RAADSBESLUIT 8e Wijziging van de Algemene plaatselijke verordening 2014

De raad van de gemeente Apeldoorn;

 

gelezen het raadsvoorstel d.d 13-12-2018 , nummer 129-2018;

 

gelet op artikel 149 van de gemeentewet;

 

besluit

vast te stellen de volgende (8e) wijziging van de Algemene plaatselijke verordening 2014

 

Artikel I Wijziging van de verordening

De Algemene plaatselijke verordening 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

2. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

3. bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

4. college: het college van burgemeester en wethouders;

5. gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

 

6. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

7. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

8. openbare plaats:

a. de weg als bedoeld onder 10;

b. de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

c. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

d. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

   

9. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

     

10. weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:1 Definities

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

2. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

3. bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

4. college: het college van burgemeester en wethouders;

5. gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

6. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

7. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

8. openbare plaats:

a. de weg als bedoeld onder 10;

b. de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

c. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

d. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

9. parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

10. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

11. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

12 . weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

 

B. Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen. 

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag of een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid juncto derde lid, aanhef en onder a, artikel 2:11, derde lid aanhef en onder a, artikel 2:12 of artikel 4:11. 

  

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen. 

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, artikel 2:11, tweede lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11. 

 

 

C. Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste

of onvolledige gegevens zijn verstrekt; 

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; 

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; 

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of 

e. indien de houder dit verzoekt. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste

of onvolledige gegevens zijn verstrekt; 

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; 

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; 

 

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of 

e. de houder dit verzoekt. 

 

D. Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet of bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft. 

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet of bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

 

E. Artikel 2:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden. 

2. Degene die op een openbare plaats

a. aanwezig is bij een voorval waardoor

ongeregeldheden ontstaan of dreigen te

ontstaan; 

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of 

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een

samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 

3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet. 

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gesteldeverbod

5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties. 

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden. 

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor

ongeregeldheden ontstaan of dreigen te

ontstaan; 

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of 

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een

samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 

3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet. 

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties. 

 

 

F. Artikel 2:3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. In afwijking van artikel 1:1, onder 8, wordt onder openbare plaats verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

3. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

4. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

5. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.

6. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. In afwijking van artikel 1:1, onder 8, wordt onder openbare plaats verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

3. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de

betoging houdt;

b. het doel van de betoging; 

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van

toepassing, de route en de plaats van beëindiging; 

e. voor zover van toepassing, de wijze

van samenstelling; en 

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen. 

4. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld. 

5. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur. 

6. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn. 

 

 

G. Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

 

Nieuwe tekst

 

Afdeling 4. Vertoningen op de weg

 

   

H. Artikel 2:9 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op openbare plaatsen op te treden.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op openbare plaatsen op te treden.

2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

I. Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

- geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

d. voertuigen;

e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

f. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18 en benzinepompen;

g. overdekte en afsluitbare winkelcentra en winkelpassages;

h. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

i. terrassen als bedoeld in artikel 2:28.

3. De vergunning bedoeld in het eerste lid wordt verleend

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b. door het college in de overige gevallen.

4. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. Het college kan ter behartiging van de in het vorige lid genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent de plaatsing en het formaat van uitstallingen.

a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Gelders wegenreglement.

b. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

d. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

8. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

 

a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

- geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

d. voertuigen;

e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

f. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18 en benzinepompen;

g. overdekte en afsluitbare winkelcentra en winkelpassages;

h. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

i. terrassen als bedoeld in artikel 2:28.

3. De vergunning wordt verleend:

 

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b. door het college in de overige gevallen.

4. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd: 

 

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. Het college kan ter behartiging van de in het vorige lid genoemde belangen voor de gehele gemeente of delen daarvan nadere regels stellen omtrent de plaatsing en het formaat van uitstallingen.

a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Gelders wegenreglement.

b. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

d. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

8. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    

J. Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • 1.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • 2.

      door het college in de overige gevallen.

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 2.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Gemeente Apeldoorn.

