Verordening van de gemeenteraad van Horst aan de Maas houdende bepalingen over maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas)

raadsbesluit

 

Bijlage van gemeentebladnummer 2019.014.B.

 

 

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 januari 2019, gemeentebladnummer 2019.014.B.

 

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas

 

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

b. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

c. Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas;

d. bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

e. budgetplan: door cliënt opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget besteed wordt;

f. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;

g. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

h. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

i. ingezetene: cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Horst aan de Maas;

j. leefzorgplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

k. maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • i.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • ii.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • iii.

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

l. mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

m. onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. vierde lid van de wet;

n. persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

o. persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

p. professionele ondersteuning: ondersteuning die plaatsvindt door degene die voldoet aan de in de betreffende bedrijfstak, uit de cao blijkende, deskundigheidsvereisten waardoor sprake is van beroepsmatige, vakkundige ondersteuning;

q. uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

r. voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

s. vraagverhelderingsgesprek: een methodisch onderzoek als bedoeld in de wet waarbij de hulpvraag wordt onderzocht en alle levensdomeinen en evt. benodigde ondersteuning worden besproken;

t. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

u. zaak: de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college maakt indien nodig een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek kan deel uitmaken van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger. De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger kunnen zich bij laten staan door zijn mantelzorger, cliëntondersteuner, familie of iemand anders uit zijn sociaal netwerk.

  • 2.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel de in eerste lid bedoelde personen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning en de resultaten van eventuele eerdere of lopende ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 16 verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 9 in te dienen.

Artikel 7. Het verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag, ook wel aangeduid als het leefzorgplan, geeft aan welke vorm van ondersteuning voor welke periode noodzakelijk is. Het wordt, ter ondertekening, verstrekt aan de cliënt.

  • 2.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt gestuurd naar het college.

  • 3.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening onderdeel is van het leefzorgplan, dan geldt de ondertekening van het verslag door de cliënt als aanvraag.

Artikel 8. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding.

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien het college dat noodzakelijk vindt.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk bij het college ingediend.

  • 3.

    Het college merkt een ondertekend verslag, als bedoeld in artikel 7, aan als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indien de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 4.

    Indien de cliënt het verslag tekent voor gezien omdat hij van mening is dat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dan wordt het verslag aangemerkt als een aanvraag voor een (andere) maatwerkvoorziening.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen, of;

      • vii.

        met gebruikmaking van andere voorzieningen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 11. Voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorliggende voorziening bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

    • i.

      indien (de noodzaak van de) voorziening, gelet op de medische situatie van cliënt, voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakt.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 3.

    Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking komen wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 4.

    Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

  • 5.

    Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

Artikel 12. Beschikking

  • 1.

    Het college geeft een beschikking af indien een maatwerkvoorziening is aangevraagd. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het pgb is gebaseerd op het leefzorgplan en een door de cliënt opgesteld budgetplan. Daarin geeft hij aan hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden. In ieder geval moet blijken dat de met het pgb te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Het pgb tarief voor de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel, persoonlijke verzorging, dagbesteding, logeren, ondersteuning bij huishoudelijk werk en vervoer is niet hoger dan het maximale tarief van de maatwerkvoorziening in natura zoals vastgelegd in regionaal afgesloten raamcontracten met zorgaanbieders. Het pgb tarief voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen is niet hoger dan het goedkoopste tarief van de maatwerkvoorziening in natura, zoals vastgelegd in de raamcontracten met zorgaanbieders die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo zijn afgesloten ten behoeve van de gehele regio Noord-Limburg. Voor de inzet van gediplomeerde zzp’ers bij de maatwerkvoorziening beschermd wonen bedraagt de hoogte van het pgb maximaal 90% van het tarief voor de goedkoopst passende voorziening in natura zoals vastgelegd in de hiervoor genoemde raamcontracten. Deze tarieven kunnen voorafgaand aan het opstellen van een budgetplan gecommuniceerd worden met de inwoner die het plan opstelt.

  • 3.

    Voor bouwkundige woningaanpassingen, woonhulpmiddelen, rolstoelvoorzieningen en vervoershulpmiddelen wordt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening gehouden met:

    • a.

      de gemiddelde kostprijs van het meest adequate hulpmiddel conform contractafspraken met leveranciers

    • b.

      de afschrijvingstermijn, binnen deze termijn wordt in de regel geen nieuw pgb verstrekt, tenzij hiervoor bijzondere gronden zijn. Voor bouwkundige woningaanpassingen wordt een afschrijvingstermijn van 15 jaar gehanteerd. Voor woonhulpmiddelen, rolstoelvoorzieningen en vervoershulpmiddelen 7 jaar (voor kinderen 5 jaar).

  • 4.

    Voor een sportrolstoel wordt rekening gehouden met de mate van het overstijgen van kosten ten opzichte van gebruikelijke kosten als bedoel in artikel 10, eerste lid.

  • 5.

    Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget voor een zaak, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 6.

