere vormen van bewoning die niet zijn gericht op permanent verblijf;

    • c.

      indien sprake is van een Aanvraag in een woongebouw dat specifiek is gericht op mensen met beperkingen en/of een woongebouw dat specifiek gelabeld is voor een bepaalde doelgroep en waarvan verwacht mag worden dat de benodigde woningaanpassingen reeds zijn getroffen;

    • d.

      indien de Aanvraag het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de Cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het College;

    • f.

      indien het College besluit om het Primaat van verhuizen toe te passen.

Artikel 4.3. Opleggen van Bijdragen bij toekenning van Voorzieningen.

Een Cliënt kan een Bijdrage verschuldigd zijn in de kosten voor het gebruik van een Voorziening zoals bedoeld in artikel 1.33, niet zijnde een Individuele Voorziening (Jeugdwet).

Artikel 4.4. Opleggen van Bijdragen bij toekenning van Maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo

  • 1.

    Een Cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor een Maatwerkvoorziening zolang de Cliënt van de Maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    De Bijdrage, dan wel het totaal van de Bijdragen is gebaseerd op de regels die daartoe van Rijkswege zijn opgelegd en bedraagt maximaal € 17,50 per vier weken (prijspeil 2019) voor de Cliënt of de gehuwde Cliënten tezamen, onafhankelijk van inkomen of vermogen van de Cliënt en onafhankelijk van het aantal Maatwerkvoorzieningen die aan een Cliënt zijn toegekend.

  • 3.

    De termijn gedurende welke de Cliënt een bijdrage moet betalen, hangt af van de kostprijs van de Maatwerkvoorziening zoals bepaald door een aanbesteding/inkoop, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder(s).

  • 4.

    De Bijdrage wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

  • 5.

    Geen Bijdrage wordt opgelegd indien het een Maatwerkvoorziening betreft voor minderjarigen onder de 18 jaar, tenzij het een Woningaanpassing betreft. Een bijdrage is dan verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een Cliënt.

  • 6.

    Geen Bijdrage wordt opgelegd voor de volgende Maatwerkvoorzieningen: rolstoel, Respijtzorg of Kortdurend verblijf, cliëntondersteuning, verhuis- of inrichtingsvergoeding.

  • 7.

    Geen bijdrage wordt opgelegd aan meerpersoonshuishoudens, nog niet AOW-gerechtigd overeenkomstig de regels die daarvoor door het rijk gesteld zijn.

Artikel 4.5. Bijdragen voor Maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo

  • 1.

    De Bijdragen voor Maatwerkvoorzieningen zijn als volgt:

    • a.

      Bijdrage voor Maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning of Begeleiding of Persoonlijke verzorging: € 17,50 per vier weken (prijspeil 2019).

    • b.

      Maatwerkvoorziening hulpmiddelen en individueel vervoer (o.a. scootmobielen, driewielfietsen, sportrolstoelen): de Bijdrage is gebaseerd op de kostprijs van hetgeen als gebruikelijk uit het assortiment van de door de Gemeente gecontracteerde leverancier in rekening wordt gebracht aan de Gemeente, inclusief onderhoud: € 17,50 per vier weken totdat de kostprijs betaald is. Indien het een voorziening betreft die niet in het kernassortiment is opgenomen, is de kostprijs leidend. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.

    • c.

      Maatwerkvoorziening Woonvoorziening (niet-bouwkundige of niet-woontechnische Woonvoorziening in de vorm van een losse of roerende woonvoorziening: € 17,50 per vier weken totdat de aanschafprijs betaald is, inclusief onderhoud. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.

    • d.

      Maatwerkvoorziening Woonvoorziening in de vorm van een Woningaanpassing:

      € 17,50 per vier weken totdat de aanschafprijs geheel betaald is, inclusief onderhoud. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.

    • e.

      Maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de meerkosten zoals in artikel 4.7. vermeld: € 17,50 per vier weken (prijspeil 2019) met uitzondering van een verhuis- of inrichtingsvergoeding.

  • 2.

    Indien sprake is van vervanging van een Maatwerkvoorziening, kan opnieuw een Bijdrage opgelegd worden.

  • 3.

    Het College kan bepalen dat in bijzondere gevallen geen Bijdrage wordt opgelegd.

Artikel 4.6. Bijdragen voor Algemene voorzieningen

  • 1.

    Het College kan bepalen dat de Cliënt/Inwoner vanaf 2020 voor het gebruik van Algemene voorzieningen een Bijdrage dient te betalen.

  • 2.

    Deze Bijdrage is gebonden aan de regels die het rijk daarvoor stelt.

Artikel 4.7. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het College kan bij uitzondering op aanvraag aan Inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie of ter versterking van hun draagkracht of verlaging van hun draaglast, indien er geen andere oplossingen voorhanden zijn in de situatie van de Cliënt, of andersoortige Voorzieningen een oplossing bieden.

  • 2.

    In alle gevallen geldt dat bij toepassing van dit artikel het maximale te vergoeden budget als richtlijn wordt weergegeven en sprake zal zijn van maatwerk.

  • 3.

    Het College kan nadere bepalingen vaststellen met betrekking tot de meerkosten.

  • 4.

    De tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen bedraagt, met toepassing van het 2e lid:

    • a.

      Taxikosten: maximaal € 800 per jaar.

    • b.

      Rolstoeltaxikosten: maximaal € 800 per jaar.

    • c.

      Autokostenvergoeding (vergoeding voor de gebruikskosten van een auto zoals (benzine, wegenbelasting etc.) : maximaal € 800 per jaar.

    • d.

      Aanpassingskosten van een auto:

      • de kosten komen alleen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming indien de aanpassing c.q. reparatie van de aanpassing, gelet op de nog te verwachten technische levensduur van de auto, verantwoord is;

      • ingeval van meerkosten voor een aangepaste auto voor een gezin met meerdere kinderen, waarvan één of meerdere kinderen gebruik moeten maken van een rolstoel, bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal € 5.600, - waarbij de levensduur van de auto op 7 jaar gesteld wordt;

      • vergoeding via collectief vervoer is voorliggend;

      • vergoeding van autoaanpassingen wordt uitsluiten in bijzondere gevallen toegekend.

  • 5.

    De tegemoetkoming voor Woonvoorzieningen bedraagt:

    • a.

      Inrichtingskosten: maximaal € 2.700 waarbij het daadwerkelijk verstrekte budget afhankelijk is van de persoonlijke situatie, de mate van mogelijke inzet vanuit het eigen sociale netwerk van de cliënt of de inzet van vrijwilligers.

    • b.

      Bezoekbaar maken van een woning: maximaal € 5.000 waarbij geldt dat het budget uitsluitend wordt toegekend voor het bezoekbaar maken van een woning ten behoeve van een kind of een partner die als gevolg van beperkingen structureel niet meer thuis woont. ‘Bezoekbaar’ houdt in: toegang tot de woning, één verblijfsruimte en het toilet.

    • c.

      Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie: 100% van de kosten voor (roerende) woonvoorzieningen, mits door de Gemeente verstrekt.

  • 6.

    De vergoeding voor verhuiskosten bedraagt maximaal € 2.700 waarbij het daadwerkelijk verstrekte budget afhankelijk is van de persoonlijke situatie, de mate van mogelijke inzet vanuit het eigen sociale netwerk van de cliënt of inzet van vrijwilligers en zo nodig de offerte van een verhuisbedrijf. Dit wordt vertrekt in de vorm van een pgb.

  • 7.

    De vergoedingen voor sportvoorzieningen zijn als volgt:

    Sportvoorzieningen/sportrolstoel: het laagste tarief voor een sportvoorziening in natura, opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van hulpmiddelen tot maximaal € 2.850,- per vijf jaar. Voor een andere voorziening dan een sportrolstoel worden alleen de meerkosten in verband met de handicap verstrekt tot maximaal € 2.850,- per drie jaar.

  • 8.

    Voor vergoeding van Domotica komen in aanmerking, in gevallen waarin de Cliënt daarin niet zelf kan voorzien:

    • a.

      Domotica die bijdragen aan rust, ondersteuning en veiligheid bij thuiswonende Inwoners met ernstige psychische- of psychosociale beperkingen, zoals dementie;

    • b.

