Gemeenteblad van Emmen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Emmen | Gemeenteblad 2019, 320855 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Emmen | Gemeenteblad 2019, 320855 | Beleidsregels |
Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2020
De wet beoogt dat inwoners die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen zelf, dan wel samen met personen uit hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op door de overheid georganiseerde maatschappelijke ondersteuning.
Maatschappelijke ondersteuning
Maatschappelijke ondersteuning bestaat uit:
Daar waar mogelijk zal de maatschappelijke ondersteuning ‘ontwikkelingsgericht’ worden ingezet: mensen met beperkingen kunnen zich met een daartoe afgestemde ondersteuning positief ontwikkelen in hun mate van zelfredzaamheid in de samenleving1. Maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo kán in de vorm van ondersteuning op maat worden verstrekt. De gemeente beoordeelt echter altijd eerst in hoeverre er andere mogelijkheden zijn om de beperkingen te doen verminderen of weg te nemen. Het geheel van ondersteuning kan bestaan uit een combinatie van eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, algemene/collectieve voorzieningen, voorliggende wet- en regelgeving en als sluitstuk ondersteuning op maat.
Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van diverse ondersteuningsvormen. Het gaat om schoonmaakondersteuning, woon- en vervoersvoorzieningen, begeleiding individueel en groep (inclusief vervoer), beschermd wonen, maatschappelijke opvang en het bieden van kortdurend verblijf (inclusief vervoer). De wet verlangt daarnaast dat elke inwoner ten tijde van zijn ondersteuningsvraag een gratis beroep op onafhankelijke cliëntondersteuning kan doen. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor anonieme 24-uurshulp op afstand (telefonische hulpdienst)2 en het bieden van een inloopvoorziening.
De uitgangspunten van het sociaal domein in Emmen zijn beschreven in het door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan Samen verder in het sociaal domein gemeente Emmen 2017-2021 waarin het door de gemeente te voeren beleid met betrekking tot het sociaal domein in hoofdlijnen is beschreven. Voor de uitvoering van alle taken die onder de Wmo vallen, stelt de gemeenteraad een verordening op. Daarnaast worden door de gemeente beleidsregels voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk opgesteld. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader ten aanzien van elke Wmo ondersteuningsvraag. Allereerst worden het afwegingskader beschreven, gevolgd door afzonderlijke hoofdstukken die meer specifiek ingaan op de verschillende vormen van ondersteuning.
Ten aanzien van elke ondersteuningsvraag geldt hetzelfde algemene afwegingskader. De gemeente beoordeelt in iedere situatie in hoeverre de inwoner in staat is om zijn beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te verminderen of weg te nemen. Daarnaast beoordeelt de gemeente of gebruikmaking van algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen hiertoe kan leiden. Indien bovengenoemde oplossingen niet aanwezig zijn, kan de gemeente ondersteuning op maat verstrekken.
De wet gaat er namelijk van uit dat inwoners zoveel mogelijk een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Er wordt meer gewezen op het benutten van de eigen kracht en ook dat van inwoners mag worden verwacht dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan.
Tot die eigen verantwoordelijkheid van de inwoner behoort volgens de wetgever ook dat de inwoner een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor ondersteuning. De regering heeft met de Wmo 2015 beoogd om de gegroeide vanzelfsprekendheid te doorbreken dat inwoners zich voor elke ondersteuningsvraag tot de overheid wenden. In de omslag die met de Wmo 2015 in gang is gezet, is het niet zonder meer dat de overheid bij iedere ondersteuningsvraag bijspringt.
Uitgangspunt is dat iedere inwoner eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Van belang is dat hiermee niet uit het oog wordt verloren dat iedereen een beroep mág doen op de gemeente. Geen enkele inwoner wordt op voorhand, bijvoorbeeld op grond van inkomen of leeftijd, uitgezonderd van de toegang tot ondersteuning. Een ieder kan zich melden bij de gemeente met een ondersteuningsvraag (melding).
Algemene voorzieningen en ondersteuning op maat
De wet gaat uit van het meer ontwikkelen en inzetten van algemene voorzieningen en het leveren van maatwerk waar nodig. Onder een algemene voorziening wordt verstaan een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn sociaal-culturele voorzieningen, opvang voor dak- en thuislozen die uitsluitend bestaat uit slapen en eten zonder verdere ondersteuning, en meer specifiek winteropvang. Door de gemeente te bieden cliëntondersteuning betreft ook een algemene voorziening.
Voor zowel algemene voorzieningen als ondersteuning op maat, kan een bijdrage in de kosten van de inwoner worden gevraagd. De wetgever heeft echter een uitzondering gemaakt ten aanzien van de door de gemeente te bieden algemene voorziening in de vorm van cliëntondersteuning. Dit dient op grond van de wet kosteloos te worden aangeboden.
Uitgangspunt van de Wmo 2015 is integraliteit. Dat vraagt om breder kijken en minder bureaucratie. Daar komt bij dat gemeenten onder de Wmo 2015 te maken hebben met een brede doelgroep, met als gevolg dat ondersteuningsvragen kunnen zijn gebaseerd op meervoudige problematiek en het is van groot belang om die problematiek goed in kaart te brengen alvorens te adviseren over de ondersteuningsvorm/het te behalen resultaat. Om de situatie van een inwoner in kaart te brengen, biedt de Zelfredzaamheidmatrix (ZRM) een praktisch en werkbaar instrument (zie bijlage 2).
De ZRM betreft een instrument waarmee behandelaars, beleidsmakers en onderzoekers in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden, de mate van zelfredzaamheid van inwoners eenvoudig en volledig kunnen beoordelen3. Zowel de toegangsmedewerker, de Wmo-adviseur als andere deskundigen die betrokken zijn bij het bieden van maatschappelijke ondersteuning, zullen de ZRM hanteren. Dit met het oog op een eenduidige werkwijze en het voorkomen van willekeur.
Wettelijke uitgangspunten vertaald naar resultaten
De wet spreekt over het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan personen die onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, waaronder ook het bieden van beschermd wonen en opvang. Bij elke ondersteuningsvraag dient de vraag gesteld te worden welk doel wordt beoogd. Is dat zelfredzaamheid of participatie? En daarnaast luidt de vraag op welk vlak de inwoner beperkingen ervaart waardoor hij of zij niet zelfredzaam is of in staat is tot participatie. Deze algemene uitgangspunten worden vertaald naar onderstaande resultaten. Deze afbakening biedt duidelijkheid bij het al dan niet inzetten van maatschappelijke ondersteuning. Wanneer is de inwoner niet zelfredzaam of niet zelfstandig in staat tot participatie? En wanneer is beschermd wonen of opvang noodzakelijk?
Zelfredzaamheid 4
Onder zelfredzaamheid verstaat de gemeente Emmen het in staat zijn tot:
het kunnen verrichten van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden5 ;
Onder participatie verstaat de wet het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Op verschillende manieren dragen de voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 daar aan bij. In het hoofdstuk participatie (H.6) beperkt de gemeente Emmen zich in deze beleidsregels tot bepaalde ondersteuning op maat, die er op gericht is dat inwoners in staat zijn tot:
Beschermd wonen betreft het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Op grond van de transformatiegedachte van beschermd wonen naar beschermd thuis (Commissie Dannenberg6) én in aansluiting op de behoefte vanuit de praktijk, kent de gemeente Emmen tussenvormen van beschermd wonen, anders dan ambulante begeleiding aan huis. Het gaat om ondersteuningsvormen die buiten een accommodatie van een instelling worden verleend maar toch een beschermd karakter kennen (zie hoofdstuk 7). Daarnaast is het mogelijk om aanvullend modules in te zetten gericht op extra begeleiding, dagbesteding en vervoer.
Opvang betreft het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Inwoners die wegens hun beperkingen permanent toezicht nodig hebben, maar thuis wonen, kunnen met een indicatie voor kortdurend verblijf maximaal drie etmalen per week ergens anders logeren, zodat hun mantelzorgers, die permanent toezicht houden, vrijaf krijgen.
Tot slot is van belang dat maatschappelijke ondersteuning, zoals hierboven beschreven, ook ziet op het bevorderen van de mantelzorg. Hoofdstuk 10 bevat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een mantelzorgcompliment. Dit betreft geen ondersteuning op maat zoals beschreven in de daaraan voorafgaande hoofstukken. De gemeente ziet het mantelzorgcompliment als iets extra’s en verstrekt dit dan ook als gift.
Hoe de gemeente in voorkomende gevallen belangen weegt, volgt uit deze beleidsregels.
Hoofdstuk 2 – Procedurele bepalingen
Inwoners kunnen zich voor alle ondersteuningsvragen melden bij Stichting de Toegang (hierna te noemen De Toegang). De Toegang voert in opdracht van de gemeente de onderzoeksfase voor de Wmo uit en adviseert de gemeente.
In spoedeisende gevallen gaat de gemeente onverwijld over tot het verstrekken van tijdelijke ondersteuning op maat , in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek7. De noodzaak om tijdelijke ondersteuning op maat te verstrekken, zal slechts in bijzondere situaties aanwezig zijn. Als de inwoner in een situatie verkeert waarin uitstel van een maatregel niet mogelijk is, dient de gemeente daarnaar te handelen en de inwoner in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag tegemoet te komen.
Het niet tijdig – dat wil zeggen niet onverwijld – nemen van een beslissing tot verstrekking van tijdelijke ondersteuning op maat is een fictieve weigering, waartegen de inwoner op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar, al dan niet gepaard gaande met een verzoek om een voorlopige voorziening, en beroep kan aantekenen.
De wet noemt vooral de situaties van veiligheidsrisico’s als gevolg van huiselijk geweld. Bij huiselijk geweld moet de gemeente opvangplaatsen beschikbaar hebben waar betrokkenen onmiddellijk terecht kunnen. Als crisisopvang noodzakelijk is, moet de gemeente direct in actie komen door een passende maatregel te treffen gericht op onderdak en begeleiding.
De wet noemt geen andere situaties waarin zich een spoedeisend belang kan voordoen maar dat wil niet zeggen dat die niet onder de reikwijdte van dit artikel vallen. Een ander voorbeeld van een spoedzorg die onder de Wmo 2015 valt, is een inwoner die uit het ziekenhuis naar huis kan en direct ondersteuning nodig heeft vanwege zorg voor kleine kinderen.
2.3 Kosteloze cliëntondersteuning
De gemeente wijst de persoon met ondersteuningsvraag op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Een cliëntondersteuner kan de inwoner in het gesprek helpen zijn ondersteuningsvraag te verwoorden en keuzes te maken. Ook is het voor een goede besluitvorming van essentieel belang dat de inwoner voldoende in staat is zijn situatie te onderkennen en in kaart te brengen met het oog op de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning. De cliëntondersteuning is levensbreed, dient het belang van de inwoner en geeft het gevoel dat de cliëntondersteuner naast de inwoner staat en in de positie is om zijn belang te dienen. Clientondersteuning kan ook bestaan uit hulp bij een aanvraag vanuit andere wetgeving (bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg) of het aanvragen van fondsen bijvoorbeeld voor een sporthulpmiddel. Als de inwoner twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, mag hij de door de gemeente gecontracteerde organisatie verzoeken om een andere cliëntondersteuner. Uiteraard mag de inwoner ook zelf zijn ondersteuning organiseren , zoals het bij zijn aanvraag betrekken van naasten of wettelijke vertegenwoordigers. De gemeente Emmen heeft Mee Drenthe gecontracteerd als uitvoerder van de cliëntondersteuning.