  • 3.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. 

2. De vergunning wordt verleend:

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. 

      

3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht. 

4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, het  provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Apeldoorn

5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

  

K. Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

 

1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • 1.

    een uitweg te maken naar de weg;

  • 2.

    van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

  • 3.

    verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. 

2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg; 

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; 

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;  

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente. 

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Gelders wegenreglement. 

4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

 

1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de

weg;

c. de bescherming van het uiterlijk

aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

L. Artikel 2:15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

 

M. Artikel 2:16 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 

 

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

 

 

 

N. Artikel 2:18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

a. te roken gedurende een door het

college aangewezen periode; 

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen. 

2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

a. te roken gedurende een door het

college aangewezen periode; 

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen. 

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het verbod in het eerste lid, onder a,is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven. 

 

  

O. Artikel 2:27 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

 a. alcoholvrije drank: de drank, die bij een temperatuur van 15°C voor minder dan 0,5 volumeprocent uit alcohol bestaat;

b. leidinggevende:

de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een onderneming waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend;

de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wier rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgeoefend.

c. lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting.

d. openbare inrichting: 

I. een hotel, restaurant, pension,

café, cafetaria, snackbar,

discotheek, buurthuis of clubhuis;

II. elke andere voor het publiek

toegankelijke, besloten ruimte

waarin bedrijfsmatig of in een

omvang alsof zij bedrijfsmatig

was logies wordt verstrekt of

dranken worden geschonken of

rookwaren of spijzen voor directe

consumptie ter plaatse worden

verstrekt of bereid;

e. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden

en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

                        

2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

 

  

P. Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur (sluitingstijd)

2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd. 

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd. 

4. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur. 

2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd. 

3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd. 

4. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

 

Q. Artikel 2:31 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren; 

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

  

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren; 

b. zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

 

 

R. Artikel 2:32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

     

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

 

  

S. Artikel 2:33 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

  

T. Artikel 2:34a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- alcoholhoudende drank, 

- horecabedrijf, 

- horecalocaliteit, 

- inrichting, 

- paracommerciële rechtspersoon, 

- sterke drank, 

- slijtersbedrijf en 

- zwak-alcoholhoudende drank, 

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- alcoholhoudende drank, 

- horecabedrijf; 

- horecalocaliteit; 

- inrichting;

- paracommerciële rechtspersoon;

- sterke drank; 

- slijtersbedrijf;  

- zwak-alcoholhoudende drank; 

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

 

     

U. Artikel 2:35 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

 

  

V. Artikel 2:36 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

 

W. Artikel 2:41 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal (dit artikel wijkt af van de huidige APV)

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden. 

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden. 

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden. 

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden. 

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is. 

 

  

X. Artikel 2:42 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden. 

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; 

b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen. 

3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. 

    

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. 

5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame. 

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen

7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden. 

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; 

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen. 

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. 

4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven. 

5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. 

6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame. 

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan. 

  

     

Y. Artikel 2:43 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

 

1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben. 

2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben. 

2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42. 

 

  

Z. Artikel 2:44 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. 

2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. 

2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. 

 

  

AA. Artikel 2:47 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair; 

b. zich op te houden op een wijze dat aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

2. Een ieder die aanwezig is bij een gedraging als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair; 

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt

2. Een ieder die aanwezig is bij een gedraging als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 

 

  

AB. Artikel 2:48 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. 

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en 

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. 

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet. 

 

  

AC. Artikel 2:49 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een

portiek of poort op te houden; 

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen. 

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

3. Een ieder die aanwezig is bij een gedraging als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.  

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden zonder redelijk doel:

a. zich in een portiek of poort op te

houden; 

b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw. 

3. Een ieder die aanwezig is bij een gedraging als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.  

 

  

AD. Artikel 2:50 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

1. Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimten dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

2. Een ieder die aanwezig is bij een gedraging als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.  

  

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

1. Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

2. Een ieder die aanwezig is bij een gedraging als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.  

 

  

AE. Artikel 2:51 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. 