      Domotica die mantelzorgers ondersteuning bieden in casussen van intensieve en langdurige Mantelzorg;

    • c.

      Voorzieningen ter bevordering van de dagelijkse zelfredzaamheid bij kwetsbare Inwoners.

  • 9.

    Niet voor vergoeding komen in aanmerking: technische- en digitale hulp- en ondersteuningsmiddelen die bedoeld zijn voor medische zorg, toegangsverlening voor medische zorg of hulpmiddelen ter bevordering van de eigen gezondheid, persoonlijke verzorging of in het kader van leefstijlmonitoring en dergelijke. Hetzelfde geldt voor Domotica die onder de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullend pakket) (kunnen) vallen.

  • 10.

    De in dit artikel genoemde bedragen zijn opgenomen op basis van prijspeil 2019.

    Het College kan besluiten tot indexering, voor het eerst per 2020.

Artikel 4.8. Verhouding prijs – kwaliteit levering diensten door derden (Wmo)

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het College vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derden of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het aangaan overeenkomst met derden, en

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het College stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het College baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht en de benodigde deskundigheid;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

    • g.

      de aard en omvang van de te verrichten taken.

  • 4.

    Het College kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan derden de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het College verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het College bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Hoofdstuk 5 Jeugdhulp

Artikel 5.1. Toekenning Individuele voorziening vanuit de Jeugdwet

Een Cliënt komt in aanmerking voor een Individuele voorziening onder de voorwaarden zoals in de Jeugdwet vermeld, artikel 1.1., definitie Jeugdhulp en overeenkomstig het gestelde in de Jeugdwet, artikel 2.3.

Artikel 5.2. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het College draagt zorg voor de inzet van Jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van Jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de Jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het College de te verlenen Individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een Beschikking als bedoeld in artikel 2.9.

Artikel 5.3. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het College houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren Jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten inclusief een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 5.4. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het College zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het College wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 6 Kwaliteit, klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 6.1. Kwaliteitseisen Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Wmo en de Jeugdwet, zorgen Aanbieders voor een goede kwaliteit van Voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van Voorzieningen op de persoonlijke situatie van de Inwoner of Cliënt;

    • b.

      het bieden van zorg die veilig, doeltreffend en doelmatig wordt verleend en het afstemmen van Voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder Informele zorg en andersoortige Voorzieningen zoals bedoeld in artikel 1.33.;

    • c.

      toezicht op beroepskrachten opdat zij tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van Voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het College toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met Aanbieders, cliënt ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de Cliënt of zijn vertegenwoordigers ter plaatse controleren van de geleverde Voorzieningen.

Artikel 6.2. Specifieke kwaliteitseisen Jeugdhulp

Voor de verdere kwaliteitseisen bij de uitvoering van de Jeugdwet, voldoet het College aan het Kwaliteitskader Jeugd.

Artikel 6.3. Verklaring omtrent gedrag (Wmo)

  • 1.

    Een Aanbieder, die een Maatwerkvoorziening Begeleiding vanuit de Wmo biedt, is in het bezit van een Verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkenen voor de aanbieder ging werken. In het geval een aanbieder een solistisch werkende natuurlijk persoon is, is hij in het bezit van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, afgegeven op een tijdstip dat niet langer dan drie jaar is verstreken.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing voor beroepskrachten en andere personen die zijn aangesteld omdat zij ervaringsdeskundige zijn. Aanbieder dient dan op andere wijze aan te tonen dat de veiligheid en de kwaliteit van de dienstverlening geborgd is. Het College kan hierover nadere regels stellen.

Artikel 6.4. Klachtregeling

  • 1.

    Het College stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van Cliënten die betrekking hebben de wijze van afhandeling van Meldingen en Aanvragen.

  • 2.

    Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van Cliënten ten aanzien van gedragingen van de Aanbieder jegens een Cliënt en maken deze regeling bekend aan Cliënten en mantelzorger(s).

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het College toe op de naleving van de klachtregelingen van Aanbieders van Maatwerkvoorzieningen en Individuele voorzieningen door middel van periodieke overleggen met Aanbieders, en door middel van cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 6.5. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van Cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de aan hen verstrekte ondersteuning en hulp.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het College toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van Aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 6.6. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het College betrekt ingezetenen van de Gemeente, waaronder in ieder geval Cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.

  • 2.

    Het College stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het College kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 7 Toezicht, handhaving, voorkomen en bestrijden ten onrechte ontvangen voorzieningen

Artikel 7.1. Toezicht en handhaving met betrekking tot de kwaliteit van Wmo-voorzieningen

  • 1.

    Ter uitvoering van het gestelde in artikel 6.1. van de Wmo wijst het College een toezichthouder aan die toezicht houdt op de naleving van de Wet en deze Verordening.

  • 2.

    Het College stelt een handhavingskader op waarin de maatregelen staan opgenomen die van toepassing zijn indien de toezichthouder omissies of knelpunten signaleert die ten koste gaan van de kwaliteit van de dienstverlening of die kunnen leiden of geleid hebben tot calamiteiten.

  • 3.

    Het College wijst een handhavend ambtenaar aan zoals bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo. 

Artikel 7.2. Meldingsregeling en toezicht calamiteiten en geweld van Wmo-voorzieningen

  • 1.

    Het College treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een Maatwerkvoorziening door een Aanbieder.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een Voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het College over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 7.3. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid van Maatwerkvoorzieningen (Wmo), Individuele voorzieningen (Jeugdwet) en van pgb’s

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van Maatwerkvoorzieningen, Individuele voorzieningen en Persoonsgebonden budgetten met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid van het gebruik daarvan.

  • 2.

    Het College onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of het Persoonsgebonden budget wordt besteed ten behoeve van het resultaat waarvoor het verstrekt is.

  • 3.

    Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2016

Artikel 7.4. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen Maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet) en misbruik of oneigenlijk gebruik

Het College informeert Cliënten of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een Maatwerkvoorzieningen, een Individuele Voorziening of Persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo, Jeugdwet of van deze Verordening.

Artikel 7.5. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo of artikel 8.1.2. van de Jeugdwet doet een Cliënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger aan het College op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een Maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo of artikel 8.1.4. van de Jeugdwet kan het College een beslissing aangaande een Maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het College vaststelt dat:

    • a.

      de Cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de Cliënt niet langer op de Maatwerkvoorziening of de Individuele Voorziening is aangewezen;

    • c.

      de Maatwerkvoorziening of de Individuele Voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de Cliënt niet (meer) voldoet aan de aan de Maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening verbonden voorwaarden;

    • e.

      de Cliënt de Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening niet- of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Als het College de Beschikking op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de Cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het College van de Cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten Maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening

  • 4.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte Voorziening is ingetrokken, kan deze Voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 7.6. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het College kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het Persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een Cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo of artikel 8.1.4.van de Jeugdwet.

  • 2.

    Bij overlijden van de Cliënt wordt het pgb opgeschort tenzij het College bepaalt dat tijdelijk nog enige ondersteuning nodig is voor de nabestaanden. Indien de Cliënt een onevenredig deel van het pgb voor dat jaar al heeft uitgegeven, kan het College besluiten dat deel terug te vorderen.

  • 3.

    Het College kan nadere regels stellen ten aanzien van (tijdelijk) opschorten van pgb-budgetten, bij voorbeeld in geval van ziekte van de Aanbieder of niet-gebruik van de ondersteuning door de Cliënt in bijzondere omstandigheden.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen en tegemoetkomingen

Artikel 8.1. Waardering en ondersteuning van Mantelzorgers

  • 1.

    Ondersteuning van Mantelzorg is kosteloos beschikbaar voor alle Inwoners onder andere in de vorm van Respijtzorg, het steunpunt Mantelzorg, informatie voor Mantelzorgers, lotgenotencontacten etc.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering voor Mantelzorgers heeft een waarde van maximaal € 75 per jaar (prijspeil 2019) en wordt door het College vastgesteld na overleg met het steunpunt Mantelzorg en de (voormalige) Wmo adviesraad of de Adviesraad sociaal domein. Daarnaast ontvangen mantelzorgers een uitnodiging voor een (jaarlijkse) verwendag.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen en overgangsbepalingen

Artikel 9.1. Hardheidsclausule en nadere regels

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze Verordening niet voorziet, beslist het College.