2.4 Deskundigenadvies en informatie
Er kan een beroep op deskundigen worden gedaan om de situatie van de inwoner in kaart te brengen. In bepaalde situaties is het noodzakelijk om onafhankelijk vast te laten stellen of er sprake is van een noodzaak voor de gevraagde ondersteuning. De persoon met ondersteuningsvraag dient mee te werken aan dit deskundigenonderzoek, zodat de gemeente tot een juiste beoordeling kan komen (zie ook het bepaalde in art. 2.3.8. lid 3 van de wet). Een deskundigenonderzoek zal alleen plaatsvinden indien dit noodzakelijk is. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent, de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit deskundigenonderzoek de noodzaak niet vast te stellen is. De gemeente beoordeelt of het deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en beschouwt het, indien zorgvuldig, als leidend voor het te nemen besluit.
Ten tijde van het onderzoek dient de persoon met ondersteuningsvraag de gemeente te voorzien van voldoende gegevens die het mogelijk maken de aanvraag te beoordelen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de Wlz. Bij medische gegevens komt het vaak voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk dient te geschieden - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de deskundige.
Persoonsgegevens moeten noodzakelijk zijn
Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke deskundige de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel. Bovendien mag nooit meer informatie worden gevraagd dan strikt noodzakelijk is voor de beoordeling van de ondersteuningsvraag (zie ook AVG, noodzakelijkheidsbeginsel).
Hoofdstuk 3 Ondersteuningsvormen en bijdragen
Algemene voorzieningen of ondersteuning op maat
Ondersteuning op grond van de Wmo kan op verschillende wijze(n) plaatsvinden8. Zoals eerder aangegeven, verdienen algemene voorzieningen - vanwege het laagdrempelige karakter hiervan - zoveel mogelijk de voorkeur. De wetgever heeft beoogd om waar het kan, ondersteuning zoveel mogelijk als algemene voorzieningen te verstrekken. Als gebruikmaking van een algemene voorziening niet leidt tot een geschikte oplossing en ook andere oplossingen niet passend worden geacht, onderzoekt de gemeente de noodzaak van ondersteuning op maat. Het totaal aan ondersteuning kan bestaan uit een combinatie van eigen kracht, hulp uit het sociaal netwerk, algemene voorzieningen en als sluitstuk ondersteuning op maat.
De wet definieert een ondersteuning op maat (maatwerkvoorziening) als een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
Ondersteuning op maat is altijd een op de persoonskenmerken en behoeften van de persoon met ondersteuningsvraag afgestemd aanbod van ondersteuning. De wet biedt de mogelijkheid om ondersteuning op maat in natura te bieden of over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb).
3.1 Ondersteuning op maat in natura
De eerste mogelijkheid is de ondersteuning op maat in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij rechtstreeks krijgt geleverd of dat de gemeente rechtstreeks aan de leveranciers van die voorziening betaalt. Bijvoorbeeld schoonmaakondersteuning zoals geleverd door de schoonmaakondersteuner, begeleiding geleverd door de door de gemeente gecontracteerde aanbieder, een scootmobiel of een traplift. Met de voorziening die de inwoner in natura krijgt, wordt hij/zij in staat gesteld zijn zelfredzaamheid te vergroten of te kunnen participeren. Ondersteuning op maat kan ook een passende bijdrage leveren ten aanzien van de behoefte aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de persoon met ondersteuningsvraag in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
3.2 Ondersteuning op maat in de vorm van een persoonsgebonden budget
De tweede verstrekkingsvorm is de in artikel 2.3.6. van de wet gestelde mogelijkheid van een persoonsgebonden budget. De Wmo verordening bevat criteria omtrent het verstrekken van een pgb. Het kan ook hierbij gaan om voorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie, alsmede om het bieden van beschermd wonen.
Bij het onderzoek moet de inwoner erop worden gewezen welke mogelijkheden er zijn om een pgb aan te vragen en wat de gevolgen zijn van de keuze voor een pgb (artikel 2.3.2. lid 6, Wmo 2015). Verstrekking van een pgb wordt altijd vooraf gegaan door een bewust keuzegesprek en een pgb-vaardigheidscheck (zie bijlage 3). De pgb -houder tekent een formulier waarin hij aangeeft bewust te zijn van de verplichtingen die horen bij het beheren van een pgb (bijlage 5).
Redelijke waardering van belangen
De eerste voorwaarde is dat de inwoner, naar het oordeel van de gemeente op eigen kracht in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De inwoner moet in staat zijn een contract aan te gaan en verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb;
Kan de inwoner de genoemde taken niet zelf uitvoeren, dan kan hij zich ook laten bijstaan door iemand uit zijn sociaal netwerk, of door bijvoorbeeld zijn vertegenwoordiger (bewindvoerder, gemachtigde, mentor), Aan een eventuele derde wordt ook de eis gesteld dat hij in staat is om de taken die bij het pgb behoren te kunnen uitvoeren.
Als de inwoner 4 of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, is hij als werkgever aan te merken met de daarbij behorende verplichtingen. Deze werkgeverstaken moeten ook uitgevoerd kunnen worden9.
De tweede voorwaarde betreft de motivering door de aanvrager. Van belang hierbij is dat het duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om voor pgb te kiezen en niet van bijvoorbeeld de aanbieder of een vertegenwoordiger. Wanneer de inwoner het verzoek terecht heeft gemotiveerd, kan het verzoek niet op grond van de motiveringseis worden geweigerd. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van mentorschap of curatele.
Indien de inwoner een pgb overweegt, zal met hem/haar een bewust keuzegesprek worden gevoerd. Dit gesprek vindt plaats buiten de aanwezigheid van de zorgaanbieder. Het bewust keuzegesprek is bedoeld om te beoordelen in hoeverre het verzoek om een pgb een eigen keuze is van de inwoner. Tevens zal tijdens dit gesprek de pgb-vaardigheid worden getoetst . Het bewust keuze gesprek wordt ook met de vertegenwoordiger gevoerd indien daar sprake van is.
De derde voorwaarde is dat de ondersteuning op maat die met het pgb ingekocht wordt veilig, doeltreffend en inwonergericht is. De kwaliteit van de ingekochte ondersteuning moet goed zijn. Bij de beoordeling hiervan moet worden gekeken of de ondersteuning op maat die wordt ingekocht, geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Dit kan blijken uit de overeenkomst die met de ondersteuner wordt afgesloten. De vraag die beantwoord dient te worden is of de aanbieder in staat is om de noodzakelijke ondersteuning veilig, doeltreffend en op de inwoner gericht, te verzorgen.
De verordening bevat de algemeen geldende kwaliteitseisen. Binnen de Wmo zijn daarnaast de met partijen overeengekomen contracten van belang.
Pgb-beheer door anderen dan de inwoner zelf
Er kan een uitzondering worden gemaakt in de situatie dat de wettelijk vertegenwoordiger ook de ondersteuning uitvoert10. Deze uitzonderen moet met redenen omkleed zijn.
Naast de genoemde voorwaarden, kent de Wmo 2015 twee weigeringsgronden voor een pgb. Deze zijn opgenomen in artikel 2.3.6 vijfde lid van de wet:
De gemeente zal ook geen pgb verstrekken indien er de afgelopen drie jaren voorafgaande aan het onderzoek toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10 eerste lid onder a., d. en e. van de wet.
Het artikel vermeldt het volgende:
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een pgb. Dit zal per situatie beoordeeld dienen te worden. Er dient immers steeds sprake te zijn van een langdurige noodzaak tot ondersteuning.
De inwoner (budgethouder) krijgt zelf de regie over de geleverde maatschappelijke ondersteuning en tevens krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de geleverde ondersteuning. De gemeente kan periodiek in gesprek gaan met de inwoner (budgethouder) over de behaalde resultaten met het persoonsgebonden budget.
Verantwoordelijk voor besteding
Degene aan wie het pgb is toegekend, blijft verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Mocht er budget teruggevorderd worden, dan wordt dit teruggevorderd van de inwoner. In situaties waarin de zorgverlener zich schuldig heeft gemaakt aan onjuist besteding van het pgb, geldt op grond van het derdenbeding dat van hen kan worden teruggevorderd.11
Bij beschikking maakt de gemeente zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt de gemeente wat de omvang van het pgb is en voor hoeveel jaar het pgb bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het pgb dient te worden bekostigd en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt zo nauwkeurig mogelijk omschreven voor welk resultaat het pgb wordt aangewend, welke kwaliteitseisen gelden, wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en de wijze van facturering en van verantwoording van de besteding van het pgb.
In de Wmo-verordening zijn de (gedifferentieerde) pgb-tarieven vastgelegd en uitgewerkt.
Het is voor gemeenten mogelijk om een zogenaamd verantwoordingsvrij bedrag te hanteren. Dit bedrag wordt zonder dat er verantwoording hoeft te wordt afgelegd door de SVB uitbetaald. In het kader van het overgangsrecht gold in het jaar 2015 nog een verantwoordingsvrij bedrag voor de ondersteuning geboden in het kader van de taken die vanuit de AWBZ zijn overgekomen naar de gemeente. Emmen kent geen verantwoordingsvrij bedrag.
Een pgb wordt niet uitbetaald op rekening van de inwoner. Het Pgb vindt plaats onder trekkingsrecht. Dit betekent dat de gemeente het Pgb op de rekening van de Sociaal Verzekeringsbank (SVB) stort, zodat de SVB, na diverse checks, de betalingen vervolgens aan de zorgverlener of zorginstelling verricht. Zowel de inwoner (budgethouder) als de gemeente krijgt inzicht in de besteding van het pgb en zij ontvangen overzichten, waarin duidelijk wordt hoeveel van het pgb waaraan is besteed en wat er nog van over is. Na afloop van ieder kalenderjaar verstrekt de SVB een totaaloverzicht van de bestedingen. Niet bestede bedragen worden teruggestort aan de gemeente12.
3.3 Persoonsgebonden budget voor ondersteuning vanuit het sociaal netwerk
Op grond van artikel 2.3.6. lid 2 van de wet en artikel 6.2.2 van de Wmo verordening kan een pgb ook worden verstrekt voor het betrekken van ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Tot het sociaal netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren, (mede)leden van een vereniging etc.
Uitgangspunt bij uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning door het sociaal netwerk is dat er toegewerkt wordt naar een niveau waarin de persoon met ondersteuningsvraag voldoende zelfredzaam is en voldoende kan participeren. Dat wil zeggen dat de persoon mee kan doen aan de samenleving. Niet in alle gevallen is dat mogelijk, zoals bij dementerende ouderen. Indien het sociaal netwerk kan ondersteunen, kan de gemeente overwegen hiervoor een pgb te verstrekken.
Een argument kan bijvoorbeeld zijn dat de mantelzorger minder gaat werken om de benodigde hulp te kunnen bieden. De wetgever is van mening geweest dat inzet van het sociaal netwerk waardevol is, en zij acht het wenselijk dat beloning daarvan met een persoonsgebonden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot minstens even goede en effectieve ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het dient hierbij wel te gaan om boven gebruikelijke vormen van ondersteuning.
De gemeente verstrekt geen pgb voor ondersteuning welke echtgenoten, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar naar algemeen aanvaarde opvattingen in alle redelijkheid geven, daarbij rekening houdend met de eventuele beperkingen van de huisgenoten.
De inzet van ondersteuning door een persoon/personen uit het sociaal netwerk dient te leiden tot minstens even goede en effectieve ondersteuning als de inzet van ondersteuning door een professional. Er dient geen ongewenste situatie door in stand gehouden te worden13.
De zorg die de persoon uit het sociaal netwerk verricht valt niet onder de gebruikelijke hulp die van de persoon verwacht wordt. Er dient sprake te zijn van bovengebruikelijke hulp. Bij het bepalen van de vraag of sprake is van bovengebruikelijke hulp, wordt rekening gehouden met de eventuele beperkingen van de persoon uit het sociaal netwerk.