    Als het leefzorgplan en budgetplan aantoonbaar maken dat een financiële compensatie voor ondersteuning door het eigen netwerk doelmatiger, efficiënter en tot effectievere zorgondersteuning leidt, dan is het verstrekken van een pgb voor het sociaal netwerk mogelijk. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. Het leefzorgplan is hierin uitgangspunt en leidend.

  • 7.

    Het pgb uurtarief voor het inzetten van hulp uit het eigen sociaal netwerk is gelijk aan het wettelijk minimumloon zoals dat geldt op het moment van de pgb verstrekking. Bij een wijziging van het wettelijk minimumloon past de budgethouder de zorgovereenkomst tussen de budgethouder en zorgverlener daarop aan. Het pgb uurtarief voor het inzetten van niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk voor de voorziening beschermd wonen bedraagt 75% van het uurtarief voor professionele hulp, tot een door het college vast te stellen maximumbedrag.

Artikel 13.1 Keuze voor persoonsgebonden budget of zorg in natura

Bij de beoordeling van de motivering om een pgb te voeren wordt gekeken of:

  • a.

    de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens vertegenwoordiger, bekend is met het aanbod zorg in natura en zo ja, waarom hier niet voor wordt gekozen;

  • b.

    het uitdrukkelijk de eigen wens van de aanvrager is om een pgb te ontvangen;

  • c.

    de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens vertegenwoordiger, kan aangeven waarom deze een pgb wil.

  • d.

    de aanvrager pgb vaardig is, zoals bedoeld in artikel 13.2

Artikel 13.2 Pgb-vaardigheid

Bij de beoordeling van de bekwaamheid om op verantwoorde wijze een pgb te voeren wordt gekeken of de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk of diens vertegenwoordiger:

  • a.

    in staat is de situatie en de aanwezige problematiek te overzien;

  • b.

    in staat is de vereiste hulp te kiezen, te regelen en te sturen;

  • c.

    in voldoende mate op de hoogte is van rechten en plichten die aan een pgb zijn verbonden en in staat is om het opdrachtgeverschap en de daarbij behorende taken op zich te nemen. Dit zijn taken zoals het zoeken van een passende zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het opstellen van een correcte zorgovereenkomst die gelijk is aan het model van de Sociale Verzekeringsbank, het aansturen van de zorgverlener(s), het omgaan met eventuele ziekte van de zorgverlener(s), het voeren van de administratie, waaronder het accorderen van facturen, het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg en het signaleren van misbruik door de zorgaanbieder;

  • d.

    het pgb correct kan aanwenden en beheren mede gelet op overwegende bezwaren of contra indicaties;

  • e.

    in staat is om, zonder invloed van de zorgaanbieder, te voldoen aan alle rechten en plichten van het pgb.

Artikel 13.3 Budgetplan

  • 1.

    De cliënt stelt een budgetplan op indien hij in aanmerking wil komen voor een pgb.

  • 2.

    Het door de cliënt opgestelde pgb budgetplan dient in ieder geval een motivering te bevatten:

    • a.

      op welke wijze een pgb leidt tot het bereiken van de voor cliënt gewenste doelen en resultaten;

    • b.

      welke vorm van ondersteuning hierbij passend is;

    • c.

      op welke wijze het budget besteed gaat worden.

  • 3.

    De hoogte van het pgb is gebaseerd op het leefzorgplan en budgetplan waarbij het leefzorgplan leidend is. In ieder geval moet blijken dat de met het pgb te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

Artikel 13.4 Kwaliteit maatwerkvoorziening pgb

  • 1.

    Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, wordt uitgegaan van de regionaal gestelde kwaliteitseisen voor zorg in natura, benoemd in het Programma van Eisen, behorend bij de inkoop van Wmo in de regio Noord-Limburg, door de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Limburg-Noord. Dat betekent dat ervan uit wordt gegaan dat de ondersteuning die geleverd wordt met inzet van een pgb een vergelijkbare kwaliteit heeft met ondersteuning die, met betrekking tot een gelijksoortig product, wordt ingekocht door middel van zorg in natura. Deze kwaliteitseisen gelden niet voor pgb’s voor het sociale netwerk.

  • 2.

    Bij de beoordeling of de kwaliteit gewaarborgd is wordt in ieder geval gekeken of:

    • a.

      de in te kopen zorg bijdraagt aan het doel en beoogde resultaat zoals opgenomen in het leefzorgplan;

    • b.

      de zorg is afgestemd op voorkeuren en behoeften van de aanvrager;

    • c.

      rekening wordt gehouden en wordt afgestemd met andere zorg/hulp die wordt ontvangen van professionals, vrijwilligers en mantelzorgers;

    • d.

      de aanvrager in staat is om te beoordelen of de beoogd zorgverlener aan de wettelijke kwaliteitseisen kan voldoen.

Artikel 13.5 Afspraken Sociale Verzekeringsbank

  • 1.