  • 2.

    Het College kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze Verordening.

  • 3.

    Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de Cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2016 wordt ingetrokken zodra deze Verordening in werking is getreden.

  • 2.

    De Verordening Jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2015 wordt ingetrokken zodra deze Verordening in werking is getreden.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordeningen in het eerste en tweede lid genoemd en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de oude verordening tenzij een Beschikking op een Aanvraag op grond van de nieuwe Verordening voor de Cliënt gunstiger zou uitvallen.

Artikel 9.4. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2019’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 januari 2019,

de raad voornoemd,

griffier,

voorzitter,

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2019 gemeente Wijk bij Duurstede

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) en aan de Jeugdwet. Het vaststellen van een lokale verordening is een wettelijke verplichting vanuit beide wetten. De wetten schrijven een aantal verplichte onderdelen voor. Daarnaast is er ruimte voor lokaal maatwerk.

Hoofddoel van de verordening is om op basis van de wettelijke bepalingen vast te leggen via welke procedure en onder welke voorwaarden inwoners in aanmerking kunnen komen voor Maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet). Daarnaast is de gemeente onder andere verplicht om zaken als de kwaliteit van de voorzieningen, medezeggenschap van cliënten en toezicht op de uitvoering in de verordening vast te leggen. Uiteindelijk doel van beide wetten is dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig of met inzet van hun directe omgeving in de eigen leefomgeving kunnen functioneren en zich ontwikkelen naar vermogen.

 

Deze toelichting bevat op hoofdlijnen informatie over de verschillende onderdelen van de verordening en op de verschillende wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen.

 

Basis voor de verordening en redenen voor een nieuwe, integrale verordening

Deze verordening is opgesteld met de modelverordeningen Jeugd en Wmo van de VNG als basis. Mede aanleiding voor het opstellen van een nieuwe verordening is dat de gemeente door het rijk verplicht is gesteld om op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur uit 2017 een nieuwe verordening op te stellen. We hebben het opstellen daarvan uitgesteld vanwege diverse ontwikkelingen vanuit het rijk, waaronder het invoeren van het ‘abonnementstarief’ op de eigen bijdragen in de Wmo. Daarnaast heeft zich, met name op de Wmo, veel jurisprudentie voorgedaan de afgelopen twee jaar. Op onderdelen leidt dit eveneens tot de noodzaak om de verordening aan te passen. Verder is bij de voorbereiding gekeken naar integrale verordeningen waarover andere gemeenten beschikken, en is uiteraard rekening gehouden met de uitvoeringspraktijk van de afgelopen jaren.

 

Deze verordening vervangt de verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2016 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2015.

 

Integrale aanpak

Met het toekennen van nieuwe taken in 2015 aan gemeenten (Jeugdwet en Wmo begeleiding) was er de noodzaak om nieuwe verordeningen op te stellen. Nu, bijna vier jaar verder, is de wens ontstaan beide verordeningen in elkaar te schuiven. Niet alleen om praktische redenen -de modelverordeningen bevatten veel artikelen die letterlijk hetzelfde zijn- maar vooral op inhoudelijke gronden: de gedachte van ‘één gezin, één plan’ komt in de uitvoeringspraktijk beter tot zijn recht als het lokale afwegingskader integraal is opgesteld. In de praktijk wordt al bij zowel aanvragen vanuit de Wmo als de Jeugdwet door loket Wijk zoveel als nodig en mogelijk is de integrale situatie van de cliënt en zijn familie/huishouden/gezin bezien. Waar nodig worden integrale oplossingen gezocht, vaak in de vorm van arrangementen die verschillende voorzieningen omvatten. Eén integrale verordening vergemakkelijkt dit proces aanmerkelijk en komt de inhoudelijke toetsing ten goede. Bij het verstrekken van zowel een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening in combinatie aan één cliënt of gezin wordt de beschikking hierop afgestemd.

 

Maatschappelijke agenda

In het voorjaar van 2018 is de Maatschappelijke Agenda Wijk bij Duurstede door de gemeenteraad vastgesteld. Deze bevat integrale kaders voor alle onderdelen van het sociaal domein, inclusief Wmo 2015, Jeugdwet en Participatiewet. Met deze integrale kaders zal de totstandkoming van een integrale afweging op ondersteunings- en hulpvragen nog beter tot stand komen. De doelgroepen van de decentralisaties overlappen elkaar. Zo kan iemand werkzoekend zijn, ondersteuning nodig hebben vanwege een beperking en jeugdhulp krijgen maar tegelijkertijd ook mantelzorger of leesouder zijn. De decentralisaties komen, bij wijze van spreken, op huishoudenniveau bij elkaar. Naast de vanzelfsprekende eigen verantwoordelijkheid van inwoners is een gemeentelijke taak om niet alleen de wettelijke voorzieningen te bieden, maar ook om algemene (voor iedereen toegankelijke) voorzieningen beschikbaar te stellen. Dergelijke voorzieningen kunnen een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en de draagkracht van inwoners dan wel helpen hun draaglast te beperken. Dat alles is beter mogelijk geworden met deze integrale verordening.

 

Grip op het sociaal domein

Het project ‘Grip op het sociaal domein’ zal de komende jaren tot nadere beleids- en uitvoeringsmaatregelen leiden. Voor zover mogelijk binnen de juridische kaders van wetten en jurisprudentie is hiermee in deze concept-verordening rekening gehouden. Een voorbeeld hiervan zijn de bepalingen rond de eigen bijdragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen (zie artikel 4.5.): was voorheen de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen veelal beperkt tot een bepaalde periode (bij voorbeeld een jaar), deze verordening bepaalt dat inwoners voor sommige voorzieningen blijven betalen totdat de kostprijs geheel is terugbetaald. Meer informatie over verschillende ontwikkelingen rond de eigen bijdragen in de Wmo is te vinden op pag. 35. Daarnaast is nieuw opgenomen in artikel 2.9. 6e lid dat het college op individueel cliëntniveau een budgetplafond kan instellen. Dit dient altijd maatwerk te zijn. Met Loket Wijk werkt de gemeente aan uitvoeringsplannen om meer grip te krijgen op de duur- en het behalen van resultaten naar aanleiding van voorzieningen die verstrekt zijn. Ook zijn plannen in ontwikkeling om doorverwijzing naar jeugdhulp door derden (huisartsen, medisch specialisten) te beperken door meer expertise op diagnostiek in huis te halen. Tenslotte gaat begin 2019 in regioverband een traject van start om de inkoopcontracten op alle Jeugdzorg en op Wmo-begeleiding te herzien, inclusief een benchmark-onderzoek naar de tarieven.

 

Wettelijke grondslag verordening: Wmo

In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3 tweede tot en met vierde lid, 2.1.4 derde en zevende lid, 2.1.6 en 2.6.6. eerste lid van de Wmo 2015 in ieder geval vastgelegd te worden:

  • -

    op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

  • -

    op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

  • -

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

  • -

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

  • -

    op welke wijze inwoners, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • -

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt berekend;

  • -

    hoe welke wijze preventie op- en aanpak van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet bestreden wordt;

  • -

    op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente;

  • -

    hoe de kwaliteit van de voorzieningen geborgd wordt, alsmede de prijs-kwaliteitsverhouding bij de inkoop daarvan.

 

Wettelijke grondslag verordening: Jeugdhulp

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • -

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • -

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • -

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Verschillen en overeenkomsten tussen regels ter uitvoering van de Wmo en regels ter uitvoering van de Jeugdwet

Met name de procesmatige kant van de uitvoering en de doorloop van aanvraag van een voorziening tot eventuele toekenning, kent veel overeenkomsten tussen beide wetten. Gelijkluidend is ook de verplichting tot het leveren van maatwerk bij aanvragen van inwoners.

De wijze van beoordeling van aanvragen is wel verschillend. Voor de Wmo is in de wet nadrukkelijk opgenomen dat inwoners in eerste instantie hun ondersteuningsvragen zelf of in eigen kring dienen op te lossen. Pas in laatste instantie is een beroep op een Maatwerkvoorziening aan de orde.

