Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Uithoorn 2019

De raad van de gemeente Uithoorn:

  • Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 31 januari 2019, nr. 2018-022250

  • Gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, tweede en derde lid Participatiewet

Besluit vast te stellen de:

Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Uithoorn 2019

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de algemene bijstand;

  • -

    peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • -

    referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.

  • -

    van toepassing zijnde bijstandsnorm: de norm die op een alleenstaande of gehuwden van toepassing is als bedoeld in artikel 20 eerste lid, artikel 21 of artikel 22 van de wet. Op een alleenstaande ouder is de norm als bedoeld in artikel 20 tweede lid onder b en 21 onder b en 22 onder b of c (afhankelijk van situatie) van de wet van toepassing, verminderd met 10% van het wettelijk minimumloon (netto). De kostendelersnorm op grond van artikel 19a en 22a van de wet is niet van toepassing;

  • -

    wet: Participatiewet

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid en artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende op de datum van aan aanvraag aan de volgende voorwaarden voldoet, belanghebbende:

  • a.

    is 18 jaar of ouder;

  • b.

    heeft recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, of heeft recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • c.

    heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, en;

  • d.

    is een persoon van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000.

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

  • 1.

    De hoogte van de toeslag bedraagt 10% van het bruto Wettelijk Minimum Loon (WML) dat voor hen geldt.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, zolang de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten aanvrager.

  • 3.

    De toeslag wordt maximaal 4 jaar verstrekt.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

Uitbetaling van de toeslag vindt maandelijks plaats.

HOOFDSTUK 3 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Artikel 6. Langdurig laag inkomen

  • 1.

    Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 125 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bestaat recht op een gedeeltelijke individuele inkomenstoeslag wanneer het inkomen op de peildatum hoger is dan 125 procent van de bijstandsnorm maar op jaarbasis niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde individuele inkomenstoeslag.

Artikel 7. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 413,-- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 413,-- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 480,-- voor gehuwden

    • d.

      Voor de alleenstaande ouder en gehuwden komt bovenop het bedrag genoemd in b. en c. een bedrag van € 109 voor het eerste ten laste komend kind en € 55,- voor ieder volgend ten laste komend kind;

  • 2.

    In afwijking tot het eerste lid wordt de individuele inkomenstoeslag voor de belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 6, tweede lid, verminderd met het verschil op jaarbasis tussen het inkomen op de peildatum en 125% van de bijstandsnorm.

  • 3.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    Voor toepassing van het eerste, tweede en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 5.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 8 Regelingen

  • 1.

    Het college stelt regelingen vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    De regelingen, zoals bedoeld in het eerste lid, geven met betrekking tot de individuele studietoeslag in ieder geval aan wanneer een persoon niet in staat is om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en hebben voor de individuele inkomenstoeslag in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 10. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Uithoorn 2015 wordt per 1 januari 2019 ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Uithoorn 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit die zijn ingediend voor de ingangsdatum van de verordening, worden afgehandeld op basis van de van toepassing zijnde wetgeving en gemeentelijke (beleids)regels zoals die golden voor inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag, volgend op die van haar bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Uithoorn 2019

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Uithoorn van 31 januari 2019, nr. P 4

de griffier,

(mr. J.H. van Leeuwen)

de voorzitter,

(P.J. Heiliegers)

TOELICHTING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. De toeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet). Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaalde groepen studerenden. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (dit volgt uit artikel 36b lid 1 Participatiewet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicapte studenten.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet). Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor mensen met een arbeidshandicap van belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren middels het behalen van een diploma. Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. De wetgever verwacht dat de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

Uit de Memorie van Antwoord1 blijkt het volgende. Een vereiste voor de individuele studietoeslag is dat een student niet in staat is met voltijdse arbeid het WML te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten die per uur wel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen. Doel van de studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit een bijbaan.

Achtergrond

De gemeente is niet verplicht om een studietoelage te verstrekken. Hiertoe het volgende: Bijna zeven op de 10 studerenden hebben een bijbaantje naast hun studie. Er is geen verschil naar geslacht en leeftijd. Thuiswonenden werken net iets vaker dan uitwonende studenten (73% tegen 69%). Gemiddeld verdienen studenten € 354 euro per maand, met de leeftijd nemen de inkomsten uit de bijbaan toe (gemiddeld van 241 euro per maand voor studerenden van 19 jaar of jonger, tot 570 euro voor studenten van 24 jaar of ouder. Bron: Nibud.studentenonderzoek 2011-2012.

 

Als studenten door een handicap/beperking geen bijbaantje kunnen nemen, is het redelijk een financiële compensatie te bieden.

Prognose aantallen aanvragen

Het is niet goed te voorspellen hoeveel mensen uiteindelijk gebruik zullen gaan maken van deze regeling omdat het een nieuwe regeling betreft. Het is daarom verstandig om jaarlijks een inschatting te maken van het aantal mensen dat van deze regeling gebruik van gaat maken in het komende jaar. Verder kan jaarlijks beoordeeld worden welk effect deze maatregel heeft. Blijven mensen die dit hebben ontvangen inderdaad vaker uit de bijstand of stromen ze allemaal toch volledig in zonder uitzicht op werk? De verordening kan worden aangepast als het budget (ernstig) overschreden wordt.

Vast te leggen regels in regelingen

In regelingen kan het college nadere regels stellen aan wie een individuele studietoeslag kan worden verstrekt. In de regelingen kunnen ook groepen worden uitgesloten van het recht op individuele studietoeslag. De voorwaarden dat een belanghebbende recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, moet niet zodanig worden geïnterpreteerd dat belanghebbende ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het is voldoende dat hij recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. Of recht hierop bestaat is afhankelijk van de gekozen opleiding, de leeftijd en het inkomen van een belanghebbende.