 

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk

verklaarde wil van de gebruiker van dat

gebouw of dat portiek; of 

b. daardoor die ingang versperd wordt. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt. 

 

  

AF. Artikel 2:57 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; 

b. binnen de bebouwde kom op een

openbare plaats indien de hond niet is

aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

d. op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. 

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 

3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door

een geleidehond of sociale hulphond

laat begeleiden; of 

b. die deze hond aantoonbaar

gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of

sociale hulphond. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; 

b. binnen de bebouwde kom op

openbare plaats als de hond niet is

aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

d. op een openbare plaats als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. 

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 

3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond. 

 

 

 

AG. Artikel 2:58 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. 

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is degene die zich met een hond binnen de bebouwde kom op een openbare plaats begeeft verplicht:

a. een zakje, schepje of een ander ten behoeve van het verwijderen van uitwerpselen ontworpen hulpmiddel bij zich te hebben; en

b. dit hulpmiddel op eerste vordering te laten zien aan een toezichthouder.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing buiten de bebouwde kom op door het college aangewezen plaatsen;

4. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden. 

5. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. 

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is degene die zich met een hond binnen de bebouwde kom op een openbare plaats begeeft verplicht:

a. een zakje, schepje of een ander ten behoeve van het verwijderen van uitwerpselen ontworpen hulpmiddel bij zich te hebben; en

b. dit hulpmiddel op eerste vordering te laten zien aan een toezichthouder.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing buiten de bebouwde kom op door het college aangewezen plaatsen;

4. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden. 

5. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 

 

     

AH. Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke en blaffende honden

 

1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

 

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter. 

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof,

van stevig leer of van beide stoffen; 

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en 

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn. 

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

 

AI. Artikel 2:60 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben, of 

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

c. aanwezig te hebben in een groter

aantal dan in die aanwijzing is

aangegeven; 

d. te voeren

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. 

3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben, of 

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, of

c. aanwezig te hebben in een groter

aantal dan in die aanwijzing is

aangegeven; 

d. te voeren

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. 

 

  

AJ. Artikel 2:61 wordt nieuw ingevoegd

 

Bestaande tekst

 

Nieuwe tekst

 Artikel 2:60 Wilde zwijnen

1. Het is verboden wilde zwijnen te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.

2. Het verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 74a van de Flora- en faunawet. 

  

AK. Artikel 2:66 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:66 Begripsbepaling 

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

 

AL. Artikel 2:67 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

a. het volgnummer van de aantekening

met betrekking tot het goed; 

b. de datum van verkoop of overdracht

van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed; 

d. de verkoopprijs of andere

voorwaarden voor overdracht van het

goed; en 

e. de naam en het adres van degene die

het goed heeft verkregen. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

a. het volgnummer van de aantekening

met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht

van het goed;

c. een omschrijving van het goed, voor

zover van toepassing daaronder

begrepen soort, merk en nummer van

het goed;

d. de verkoopprijs of andere

voorwaarden voor overdracht van het

goed; en

e. de naam en het adres van degene

die het goed heeft verkregen.

 

  

AM. Artikel 2:68 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: 

a. de burgemeester binnen drie dagen

schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 

2. van een verandering van de

onder a, sub 1, bedoelde

adressen; 

3. als hij het beroep van

handelaar niet langer uitoefent; 

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan; 

b. de burgemeester op eerste aanvraag

zijn administratie of register ter inzage te

geven; 

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn; 

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: 

a. de burgemeester binnen drie dagen

schriftelijk in kennis te stellen:

1o. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 

2o. van een verandering van de

onder 1o bedoelde

adressen; 

3o. als hij het beroep van

handelaar niet langer uitoefent; 

4o. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan. 

b. de burgemeester op eerste aanvraag

zijn administratie of register ter inzage te

geven; 

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn; 

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is. 