Het kan voorkomen dat een persoon met beperkingen reeds lange tijd gewend is om ondersteund te worden door personen uit zijn sociaal netwerk. Dit doet echter niet af aan bovenstaande. Vanuit de Wmo wordt maatschappelijke ondersteuning geboden, indien voorliggende oplossingen niet passend gebleken zijn. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voorliggende oplossingen die door de inwoner als niet wenselijk beschouwd worden, niet per definitie betekenen dat deze niet tot een gewenst resultaat leiden. Hier dient een objectieve beoordeling aan ten grondslag te liggen.
3.4 Bijdrage voor gebruikmaking van voorzieningen
Bij gebruikmaking van een ondersteuning op maat , met uitzondering van de rolstoel en de ritbijdrage bij gebruikmaking van het collectief vervoer, is de inwoner een bijdrage verschuldigd op grond van artikel 6.4 van de Wmo verordening. Bij gebruikmaking van een algemene voorziening, met uitzondering van cliëntondersteuning, kan de gemeente een bijdrage opleggen. Regels over de te betalen bijdrage zijn opgenomen in de Wmo verordening en de nadere regels. .
Per 1 januari 2020 is het abonnementstarief Wmo ingevoerd. Dit betekent dat de eigen bijdrage niet langer afhankelijk is van inkomen, huishouden en het aantal verstrekkingen. Er wordt maandelijks een vaste eigen bijdrage opgelegd bij het gebruik van een Wmo voorziening. Bij verordening kan worden bepaald of voorzieningen worden vrijgesteld van de eigen bijdrage.
Inwoners met een inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum worden vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage (artikel 6.3 verordening).
3.5 Tegemoetkoming wegens meerkosten
De gemeente kan ook een financiële tegemoetkoming wegens meerkosten verstrekken. Deze verstrekkingsvorm betreft geen ondersteuning op maat in natura of in de vorm van een pgb, maar een tegemoetkoming wegens door de inwoner als gevolg van zijn of haar beperkingen te maken meerkosten. Het gaat bijvoorbeeld om meerkosten wegens het moeten verhuizen, of meerkosten wegens extra gebruik van de eigen auto ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. In de nadere regels is opgenomen welke forfaitaire bedragen de gemeente kan verstrekken.
Per ondersteuningsvraag geldt een algemeen afwegingskader. Uit dit afwegingskader blijkt dat de gemeente eerst beoordeelt in hoeverre andere wetgeving, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen leiden tot het verminderen of het wegnemen van de beperkingen14. Dit betekent dat elke ondersteuningsvraag vanuit dezelfde invalshoek wordt benaderd en meldingen op identieke wijze worden onderzocht.
Van belang is echter dat persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de inwoner altijd een nadrukkelijke rol spelen binnen dit onderzoek 15. Ogenschijnlijk dezelfde situaties, kunnen bij nader onderzoek naar de omstandigheden waarin de inwoner verkeert leiden tot verschillende oplossingen.
Hieronder volgt nadere uitwerking van dit algemene afwegingskader.
De inwoners is 18 jaar of ouder en is ingezetene van Nederland (inwoner van de gemeente Emmen) of beschikt over een geldige verblijfsvergunning.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen op eigen kracht, waaronder eigen oplossingen? De gemeente beoordeelt in hoeverre de inwoner op eigen kracht in staat is om zijn beperkingen te verminderen of weg te nemen. Hiermee wordt bedoeld het organiseren en realiseren van eigen oplossingen.
De inwoner is wegens zijn of haar beperkingen niet langer in staat om staand af te wassen. Als een oplossing gevonden kan worden in zittend afwassen, mag van de inwoner worden verwacht om zijn of haar werkzaamheden hierop aan te passen. Indien gevraagd wordt om in aanmerking te komen voor een woningaanpassing, maar een herindeling van het meubilair maakt het kunnen wonen in een geschikt huis nog mogelijk, dan geldt ook dat dit prevaleert boven maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.
Een inwoner die een beroep doet op begeleiding omdat er beperkingen zijn ten aanzien van het bijhouden en het nakomen van zijn of haar gemaakte afspraken, wordt allereerst verwezen naar een agenda beheersysteem op de eventueel aanwezige computer/laptop of naar een agenda-app zoals te downloaden via de eventueel in het bezit zijnde smartphone.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met hulp van andere personen uit het sociaal netwerk? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag in hoeverre er hulp geboden wordt of kan worden vanuit het sociaal netwerk.
Inwoners zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun zelfredzaamheid en participatie. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de inwoner behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor ondersteuning. De gemeente beoordeelt – als inwoners ondanks al hun inspanningen of die van hun netwerk, al dan niet tijdelijk, niet buiten ondersteuning van de gemeente kunnen – welke maatschappelijke ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin een inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Daar waar mogelijk, zal de maatschappelijke ondersteuning ‘ontwikkelingsgericht’ worden ingezet; mensen met beperkingen kunnen zich met een daartoe afgestemde ondersteuning positief ontwikkelen in hun mate van zelfredzaamheid in de samenleving 16.
De wet omschrijft het sociaal netwerk als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt17. Onder huiselijke kring dient volgens de wet te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt betreft personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren of medeleden van een vereniging18. De vraag of er personen in het sociaal netwerk zijn aan wie de inwoner hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd.
Tijdens het onderzoek is het van belang om stil te staan bij de vraagverlegenheid van de inwoner en de handelingsverlegenheid bij personen uit het sociaal netwerk.
Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele zorg die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis, telefooncirkel. Van alle 6 gebieden in Emmen is een sociale kaart beschikbaar.
Indien de inwoner wegens zijn beperkingen niet in staat is tot het doen van de boodschappen, of niet in staat is tot het zelfstandig bezoeken van instanties, zal de gemeente onderzoeken of een beroep op de buren of vrienden tot de opties behoort. Ook als de inwoner tijdelijk niet in staat is zich per vervoermiddel te verplaatsen binnen de eigen leefomgeving, mag tot op zekere hoogte van de inwoner verwacht worden om binnen het sociaal netwerk om hulp te vragen.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met gebruikelijke hulp? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor gebruikelijke hulp wordt als regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de inwonende partner, ouders, kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Inwonendheid en het voeren van een gezamenlijke huishouding wordt beoordeeld op basis van de concrete feitelijke situatie19.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot kan een inwonend kind zijn, inwonende ouders of een meerderjarig persoon met wie de aanvrager een duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Ook Of er sprake is van inwonendheid zal naar concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonendheid tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur etc. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp is het van belang om toeval en willekeur te voorkomen. Het hangt af van de sociaal relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden, Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar geacht worden te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen elkaar in een bepaalde situatie zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Waarbij uiteraard ook naar de eventuele beperkingen van de huisgenoten wordt gekeken. Per situatie zal dan ook beoordeeld moeten worden in hoeverre de persoon waarmee de persoon met beperking een huishouden voert, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp. Als er sprake is van een zeer korte levensverwachting, zal dit een reden kunnen zijn om geen gebruikelijke hulp van toepassing te achten.
Bij de beoordeling of wel of niet sprake is van gebruikelijke hulp, wordt onderscheid gemaakt tussen echtgenoten, ouders of andere huisgenoten en kinderen. Hieronder volgt wat in het algemeen van voornoemde personen mag worden verwacht.
Echtgenoten/ouders/huisgenoten
Van echtgenoten, ouders en andere huisgenoten (18+) mag in beginsel worden verwacht dat zij naast bezigheden zoals een fulltime baan of fulltime studie, in staat worden geacht tot het verrichten van gebruikelijke hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, maar ook om het bieden van begeleidingshandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse begeleiding van bijvoorbeeld ouders aan een kind, of partners onderling.
Het gaat hierbij om activiteiten als:
Het voeren van de administratie 20;
Medisch noodzakelijke begeleiding
Medisch noodzakelijke begeleiding kan ook (deels) als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.
Als het gaat om begeleiding bij ADL-activiteiten bij volwassenen dient gelet te worden op de hoeveelheid activiteiten verspreid over de hele dag, in combinatie met de leeftijd van de inwoner. Begeleiding bij ADL-activiteiten bij volwassenen is niet zonder meer gebruikelijk.
Wanneer het gebruikelijke hulp door een inwonend kind betreft, is het van belang dat acht wordt geslagen op het vermogen van het desbetreffende kind wat betreft het verrichten van licht huishoudelijk werk. Er is een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind verwacht mag worden, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het desbetreffende kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
Van kinderen onder de 18 jaar kan echter geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. Globaal kan worden uitgegaan van het volgende:
Voorkomen moet worden dat kinderen overbelast worden, doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin zal een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders en mag het bijvoorbeeld niet ten koste gaan van de prestaties op school en het als ieder ander kind kunnen spelen, vrienden ontmoeten, sporten, lid zijn van een club etc.
Indien een inwoner als gevolg van zijn of haar beperkingen niet langer in staat is tot het uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, wordt van de leefeenheid - de persoon met wie de persoon met beperkingen een huishouden deelt - verwacht om de huishoudelijke werkzaamheden voor haar rekening te nemen. Het niet gewend zijn om bepaalde taken uit te voeren, doet hier niet aan af. Als de inwoner begeleiding vraagt bij het beheren van de administratie, of het wassen van kleding, wordt eerst beoordeeld in hoeverre de huisgenoten hiertoe in staat zijn.
Factoren die geen reden zijn om van gebruikelijke hulp af te zien:
Als er sprake is van fysieke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen of nachten per week en de huisgenoot is op die momenten dus niet in staat om gebruikelijke hulp te verlenen, kan de gemeente ondersteuning inzetten voor de niet uitstelbare taken. Bij het overnemen van huishoudelijke taken betekent dit dat schoonmaakwerkzaamheden die niet kunnen blijven liggen overgenomen kunnen worden. Van de huisgenoot wordt vervolgens verwacht om de uitstelbare taken te verrichten zodra hij niet langer afwezig is.
Als ouderen in staat zijn hulp te bieden als het gaat om huishoudelijke ondersteuning of zorgtaken, dan valt dan onder gebruikelijke hulp. Mogelijk zijn zij in staat om deze hulp te verstrekken. Uiteraard zal tijdens het onderzoek bekeken moeten worden in hoeverre een oudere in staat is dit te doen of nieuwe taken aan te leren.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met mantelzorg? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag of er sprake is van mantelzorg.
Wettelijke definitie mantelzorg:
Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociaal relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep21.
Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is niet het bieden van gebruikelijke hulp, maar overstijgt de gebruikelijke hulp. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.
Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk22. Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.
De gemeente kan inwoners doorverwijzen naar een mantelzorgmakelaar. De mantelzorgmakelaar ondersteunt mantelzorgers bij uitzoekwerk en regeltaken op het gebied van zorg, wonen, welzijn, financiën en de combinatie werk/mantelzorg. Doel is het terugdringen of voorkomen van overbelasting. Informatie, kortdurende ondersteuning en praktische oplossingen helpen mantelzorgers om langer te kunnen blijven zorgen. De mantelzorgmakelaar wordt door de meeste verzekeraars vergoed vanuit een aanvullend pakket.
Er is sprake van mantelzorg indien de inwoner niet langer in staat is huishoudelijke taken uit te voeren en dit door de buurvrouw/buurman structureel wordt overgenomen. Mantelzorg betreft ook de situatie waarbij een familielid begeleiding biedt aan de inwoner ten aanzien van het zich verplaatsen per vervoermiddel of het kunnen opvoeden van de kinderen.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen door een beroep te doen op andere wetgeving? De gemeente beoordeelt allereerst in hoeverre andere wetgeving voorziet in een oplossing voor de ondersteuningsvraag.