    De cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, aan wie een pgb is toegekend:

    • a.

      sluit een schriftelijke (zorg)overeenkomst af met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening betrekt in overeenstemming met de door het college afgegeven beschikking, de instructies door de Sociale Verzekeringsbank en zoals bedoeld in artikel 2.6.2 Wmo 2015;

    • b.

      houdt zich aan de door de Sociale Verzekeringsbank gestelde voorwaarden voor het indienen van declaraties van de door hem gecontracteerde zorgverlener(s), zodat deze kunnen worden getoetst aan de afgesloten (zorg)overeenkomst(en);

    • c.

      bewaart de originele overeenkomst(en) en declaraties minimaal vijf jaar en stelt desgevraagd kopieën ter beschikking aan het college of de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2.

    Voor zover het college door de Sociale Verzekeringsbank gemandateerd is om de betalingen van eenmalige pgb’s zelf uit te voeren, zal dit geschieden:

    • a.

      onder dezelfde voorwaarden voor het indienen van declaraties die de Sociale Verzekeringsbank hanteert zoals bedoeld in het eerste lid, onder b;

    • b.

      vindt uitbetaling plaats in lijn van uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (op declaratiebasis aan de zorgverlener of leverancier) en is het uitgangspunt maximaal het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 15. Controle en (her)onderzoek

  • 1.

    Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs en met inachtneming van hetgeen daartoe gesteld is in artikel 2.3.9 Wmo 2015, onderzoeken of:

    • a.

      de in het leefzorgplan afgesproken resultaten in relatie tot de daartoe in te zetten maatwerkvoorzieningen worden bereikt; en/of

    • b.

      de verstrekte maatwerkvoorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het resultaat waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan een heronderzoek instellen om vast te stellen of de cliënt nog steeds is aangewezen op de ingevolge deze verordening toegekende maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Bij beleidswijzigingen kan het college een heronderzoek instellen ten einde een eerdere beoordeling voor een maatwerkvoorziening in overeenstemming te brengen met het aangepaste toetsingskader.

  • 4.

    Indien uit het heronderzoek blijkt dat de belanghebbende niet langer is aangewezen op een maatwerkvoorziening ingevolge de Verordening of de Wet, kan het college de beschikking tot toekenning van een maatwerkvoorziening intrekken of herzien.

  • 5.

    Wanneer uit (her)onderzoek blijkt dat uitbreiding / aanpassing van de eerder toegekende voorziening nodig is kan de voorziening wordt deze aangepast.

  • 6.

    Het college bepaalt bij nadere regeling de verdere procedure over de verantwoording van een pgb en controle en heronderzoek bij maatwerkvoorzieningen.

  • 7.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de (her)beoordeling van de toekenning van een maatwerkvoorziening, degene door wie een ondersteuningsvraag is ingediend en indien er sprake is van gebruikelijke hulp de voor het onderzoek relevante huisgeno(o)t(en):

    • a.

      te verzoeken om het gesprek bij te wonen zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, of op een later moment alsnog uit te nodigen;

    • b.

      te verzoeken om aanwezig te zijn bij een afspraak met en/of onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 16. Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten is de maximale periodebijdrage zoals vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4. derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, een lagere eigen bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 5.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 6.

    Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) berekent en int de eigen bijdrage voor ondersteuning vanuit de Wmo.

  • 7.

    Voor maatwerkvoorzieningen geldt dat:

    • a.

      De eigen bijdrage is verschuldigd gedurende de periode van de dienstverlening of conform de afschrijvingsperiode;

    • b.

      De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van een voorziening;

    • c.

      De rolstoelvoorzieningen (handbewogen en elektrisch) zijn uitgesloten voor het opleggen van de eigen bijdrage;

    • d.

      De eigen bijdrage niet van toepassing is bij kinderen jongeren dan 18 jaar;

    • e.

      De eigen bijdrage niet van toepassing is op arbeidsmatige dagbesteding.

  • 8.

    Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 9.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde;

    • b.

      of een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt in nadere regels hoe de jaarlijkse waardering wordt georganiseerd.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 20. Klachtenregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college heeft een eigen klachtenregeling.

Artikel 21. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de Verordening cliëntenparticipatie Wmo, Wwb, Wsw en Wij zijn regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het college ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, betrekt bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en inspraak wordt verleend.

HOOFDSTUK 8: Slotbepalingen

Artikel 23. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt binnen 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleidsplan en de verordening in de praktijk.

Artikel 24. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas, vastgesteld op 4 september 2018, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door de raad op 14 oktober 2014, 18 oktober 2016, 19 december 2017 of 4 september 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door de raad op 4 september 2018waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Van het in het derde lid bepaalde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

  • 5.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door de raad op 4 september 2018, geschiedt op grond van voornoemde verordening die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6.

    Van het in het vijfde lid bepaalde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 februari 2019

De raad voornoemd,

De voorzitter,

C.C. Leppink-Schuitema

De griffier,

mr. R.J.M. Poels

Naar boven