 

  

AN. Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

 

    

AO. Artikel 2:73 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

 

  

AP. Artikel 2:74 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

 

AQ. Artikel 2:79 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke: 

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die

tijdelijk in een woning of op een erf

aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of

verwaarlozing van een woning of een

erf;

e. intimidatie van derden vanuit een

woning of een erf .

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggenbij ernstige en herhaaldelijke: 

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen

die tijdelijk in een woning of op een erf

aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of

verwaarlozing van een woning of een

erf; of

e. intimidatie van derden vanuit een

woning of een erf.

  

 

AR. Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen  In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Activiteitenbesluit

milieubeheer; 

b. inrichting: inrichting type A of type B

als bedoeld in het Besluit; 

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; 

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; 

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen; 

f. geluidshinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid, zoals bedoeld in de ISO Recommendation R-1996.

g. gevoelige gebouwern: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting; 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

       

- collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; 

- gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer; 

- gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer; 

- houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; 

- incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen; 

- inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer; 

 

  

AS. Artikel 4:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve

festiviteiten

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

 

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

 

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:

[...]

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. 

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. 

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: 

a. [...]; 

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. 

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen. 

 

  

AT. Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

 

1. Het college kan maximaal 12 dagen per kalenderjaar vaststellen waarop het een inrichting is toegestaan een incidentele festiviteit te houden, waarbij de voorschriften 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting op een door het college te bepalen termijn voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Het college houdt hierbij rekening met het aantal aangewezen collectieve festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2.

2. Het college kan maximaal 12 dagen per kalenderjaar vaststellen waarop het een inrichting is toegestaan een incidentele festiviteit te houden waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting op een door het college te bepalen termijn voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Het college houdt hierbij rekening met het aantal aangewezen collectieve festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan, wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Festiviteiten als bedoeld in het eerste lid vinden inpandig plaats.

7. Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikel 2.17,, 2.19. en 2.20 van het Besluit uiterlijk om 01.00 uur te zijn beëindigd.

8. Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid, blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

9. Wanneer er binnen een straal van 50 meter van de inrichting geen gevoelig gebouw is gelegen, zijn het zesde en achtste lid niet van toepassing.

  

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  

1. Het college kan maximaal 12 dagen per kalenderjaar vaststellen waarop het een inrichting is toegestaan een incidentele festiviteit te houden, waarbij de voorschriften 2.17,2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting op een door het college te bepalen termijn voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan. Het college houdt hierbij rekening met het aantal aangewezen collectieve festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2.

2. Het college kan maximaal 12 dagen per kalenderjaar vaststellen waarop het een inrichting is toegestaan een incidentele festiviteit te houden waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting op een door het college te bepalen termijn voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan. Het college houdt hierbij rekening met het aantal aangewezen collectieve festiviteiten als bedoeld in artikel 4.2.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

4. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan, wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Festiviteiten als bedoeld in het eerste lid vinden inpandig plaats.

7. Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikel 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer uiterlijk om 01.00 uur te zijn beëindigd.

8. Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid, blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

9. Wanneer er binnen een straal van 50 meter van de inrichting geen gevoelig gebouw is gelegen, zijn het zesde en achtste lid niet van toepassing.

 

 

AU. Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. 

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. 

3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de

de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Bouwbesluit 2012, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Gelderland. 

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. 

  

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening Gelderland. 

 

 

AV. Artikel 4:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

 

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. een alleenstaande boom waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 65 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D;

f. een alleenstaande wilg, - populier, - ceder, - douglas, - berk en - fijnspar waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 95 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D van deze verordening;

g. houtopstand buiten de bebouwde kom die

1. een zelfstandige eenheid vormt en;

2. een grotere oppervlakte dan tien are beslaat of

3. ingeval van een rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, meer dan twintig bomen omvat;

h. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

i. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

3. Het college kan bepaalde gebieden aanwijzen, waar het verbod niet geldt.

4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Nieuwe tekst

 

 Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

 

