Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 gemeente Amsterdam, in verband met een aantal technische wijzigingen

De gemeenteraad van Amsterdam

 

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 8 januari 2019 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 99);

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

 

Besluit:

 

  • I.

    vast te stellen de volgende:

 

verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 vastgesteld bij raadsbesluit van 20 augustus 2008 (Gemeenteblad 3A, nr. 155/390), laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 18 juli 2018 (Gemeenteblad 2018, 173728);

Artikel I

In artikel 2.10, eerste lid onder a, wordt ‘artikel 1 van de Wet op de kansspelen’ gewijzigd in: artikel 36 van de Wet op de kansspelen.

 

Artikel II

In artikel 2.40, tweede lid, wordt “acht weken” vervangen door: tien weken.

 

Artikel III

In artikel 2.41, eerste lid, onder d, wordt “70 dB(A)” vervangen door: 75 dB(C).

 

Artikel IV  

Artikel 2.52 wordt gewijzigd en komt te luiden:

 

Artikel 2.52 Inzamelingen van geld of goederen en het werven van leden of donateurs

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel leden of donateurs te werven.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het verbod ten behoeve van inzamelingen die worden gehouden door daarbij aangewezen instellingen.

 

Artikel V  

Artikel 4.25, eerste lid, wordt gewijzigd en komt te luiden:

 

  • 1.

    Het is verboden een camper, caravan, woonwagen, aanhangwagen of keetwagen langer dan drie achtereenvolgende dagen te parkeren op of aan de weg. Dit verbod geldt eveneens voor andere voertuigen die voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebruikt.

 

Artikel VI  

Artikel 5.8A wordt gewijzigd en komt te luiden:

 

Het is verboden om te barbecueën in gebieden die door het college zijn aangewezen.

 

Artikel VII  

Artikel 5.18 wordt gewijzigd en komt te luiden:

 

Het is verboden om dieren te voeren in gebieden die door het college zijn aangewezen.

 

 

  • II.

    Kennis te nemen van de wijzigingen in de toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening 2008:

 

  • A.

    De zevende alinea komt te vervallen en de zesde alinea op de toelichting op artikel 2.41 wordt gewijzigd en komt te luider:

 

Eerste lid onder d: 75 dB(C) is de maximale geluidsnorm bij niet op muziek gerichte vergunningplichtige evenementen. Een gevelbelasting van 75 dB(C) wordt als acceptabel beschouwd omdat hiermee, rekening houdend met een gemiddelde gevelisolatie van 20 dB(A), de verstaanbaarheid binnen in de woningen niet in het geding is. Eventuele toch nog ervaren hinder in woningen wordt voor evenementen als acceptabel beschouwd, gezien het kortstondige en incidentele karakter ervan.

 

  • B.

    De toelichting op artikel 2.52 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

De bedoeling van deze bepaling is om een zekere regulering tot stand te brengen van de inzamelingsacties voor goede doelen waarbij een beroep wordt gedaan op de liefdadigheidszin van de burgers.

 

Daarbij vormt het jaarlijks door het Centraal Bureau Fondsenwerving opgestelde (landelijke) collecteplan voor het gemeentebestuur het uitgangspunt. Dit vormt de leidraad voor het plaatselijke collecterooster. Alle gemeenten zijn aangesloten bij genoemd bureau, dat de activiteiten van de instellingen toetst. Alleen bonafide instellingen worden vermeld op het collecteplan. Volgens jurisprudentie mag het gemeentebestuur alleen om zwaarwegende redenen van het plan afwijken. Daarom is in het vierde lid een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen en is de vergunningplicht voor de in het plan opgenomen instellingen geschrapt. Die instellingen kunnen vrij collecteren in de week die in het rooster toegewezen is.

 

Voor andere ANBI-instellingen geldt dat zij in de vrije weken kunnen collecteren. Zij hoeven daarvoor evenmin een vergunning aan te vragen maar moeten dit wel melden zodat het plaatselijke collecterooster hierop kan worden aangepast, maar zij vallen dus eveneens onder de vrijstelling uit het vierde lid. Aan de vrijstelling kan het college desgewenst wel voorschriften verbinden, zoals een meldingsplicht en een legitimatieplicht voor de geldinzamelaars. Voor andere instellingen geldt dat zij kunnen collecteren in de weken die daarna vrij overblijven. Die moeten daarvoor wel een vergunning aanvragen.

 

Om van een openbare inzameling te kunnen spreken is voldoende dat deze aan de weg of van de weg af zichtbaar is of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. De bepaling ziet zowel op de inzameling van geld en goederen als het werven van leden en donateurs. Ook als een inzameling beperkt is tot het op intekenlijsten zetten van een naam kan van een openbare inzameling sprake zijn.