Als andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang (maar ook andere wetgeving), voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal de gemeente van de inwoner verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden. Elke wet beoogt een ander doel en het is logischerwijs niet de bedoeling dat de met uitvoering van wetgeving belaste organisaties dit door elkaar laten lopen. Indien de Jeugdwet of Participatiewet voorziet in een oplossing, zal de gemeente zelf zorgdragen voor verwijzing, omdat hiervoor de gemeente zelf verantwoordelijk is.
De inwoner vraagt op grond van de Wmo in aanmerking te komen voor een rolstoel, met als doel deze rolstoel voor incidentele uitstapjes te gebruiken. De inwoner dient hiervoor een beroep op de Zvw te doen.
De inwoner die een beroep doet op de Wmo ten aanzien van het kunnen zorgen voor de kinderen, wordt allereerst verwezen naar de mogelijkheden op grond van de Wet op de kinderopvang.
Indien er in uitzonderlijke gevallen onduidelijkheid bestaat over de vraag of een andere wettelijke regeling voorziet in het bieden van een oplossing voor de ondersteuningsvraag, kan de gemeente besluiten om op grond van de Wmo maatschappelijke ondersteuning voor tijdelijke duur in te zetten23.
4.7 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met algemeen gebruikelijke voorzieningen? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag of de inwoner gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten. De gemeente dient ten aanzien van algemeen gebruikelijke voorzieningen wel te onderzoeken in hoeverre de inwoner hier gebruik van kan maken. Indien de inwoner wegens een gebrek aan financiële middelen geen, of slechts beperkt, gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, kan het onredelijk zijn om gebruikmaking hiervan van de inwoner te verwachten. Als iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperkingen of problemen niet meer afdoende zijn, kan er mogelijk wel aanleiding zijn om een voorziening te treffen.
De inwoner meldt zich met een verzoek om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening in de vorm van centrale verwarming. Centrale verwarming in een woning wordt echter beschouwd
als een algemeen gebruikelijke voorziening. Dit geldt in beginsel ook voor de fiets met trapondersteuning en de kinderopvang op basis van de Wet op de kinderopvang. Zie bijlage 3 voor een (niet limitatieve) lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
4.8 Algemene voorzieningen en maatschappelijk nuttige activiteiten
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met algemene voorzieningen die de gemeente zelf heeft georganiseerd, of commerciële initiatieven die als algemene voorziening kunnen dienen, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten? De gemeente beoordeelt of er algemene voorzieningen zijn waarvan de inwoner gebruik kan maken.
Algemene voorzieningen worden door de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is, en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijk nuttige activiteiten zijn activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de inwoner en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.
Het kan gaan om een rolstoelpool of een algemene voorziening in de vorm van een vrijwilligersdienst waar de inwoner om ondersteuning kan vragen. Het verrichten van een maatschappelijk nuttige activiteit is bijvoorbeeld het vervullen van een rol in een buurthuis, of in de kantine van een sportvereniging. Indien uit het onderzoek blijkt dat iemand eenzaam is en uit zijn sociale isolement zou kunnen komen door een actieve rol te vervullen in een buurthuis, zou het verrichten van die activiteit in zijn behoefte aan maatschappelijke participatie kunnen voorzien.
Als de onder 1 t/m 8 aangedragen oplossingen niet leiden tot het verminderen of wegnemen van de beperkingen, zal de gemeente beoordelen of de inwoner in aanmerking dient te komen voor ondersteuning op maat . Onderhavige hoofdstukken bevatten dan ook een afwegingskader per te bieden resultaat.
Hoofdstuk 5 – Ondersteuning op maat
Indien de inwoner onvoldoende zelfredzaam is en hij dit niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, kan verminderen of wegnemen, beoordeelt de gemeente of de inwoner in aanmerking komt voor ondersteuning op maat .
Hieronder volgt het afwegingskader per afzonderlijk resultaat dat kan leiden tot (meer) zelfredzaamheid.
5.1 Het kunnen uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen niet zelfstandig in staat is tot het verrichten van ADL-verrichtingen, zal hulp nodig hebben. Indien hij zoveel ondersteuning nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zou hij misschien niet langer thuis kunnen blijven wonen. Indien de situatie nog niet dusdanig is dat thuis wonen niet meer verantwoord is, maar er wel ondersteuning nodig is, kan de gemeente op grond van de Wmo mogelijk in oplossingen voorzien.
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat het kunnen schoonhouden van het huis, maar ook bijvoorbeeld ondersteuning bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, ondersteuning bij het leren om zelfstandig te wonen, ondersteuning bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of ondersteuning bij het omgaan met geld.
Een voorwaarde voor zelfredzaamheid kan zijn dat de inwoner ondersteuning krijgt bij het uitvoeren van bovenstaande taken. Ondersteuning ten aanzien van het kunnen uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden wordt in algemene term aangeduid als begeleiding. Begeleiding betreft het bieden van activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven24. Hieronder wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen individuele begeleiding en groepsbegeleiding (dagbesteding).
In de hier opvolgende paragrafen worden de andere resultaten beschreven die leiden tot (meer) zelfredzaamheid.
Individuele begeleiding ten aanzien van de zelfredzaamheid of participatie, wordt verstrekt als ondersteuning op maat , indien er geen andere oplossingen mogelijk zijn om tot vermindering of het wegnemen van de beperking(en) te komen. Bij begeleiding gaat het om het tijdelijk ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het tijdelijk ondersteunen bij of aanbrengen van structuur, of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de inwoner.
Het kan gaan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Maar ook hulp bij het omgaan met instanties, het uitvoeren van eenvoudige/complexe taken, het nakomen van afspraken, het met geld om kunnen gaan, het doen van de administratie, het regelen en behouden van huisvesting, het behouden en bevorderen van een sociaal netwerk. Het kan ook gaan om hulp bij het openbaar vervoer, hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon e.d. Het betreft ook hulp bij het plannen en stimuleren van contact in de persoonsgebonden sociale omgeving. Of hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie. Het geven van inzicht in de gevolgen van mogelijke besluiten, hulp bij het zich aan regels of afspraken houden, het corrigeren van besluiten of gedrag.
Er bestaan twee vormen van begeleiding. De reguliere begeleiding en de gespecialiseerde begeleiding.
De inwoner is door zijn/haar beperkingen onvoldoende zelfredzaam of niet in staat tot participatie. De persoon ervaart hierdoor beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen, de oriëntatie en het vertonen van probleemgedrag.
Ten aanzien van de ondersteuningsvraag worden andere oplossingen, zoals ondersteuning vanuit andere wetgeving, de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, eerst beoordeeld.
Specifieke algemeen gebruikelijke oplossingen kunnen gevonden worden in: een agenda, plannings-, administratieve- en financiële computerprogramma’s, vrijwilligers die ondersteunen bij belastingaangifte of andere administratieve zaken, automatische overschrijvingen via de bank, wekkers etc. Maar het kan ook gaan om gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals een lichtgewicht ergonomische handgrijper, om voorwerpen op te pakken. Het aanbod is dichtbij huis, vrij toegankelijk voor wie tot de doelgroep van de voorziening behoort25 en regulier, b.v. welzijnswerk, kinderopvang of sport. Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan ondersteuning vanuit het maatschappelijk werk.
Het gaat om een behoefte aan begeleiding van één of meerdere keren per week. Het dient hierbij te gaan om zaken als het plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en/of het structureren van de dag. Er is ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk enzovoort. Begeleiding kan ook een vorm aannemen van praktische ondersteuning bij het uitvoeren of eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
De verantwoordelijkheid van de gemeente houdt op als vastgesteld is dat iemand recht heeft op zorg en verblijf ten laste van de Wlz, omdat de inwoner is aangewezen op permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid, ook als de inwoner deze zorg thuis ontvangt. Voorts hebben personen duidelijk afgebakende aanspraken op zorg als omschreven in de Zvw. De ondersteuning vanuit de Wmo kan samengaan met de zorg vanuit de Zvw. Het oordeel/de visie van de behandelaar over prognose, behandelbaarheid, e.d. is belangrijk om mee te nemen in de afweging tot welk domein de ondersteuningsvraag behoort. Voor onderdelen waarvoor (nog) geen recht op zorg bestaat, kan de inwoner een beroep doen op ondersteuning door de gemeente.
De gespecialiseerde begeleiding is bedoeld voor inwoners met een somatische aandoening/beperking, een verstandelijke of lichamelijke handicap, inwoners met een chronische vorm van niet-aangeboren hersenletsel, inwoners met een psychiatrische aandoening/beperking (langdurige psychische stoornis) in combinatie met beperkingen in sociale redzaamheid, bij wie reguliere begeleiding (zie afwegingskader) onvoldoende ondersteuning biedt. Het gaat in deze situaties om aandoeningen/beperkingen die gepaard gaan met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal emotionele beperkingen).
De gespecialiseerde begeleiding bestaat uit het begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding) alsmede begeleiding bij de mogelijke integratie in de samenleving en sociale participatie. Ook kan ondersteuning nodig zijn bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de stoornis.
Begeleiding naast behandeling.
De hoofdregel bij de afbakening Wet maatschappelijke ondersteuning - Zorgverzekeringswet (Wmo - Zvw) is, dat wanneer de begeleiding is ingegeven door geneeskundige zorg (behandeling), de begeleiding valt onder de Zvw. Bijvoorbeeld wanneer een FACT team (Flexibele Assertive Community Treatment) is ingezet, kan hiervan sprake zijn, of wanneer een forensische zorgtitel van toepassing is. Aanvullend kan worden gezegd, dat wanneer terugkoppeling van de begeleiding naar de behandelaar plaatsvindt, er sprake is van een onderdeel van de behandeling en wanneer de begeleiding voortborduurt op dat wat in de behandeling heeft plaatsgevonden er sprake is van Wmo.
Begeleiding op afstand (telefonisch, beeldtelefoon, skype, e.d.)
Als de zorgaanbieder een deel van de uren ‘op afstand’ wil inzetten, dan dient de zorgaanbieder te onderbouwen hoe de begeleiding deze uren op afstand concreet gaat invullen, specifiek ook voor wat betreft tijd, domotica en te bereiken resultaat. Begeleiding op afstand moet passen in het ondersteuningsplan, kan alleen wanneer de begeleiding het toelaat en moet de voortgang ten goede komen.
5.3 Begeleiding – groep (dagbesteding)
Indien de begeleiding is gericht op het bieden van dagstructuur en/of het ontlasten van de mantelzorger, dan is begeleiding in groepsverband de aangewezen vorm. Groepsbegeleiding wordt aangeduid als dagbesteding.
Dagbesteding biedt de inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. Bij de activiteiten wordt ook begeleiding geboden, afhankelijk van de specialistische kennis die hiervoor vereist is. Ook vrijwilligers en mantelzorgers kunnen een belangrijk deel van de zorg en begeleiding bieden, evenals de inwoner zelf als hij in staat is om het programma mede vorm te geven.
Het gaat om het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren. Uitgangspunt is dat 4 tot 6 dagdelen dagbesteding doorgaans in voldoende mate leidt tot daginvulling en ontlasting van de omgeving. Noodzaak tot toekenning van meer dagdelen dient gemotiveerd te worden. De toekenning van het aantal dagdelen blijft altijd maatwerk.
Er bestaan diverse vormen van dagbesteding; de reguliere dagbesteding en de gespecialiseerde dagbesteding.
Een inwoner kan in aanmerking komen voor reguliere dagbesteding indien de inwoner wegens zijn beperkingen niet in staat is om zelfstandig of met behulp van de omgeving tot een daginvulling te komen. Met enige begeleiding kan de inwoner nog wel zelfstandig activiteiten verrichten. De inwoner kan niet (meer) werken of gebruik maken van regulier onderwijs.