Bij toepassing van de Jeugdwet is het juist de bedoeling dat eerst -vaak met inzet van een deskundige- de ondersteuningsvraag in beeld wordt gebracht; is sprake van opgroei- of opvoedingsproblemen, van psychische problemen? Pas als dat helder is, kan de vraag gesteld worden in hoeverre de eigen mogelijkheden en/of het probleemoplossend vermogen onvoldoende zijn en dus toekenning van een voorziening reëel is vanuit wettelijke verplichtingen.

 

Verschillen zijn er in ook de omvang van het aantal regels. De Wmo is oorspronkelijk in 2007 van start gegaan, aangevuld met nieuwe gemeentelijke taken in de Wmo 2015. De Jeugdwet dateert uit 2015.

In de afgelopen tien jaar hebben rijk en rechter met regelmaat ingegrepen in de beleidsvrijheid van gemeenten als het om de Wmo gaat. Dit leidt in de praktijk tot de noodzaak om veel meer in de verordening vast te leggen. En tegelijkertijd tot minder mogelijkheden om aard en omvang van de toe te kennen Wmo-maatwerkvoorzieningen naar beneden bij te stellen.

 

Ruimte voor eigen beleid van de gemeente

Veel is wettelijk vastgelegd. Er zijn wel onderdelen waarop als gemeente eigen beleid gevoerd kan worden:

  • -

    Eigen bijdragen voor Wmo-voorzieningen (artikel 4.4., 5e en 6e lid): hoewel het rijk voor 2019 alle eigen bijdragen gemaximaliseerd heeft op € 17,50/vier weken, kan de gemeente besluiten nog lagere eigen bijdragen te vragen aan cliënten of helemaal geen eigen bijdrage te vragen. De gemeente kan ook bepalen voor welke duur een eigen bijdrage betaald moet worden, tot maximaal de kostprijs van een voorziening. In deze verordening is daarvoor gekozen (artikel 4.5.).

  • -

    Weigeringsgronden (Wmo): vanuit de Jeugdwet is het vaststellen van weigeringsgronden op voorhand niet mogelijk. Bij de Wmo kan dat wel. Vanuit de ervaringen van de afgelopen jaren zijn deze in artikel 4.2. weergegeven.

  • -

    Tegemoetkoming meerkosten: de Wmo kent die mogelijkheid, de Jeugdwet niet. Artikel 4.7. bevat de keuzes voor Wijk bij Duurstede.

  • -

    Mantelzorgondersteuning is een verplichte taak, de wijze waarop dat ingevuld wordt, is gemeentelijk beleid (artikel 8.1.).

  • -

    Persoonsgebonden budgetten: wettelijk is verplicht de mogelijkheid van een PGB te bieden. De tarieven die daarvoor betaald worden aan cliënten, zijn vrij te bepalen, maar dienen uiteraard wel reëel te zijn bij zowel Wmo- als Jeugdwet cliënten. Artikel 3.2. geeft weer waarop de tarieven gebaseerd zijn. Gemeentelijk beleid bepaalt ook wat de weigeringsgronden voor een PGB zijn. Deze zijn in artikel 3.3. opgenomen.

  • -

    Betrekken van inwoners bij beleid: hiervoor geldt dat wettelijk verplicht is ingezetenen bij nieuw beleid te betrekken. De wijze waarop wordt aan de gemeente overgelaten, zie artikel 6.6.

  • -

    Verdere beleidsvrijheid betreft vooral de contractering met zorgaanbieders en de wijze van sturing daarop (artikel 6.1.). Contractmanagement in de uitvoering is daarbij ook van groot belang. Deze verordening bevat de bepaling dat het college een budgetplafond kan instellen op individueel cliëntniveau. Ook dat is gemeentelijke beleidsvrijheid.

     

Mandaatverlening van de uitvoering en integrale aanpak: Loket Wijk

De Wmo 2015, de Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De gemeenteraad is aan zet om op voorhand de kaders vast te leggen, zoals deze verordening. De daadwerkelijke toekenning van Wmo- en Jeugdvoorzieningen gebeurt namens het college in mandaat door deskundigen van Loket Wijk. Daarbij kunnen indien nodig experts op medisch of psychosociaal gebied geraadpleegd worden. In de praktijk vindt een integrale toetsing van de situatie van de cliënt en diens familie plaats. Groot voordeel daarvan is dat achterliggende vragen opgespoord worden, en tegelijk gekeken wordt naar andere oplossingen bij voorbeeld in de vorm van algemeen toegankelijke voorzieningen. De inbedding van Loket Wijk bij de welzijnsstichting Binding draagt in hoge mate bij aan deze integrale aanpak. Zo beschikt Binding ook over capaciteit voor kortdurende hulpverlening op onder andere jeugdhulp en algemeen maatschappelijk werk.

 

Zorgvuldigheid en maatwerk

Het is van groot belang een zorgvuldige toetsingsprocedure te doorlopen om de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Jurisprudentie wijst voortdurend op de noodzaak van maatwerk: wat is nodig en haalbaar in een bepaalde casus. Daarbij behoort ook de toets hoe het ervoor staat met de betrokken mantelzorgers.

In de Wijkse praktijk komen zorgvuldigheid en maatwerk o.a. tot stand door bij nieuwe aanvragen altijd een huisbezoek af te leggen voor het eerste gesprek. Dit gesprek gaat verder dan de oorspronkelijke hulpvraag en kan ook leiden tot het besluit geen voorziening vanuit de Wmo of Jeugdwet toe te kennen maar Inwoners te verwijzen naar andere mogelijkheden die zij zelf kunnen benutten (zoals welzijnswerk, opvoedcursussen, tafeltje dekje, een verstrekker van (tweedehands) hulpmiddelen etc.). Cliënten kunnen tijdens dit proces gratis een beroep doen op een onafhankelijke cliëntondersteuner.

De wetten stellen ook nadrukkelijk dat cliënten in staat gesteld moeten worden een persoonlijk plan (Wmo) of een familiegroepsplan (Jeugdwet) in te dienen.

 

In bijzondere gevallen, als toepassing van de regels zou leiden tot ‘onbillijkheden van overwegende aard’ kan de zgn. hardheidsclausule uit artikel 9.1. van de verordening toegepast worden.

 

Bij de beoordeling van een vraag vindt altijd de afweging plaats of er andere wettelijke aanspraken zijn die de cliënt kan benutten, bij voorbeeld wijkverpleging of persoonlijke verzorging (Zorgverzekeringswet) of opname in een instelling (Wet langdurige zorg). Wettelijke gezien zijn deze voorzieningen voorliggend. Dat wil zeggen dat het college geen voorziening hoeft toe te kennen als er andere wettelijke mogelijkheden beschikbaar zijn.

 

Open einde regelingen

Zowel de Wmo als de Jeugdwet zijn zgn. ‘open-einde regelingen’. Dat betekent dat een eventueel tekort in het gemeentelijk budget geen reden kan zijn om aangevraagde voorzieningen te weigeren. Met name bij de Wmo is als gevolg van jarenlange jurisprudentie ontstaan dat aan de ‘voorkant’ (bij de beoordeling van de Aanvraag) er steeds minder ruimte is om gemeentelijk beleid op te stellen dat strenger en beperkter indiceren mogelijk maakt. Een bekend voorbeeld daarvan betreft de huishoudelijke ondersteuning: landelijke regelgeving vraagt van gemeenten dat aan zorgaanbieders reële prijzen betaald worden voor hun inzet, terwijl tegelijkertijd een nieuwe cao voor het betrokken personeel de tarieven onder druk zet. Ook de ingrepen van het rijk in de eigen bijdragen die gemeenten mogen opleggen voor het benutten van Wmo-voorzieningen, zijn zeer beperkend.

 

Het proces van melding en aanvraag tot beschikking

Deze verordening bevat in hoofdstuk 2 de bepalingen met betrekking tot het proces van melding tot eventuele toekenning van een voorziening. Daarbij is onder andere ook geregeld dat het mogelijk is, na toestemming van de cliënt, een externe deskundige te vragen een advies uit te brengen over een aanvraag. Zo heeft de gemeente onder andere een contract met een objectief adviesorgaan voor sociaal-/medische advisering. De artsen van dit adviesorgaan zijn bevoegd en in staat om eventueel met behandelend artsen van de cliënt in contact te treden. Uiteraard gebeurt dit met inachtneming van de privacy wetgeving.