 

Het vergunningsstelsel beoogt te bewerkstelligen dat bonafide instellingen die inzamelen buiten het landelijke collecteplan voldoende aan hun trekken kunnen komen. Een goede spreiding over het jaar en het voorkomen van overlast door te veel inzamelingen vormen hierbij toetsingscriteria. Het college is verder gehouden zich er van te vergewissen dat misbruik zoals het gebruik van de ingezamelde gelden en goederen voor eigen gewin wordt voorkomen.

 

Over het algemeen worden alleen rechtspersonen toegelaten. Een inzameling die gericht is op het inzamelen van geld of goederen ten behoeve van een persoon wordt in beginsel niet vergund.

 

Uit het tweede lid blijkt dat als bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden, dit niet meebrengt dat voor de inzameling geen vergunning is vereist. Volgens jurisprudentie komt deze bepaling niet in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het tweede lid maakt immers uitsluitend het houden van een openbare inzameling van een vergunning afhankelijk, niet het aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. Dit wordt door de bepaling onverlet gelaten. Wordt met andere woorden een aanvraag om een collectevergunning geweigerd en was de aanvrager voornemens om bij de inzameling gedrukte stukken te verspreiden, dan blijft het recht om deze stukken aan te bieden zonder meer bestaan.

 

Dat het om een regeling over het collecteren gaat en niet om een regeling over het venten of colporteren met gedrukte stukken blijkt mede uit de zinsnede: "…als daarbij de indruk wordt gewekt dat de opbrengst is bestemd voor een liefdadig of ideëel doel…".

 

In het derde lid zijn uitgezonderd inzamelingen die in besloten kring worden gehouden. Daarmee worden situaties bedoeld waarin tussen de inzamelende instelling en de persoon een bepaalde band bestaat bijvoorbeeld in kerkelijk verband of binnen een vereniging, welke band de achtergrond vormt van de actie. Het risico van misbruik is dan niet of nauwelijks aanwezig. Het bedoelde verband is nauwer dan alleen het bestaan van een gemeenschappelijk (papieren) lidmaatschap. Het begrip besloten kring veronderstelt een zekere bekendheid met elkaar. Een dergelijke inzameling zou in theorie in het openbaar, bijvoorbeeld huis aan huis, kunnen plaatsvinden, maar is dus ingevolge het derde lid van de vergunningplicht uitgezonderd.

 

  • C.

    De toelichting op artikel 3.1, tweede lid, onder t, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

In deze definitiebepaling is tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om bedrijfsmatige exploitatie van een speelgelegenheid. Het organiseren van zuiver recreatieve spelen waarbij een prijsje kan worden gewonnen valt niet onder de vergunningplicht van de APV. Dat sprake is van bedrijfsmatige exploitatie kan op meerdere manieren blijken. De woorden “winnen en verliezen” geven aan dat er sprake is van inleg van geld, op welke wijze dan ook. Een horecagelegenheid waarin een speelautomaat wordt opgesteld valt overigens niet onder de werking van de regels voor speelgelegenheden (zie de uitzonderingen op de vergunningplicht in artikel 3.55). In de Wet op de kansspelen en de Verordening op de speelautomaten(hallen) wordt de aanwezigheidsvergunning voor een speelautomaat in een horecabedrijf geregeld.

 

  • D.

    De toelichting op artikel 3.56 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

Het aanvragen van een exploitatievergunning voor een speelgelegenheid gebeurt met een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier. Welke gegevens bij de aanvraag moeten worden overgelegd, blijkt uit dat formulier. Zie verder artikel 1.2

 

Het eerste lid van artikel 3.56 regelt dat daarnaast bij de aanvraag ook een bedrijfsplan moet worden overgelegd. Het eerste lid beschrijft welke informatie dat bedrijfsplan tenminste moet bevatten. Vanwege de toevoeging “in ieder geval” is het mogelijk dat de burgemeester om extra gegevens vraagt. De eisen aan het bedrijfsplan dienen ter ondersteuning van de belangenafweging bij de vergunningverlening en van het toezicht en de handhaving.

Het tweede lid regelt dat voorgenomen wijzigingen van het bedrijfsplan moeten worden gemeld. De burgemeester moet immers kunnen toetsen of het bedrijfsplan nog aan de regels van de APV voldoet. Dat de melding schriftelijk moet gebeuren volgt uit artikel 1.10. Omdat de wijziging als onderdeel van het bedrijfsplan geldt, kan de melding een grond voor weigering (artikel 3.58) of intrekking (artikel 3.61) van de vergunning zijn.

 

De toelichting op artikel 3.57 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden

 

Artikel 3.57 vormt de grondslag voor de eisen die worden gesteld aan de exploitant en de leidinggevende.