Indien de inwoner behalve structuur ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht bij zelfzorg en/of communicatie nodig heeft, zal de inwoner aangewezen zijn op dagbesteding met intensieve begeleiding. De begeleidingsintensiteit is dan hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is. De omgeving dient te zijn aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de persoon met hulpvraag. Dit varieert van onder passende condities geïntegreerd in de maatschappij tot volledig beschut.
Er is bij de zwaardere variant van dagbesteding sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen of verslavingsproblematiek. Vaak is er een combinatie van beperkingen, zoals een ernstige verstandelijke beperking met één of meer psychiatrische of lichamelijke beperkingen of een zintuigelijke en een psychiatrische beperking met gedragsproblemen. De inwoner is aangewezen op een gespecialiseerde vorm van dagbesteding, vanwege complexe problematiek, waarbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden en wensen van de deelnemer.
Persoonlijke verzorging is een onderdeel van de zelfredzaamheid van inwoners. Indien de persoonlijke verzorging niet zelfstandig kan worden uitgevoerd en in het verlengde ligt van begeleiding, kan hiervoor op grond van de Wmo ondersteuning worden verleend.
Het college onderzoekt of de behoefte aan persoonlijke verzorging verband houdt met de zelfredzaamheid (ADL-activiteiten) en in het verlengde ligt van begeleiding. Hangt de behoefte aan persoonlijke verzorging samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, dan valt de persoonlijke verzorging onder de Zvw26 .
Bij persoonlijke verzorging op grond van de Wmo wordt beoordeeld in hoeverre het gaat om het kunnen uitvoeren van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Het gaat om het aansporen van inwoners tot het uitvoeren van de Adl-activiteiten en het ondersteunen bij dergelijke activiteiten. .. Het kan gaan om het in en uit bed komen, het aan- en uitkleden, bewegen, lopen, lichamelijke hygiëne en het innemen van medicijnen.
Checklist persoonlijke verzorging:
5.4 Het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis
Onder zelfredzaamheid wordt tevens verstaan het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis. Het gaat bij een schoon en leefbaar huis om licht en zwaar huishoudelijk werk, alsmede om het overnemen van de wasverzorging en de opvang en verzorging van de kinderen. Indien noodzakelijk wordt ook de regievoering overgenomen. Het betreft alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging (mits deze regelmatig gebruikt worden), schoon en leefbaar te houden. De ruimten zijn de ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn.
Van de inwoner wordt verwacht dat hij/zij de medewerking verleent om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat bijvoorbeeld, rekening wordt gehouden met de inrichting van de woning, het gebruik van spullen etc. Een en ander dient zo goed als mogelijk te zijn afgestemd op de eigen situatie. De inwoner heeft hierin een eigen verantwoordelijk en hieruit vloeit voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken ondersteuning. Dit zijn keuzes waarop men zelf invloed kan uitoefenen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het verzorgen van huisdieren, (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid.
Het resultaat van de ondersteuning moet zijn dat de woning schoon en leefbaar is. Dit is ook opdracht die de hoofdaanbieders hebben gekregen. Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat de ruimtes die bedoeld zijn voor dagelijks gebruik schoon zijn. In het algemeen gaat het dan om de volgende ruimtes in een woning: de keuken, sanitaire ruimtes, de gang en de trap, woonkamer en de in gebruik zijnde slaapkamers. De genoemde ruimtes moeten met enige regelmaat worden schoongemaakt. Dit betekent niet dat alle ruimtes wekelijks schoongemaakt hoeven te worden. Wel moet de woning niet vervuilen en er moet een algemeen aanvaard basisniveau voor schoon en leefbaar gerealiseerd worden.
Gelet op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moet duidelijk zijn wat de benodigde tijd is om het resultaat te bereiken. De benodigde tijd wordt bepaald conform het onderzoek dat is uitgevoerd door KPMG Plexus en bureau HHM van juli 2016. Bij dit onderzoek is gekeken, naar de werkzaamheden die nodig zijn om een woning schoon en leefbaar te maken en welke tijd daarmee gemoeid is. Uit dit onderzoek volgt dat met een jaarlijkse norm van gemiddeld 105 uur het resultaat van een schoon en leefbaar in het algemeen is te bereiken.
In het onderzoek wordt vermeld welke taken uitgevoerd moeten worden en met welke frequentie om te kunnen spreken van een schoon en leefbaar huis. Er is onderscheid gemaakt in de taken die zeer regelmatig uitgevoerd moeten worden en wel slechts één of een enkele keer per jaar moeten gebeuren.
Als iemand niet in staat is zelf of met behulp van anderen de woning schoon en leefbaar te houden, wordt in beginsel 105 uur per jaar schoonmaakondersteuning toegekend met de daarbij behorende schoonmaakactiviteiten zoals beschreven in het KPMG onderzoek. Over de invulling van deze tijd, kan de inwoner nadere afspraken maken met de aanbieder. Dit wordt in een ondersteuningsplan vastgelegd.
Schoonmaakondersteuning is een vorm van ondersteuning op maat. Dit betekent dat als gevolg van objectiveerbare beperkingen van de inwoner het nodig kan zijn dat meer tijd moet worden ingezet dan de 105 uur per jaar. De grootte van het huishouden is in het algemeen geen aanleiding om meer uren in te zetten, het moet gaan om de beperkingen die een persoon ondervindt. Dit moet via een onderzoek worden vastgesteld. Ook het hebben van huisdieren is in principe geen reden om de hulp uit te breiden.
Aanleiding voor het inzetten van extra tijd kan zijn onder meer zijn dat er meer tijd nodig is om het huis beter stofvrij te maken omdat de inwoner een astmatische aandoening heeft. Ook de aanwezigheid van kinderen die jonger zijn dan 12 jaar kan aanleiding zijn voor een inzet van extra uren. De noodzaak voor de inzet van de extra uren, moet komen vast te staan aan de hand van onderzoek. De beperkingen waardoor extra tijd moet worden ingezet, moeten aantoonbaar zijn. Ook moet duidelijk zijn dat deze extra tijd niet via eigen mogelijkheden, zoals onder meer de inzet van het sociaal netwerk, of via gebruikelijke hulp is op te lossen.
Beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schone kledin g.
Om er voor te zorgen die de inwoner kan beschikken over schone kleding etc. kan er gebruik worden gemaakt van de was- en strijkservice. Als blijkt uit het onderzoek dat met de was niet zelf, of met behulp van anderen, kan doen mag gebruik worden gemaakt van deze service. De was- en strijkservice houdt in dat de was thuis bij de inwoner wordt opgehaald en weer schoon wordt teruggebracht. Indien uit onderzoek blijkt dat de inwoner niet in staat is om gebruik te maken van de was- en strijkservice en er ook geen andere mogelijkheden zijn om de was zelf te verzorgen, dan wordt dit door de aanbieder van de schoonmaakondersteuning thuis bij de inwoner verzorgd.
Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, de warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt is dat het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet en 1 keer per dag de warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet.
Het vaststellen van de benodigde tijd is maatwerk. Altijd moet gekeken worden of met de basisvoorziening eventueel in aanvulling met de tijd het resultaat kan worden behaald. Gemotiveerd moet worden waarom meer tijd nodig is. Ook is het mogelijk dat het niet noodzakelijk is om de volledige 105 uur te benutten. Het moet dan wel goed gemotiveerd worden waarom dit niet nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als derden taken overnemen van de basisactiviteiten of dat dit men bepaalde schoonmaakwerkzaamheden nog zelf doet.
Om de extra benodigde tijd vast te stellen, wordt gebruik gemaakt van de richtlijn normtijden gemeente Emmen. Deze richtlijn is afgeleid van CIZ protocol. De extra tijd wordt in het ondersteuningsplan vastgelegd.
Richtlijn individuele weging extra uren aanvullende uren enkelvoudige ondersteuning
Factoren meer/minder hulp overig
In de volgende situaties kan max 30 min extra tijd toegekend worden,
Bij aanwezigheid van kinderen onder 12 jaar mag 30 minuten per week extra geïndiceerd worden. Bij deze leeftijdsgroep is er altijd meer opruim en schoonmaak werk. Dit staat los van die niet uitstelbare taken bij het indiceren van jonge kinderen, waarbij alle taken worden overgenomen (kindzorg). Deze tijdsindicatie is afhankelijk van het aantal kinderen, leeftijd van de kinderen, gezondheidssituatie van de kinderen, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.
Opvang van kinderen is niet structureel Wmo zorg!
Bij inwoners die bedlegerig zijn, overmatig transpireren, incontinent zijn of die last hebben van overmatig speekselverlies, mag totaal max 30 minuten extra per week wasgoed geïndiceerd worden. Bij kleine kinderen kan je max 3 x was per week toekennen
Ook bij een hoge vervuilingsgraad, door de situatie (niet door verwaarlozing), kan extra tijd geïndiceerd worden.
De gemeente beoordeelt in hoeverre er binnen de leefeenheid mogelijkheden zijn om bij te springen. Wat betreft een schoon en leefbaar huis is het voorstelbaar dat iemand al jarenlang op eigen kosten iemand inhuurt voor schoonmaak, en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking(en). In het algemeen zal het oordeel dan zijn dat er geen ondersteuning vanuit de gemeente nodig is, omdat het ‘probleem’ al is opgelost. Dit is uiteraard anders als er kan worden aangetoond dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Hierbij geldt dat onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonendheid tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandig huishouden, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Ook inwonende ouders kunnen huisgenoten zijn.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Zie ook hoofdstuk 4. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. (zie hoofdstuk 4).
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende meerdere dagen en/of nachten per week zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.
De gemeente beoordeelt ook of er algemene voorzieningen zijn die een oplossing bieden voor het probleem. Beoordeeld wordt of de inwoner gebruik kan maken van algemene voorzieningen, zoals de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, of andere taken waarbij gebruikmaking van een algemene voorziening in een oplossing voorziet.
Ook bij mantelzorgers kan er sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is echter een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Het zou kunnen voor komen dat de mantelzorger als gevolg van dreigende overbelasting aantoonbaar niet toe komt aan het voeren van een gestructureerd huishouden. Dit kan leiden tot het verstrekken van ondersteuning op maat schoonmaakondersteuning aan de inwoner.
5.5 Het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Indien de inwoner hier zelfstandig niet toe in staat is, kan de gemeente overwegen ondersteuning op maat te verstrekken. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. In bepaalde gevallen kan een probleem opgelost worden door de wasmachine en / of de droger hoger te plaatsen zodat er niet gebukt hoeft te worden. Per 1 januari 2020 zal voor nieuwe indicaties het wassen en strijken niet langer plaatsvinden achter de voordeur maar in een centrale wasserette. Inwoners met een indicatie voor wassen en strijken die voor 1 januari 2020 is ingegaan kunnen, ook bij herindicatie, gebruik blijven maken van de mogelijkheid om het wassen en strijken thuis plaats te laten vinden.
Allereerst beoordeelt de gemeente of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheden van een wasserij of wasservice. Er wordt ook gevraagd of de was kan worden gedaan door een mantelzorger.
Indien de inwoner niet in staat is zelf de regie te voeren of er sprake is van een bijzondere situatie waardoor de inwoner geen gebruik kan maken van de hierboven genoemde oplossingen, zal maatwerk worden geleverd. De uitvoering van de ondersteuning op maat is de verantwoordelijkheid van de gecontracteerde hoofdaanbieders.
5.6 Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse maaltijden nodig. Ondersteuning op grond van de Wmo is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten vallen hier niet onder.
Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren zoals het doen van (kleine) boodschappen. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hiervoor kan wel geïndiceerd worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, is het uitgangspunt dat de inwoner gebruik kan maken van een boodschappenservice. Op basis van individuele omstandigheden kan hierop een uitzondering gemaakt worden. Bijvoorbeeld wanneer er binnen het gebied waar de inwoner woont geen boodschappenservice beschikbaar is, of er andere bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat geen gebruik van de boodschappenservice gemaakt kan worden.
Indien de inwoner niet in staat is zelf de regie te voeren of er sprake is van een bijzondere situatie waardoor de inwoner geen gebruik kan maken van de hierboven genoemde oplossingen, zal maatwerk worden geleverd door middel van een individuele beoordeling tijdens het gesprek. Dit kan resulteren in ondersteuning op maat .
De gemeente houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerk voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een Pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. De gemeente kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
5.7 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen, maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
5.8 Het kunnen wonen in een geschikt huis
Onvoldoende zelfredzaam zijn kan ook te maken hebben met het ervaren van belemmeringen in de woning. Als er geen woning is, is het in beginsel niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. De gemeente kan wel een bemiddelende rol vervullen als blijkt dat er, wegens toepassing van het primaat van verhuizen, gezocht dient te worden naar een geschikte woning. Hierbij is de gemeente in staat om namens de inwoner contacten te leggen met de woningcorporatie(s).
Iedere Nederlandse burger is zelf verantwoordelijk voor het vinden van huisvesting. En bij de keuze voor een (eigen) woning dient uiteraard rekening gehouden te worden met de eigen situatie. Dat betekent dat ook met bestaande of te verwachten beperkingen rekening dient te worden gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is (dus alle eigen inspanningen en te nemen verantwoordelijkheden zijn benut), kan de gemeente ondersteuning bieden in de vorm van ondersteuning op maat .
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij situaties waarin sprake is van een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
De gemeente beoordeelt allereerst of het resultaat ‘het kunnen wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing (het primaat van verhuizen). Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Ten aanzien van mantelzorgwoning(en) geldt ook dat uitgegaan wordt van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kunnen beschikken over een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is het uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit de gemeente vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest de gemeente bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.
Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt door de gemeente voornamelijk in natura verstrekt. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar. Indien de woningaanpassing wordt verstrekt ten behoeve van een woning die niet in eigendom is van de aanvrager/belanghebbende, stelt de gemeente de eigenaar op voorhand in de gelegenheid zich te doen horen. Dit voorkomt dat de gemeente een onjuiste beslissing neemt wegens het ontbreken van informatie over een eventuele sloop van de woning, of al door de woningeigenaar geplande bouwwerkzaamheden ten aanzien van het gehuurde.
Indien de eigenaar een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient hij de verkoop van de woning, binnen 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, onverwijld aan de gemeente te melden. De meerwaarde van de woning dient te worden terugbetaald overeenkomstig de in de nadere regels vastgelegde afschrijvingstermijnen. Hierbij is de verkoopdatum bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is. Uitwerking hiervan is opgenomen in de nadere regels.
Onder participatie verstaat de wet het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Indien de inwoner hiertoe niet zelfstandig in staat is, kan deelname aan het maatschappelijke verkeer worden bevorderd als de inwoner zich met een rolstoel, of andere hulpmiddelen, gemakkelijk kan bewegen in de woonomgeving en toegang heeft tot alle openbare faciliteiten.
6.1 Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning
Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Hiertoe behoort niet de rolstoel voor incidenteel gebruik, omdat deze voornamelijk bedoeld is om gebruikt te worden tijdens uitstapjes.
Rolstoelen voor het zogenaamde incidentele gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat. Deze rolstoelen zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool of een voorziening in de vorm van een kosteloze leenrolstoel via de Zorgverzekeringswet. Hiervan kan de inwoner gedurende een periode van zes maanden gebruik maken.
Er wordt geen rolstoel op grond van de Wmo verstrekt indien belanghebbende verblijft in een zorginstelling(met of zonder behandeling). De rolstoel wordt dan op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan belanghebbende verstrekt27. Indien de bewoner van een instelling zelf de woonlasten betaalt kan wel aanspraak worden gedaan op de Wmo.
6.2 Het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving
Het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over het verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Het collectief vervoersysteem heeft hierbij de prioriteit waardoor de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt dat men voor het vervoer een bijdrage dient te betalen, al dan niet in de vorm van een ritbijdrage.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn om ondersteuning op grond van de Wmo te bieden, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen sprake is van meerkosten wegens het zich lokaal moeten verplaatsen per vervoermiddel.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal de gemeente beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Alleen wanneer de belanghebbende vanuit medische overwegingen niet in staat is om zonder begeleiding gebruik te maken van het collectief vervoer kan een indicatie voor (kosteloze) begeleiding worden afgegeven. De gemeente beoordeelt of er tijdens de rit daadwerkelijke sprake kan zijn van uit te voeren medische handelingen. Alleen op deze grond kan een indicatie voor medische begeleiding tijdens het collectief vervoer verstrekt worden. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een ondersteuningsbehoefte tijdens het vervoer zelf en niet op de plaats van bestemming. Wanneer betrokkene een indicatie voor begeleiding heeft dient er ook altijd een begeleider mee te reizen.
Met een systeem van collectief vervoer of met andere ondersteuning op maat dient tenminste een afstand van 1500 – 2000 kilometer per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daarvoor aanleiding is kan de gemeente dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening, zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt de gemeente of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen indien de inwoner aantoonbare meerkosten ondervindt als gevolg van de beperkingen zal de gemeente overwegen om de inwoner in aanmerking te brengen voor ondersteuning op maat . Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten, zal beoordeeld worden aan de hand van de situatie waarin de inwoner verkeert, de beschikbare financiële middelen en het door de beperkingen extra per vervoermiddel te maken verplaatsingen.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
6.3 Het kunnen deelnemen aan sportieve activiteiten
Participatie kan ook zien op het uitoefenen van sportieve activiteiten. Als een inwoner hier vanwege zijn beperkingen niet toe in staat is en alternatieven leiden niet tot een oplossing, zal de gemeente overwegen om op grond van de Wmo een sportvoorziening te verstrekken.
Bij een aanvraag voor een sportvoorziening moet er sprake zijn van een voorziening voor langdurige deelname (minimaal een jaar) aan sportieve activiteiten in het maatschappelijk leven. De sportvoorziening moet gezien worden als een noodzakelijke wijze om participatie van personen met beperkingen mogelijk te maken. De gemeente zal zich bij elke vraag voor een sportvoorziening een oordeel moeten vormen of de gevraagde sportvoorziening hieraan daadwerkelijk een bijdrage kan leveren. De inwoner dient voorts in staat te zijn de sport te beoefenen.
De gemeente heeft op grond van de Wmo geen zorgplicht voor topsportvoorzieningen. Belanghebbenden die speciale sportvoorzieningen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen, fondsenwerving of door middel van sponsoring de financiën bijeen te brengen. Dit laat onverlet dat een topsporter eventueel wel in aanmerking kan komen voor een "normale" sportvoorziening, die voldoende geschikt is om sport te kunnen beoefenen op een lager niveau.
Beschermd wonen is het wonen in een accommodatie van een instelling met het daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
7.1 Afwegingskader beschermd wonen
Beschermd wonen is toegankelijk voor personen van 18 jaar of ouder met de Nederlandse nationaliteit (of die legaal in Nederland verblijven) die door hun psychische beperkingen belemmeringen ervaren op allerlei leefgebieden. Dit kan variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en relatieproblemen28. Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met justitie of verslaving en ervaren personen beperkingen in hun dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en hun sociaal netwerk. Een kenmerk van beschermd wonen is dat de problematiek van de mensen complex en meervoudig is.
De persoon is gediagnostiseerd met psychische problemen. Deze diagnose is in de afgelopen 24 maanden gesteld of is in de afgelopen 24 maanden bevestigd door een ter zake kundige (zoals een arts, psychiater, GZ-psycholoog of verpleegkundig specialist). Hierbij geldt dat verslaving ook geldt als psychiatrisch ziektebeeld. Indien de persoon met beperkingen meerdere problemen ervaart, geldt dat het psychiatrische ziektebeeld van de cliënt voorliggend dient te zijn.
Er dient beoordeeld te worden in hoeverre er sprake is van verwaarlozing, maatschappelijke overlast, of gevaar die cliënt voor zichzelf vormt of voor anderen. Er kan sprake zijn van persoonlijke verwaarlozing, op het gebied van persoonlijke verzorging, hygiëne en lichamelijke en/of geestelijke gezondheid en/of ernstige verwaarlozing van de eigen leefomgeving, waardoor risico’s op de lichamelijke of geestelijke gezondheid ontstaan.
De gemeente onderzoekt of er intensieve ondersteuning ambulant op afspraak mogelijk is, met mogelijke inzet van mantelzorger en/of GGZ. Dit is mogelijk indien de aanvrager zijn hulpvraag kan formuleren en deze voor een langere periode uit kan stellen. Daarnaast is ongeplande ondersteuning in de vorm van 24-uurszorg of bereikbaarheid niet noodzakelijk, omdat de aanvrager zijn hulpvraag kan uitstellen. Het is ook mogelijk dat ongeplande ondersteuning mogelijk is door de mantelzorger, eventueel in combinatie met de behandelaar(s). Dit betekent dat aanbieders erop moeten toezien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden op adequate wijze aansluiten bij de geleverde informele zorg.
De gemeente beoordeelt of er voorliggende voorzieningen mogelijk zijn. Hierbij valt te denken aan klinische behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of intramuraal verblijf op grond van de Wet langdurige Zorg (Wlz). Hierbij geldt dat de Wlz-indicatie voorliggend is en niet de leveringsvorm. Wanneer men bijvoorbeeld onder de Wlz niet in aanmerking komt voor een pgb, dan is dat geen directe aanleiding om in aanmerking te komen voor de Wmo.
7.2 Landelijke toegankelijkheid
Bij beschermd wonen geldt een wettelijk vastgelegde landelijke toegankelijkheid. Dit betekent dat een persoon zich tot een andere gemeente kan wenden voor opvang en beschermd wonen. De gemeente Emmen sluit in dit kader aan bij de modelbeleidsregels van de VNG29. De strekking van deze beleidsregels is vastgelegd in een convenant dat wordt onderschreven door alle centrumgemeenten.
Het is de combinatie van de wens van de cliënt met zorginhoudelijke criteria die de doorslag geven bij het besluit of de centrumgemeente/regio passend is voor de cliënt om zich te vestigen. Aanbevolen wordt de gemeente van herkomst van de cliënt te betrekken bij het onderzoek en onderstaande criteria te hanteren:
Het uiteindelijke besluit van de centrumgemeente noemt en onderbouwt in ieder geval de aanbevolen zorginhoudelijke argumenten. Dit is van belang voor een mogelijke bezwaarprocedure van de aanvrager en voor het voorleggen van een geschil tussen centrumgemeenten, aan de geschillencommissie. Het onderzoek en besluit worden door de gemeente binnen 6 weken afgerond.
Als de wenscentrumgemeente positief besluit, maar de aanvrager op een wachtlijst plaatst, dan moet die gemeente besluiten of overbruggingszorg noodzakelijk is. Totdat de geschikte plek beschikbaar is, levert de instelling waar de cliënt op dat moment verblijft de eventuele overbruggingszorg. De herkomstgemeente is verantwoordelijk voor de financiering. Als een cliënt in een behandelsetting (zorginstelling, forensische penitentiaire kliniek) verblijft vindt overleg plaats over de datum van uitstroom. Als de aanvrager al gebruik maakt van een plek in een voorziening voor beschermd wonen, blijft de bestaande situatie gehandhaafd tot de geschikte plek in de wensgemeente beschikbaar is.