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d. kweekgoed;

e. een alleenstaande boom waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 65 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D;

f. een alleenstaande wilg, - populier, - ceder, - douglas, - berk en - fijnspar waarvan de stam op een hoogte van 1.30 meter boven het maaiveld een omtrek heeft van 95 centimeter of minder, tenzij zodanige boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4:11A, tweede lid, of artikel 4:11D van deze verordening;

g. houtopstand buiten de bebouwde kom die

1. een zelfstandige eenheid vormt en;

2. een grotere oppervlakte dan tien are

beslaat of

3. ingeval van een rijbeplanting, gerekend

over het totaal aantal rijen, meer dan

twintig bomen omvat;

h. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

i. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

3. Het college kan bepaalde gebieden aanwijzen, waar het verbod niet geldt.

  

 

AW. Artikel 5:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:1 Begripsbepalingen 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen; 

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990). 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:1

(Vervallen)

 

  

AX. Artikel 5:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor

het geven van lessen; 

b. het gebruiken van een voertuig voor

het vervoeren van personen tegen

betaling. 

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of

onderhoudswerkzaamheden worden

verricht die in totaal niet meer dan een

uur vergen, en dit gedurende de tijd die

nodig is en gebruikt wordt voor deze

werkzaamheden; 

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik

van de in het derde lid bedoelde

persoon. 

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; 

b. de weg als werkplaats voor

voertuigen te gebruiken. 

4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor

het geven van lessen; of

b. het gebruiken van een voertuig voor

het vervoeren van personen tegen

betaling. 

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of

onderhoudswerkzaamheden worden

verricht die in totaal niet meer dan een

uur vergen, en dit gedurende de tijd die

nodig is en gebruikt wordt voor deze

werkzaamheden; of

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik

van de in het derde lid bedoelde

persoon. 

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; 

b. de weg als werkplaats voor

voertuigen te gebruiken. 

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod. 

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

  

AY. Artikel 5:14 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:14 Begripsbepaling 

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:14 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

  

AZ. Artikel 5:15 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:15 Ventverbod

1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten:

a. op Nieuwjaarsdag, eerste Paasdag, eerste Pinksterdag en eerste Kerstdag;

b. op zon- en feestdagen van 00.00 tot 12:00 en van 18:00 tot 24:00, voor zover er niet tevens sprake is van een feestdag genoemd onder a.

c. van maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 uur en 9.00 uur.

3. Het verbod in het tweede lid, aanhef en onder a en b, is niet van toepassing op het te koop aanbieden en verkopen van voor directe consumptie geschikte etenswaren en alcoholvrije dranken voor zover dit plaatsvindt tussen 9.00 en 22.00 uur.

4. Het college is bevoegd wegen aan te wijzen waarop uit het oogpunt van de in het eerste lid genoemde belangen niet gevent mag worden.

5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

6. Het verbod bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:15 Ventverbod

1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten:

a. op Nieuwjaarsdag, eerste Paasdag, eerste Pinksterdag en eerste Kerstdag;

b. op zon- en feestdagen van 00.00 tot 12:00 en van 18:00 tot 24:00, voor zover er niet tevens sprake is van een feestdag genoemd onder a.

c. van maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 uur en 9.00 uur.

3. Het verbod in het tweede lid, aanhef en onder a en b, is niet van toepassing op het te koop aanbieden en verkopen van voor directe consumptie geschikte etenswaren en alcoholvrije dranken voor zover dit plaatsvindt tussen 9.00 en 22.00 uur.

4. Het college is bevoegd wegen aan te wijzen waarop uit het oogpunt van de in het eerste lid genoemde belangen niet gevent mag worden.

5. Het verbod is niet van toepassing op:

a. situaties waarin wordt voorzien door

artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

b. het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard. 

  

  

BA. Artikel 5:17 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:17 Begripsbepaling 

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats:

a. te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

b. anderszins goederen uitstallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

  

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:17 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats:

a. te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

b. anderszins goederen uitstallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

  

BB. Artikel 5:18 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. 

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. 

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; 

b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. 