 

De toekenning van een voorziening en weigeringsgronden

Zowel de Wmo als de Jeugdwet geven aan wat de criteria zijn voor toekenning van een maatwerkvoorziening (Wmo, zie artikel 4.1.) of een individuele voorziening (Jeugdwet, zie artikel 5.1.). Deze bepalingen bieden ruimte voor enig lokaal beleid. Door middel van jurisprudentie wordt de juiste interpretatie van de wetteksten langzamerhand steeds verder ingevuld. De Jeugdwet kent geen weigeringsgronden. Deze zouden eventueel moeten blijken uit het gesprek en de vraagverheldering.

De Wmo kent een lange uitvoeringspraktijk die wel toestaat dat op voorhand weigeringsgronden vastgesteld worden door een gemeente. In deze verordening zijn deze opgenomen in artikel 4.2. Deze meeste weigeringsgronden spreken voor zich. Vanuit de modelverordening van de VNG is het begrip ‘voorzienbaarheid’ opgenomen. Dit houdt in dat een voorziening geweigerd kan worden als een cliënt de hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen. Ook hier blijft altijd sprake van individueel maatwerk. Recentelijk heeft de rechter bepaald dat het begrip ‘voorzienbaarheid’ slechts beperkt toepasbaar is als het gaat om woonvoorzieningen. Indien sprake is van een aanvraag voor tijdelijke hulpmiddelen (bij voorbeeld een rolstoel bij tijdelijke revalidatie) kan deze afgewezen worden omdat deze voor iedereen gehuurd kunnen worden bij een thuiszorgorganisatie.

 

Intrekken of wijzigen van een voorziening

Beide wetten bevatten bepalingen waarin geregeld is dat cliënten verplicht zijn melding te doen van (gewijzigde) omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat ze aanleiding kunnen zijn tot aanpassing of intrekking van de toegekende voorziening.

Het college kan ook zelf een toegekende voorziening intrekken, bij voorbeeld als deze niet meer toereikend is of de cliënt de voorziening voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze is toegekend. Zie hiervoor de Wmo artikel 7.5. en de Jeugdwet artikel 8.1.2.

 

Bezwaar, beroep

Indien de Cliënt niet kan instemmen met het uiteindelijke resultaat van dit proces, kan bezwaar en beroep aangetekend worden. Dit komt in Wijk bij Duurstede overigens zelden voor omdat tijdens het proces veel aandacht wordt besteed aan een toelichting op een eventuele negatieve beschikking.

 

Soorten voorzieningen

De Wmo spreekt van maatwerkvoorzieningen die toegekend kunnen worden, de Jeugdwet van individuele voorzieningen. Wmo-maatwerkvoorzieningen zijn er op het gebied van huishoudelijke ondersteuning, wonen, rollen, vervoer, begeleiding en (soms) persoonlijke verzorging.

Individuele voorzieningen vanuit de Jeugdwet zijn er in de vorm van ambulante hulp, (kortdurend) verblijf, dagbehandeling, pleegzorg, jeugd GGZ, crisisopvang, essentiële functies (24-uurs opvang voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen zoals Jeugdzorg +, en driemilieuvoorzieningen) en landelijke ingekochte zorg in het kader van het Landelijk Transitie Arrangement.

 

In de afwegingen die vooraf gaan bij het wel/niet toekennen van een voorziening, is altijd de vraag relevant of er algemene voorzieningen voorhanden zijn, die de ondersteuningsvraag van de cliënt kunnen oplossen of daaraan een bijdrage kunnen leveren. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die zonder individuele toetsing of onderzoek toegankelijk zijn voor alle inwoners. Het kan voorkomen dat Inwoners voor het gebruik van dergelijke voorzieningen een bijdrage moeten betalen. Uit jurisprudentie blijkt dat dergelijke bijdragen ook in de verordening opgenomen dienen te worden zodat de gemeenteraad daarop inbreng heeft. Het rijk heeft aangekondigd ook regelingen te treffen voor de eigen bijdragen op algemene voorzieningen. Daartoe is artikel 4.6. opgenomen.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • -

    Wmo: welzijnsvoorzieningen, Wijkse dienst voor vervoer, Tafeltje Dekje, was- en strijkservice, etc.

  • -

    Jeugd: opvoedcursussen, kinderopvang, vroeg- en voorschoolse educatie etc.

 

Bij de Wmo is daarnaast het begrip algemeen gebruikelijke voorzieningen relevant. Dit zijn voorzieningen die niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een functiebeperking en algemeen verkrijgbaar zijn. Dergelijke voorzieningen behoeven niet vanuit de Wmo verstrekt te worden. Voorbeelden hiervan zijn: een fiets met trapondersteuning, brandmelders en eenvoudige hulpmiddelen die bij lokale winkels verkrijgbaar zijn. Domotica (technische en/of digitale hulpmiddelen) vormen een apart soort voorzieningen. Ze komen in toenemende mate beschikbaar om zelfstandig thuis wonen veilig en comfortabel te houden. Ze bieden goede aanvullende ondersteuning maar zijn vaak ook prijzig. Tot dusverre komen ze zelden voor vergoeding in aanmerking vanuit bij voorbeeld de Zorgverzekeringswet. Dat betekent dat geschikte domotica niet altijd toegankelijk zijn voor alle inwoners die daaraan behoefte hebben.

Nieuw in deze Verordening is daarom artikel artikel 4.7. 8e lid toegevoegd. Dat biedt mogelijkheden om in gevallen waarin inwoners gebaat zouden zijn bij domotica, deze vanuit de Wmo toe te kennen. Echter wel met de beperking dat het gaat om zelfredzaamheid bij thuiswonende cliënten met een ernstige beperking of ondersteuning van hun mantelzorgers. Een beperking is ook dat het alleen cliënten betreft die zelf niet kunnen voorzien in aanschaf of abonnement. Daarnaast zijn er domotica gericht op gezondheidsbevordering of medische zorg, persoonlijke verzorging, comfort etc. Deze komen niet voor vergoeding vanuit de Wmo in aanmerking omdat ze niet onder het regime van de wet vallen.

 

Zorg in natura of zorg via een persoonsgebonden budget

Zowel Wmo als Jeugdwet bepalen dat cliënten de keuze moeten hebben tussen de levering van toegekende zorg ’in natura’ of via een persoonsgebonden budget (pgb). Zorg in natura houdt in dat de gemeente de zorg inkoopt via contracten met zorgleveranciers. De cliënt krijgt met een beschikking die door Loket Wijk verleend is, toegang tot de levering van zorg. Cliënten kunnen dan een keuze maken uit de gecontracteerde aanbieders. Loket Wijk zorgt voor informatie over de verschillende aanbieders en toeleiding van de cliënt naar de gekozen aanbieder. De rekening voor de geleverde zorg wordt door de aanbieder naar Loket Wijk gestuurd.

 

Voor een pgb is eveneens een beschikking van Loket Wijk nodig om toegang te krijgen tot hulp of ondersteuning. De cliënt kiest vervolgens zelf een zorgverlener, treedt op als werkgever en regelt aard en inhoud van de zorg zelf. Om fraude te voorkomen wordt het desbetreffende zorgbudget door Loket Wijk overgemaakt naar de Sociale Verzekeringsbank die zorgt voor uitbetaling van de lonen aan de zorgverlener. De cliënt zelf krijgt het budget dus niet in handen (het zgn. ‘trekkingsrecht’). Voordeel van deze constructie is de hoge mate van eigen betrokkenheid, keuze en verantwoordelijkheid bij de cliënt. Deze kan ook kiezen voor zorgverleners die niet door de gemeente gecontracteerd zijn.