 

De achtergrond is dat de exploitant en de leidinggevende verantwoordelijk zijn voor een goede gang van zaken in het bedrijf en de directe omgeving daarvan. De eisen dienen om de beroepsuitoefening in zekere banen te leiden en worden gesteld met het oog op een (maatschappelijk) verantwoorde beroepsuitoefening. Het gaat om de geschiktheid van de exploitant en de leidinggevende voor deze beroepsuitoefening; de eisen hebben te maken met de aard van de bedrijvigheid en met de functie die de exploitant en de leidinggevende daarin vervullen. De APV zelf legt geen beperkingen op ten aanzien van feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Zo kunnen veroordelingen, maar ook processen verbaal van de politie een rol spelen.

 

  • E.

    De toelichting op artikel 3.60 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

Anders dan bij horeca het geval is, bevat de APV zelf geen openingstijden voor speelgelegenheden. Wel is het op grond van artikel 1.6, eerste lid mogelijk om beperkingen aan een vergunning te verbinden, zodat in een exploitatievergunning voor een speelgelegenheid openingstijden kunnen worden vastgesteld. Daarnaast geeft het eerste lid van 3.60 de burgemeester een extra bevoegdheid om beperkte openingstijden op te leggen. Die bevoegdheid kan hij bijvoorbeeld gebruiken als de openbare orde (tijdelijk) onder druk staat, mede door de aanwezigheid van een speelgelegenheid.

 

Als hetzij op grond van het eerste lid, hetzij in de exploitatievergunning openingstijden zijn vastgesteld dan mag een bedrijf buiten die tijden niet geopend zijn. Het tweede lid richt zich met een algemeen verbod tot zowel de exploitant als de leidinggevende. Het overtreden van dit verbod kan onder meer leiden tot intrekking van de vergunning.

 

Het derde lid van artikel 3.60 is geschreven met het oog op de bezoekers van een speelgelegenheid en in aanvulling op het verbod van het tweede lid. Het is bezoekers verboden om in het bedrijf aanwezig te zijn buiten de toegestane openingstijden. Deze bepaling geeft ook een handvat voor de politie om op te treden. Bezoekers zijn in artikel 3.1, eerste lid nauwkeurig omschreven zodat precies valt na te gaan of iemand in overtreding is.

 

  • F.

    De toelichting op artikel 3.61 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

Naast de algemene intrekkingsbevoegdheid die artikel 1.7 regelt, geeft artikel 3.61 een aantal gronden die in het bijzonder op de vergunning voor een speelgelegenheid van toepassing zijn. Een deel van deze intrekkingsgronden correspondeert overigens met de weigeringsgronden van artikel 3.58. Als een van de in artikel 3.61 bedoelde situaties zich voordoet dan kan de burgemeester de vergunning intrekken. Hij is daartoe niet verplicht.

 

De gronden zien in grote lijnen op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en verder op het voorkomen van strafbare feiten en de naleving van de Wet op de kans-spelen. Handelen in strijd met het bedrijfsplan, het niet naleven van verplichtingen of het niet voldoen aan eisen op basis van andere bepalingen kan eveneens een reden zijn om de vergunning in te trekken. Intrekking van de vergunning kan eveneens volgen als het toezicht op de naleving van de regels wordt bemoeilijkt.

  • G.

    De toelichting op artikel 3.62 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

In artikel 2.10 is aan de burgemeester de bevoegdheid gegeven om, in bepaalde situaties, een voor het publiek toegankelijk gebouw te sluiten. Voor speelgelegenheden geldt daarnaast ook een sluitingsbevoegdheid op grond van artikel 3.62. Het eerste lid maakt mogelijk dat de burgemeester, met het oog op de openbare orde en veiligheid, kan overgaan tot sluiting. De APV geeft geen termijn, hetgeen betekent dat de sluiting in beginsel voor onbepaalde tijd kan gelden.

 

Het tweede lid maakt expliciet wat voor de hand ligt: als het voor de belangen uit het eerste lid niet meer nodig is om een bedrijf nog langer gesloten te houden, heft de burgemeester de sluiting op.”

 

  • H.

    De eerste alinea van de toelichting op artikel 4.25 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

Deze bepaling beoogt tegen te gaan dat bepaalde voertuigen, waaronder in ieder geval de camper, caravan en keetwagen, langer op de weg worden geplaatst dan nodig is. De opsomming in de eerste zin is niet limitatief want in de tweede zin is bepaald dat ook voertuigen die hoofdzakelijk voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld voertuigen die feitelijk als opslagruimte worden gebruikt, niet langer dan drie dagen achtereen op de weg worden geplaatst.

 

  • III.

    te bepalen dat de verordening, bedoeld in beslispunt I, in werking treedt drie dagen na publicatie in het Gemeenteblad.

 

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd

in zijn vergadering op 13 februari 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Marijke Pe

Naar boven