Het kan voorkomen dat een cliënt uit centrumgemeente A bewust tijdelijk in een instelling in een andere centrumgemeente (centrumgemeente B) verblijft. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf korter dan een jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de cliënt terug te laten keren naar een instelling van centrumgemeente A. of om uitstroom te realiseren. Centrumgemeente A financiert in dit geval de plek voor de cliënt in centrumgemeente B. Dit maakt het tijdelijke verblijf voor de cliënt mogelijk.
Als uit het onderzoek bij de gemeente van aanmelding (centrumgemeente A) volgt dat het beschermd wonen het beste in een andere wens centrumgemeente B kan plaatsvinden of als een cliënt zelf naar wenscentrumgemeente B gaat, neemt de aangewezen contactpersoon van de centrumgemeente A contact op met de aangewezen contactpersoon van de andere wenscentrumgemeente B:
Indien de aanvrager onder het overgangsrecht valt, kan hij hieraan ook bij een aanvraag in een andere centrumgemeente rechten ontlenen. De centrumgemeente kan kiezen om deze aanvrager zonder onderzoek een vergelijkbare plek te geven of een onderzoek in te stellen en in overleg met de aanvrager te komen tot een Wmo-besluit, waarbij de aanvrager een terugvaloptie behoudt op een voorziening tot einde CIZ-indicatie of uiterlijk 1/1/2021.
Indien een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, maar deze vanwege plaatsgebrek in de centrumgemeenteregio Emmen niet voorhanden is, dan wordt er door een medewerker van de Toegang onderzocht of een plek in een andere centrumgemeenteregio mogelijk en wenselijk is voor betreffende cliënt.
Commissie landelijke toegankelijkheid
Er is een Commissie Landelijke Toegankelijkheid in het leven geroepen voor alle geschillen over de plaatsing van cliënten30. Alleen gemeenten kunnen een geschil omtrent de plaatsing bij de commissie indienen, dit recht komt niet toe aan aanbieders of cliënten. Geschillen worden ingediend per e-mail via: geschillenlandelijketoegankelijkheid@vng.nl. De commissie streeft ernaar om binnen twee weken uitspraak te doen.
Op grond van de wet geldt voor de indicaties beschermd wonen, die op 1 januari 2015 zijn overgeheveld vanuit de Awbz (Algemene wet bijzondere ziektekosten) naar de Wmo 2015, een overgangsrecht voor de duur van 5 jaar. Dit overgangsrecht houdt in dat de cliënten die het betreft gebruik kunnen blijven maken van beschermd wonen gedurende een periode van vijf jaar (te rekenen vanaf 1 januari 2015) of, indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie. Zie artikel 8.4 Wmo voor een nadere uitwerking van dit overgangsrecht. Dit overgangsrecht is met een jaar verlengd en geldt tot 31 december 202031.
Cliënten met een indicatie voor zorg met verblijf konden voor rekening van de Awbz alle zorg, die ze anders in een instelling zouden krijgen, ook thuis krijgen. De woonlasten werden buiten de Awbz geregeld. Daarmee was er sprake van het scheiden van wonen en zorg. De regeling die dit mogelijk maakt heette 'Volledig Pakket Thuis' (VPT). Voor zover het overgangsrecht betreft, heeft het college nadere afspraken gemaakt met de gecontracteerde instellingen. Ook onder de Wet langdurige zorg (Wlz) bestaat de leveringsvorm VPT. De Wmo 2015 kent deze leveringsvorm niet.
7.4 Voorzieningen beschermd wonen
Naast de klassieke vorm van beschermd wonen (intramuraal), kent de gemeente Emmen zogeheten tussenvormen32. Deze tussenvormen zijn ontwikkeld om het ondersteuningsaanbod binnen beschermd wonen beter te laten aansluiten bij de ondersteuningsbehoefte van inwoners met een psychische kwetsbaarheid. Dit maakt het mogelijk om beter maatwerk te leveren.
Omdat iedere zorgvraag uniek is en een andere aanpak vereist, dient er goed gekeken te worden naar een vorm die aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Dit vraagt om een differentiatie in het aanbod van beschermd wonen. Hier wordt invulling aan gegeven door met een modulair systeem te werken. Dit maakt het mogelijk om meer maatwerk te kunnen leveren.
Aangezien het herstelproces van de inwoner veelal geen rechtlijnig verloop kent, is het wenselijk om binnen het aanbod van beschermd wonen voldoende te differentiëren om te kunnen op- en afschalen. Op die manier kan er blijvend in de benodigde ondersteuning worden voorzien en kan hierin worden ‘meebewogen’.
Naast de ingezette vorm van beschermd wonen kunnen de volgende modules worden ingezet:
|
|
Verblijf, begeleiding en aanwezigheid:
|
|
• Inwoners betalen de intramurale eigen bijdrage o.g.v. het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. |
7.5 Combinaties modules en vormen BW
In onderstaande afbeelding zijn de mogelijke combinaties weergegeven van de verschillende vormen van beschermd wonen en de modules.
Wanneer de doelen uit het ondersteuningsplan beschermd wonen zijn gehaald en de cliënt wordt in staat geacht zelfstandig te gaan wonen, kan voor verdere ondersteuning een beroep worden gedaan op de maatwerkvoorziening begeleiding. De cliënt is dan in staat zelf te bellen en de begeleider te alarmeren in het geval van terugval. In voorkomende casussen kan de behoefte aan “terugvalgarantie” bestaan.
In het geval er binnen 3 maanden na het verlaten van de accommodatie voor beschermd wonen opnieuw de noodzaak tot beschermd wonen bestaat, zal het college zonder nadere beoordeling maatwerk (beschermd wonen) leveren. Het college kan deze standaardtermijn van 3 maanden in uitzonderingsgevallen vergroten tot 6 maanden.
7.7 Randvoorwaarden zelfstandig wonen
Voor mensen in de maatschappelijke opvang of beschermd wonen is het vaak lastig om een betaalbare woning te vinden. Hierdoor bestaat het risico dat mensen langer dan nodig in een zorginstelling blijven. Om de uitstroom uit beschermd wonen te bevorderen zijn er in de gezamenlijkheid met de woningcorporaties en de zorgaanbieders randvoorwaarden opgesteld33.
De woningcorporaties stellen op jaarbasis 50 woningen beschikbaar in dat kader. De zorgaanbieder huurt de woning in eerste instantie van de woningcorporatie. De cliënt betaalt dan nog geen huur. De voorwaarde is dat er vanuit de gemeente een jaar lang begeleiding wordt geboden. Dit kan een vorm van beschermd wonen zijn, maar ook een vorm van (intensieve) ambulante begeleiding. Na dit jaar kan het huurcontract (bij goed functioneren) worden ‘omgeklapt’ en op naam worden gezet van de cliënt. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de afspraken het document ‘Randvoorwaarden zelfstandig wonen in Zuidoost-Drenthe’.
De in paragraaf.7.5 genoemde ondersteuningsvormen kunnen worden geweigerd of beëindigd indien de cliënt in staat is om mee te werken aan een passend ondersteuningstraject, maar niet bereid is mee te werken. Als cliënt zich ernstig misdraagt jegens andere cliënten in de instelling of jegens de medewerkers van de instelling/aanbieder.
In de verordening Wmo van de gemeente Emmen stelt het college de volgende aanvullende kwaliteitseisen aan alle aanbieders die beschermd wonen bieden (zowel ZIN, als pgb). Deze regels gelden eveneens voor uitvoering door derden met een pgb, maar niet voor uitvoering met een pgb door iemand uit het sociale netwerk:
Aanbieder levert kwalitatief verantwoorde, cliëntgerichte, doelmatige, doeltreffende en veilige ondersteuning. Hieronder wordt verstaan: ondersteuning volgens de professionele standaarden in de branche van de aanbieder, die, doeltreffend en veilig is voor de cliënt en doelmatig in de zin van een optimale inzet van mensen en middelen.
Voor de uitvoering van de ondersteuning beschikt de aanbieder over voldoende gekwalificeerd en deskundig personeel in relatie tot de doelgroep. Aanbieder zet personeel in dat beschikt over de gangbare competenties en vaardigheden die nodig zijn om de benodigde activiteiten uit te voeren onder de overeenkomst. De competenties en vaardigheden moeten overeenstemming zijn met de in de branche vastgestelde basiscompetentieprofielen (bcp’s). Ook ingehuurd personeel en zelfstandigen zonder personeel moeten voldoen aan deze bcp’s. Als aanbieders vrijwilligers inzetten, dan dient deze inzet van vrijwilligers te voldoen aan het vrijwilligersbeleid van de aanbieder.
Aanbieder beschikt over kopieën van relevante diploma’s en Verklaring omtrent gedrag (VOG) van medewerkers en/of zelfstandigen. Voor zover de aanbieder beschikt over vrijwilligers die structureel worden ingezet bij de zorgverlening, beschikken zij over een geldige VOG. Voor de inzet van vrijwilligers op incidentele basis kunnen tussen de centrumgemeente en de aanbieder nadere afspraken worden gemaakt.
Aanbieder verschaft de cliënt op zorgvuldige en begrijpelijke wijze informatie die relevant is voor het (zorg)aanbod, de wijze van uitvoering van zorg, specificaties en deskundigheden, weigeren of beëindigen van zorg, aanvullende dienstverlening en de tarieven daarvoor, financiële aspecten, klachtenafhandeling, rechten en inspraakmogelijkheden.
Het kan voorkomen dat beschermd wonen al ingezet moet worden voordat het onderzoek is afgerond en het besluit daartoe is genomen. In deze gevallen kan een voorlopige toekenning worden afgegeven, voor een periode van maximaal 3 tot 6 maanden. De aanbieder moet gemotiveerd aangeven waarom beschermd wonen gelijk ingezet moet worden.
Opvang betreft het bieden van onderdak en begeleiding aan personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Maatschappelijke opvang en opvang wegens huiselijk geweld
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen maatschappelijke opvang en opvang wegens huiselijk geweld. Het verschil is dat maatschappelijke opvang vaak voor langere duur is, in tegenstelling tot opvang wegens huiselijk geweld, wat een kortdurend karakter heeft.
Onder maatschappelijke opvang dient te worden verstaan het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Opvang wegens huiselijk geweld wordt geboden aan personen voor wie opvang noodzakelijk is wegens geweld in de huiselijke kring. Dit kan zowel om mannen als om vrouwen gaan34.
Het brengen van de inwoner buiten zijn sociale omgeving (gebied) is nodig voor een goede opvang. Het is hierbij echter van belang dat er een goede verbinding is naar de gebieden in verband met de gewenste uitstroom van inwoners naar andere vormen van begeleiding.
Bij maatschappelijke opvang geldt dat sprake dient te zijn van regiobinding. Dit is het principe dat opvang in een gemeente alleen bestemd is voor personen uit de regio.
8.1 Toegankelijkheid en regiobinding
Na de aanmelding wordt zo spoedig mogelijk een onderzoek uitgevoerd om te bepalen in welke centrumgemeente de maatschappelijke opvang van de inwoner het beste kan plaatvinden. Dit is de centrumgemeente of regio waar de kans op een succesvol traject van de inwoner het grootst is.
In de drie noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe) is de afspraak gemaakt om ook elkaars inwoners op te vangen.
Toegankelijkheid en regiobinding is van toepassing op Maatschappelijke opvang en beschermd wonen, met uitzondering van Vrouwenopvang en de Inloopvoorziening voor Dak- en Thuislozen.
Om vast te stellen waar de inwoner het beste kan worden opgevangen gelden de volgende beoordelingscriteria:
De opvanginstelling voor Maatschappelijke Opvang / Opvang wegens huiselijk geweld maakt de afweging of belanghebbende al dan niet tot de doelgroep behoort en of er gronden aanwezig zijn om de belanghebbende te weigeren of toe te laten. Uitgangspunt is dat de instelling de ruimte heeft om, binnen de kaders van deze beleidsregels, een afweging te maken betreffende het al dan niet toelaten tot de opvang van een aanvrager
In Emmen zijn diverse voorzieningen voor Maatschappelijke opvang en Opvang wegens huiselijk geweld/Vrouwenopvang. Hieronder een overzicht van de verschillende voorzieningen en de bijbehorende weigeringsgronden.
Kortdurende opvang (Leger des Heils en het Kopland)
Kortdurende opvang betreft de opvang gedurende 3 maanden met een optie tot verlenging met nogmaals 3 maanden. Voor kortdurende opvang kunnen in aanmerking komen: inwoners die dak- en thuisloos zijn of dreigen te geraken en die geen mogelijkheid hebben om zelfstandig of met hulp van hun sociaal netwerk te voorzien in eigen onderdak en die bereid zijn om mee te werken aan een traject dat gericht is op een zo snel mogelijk herstel naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan.
De inwoner is feitelijk of residentieel dakloos, al dan niet voorafgaand aan opname in een psychiatrische kliniek, of aan detentie, en is beperkt zelfredzaam op meerdere door de gemeente aan te wijzen leefgebieden en beschikt niet over alternatieven om de feitelijke of residentiële dakloosheid op te heffen.
Opvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Opvang wegens huiselijk geweld (Het Kopland)
Vrouwenopvang betreft opvang gedurende 3 maanden met een optie tot verlenging met nogmaals 3 maanden. Voor opvang in de vrouwenopvang komen in aanmerking inwoners die slachtoffer zijn van geweld in huiselijke kring en die vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moeten verlaten.
Inwoners zijn 18 jaar of ouder, al dan niet met kinderen, en hebben geen mogelijkheden om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociaal netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren of in alternatieve huisvesting te voorzien. En zich te handhaven in de samenleving.
Vrouwenopvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Nachtopvang betreft opvang gedurende maximaal 5 nachten per maand. Voor opvang in de nachtopvang kunnen in aanmerking komen: inwoners die dak- en thuisloos zijn of dreigen te geraken en die geen mogelijkheid hebben om zelfstandig of met hulp van hun sociaal netwerk te voorzien in eigen onderdak. Het betreft een algemene voorziening. Inwoners kunnen gedurende 5 nachten per maand gebruik maken van de voorziening. Er vindt geen formele toewijzing plaats. Gedurende de winterregeling gelden deze uitgangspunten.
Opvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Inloopvoorziening (Leger des Heils)
De inloopvoorziening betreft dagopvang voor daklozen. Het gaat hierbij om een laagdrempelige vorm van opvang, het gebruik van wasmachines en sanitair gedurende openingstijden van de voorziening.
Opvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Voor alle vormen van opvang geldt dat indien de instelling geen plaats heeft voor de aanvrager, zij een inspanningsverplichting heeft om andere passende opvang te zoeken. Vervangende opvang kan plaatsvinden in de drie noordelijke provincies (Groningen, Drenthe, Leeuwarden) of in het geval van regiobinding in de plaats waaraan belanghebbende verbonden is.
Hoofdstuk 9 – Kortdurend verblijf
Inwoners die wegens hun beperkingen permanent toezicht nodig hebben, maar thuis wonen, kunnen met een indicatie voor kortdurend verblijf maximaal drie etmalen per week ergens anders logeren, zodat hun mantelzorgers, die permanent toezicht houden, vrijaf krijgen.
In bepaalde situaties is kortdurend verblijf mogelijk gedurende zeven dagen per week. Het gaat dan om die situaties waarin de mantelzorger nodig is om thuis te kunnen blijven wonen, plots tijdelijk wegvalt en de inwoner zelf geen medische zorg nodig heeft.
Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid voor de persoon met beperkingen om ergens te logeren waar permanent toezicht en zorg en ondersteuning geboden wordt. Het gaat dan bijvoorbeeld om persoonlijke zorg en verpleging en de ambulante ondersteuning.
Kortdurend verblijf betreft dus een ondersteuningsvorm met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of de mantelzorger(s). Deze vorm van ondersteuning is een noodzaak om de zorg vol te kunnen houden. Kortdurend verblijf heeft dan ook een belangrijk preventief effect; mits op tijd ingezet zorgt een adempauze ervoor dat mantelzorgers de zorg langer en beter vol kunnen houden. Het voorkomt overbelasting en ontspoorde mantelzorg. Voor inwoners zelf heeft kortdurend verblijf ook een preventieve functie; het werkt ter voorkoming van opname en opnameduur verkortend. Bovendien biedt het lotgenotencontact: zowel voor de inwoner als voor de mantelzorger(s)35.
Eerstelijnsverblijf Zorgverzekeringswet
In die situaties waarin geneeskundige zorg nodig is en het niet mogelijk om die thuis te geven als de mantelzorger uitvalt, dan kan de huisarts of wijkverpleegkundige bepalen of kortdurend eerstelijnsverblijf via de Zorgverzekeringswet mogelijk is36.
Het toezicht kan gericht zijn op:
Er bestaat slechts aanspraak op kortdurend verblijf indien ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Noodzakelijkheid is aanwezig indien er sprake is van overbelasting van ouder(s), partner, of andere huisgenoten in de thuissituatie. De beoordeling hiervan vindt plaats door Stichting de Toegang
De gemeente beoordeelt allereerst in hoeverre het inschakelen van het netwerk of alternatieve mogelijkheden tot de mogelijkheden behoort om de gebruikelijke hulp of mantelzorger(s) te ontlasten. Te denken valt hierbij aan alarmering, of video op afstand, vrijwilligers, cliëntondersteuning of een aanvullende verzekering op grond van de Zorgverzekeringswet. Als voorliggende mogelijkheden de ondersteuningsvraag voldoende oplossen, zal er geen indicatie voor kortdurend verblijf worden verstrekt.
Kortdurend verblijf is niet bedoeld voor het overnemen van het ouderlijk toezicht op kinderen. Gebruikelijk ouderlijk toezicht is de normale, dagelijkse zorg die ouders worden geacht hun kinderen te bieden. Permanent toezicht betreft toezicht dat extra nodig is als gevolg van een aandoening of beperking.
De gemeente beoordeelt bij ouder/kind situaties wanneer er sprake is van bovengebruikelijk toezicht. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is wegens de aandoeningen, stoornissen, of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het ziet bijvoorbeeld op toezicht vanwege een aandoening, stoornis of beperking of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.
Ondersteuning op maat in de vorm van kortdurend verblijf wordt verstrekt in natura of in de vorm van een pgb. Het is mogelijk om het pgb uit te geven aan ondersteuning door een niet professional. Inwoners kunnen er ook voor kiezen om iemand uit hun eigen omgeving of een voormalig vrijwilliger in te zetten.
Hoofdstuk 10 – Mantelzorgcompliment
Mantelzorg is hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpbehoevend beroep. Het gaat op hulp ten behoeve van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet37.
Zoals eerder aangegeven, gaat het bij mantelzorg om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient hierbij te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Mezzo, de vereniging van mantelzorgers, spreekt in dit verband van een taak die langer dan 3 maanden en/of minimaal 8 uur per week beslaat.
Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. Het mantelzorgcompliment richt zich niet op vrijwilligers.
Het mantelzorgcompliment betreft de door de gemeente te verstrekken jaarlijkse blijk van waardering, bestaande uit een geldbedrag, voor de zorg en inzet van de mantelzorger binnen de gemeente Emmen. De mantelzorger komt in aanmerking voor deze waardering indien deze door een daartoe aangewezen persoon wordt aangedragen.
Het mantelzorgcompliment wordt door de gemeente verstrekt indien de mantelzorger daartoe wordt voorgedragen door bijvoorbeeld een van de volgende personen38:
Het mantelzorgcompliment kan niet door de mantelzorger of de zorgvrager zelf aangevraagd worden.
Het mantelzorgcompliment wordt eenmaal per jaar verstrekt aan mantelzorgers die langer dan 3 maanden en/of minimaal 8 uur per week mantelzorg verlenen. Bij aanvraag van een mantelzorgcompliment zal de gemeente de verhouding tussen de aanvrager en de mantelzorger onderzoeken. Het is van belang dat de aanvrager vanuit een professionele rol, of op basis van andere betrokkenheid, zicht heeft op wat er gebeurt. Dit zodat de gemeente het mantelzorgcompliment enkel verstrekt in situaties waarbij een mantelzorger daadwerkelijk zorg en/of ondersteuning verleent. Zo worden frauduleuze aanvragen voorkomen. Het is uitgesloten per huishouden meerdere mantelzorgcomplimenten te verstrekken39.
Het mantelzorgcompliment kan geweigerd worden indien de mantelzorger waarop de aanvraag betrekking heeft, al eerder in het jaar een bijdrage op grond van deze regeling heeft ontvangen, dan wel indien er op een eerder tijdstip ten aanzien van de betreffende mantelzorger reeds een ontvankelijke aanvraag is ingediend die naar verwachting zal leiden tot een toekenning van een bijdrage op grond van deze regeling.
Bijlage 1: Verklarende woordenlijst
Het kader om een ondersteuningsvraag te beoordelen.
Activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
Het college van burgemeester en wethouders.
Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot,
ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Mantelzorg betreft hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep40.
Maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015. Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
Alle vormen van bovengebruikelijke hulp die de draaglast van de persoon die ondersteuning verleend te
Deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.
Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Bijlage 2: Zelfredzaamheidsmatrix
Bijlage 3: Lijst van wettelijk voorliggende-, algemeen gebruikelijke- en algemene voorzieningen
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen • tandem
rolstoelpools en scootmobielpools41
Bijlage 4: informatie pgb beheer
Als u het vermoeden heeft dat er sprake is van misbruik door personen of instanties waar u zorg heeft ingekocht, neemt u dan contact op met de gemeente. Wanneer de gemeente fraude of misbruik vaststelt kan dit leiden tot het terugvorderen van PGB middelen.
Het zogenaamde derdenbeding wordt door de budgethouder (inwoner) en de zorgverlener vastgelegd in de zorgovereenkomst. Deze afspraak houdt in dat wanneer uit onderzoek van de pgb-verstrekker (de gemeente) blijkt dat er sprake is van fraude door de zorgverlener, het teveel betaalde pgb ook teruggevorderd kan worden van de zorgaanbieder.
Er wordt altijd eerst gekeken of de budgethouder (inwoner) iets te verwijten valt als pgb-ontvanger. De budgethouder is eerst verantwoordelijke voor het voldoen aan de eisen die zijn verbonden aan het verstrekken van een pgb.
Einde ondersteuning betekent einde PGB
Is aan de toekenning van het PGB de voorwaarde verbonden dat u ondersteund wordt? Dan eindigt het PGB ook als die ondersteuning naar het oordeel van de gemeente niet langer goed georganiseerd is.
Wilt u meer informatie over pgb beheer? Kijk dan op de site van de Sociale verzekeringsbank
( www. svb.nl) of op de site van per saldo (www.pgb.nl).
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
U de heer/mevrouw ………………………………………… (naam pgb beheerder invullen) heeft aangegeven pgb beheerder te willen zijn voor de heer/mevrouw…………..………………………… (naam inwoner). Dit moet ook vermeld worden op de zorgovereenkomst bij de Sociale verzekeringsbank (SVB).
Wij wijzen u erop dat aan pgb beheer verplichtingen vast zitten. Hierboven zijn in het kort de werkzaamheden en verplichtingen weer gegeven die bij pgb beheer komen kijken. Door uw handtekening te zetten geeft u aan op de hoogte te zijn wat er van u als pgb beheerder wordt gevraagd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-320855.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.