 

Dit jaar heeft het college een nieuw pgb-beleidsplan vastgesteld waarin o.a. procedure, nadere kwaliteitsvereisten en weigeringsgronden opgenomen zijn. Dit beleidsplan is een nadere uitwerking van hetgeen in deze verordening rond pgb’s geregeld is en hetgeen daarover in de wetten is opgenomen. In zowel de Wmo (artikel 2.3.6.) als de Jeugdwet (artikel 8.1.1.) staan vereisten opgenomen die getoetst moeten worden alvorens toekenning van een pgb aan de orde is. Zo is onder andere vastgelegd dat de cliënt gemotiveerd moet aantonen waarom de keuze voor een pgb gemaakt is en daarnaast dat toetsing moet plaatsvinden of de cliënt (eventueel met hulp van iemand uit zijn sociale netwerk) bekwaam genoeg is om het pgb te beheren en als opdrachtgever/werkgever voor de eigen zorg of ondersteuning te fungeren.

 

Om de kans op misbruik of problemen rond de bestedingen van pgb’s te beperken, zijn in artikel 3.3. specifieke omstandigheden opgenomen die ertoe kunnen leiden dat een pgb niet wordt toegekend. Het kan bij voorbeeld gaan om eerdere verslavingsproblematiek of dakloosheid, eerdere fraude of misbruik etc. In dergelijke casussen kan eventueel noodzakelijke hulp of ondersteuning nog altijd wel als zorg in natura toegekend worden.

 

De bepalingen rond zorg in natura en persoonsgebonden budget zijn in deze verordening opgenomen in Hoofdstuk 3. Nieuw in deze verordening zijn de bepalingen in artikel 3.2. Deze geven weer wat de basis is voor de berekening van toe te kennen pgb-budgetten. Voor de Wmo is het naar aanleiding van jurisprudentie in 2017 verplicht om dit in de verordening op te nemen. Voorheen werd dit door het College bepaald. De rechter heeft uitgesproken dat dit niet meer mag omdat sprake zou zijn van ‘verboden delegatie’. Elders is vastgelegd dat de recht- en doelmatigheid rond het gebruik van toegekende voorzieningen en uitgaven aan pgb’s onderzocht wordt (artikel 7.3.).

 

Voor pgb’s die vanuit de Jeugdwet toegekend worden, is er geen verplichting om de grondslag van de budgetten in de verordening op te nemen. Omwille van de overzichtelijkheid hebben wij ervoor gekozen dat wel te doen. De pgb-budgetten worden in de meeste gevallen berekend als een percentage van de tarieven die betaald worden voor zorg in natura. Dat is een normale gang van zaken, ervan uitgaande dat de pgb-houder en de Sociale Verzekeringsbank een groot deel van de werkzaamheden uitvoeren, die bij een reguliere aanbieder met ‘zorg in natura’ vanuit de overhead geregeld en bekostigd zou moeten worden.

 

Toetsen van de resultaten van beschikkingen

Toekenning van Maatwerk- of Individuele voorzieningen gebeurt altijd met het doel om bepaalde resultaten te behalen. Voorbeelden hiervan zijn een schoon en leefbaar huis, leren om zelfstandig een huishouden te voeren bij een inwoner met een beperking, herstel of stabilisering van de zelfredzaamheid, herstel van de veiligheid van een jeugdige, etc.

Toetsing van de beoogde resultaten kan in de praktijk op verschillende manieren gebeuren. Door nabellen bij de cliënt of zijn verzorgers, via herindicaties en door middel van cliënttevredenheidsonderzoeken. Ook tussentijds overleg kan plaatsvinden tussen de cliënt, de zorgaanbieder en Loket Wijk om te kijken of de toegekende zorg of ondersteuning goed verloopt en er zicht is op het behalen van de beoogde resultaten. De gemeente voert deze onderzoeken deels zelf uit. Maar ook gecontracteerde zorgaanbieders toetsen de mening van hun cliënten. De rapporten daarvan zijn voor de gemeente in te zien. Tenslotte komen er incidenteel ook klachten binnen. Ook dat is input voor toetsing. Artikel 6.4. biedt bepalingen die klachtenregelingen bij zorgpartijen verplicht stellen. Vanuit project Grip zijn wij van plan de komende jaren ook tussentijds meer aandacht te besteden aan het wel/niet behalen van de beoogde resultaten bij ondersteuning.

   

Kwaliteit van de geleverde zorg

In de Wmo en in de Jeugdwet is de verplichting opgenomen om de eisen met betrekking tot de kwaliteit van de voorzieningen in de verordening op te nemen. Deze zijn in hoofdstuk 6 weergegeven, tezamen met bepalingen over klachtenrecht en medezeggenschap van cliënten. De basis wordt gevormd door de bepaling dat de zorg veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt.

Met name de Jeugdwet zelf bepaalt in hoofdstuk 4 een groot aantal zaken met betrekking tot de kwaliteit van een zorgverlener. Het college dient ook te voldoen aan het zgn. kwaliteitskader Jeugd. Dat beschrijft in welke situaties, omstandigheden en/of voor welke werkzaamheden en verantwoordelijkheden een geregistreerde professional moet worden ingezet (of een beroepsbeoefenaar die werkt in combinatie met, of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional), én het bakent af in welke gevallen en/of voor welke werkzaamheden een niet-geregistreerde professional kan worden ingezet. In de Jeugdwet is beroepsregistratie geïntroduceerd als een middel om verantwoorde hulp te borgen. In bepaalde situaties of voor bepaalde werkzaamheden moeten professionals op hbo-, hbo-plus, wo- en wo-plus niveau geregistreerd zijn. Registratie in het BIG-register (artikel 3 beroepen: artsen, verpleegkundigen, psychotherapeuten, GZ psychologen) of in de te onderscheiden kamers binnen het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) biedt een herkenbaar kwaliteitskeurmerk en erkenning van een niveau van de vakbekwaamheid van professionals.

Voor de Jeugdwet en (delen van) de Wmo (begeleiding, sociaal-medische advisering, levering van hulpmiddelen, regiotaxi) vindt inkoop, contractbeheer en toetsing van kwaliteit in verschillende samenwerkingsverbanden binnen de regio plaats. Dat is efficiënt voor de gemeenten en voor de zorgaanbieders.

 

Toezicht van- en handhaving op de kwaliteit van de geleverde zorg

Het toezicht op de kwaliteit verschilt per wet. Bij de Wmo is het de gemeente zelf die dit moet

regelen. Daartoe is de GGD regio Utrecht aangesteld om de kwaliteit van de zorg te controleren. De gezamenlijke gemeenten hebben een controle- en handhavingsprotocol opgesteld. Tevens is met aanbieders contractueel vastgelegd dat zij melding moeten doen van bijzondere calamiteiten en geweldsincidenten.

De controle en handhaving met betrekking tot de kwaliteit van Jeugdvoorzieningen wordt uitgevoerd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd  (IGJ) en is dus geen gemeentelijke verantwoordelijkheid. Deze verordening bevat in de artikelen 7.1. en 7.2. de benodigde bepalingen.

 

Voorkomen en bestrijden van fraude

De afgelopen jaren is meer bekend geworden over fraude in de dienstverlening en facturering door aanbieders van voorzieningen die ofwel via zorg in natura, ofwel via een pgb verstrekt zijn. Onderzoek wijst uit dat dit soms gebeurt in samenwerking met cliënten, soms op manieren waarvan de cliënten de dupe worden. Vooral zeer kwetsbare cliënten of cliënten die zelf de zorg via een persoonsgebonden budget inkopen, lopen meer risico. De bepalingen uit de VNG-modelverordening op dit onderwerp zijn daarom overgenomen en van toepassing verklaard op zowel Jeugdhulp als Wmo-ondersteuning. In deze verordening heeft dat geleid tot de extra artikelen 7.3., 7.4. en 7.5. die bepalen dat cliënten geïnformeerd worden over rechten, plichten en de gevolgen van misbruik. Tevens is opgenomen dat betalingen bij de Sociale verzekeringsbank op persoonsgebonden budgetten tijdelijk opgeschort kunnen worden bij vermoeden van fraude of misbruik. Het artikel 7.3. dat onderzoek naar gebruik en bestedingen van voorzieningen voorschrijft, was ook al in de oude Wmo-verordening opgenomen. Hoe dan ook zal bij het toegangsproces in overleg met cliënten en hun naasten toetsing plaatsvinden of men over de vaardigheden beschikt om met een persoonsgebonden budget om te gaan en zelf de regie op de zorgverlening in handen te hebben.

 

De verdere aanpak daarvan blijft de komende tijd aandacht vragen. Landelijk is voorzien in een Ondersteuningsteam Fraude en de VNG levert handreikingen, bijeenkomsten en ledenbrieven. Daarmee wordt lokaal verder gewerkt aan een doelmatige en praktische aanpak op preventie en bestrijding.

 

Privacy van de cliënt

Deze verordening bevat bepalingen met het oog op de privacy van de cliënt. In artikel 2.10 is opgenomen dat het college gedurende het gehele proces de regels vanuit de privacywetgeving in acht neemt. In de oude jeugdverordening was daarin niet voorzien. Gezien het belang van cliënten in dit verband, is de privacyregeling in deze integrale verordening van toepassing verklaard voor alle cliënten.

 

Eigen keuze voor de cliënt

Beide wetten stellen dat er voor de cliënt iets te kiezen moet zijn. Allereerste de keuze tussen een voorziening in de vorm van ‘zorg in natura’ of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Daarnaast moet de cliënt kunnen kiezen tussen verschillende aanbieders. De gemeente heeft daartoe contracten met verschillende aanbieders, zowel lokaal als in de regio. Nieuw in de deze verordening is artikel 3.1. 3e lid. Daarin is vastgelegd dat de keuze niet onbeperkt is als het gaat om een keuze voor een voorziening die ver weg ligt. Wij zijn van mening dat we de keuzevrijheid van de cliënt kunnen beperken indien deze kiest voor een ver weg gelegen voorziening terwijl er dichterbij een gelijkwaardig alternatief is. Dit om hoge vervoerskosten voor de gemeente te voorkomen.

 

‘Gebruikelijke hulp’ (Wmo) en ‘redelijke hulp’(Jeugdwet)

Al langere tijd is de inzet van gebruikelijke hulp een criterium dat meeweegt bij de beoordeling van een aanvraag. De Wmo 2015 verstaat onder gebruikelijke hulp ‘Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.’ Het gaat dus om normale, dagelijkse hulp die gezinsleden of leden van een leefeenheid elkaar bieden. Een huisgenoot is bij voorbeeld een partner, een inwonend kind, of inwonende ouders. Uitwonende kinderen vallen hier buiten.

Overstijgt de hulp- en ondersteuningsvraag deze gebruikelijke hulp dan kan dat reden zijn om een voorziening toe te kennen. Daarbij wordt ook gekeken naar eventuele (dreigende) overbelasting of mogelijke ondersteuningsmogelijkheden voor de mantelzorger, zoals bij voorbeeld respijtzorg of (tijdelijke) toekenning van huishoudelijke ondersteuning. Jurisprudentie wijst uit dat mantelzorg niet verplicht gesteld kan worden. In de praktijk is dit altijd maatwerk. Daarbij wordt veelal teruggegrepen op het zgn. ‘Protocol gebruikelijke zorg’ dat ooit is opgesteld door het CIZ. Daarin staan algemene richtlijnen met betrekking tot hetgeen van gezinsleden van een bepaalde leeftijd verwacht mag worden.

 

Bij toepassing van de Jeugdwet is mede-beoordeling van aanvragen op ‘gebruikelijke hulp’ niet toegestaan. Bij de beoordeling wat nodig is aan eventuele ondersteuning in een gezin in het kader van de Jeugdwet is het begrip ‘redelijke hulp’ gebruikelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van onderstaande tabel die een normaal ontwikkelingsprofiel van een kind weergeeft.

 

  

Reële prijzen bij inkoop van diensten

In juni 2017 is door het rijk een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld die geleid heeft tot wijzigingen in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit heeft gevolgen voor de verordening. Doel van de AMvB is dat bij inkoop van Wmo-diensten een goede verhouding tot stand komt tussen de prijs voor de levering van een voorziening of dienst en de gevraagde kwaliteit. Dit dient de continuïteit van de geleverde diensten ten goede te komen. Daartoe is -verplicht- een aantal kostprijselementen in de verordening opgenomen in artikel 4.8., in navolging van de modelverordening van de VNG. Het nieuwe artikel bevat ook een bepaling dat de indexatie voor eerder overeengekomen tarieven reëel dient te zijn. Bij verlenging van bestaande overeenkomsten moet bekeken worden of deze voldoen aan de vereisten van de AMvB.

Voor Wijk bij Duurstede hebben de regels betrekking op contracten die na juni 2017 zijn afgesloten: de inkoop van sociaal-medische advisering, regiotaxi en hulpmiddelen). De contracten voor levering van Wmo-begeleiding (regionaal) en voor levering van Huishoudelijke ondersteuning (lokaal) vallen (nog) niet onder AMvB. Deze zijn afgesloten voor juni 2017.

Een dergelijke AMvB is niet vastgesteld voor de Jeugdwet. Wel is in deze verordening opgenomen in artikel 5.3. dat het college bij de inkoop van jeugdhulp eveneens een goede prijs-kwaliteitsverhouding in het oog moet houden.

 

Mantelzorgondersteuning en vragen om medewerking van mantelzorgers

De Wmo verplicht gemeenten om in de verordening op te leggen op welke wijze mantelzorgers ondersteund worden. Voor jeugdhulpcliënten is dat eveneens zeer relevant. In artikel 8.1. is hieraan invulling gegeven. Standaard bij het keukentafelgesprek is dat gevraagd wordt naar de mogelijke inzet van het eigen netwerk van de cliënt. Recent onderzoek 1 wijst uit dat dit voor een cliënt erg onaangenaam kan zijn en lang niet altijd tot daadwerkelijke (extra) inzet van mantelzorgers leidt omdat zij al heel veel doen. Om die reden zijn wij van mening dat een dergelijke vraag niet dwingend gesteld dient te worden. Er zijn echter bijkomende reden om er wel naar te vragen: soms is juist de opbouw van een netwerk het beoogde resultaat van ondersteuning. Tenslotte is ook inzicht wenselijk in de mogelijke (dreigende) overbelasting van mantelzorgers.

  

Nadere toelichting op een aantal aspecten van Wmo-ondersteuning

 

a. Bijdragen door de Cliënt te betalen

In de Jeugdwet is vastgelegd dat cliënten en hun ouders geen eigen bijdragen verschuldigd zijn. Bij Wmo-voorzieningen is dat wel toegestaan op een aantal uitzonderingen na: voor rolstoelen en cliëntondersteuning is dat niet toegestaan. Ook voor toegekende maatwerkvoorzieningen voor kinderen onder de 18 jaar is het opleggen van een bijdrage niet mogelijk, tenzij het een woningaanpassing betreft. Dit is vastgelegd in de artikelen 4.4 en 4.5.

 

Wettelijk is vastgelegd dat de bijdragen niet hoger mogen zijn dan de kostprijs van een voorziening. Het rijk heeft ook vastgelegd dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de bijdragen int. Daartoe leveren zorgaanbieders de gegevens aan inzake omvang en aard van de verstrekte maatwerkvoorziening. Het CAK bepaalt tot eind 2018 de bijdrage op basis van de inkomens- en vermogenssituatie van de cliënt. Noch de gemeente, noch Loket Wijk hebben inzicht in de inkomensgegevens van cliënten.

 

Het rijk bepaalt de maximale omvang van de gecumuleerde bijdragen over de Wmo en de Wet langdurige zorg. Per 1 januari 2017 zijn deze maxima van rijkswege al naar beneden bijgesteld. Met name meerpersoonshuishoudens onder de pensioengerechtigde leeftijd waarvan één of eerdere personen een chronische beperking hebben, zijn daarbij in het voordeel.

Nieuw rijksbeleid heeft tot gevolg dat vanaf 2019 de inkomensafhankelijke eigen bijdragen vervangen worden door een zgn. ‘abonnementstarief ‘van € 17,50 per vier weken. Een dergelijk tarief is dan van toepassing op alle inwoners, onafhankelijk van leeftijd, gezinssituatie of inkomen. Eerdergenoemde groep meerpersoonshuishoudens onder de AOW-leeftijd zijn helemaal vrijgesteld. Om de grote inkomstendaling voor de gemeente enigszins te compenseren, stellen wij in artikel 4.5. voor de betaling door cliënten van het abonnementstarief bij een aantal voorzieningen te vorderen totdat deze geheel zijn terugbetaald. De resterende, beperkte  beleidsvrijheid voor gemeenten bestaat bij het vaststellen van eigen bijdragen uitsluitend nog uit de mogelijkheid om deze nog lager dan € 17,50 per vier weken vast te stellen of helemaal af te schaffen.

Wij stellen voor bij een beperkt aantal voorzieningen af te zien van het vragen van eigen bijdragen: voor respijtzorg of kortdurend verblijf en voor een verhuis- of inrichtingsvergoeding. Respijtzorg en kortdurend verblijf worden bij uitstek ingezet ter ontlasting van mantelzorgers. Om die reden willen wij geen drempel opleggen door bijdragen te vragen. Verhuis- en inrichtingskosten worden verstrekt in bijzondere gevallen, bij voorbeeld bij toepassing van het ‘Primaat van verhuizen’. Ook dan achten wij het vragen van een eigen bijdrage door de inwoners niet reëel; een dergelijk primaat wordt immers opgelegd om te besparen op de kosten van een omvangrijke woningaanpassing. De Adviesraad sociaal domein heeft hiermee ingestemd.

 

Het gevolg van jurisprudentie is dat het verplicht is om de eigen bijdragen in de verordening op te nemen. Het gaat dan om de grondslagen op basis waarvan de eigen bijdragen bepaald worden, en de daadwerkelijke hoogte van de eigen bijdragen.

Het is aan cliënten zelf om de afweging te maken of zij de geboden ondersteuning het betalen van een bijdrage waard vinden. Alternatief is dat zij zelf een voorziening aanschaffen of regelen. Loket Wijk kan daarin bemiddelen, bij voorbeeld door te verwijzen naar goede tweedehands voorzieningen. Tenslotte: verdere rijksplannen voorzien in eenzelfde abonnementstarief vanaf 2020 voor het gebruik van algemene voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die zonder indicatiestelling toegankelijk zijn voor iedereen, maar wel een lichte vorm van ondersteuning/hulp bieden. De hiervoor benodigde wetswijziging moet nog vastgesteld worden. Het college kan bepalen op welke voorzieningen dit van toepassing zou moeten worden. Dat zou dan wel vergen dat de aanbieders van dergelijke voorzieningen de cliëntgegevens doorsturen naar het CAK ter inning van de bijdragen.

 

b. Tegemoetkoming meerkosten

In een beperkt aantal casussen kan besloten worden om cliënten een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag toe te kennen. Dit gebeurt alleen als er geen andere oplossing is en wordt dus maar heel zelden toegepast. De maximale vergoedingen zijn in artikel 4.7. opgenomen. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de daadwerkelijk omvang van het toe te kennen bedrag maatwerk moet zijn in plaats van een vast bedrag. De in dit artikel genoemde bedragen zijn dus richtinggevend.

Verhuisvergoedingen bij voorbeeld zijn vooral aan de orde als het zgn. ‘primaat van verhuizen’ is toegepast. Dat gebeurt een enkele keer als omvangrijke woningaanpassingen nodig zijn zoals een aanbouw. Als op dat moment elders (binnen de gemeente) een geschikte woning voorhanden is, kan het college besluiten de gevraagde woningaanpassing af te wijzen en in plaats daarvan toe te werken naar verhuizing van de cliënt. Met de woningcorporaties zijn om die reden afspraken gemaakt om reeds aangepaste woningen tijdelijk vrij te houden om doorstroming van de doelgroep naar reeds aangepaste woningen te bevorderen.

 

c. Goedkoopst adequaat

Van oudsher is bij Wmo-jurisprudentie de term ‘goedkoopst-adequaat’ gebruikelijk. Dat houdt in dat een verstrekte voorziening gepast moet zijn in de situatie van de cliënt, en niet duurder dan strikt noodzakelijk.

  

d. Verklaring omtrent gedrag

Voor de Wmo is in dit hoofdstuk een nieuwe bepaling opgenomen in artikel 6.3. Daarmee worden zorgaanbieders op Wmo-begeleiding verplicht gesteld om ervoor te zorgen dat hun medewerkers in het bezit zijn van een ‘Verklaring omtrent het Gedrag’(VOG). Uitgezonderd zijn particulieren die informele (niet-professionele) pgb-hulp bieden. Het is niet aan de gemeente om daarop eisen te stellen. De cliënt kan dat desgewenst zelf regelen met zijn hulpverlener. Tevens is personeel van een zorgaanbieder uitgezonderd dat juist is aangesteld vanuit hun achtergrond als ervaringsdeskundigen. Vanuit cliëntperspectief kan dat zeer wenselijk zijn, bij voorbeeld in geval van ervaringsdeskundigen psychiatrie, verslavingszorg etc. Deze mensen zullen in de praktijk niet altijd over een VOG kunnen beschikken, terwijl hun inzet wel gewenst is. Het is dan aan de zorgaanbieder om veiligheid en kwaliteit op een andere wijze te waarborgen. De gemeente kan navragen hoe dat geregeld is. Voor aanbieders van Jeugdhulp is een dergelijke bepaling niet opgenomen; de wet zelf heeft dit al geregeld.

 

e. Nieuwe taken

De wet maakt melding van de noodzaak om ook beschermd wonen en maatschappelijke opvang te bieden aan inwoners die om diverse redenen hun woning hebben verlaten dan wel dakloos zijn geworden. De uitvoering van deze taken berust nu nog bij centrumgemeente Utrecht. Vanaf 2021 worden taken en budgetten op dit terrein (deels) overgeheveld naar alle gemeenten. In nauwe samenwerking met de regiogemeenten zijn wij bezig met de voorbereiding hierop. Het gaat dan om een verbinding tussen de domeinen welzijn, zorg en ondersteuning, inkomensondersteuning, werk en zinvolle dagbesteding, wonen en veiligheid.

 

Nadere toelichting op een aantal aspecten van Jeugdhulp

 

a. Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

 

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn wettelijke vertegenwoordiger.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken bepalen ook hoe de gemeente haar regierol waarmaakt. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. In het kader van het project ‘Grip op het sociaal domein’ zijn wij voornemens in 2019 e.v. strakker te sturen op aard, inhoud en beoogde resultaten van de geleverde zorg.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter en het openbaar ministerie

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering)en het openbaar ministerie. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.

De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt.

 

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

b. Woonplaatsbeginsel bij jeugd

In het woonplaatsbeginsel wordt geregeld welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten en financieren van jeugdhulp of het uitvoeren van een jeugdreclasserings- of jeugdbeschermingsmaatregel.

De gemeente waar de gezag dragende ouders van de jeugdige wonen is verantwoordelijk voor het regelen en financieren van de hulp, ook als de jeugdige zelf in een andere gemeente verblijft (bijvoorbeeld in een pleeggezin of instelling). In geval van echtscheiding waarbij beide ouders met gezag in een andere gemeente wonen, is de gemeente waarbij de jeugdige is ingeschreven in de BRP verantwoordelijk. In geval van voogdij (beide ouders zijn uit de ouderlijke macht ontzet en de jeugdige valt onder voogdij van de gecertificeerde instelling) geldt de feitelijke verblijfplaats van de jeugdige.

 

c. Vertrouwenspersoon

De Jeugdwet bevat ook de verplichting om te zorgen voor een onafhankelijke vertrouwenspersoon voor jeugdigen, ouders en pleegouders. Dit is artikel 5.4. van deze verordening opgenomen. Landelijk is geregeld dat het AKJ (Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg) deze functie vervult voor alle gemeenten.

Kinderen, ouders en verzorgers kunnen bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) terecht met vragen of klachten over de jeugdhulp. Het AKJ informeert, adviseert en ondersteunt jongeren, kinderen en ouders die met de jeugdhulp te maken krijgen. Het AKJ beantwoordt vragen over de jeugdhulp. Ook geeft het AKJ ondersteuning bij het opstelllen, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp. De hulp van het AKJ is gratis.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 januari 2019,

 

de raad voornoemd,

  

griffier, voorzitter,

  

Naar boven