 

De artikelen 12, 43, 49 en 52 Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele inkomenstoeslag (artikel 36b lid 2 Participatiewet). Een individuele studietoeslag wordt op aanvraag verleend (artikel 36b lid 1 Participatiewet). Artikel 43 Participatiewet is daarbij niet van toepassing (artikel 36b lid 2 Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als belanghebbende met de toeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36 lid 5 Participatiewet). Ook artikel 52 Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36 lid 5 Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

TOELICHTING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het betekent niet dat in het geheel geen individuele inkomenstoeslag verstrekt mag worden. Het college kan in regelingen aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten op grond van artikel 8, tweede van de Participatiewet regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 125% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) regelingen aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Aangezien de langdurigheidstoeslag niet (meer) met terugwerkende kracht kan worden toegekend, kan uitsluitend aanspraak gemaakt worden op een langdurigheidstoeslag als de aanvraag vóór 1 januari 2015 is ingediend en de peildatum ook voor deze datum ligt. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 6 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2. Indienen verzoek

Door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet kan een verzoek om een individuele studietoeslag schriftelijk worden ingediend. Op grond van artikel 36 Participatiewet kan een verzoek worden ingediend om een individuele inkomenstoeslag.

Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele studietoeslag of een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 respectievelijk 36b van de Participatiewet.

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een belanghebbende - individuele inkomenstoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat belanghebbende op de datum van de aanvraag:

  • a.

    18 jaar of ouder is;

  • b.

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangt;

  • c.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

  • d.

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van het recht op de individuele studietoeslag. Deze bepaling onder d. sluit aan bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie en zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrument hoeven te ontwikkelingen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van de studietoeslag. De bepaling onder g. geeft de voorliggende voorzieningen aan. Hierbij kan gedacht worden aan de studieregeling van het UWV.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

In dit artikel is de hoogte van de toeslag opgenomen. Aan een persoon die voldoet aan de voorwaarden voor een individuele toeslag wordt deze toegekend.

De toeslag bedraagt 10% van het wettelijk minimumloon dat voor de leeftijd van belanghebbende van toepassing is. Dat staat ongeveer gelijk aan één dag per week werken in een bijbaan. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het bedrag dat betrokkenen ontvangen.

In onderstaande tabel zijn de bruto bedragen opgenomen per maand.

 

Bedragen minimumloon (bruto) per 1 januari 2019

Leeftijd

per maand

10%

22 jaar en ouder

€ 1.615,80

€ 161,58

21 jaar

€ 1.373,45

€ 137,35

20 jaar

€ 1.131,05

€ 113,11

19 jaar

€  888,70

€  88,87

18 jaar

€ 767,50

€  76,75

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele studietoeslag voor beiden geldt. Dit betekent dat als zij afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen, zij ook afzonderlijk in aanmerking komen voor de toeslag.

Indexering

Er is geen indexeringsbepaling opgenomen omdat het WML periodiek geïndexeerd wordt (meestal 2 X per jaar).

Artikel 5. De frequentie van de betaling

In artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet is bepaald dat de situatie op de datum van aanvraag bepalend is. De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald. Daarbij wordt aangesloten bij de betaling van algemene bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 6. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 125% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 125% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd2. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten3. Als het inkomen van 125% wordt overschreden, dan wordt toch een individuele toeslag toegekend als de overschrijding minder is dan de hoogte van de toeslag. De overschrijding van de grens van 125% wordt op de toe kennen individuele inkomenstoeslag in mindering gebracht.

Artikel 7. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Bij de hoogte van de inkomenstoeslag is aansluiting gezocht bij de langdurigheidstoeslag.

 

Verhoging voor alleenstaande met meer dan één kind.

 

Vanaf 2015 krijgen alleenstaande ouders dezelfde norm als alleenstaanden in de bijstand. Het ingebonden budget wordt voor deze groep verhoogd met een alleenstaande ouderkop van € 2.800,--. Voor alleenstaande ouders die bijstand ontvangen, betekent dat een inkomensachteruitgang van € 530,- per jaar.

In het verlengde van de wet is in deze verordening er eveneens voor gekozen om de norm voor een alleenstaande ouder gelijk te trekken aan de norm voor een alleenstaande. Maar omdat de gemeenteraad er aan hecht om ouders (met een minimum inkomen) met kinderen financieel te ondersteunen is er verder voor gekozen om voor het eerste ten laste komend kind € 109 euro en voor elk volgend ten laste komend kind een bedrag van € 55,- te verstrekken bovenop het bedrag voor alleenstaande ouders en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag4. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Indexering

In het vijfde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

 

De bedragen genoemd in artikel 7 betreffen de bedragen 2018 opgehoogd met een (fictief) indexeringspercentage van 2% omdat op moment van in procedure brengen van deze verordening de nieuwe indexeringspercentages nog niet bekend waren. Uitgegaan is van prijsindexeringscijfers van het CBS van de laatste vier maanden. Dit percentage schommelde rond de 2%. Vanaf 2020 vindt de eerstvolgende indexering plaats.

Artikel 8. Regelingen

Het college stelt regelingen vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Hierin worden twee aspecten beschreven. Ten eerste wordt met betrekking tot de individuele studietoeslag beschreven wanneer een persoon niet in staat is om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.

 

Het tweede onderdeel betreft de individuele inkomenstoeslag. Het college legt in regelingen vast op welke wijze rekening wordt gehouden met de ‘de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.’

Artikel 9. Hardheidsclausule

Behoeft geen bespreking.

Artikel 10. Intrekken oude verordening

Behoeft geen bespreking.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen bespreking.

Naar boven