2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. 

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang

 

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

  

BC. Artikel 5:22 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:22 Begripsbepaling (dit artikel wijkt af van de huidige APV)

1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. 

2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet ; 

b. een evenement als bedoeld in artikel

2:24. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:22 Definitie

1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen

2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; 

b. een evenement als bedoeld in artikel

2:24. 

 

  

BD. Artikel 5:23 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren. 

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet. 

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. 

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.  

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren. 

2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet. 

3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. 

    

  

BE. Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. 

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college. 

3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp. 

4. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. 

  

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college. 

3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp. 

4. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het

Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

  

  

BF. Artikel 5:31a wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:31a Begripsbepalingen 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; 

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:31a

(Vervallen)

 

 

BG. Artikel 5:33 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard. 

2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. het voorkomen van overlast; 

b. de bescherming van natuur- of

milieuwaarden; 

c. de veiligheid van het publiek. 

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten; 

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld; 

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd; 

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; 

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. 

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

a. op wegen die gelegen zijn binnen de

in het eerste lid bedoelde gebieden of

terreinen; 

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'

 

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 

6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard. 

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen van overlast; 

b. de bescherming van natuur- of

milieuwaarden; 

c. de veiligheid van het publiek. 

3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten; 

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld; 

c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd; 

d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; 

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. 

4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

a. op wegen die gelegen zijn binnen de

in het eerste lid bedoelde gebieden of

terreinen; 

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod. 

 

 

 

  

BH. Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen,

fakkels en dergelijke; 

b. sfeervuren zoals terrashaarden en

vuurkorven, indien geen afvalstoffen

worden verbrand; 

c. vuur voor koken, bakken en braden. 

3. Het verbod is eveneens niet van toepassing in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur op het stoken van een vuur in een oliedrum (brandvat) met een maximale inhoud van 200 liter, mits wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorwaarden voor inhoud, brandplaats, omgeving en afstanden.

 

4. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. 

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna. 

6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening. 

 

7. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 

2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen,

fakkels en dergelijke; 

b. sfeervuren zoals terrashaarden en

vuurkorven, voor zover geen

afvalstoffen worden verbrand; 

c. vuur voor koken, bakken en braden. 

3. Het verbod is eveneens niet van toepassing in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur op het stoken van een vuur in een oliedrum (brandvat) met een maximale inhoud van 200 liter, mits wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorwaarden voor inhoud, brandplaats, omgeving en afstanden.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna. 

6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

 

 

BI. Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid wordt overtreding van artikel 5:41, tweede en derde lid, artikel 5:42 en artikel 5:43, eerste tot en met vierde lid, gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

3. In afwijking van het eerste lid is een gedraging in strijd met de volgende artikelen een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º van de Wet op de economische delicten:2:10, eerste jo. derde lid, aanhef en onder a, 2:11, eerste jo. tweede lid, aanhef en onder a, 2:12, ,4:11,4:25, 4:26, 4:27, 4:28, 4:29, 4:30, 4:33, 4:34, 4:35, 4:36, 4:37, 4:38, 4:39, 4:40, 4:41, 4:42.

 

Nieuwe tekst

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1 . Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. In afwijking van het eerste lid wordt overtreding van artikel 5:41, tweede en derde lid, artikel 5:42 en artikel 5:43, eerste tot en met vierde lid, gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

3. In afwijking van het eerste lid is een gedraging in strijd met de volgende artikelen een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de economische delicten:2:10, eerste jo. vijfde lid, aanhef en onder a, 2:11, eerste jo. tweede lid, aanhef en onder a, 2:12, ,4:11,4:25, 4:26, 4:27, 4:28, 4:29, 4:30, 4:33, 4:34, 4:35, 4:36, 4:37, 4:38, 4:39, 4:40, 4:41, 4:42.

 

  

Dit besluit treedt in werking op de 8e dag na bekendmaking.

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 20-12-2018.

 

De raad voornoemd,

 

de griffier,  

de voorzitter,

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven