Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Groningen 2020

 

De raad van de gemeente Midden-Groningen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2019;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde, zesde en zevende lid, 2.1.4a, eerste, tweede en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

besluit de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Groningen 2020 vast te stellen.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen.

    • b.

      Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • c.

      Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet.

    • d.

      Formele ondersteuning: hulp die tot een maatwerkvoorziening behoort en die wordt bekostigd vanuit een pgb en wordt verleend op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst met een derde. Als deze derde een natuurlijk persoon is moet bovendien sprake zijn van een hulpverlenend beroep.

    • e.

      Formeel tarief: tarief voor formele ondersteuning.

    • f.

      Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

    • g.

      Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

    • h.

      Informele ondersteuning: ondersteuning, ingekocht met een pgb, die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

    • i.

      Informeel tarief: tarief voor informele ondersteuning.

    • j.

      Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

    • k.

      P gb : persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

    • l.

      Sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.

    • m.

      Voorliggende voorziening: algemeen gebruikelijke voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen.

    • n.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de inwoner wordt vastgesteld of de inwoner voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

 

Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of;

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de inwoner met psychische of psychosociale problemen en de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de inwoner deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een inwoner alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de inwoner redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de inwoner redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

 

Artikel 4. Inhoud beschikking

  • 1.

    Het college verstrekt een beschikking voor een tegemoetkoming voor aannemelijk meerkosten als bedoeld in artikel 28 van de Nadere regels of een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of een pgb.

  • 2.

    In de beschikking wordt de informatie- en medewerkingsplicht opgenomen om op verzoek onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de inwoner met een beperking redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

  • 3.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      informatie over de eigen bijdrage;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • e.

      indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      indien van toepassing dat de persoon met beperking de voorziening moet terugbetalen of teruggeven als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt;

    • e.

      informatie over de eigen bijdrage;

    • f.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • g.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 6.

    Bij het verstrekken van een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten kan het college in de beschikking een programma van eisen vastleggen waaraan de aan te schaffen voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn en waarin kan worden opgenomen:

    • a.

      voor welk resultaat de tegemoetkoming kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de tegemoetkoming is en hoe dit is vastgesteld;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van de tegemoetkoming;

    • f.

      dat de persoon met beperking de voorziening moet terugbetalen of teruggeven als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt;

    • g.

      informatie over de eigen bijdrage.

 

Artikel 5. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de inwoner voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare ondersteuning in natura.

  • 4.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk mits:

    • a.

      vast staat dat deze hulpverlener in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze;

    • b.

      de ondersteuning aan de inwoner niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze ondersteuning verleent;

    • c.

      er op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb is uitgeoefend bij diens besluitvorming;

    • d.

      de geboden ondersteuning niet leidt tot onveilige situaties;

    • e.

      deze persoon het informele tarief betaald krijgt;

    • f.

      tussenpersonen of belangenbehartigers of administratiekosten niet uit het pgb worden betaald.

 

Artikel 6. Hoogte pgb zaak en vervoersvoorziening

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor een zaak, waaronder een autoaanpassing, rolstoel of woonvoorziening, op basis van de kostprijs van de zaak die de inwoner zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor een vervoersvoorziening die door de budgethouder wordt aangeschaft, wordt als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de goedkoopst – compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een pgb wordt verstrekt, wordt het pgb als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

 

Artikel 7. Hoogte pgb Wmo-ondersteuning

  • 1.

    Het college stelt afzonderlijke formele pgb-tarieven vast voor de volgende vormen van Wmo-ondersteuning:

    • a.

      huishoudelijke hulp 1;

    • b.

      huishoudelijke hulp 2;

    • c.

      individuele begeleiding basis;

    • d.

      individuele begeleiding plus;

    • e.

      persoonlijke verzorging;

    • f.

      logeren/respijtzorg basis;

    • g.

      logeren/respijtzorg plus;

    • h.

      begeleiding groep plus;

    • i.

      begeleiding groep basis;

    • j.

      woonvoorziening;

    • k.

      vervoer;

    • l.

      beschermd wonen.

  • 2.

    Het tarief voor de in het eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met h genoemde categorieën bedraagt 70% van het rekenkundig gemiddelde van de ZIN-tarieven van de door ons gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 3.

    Het tarief voor begeleiding groep, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel i, bedraagt 80% van het rekenkundig gemiddelde van de ZIN-tarieven van de door ons gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 4.

    Het tarief voor woonvoorziening, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel j, bedraagt de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare ondersteuning in natura.

  • 5.

    Het formele tarief voor vervoer, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel k, bedraagt € 5,41 (retour).

  • 6.

    Het college stelt afzonderlijke informele pgb-tarieven vast voor de volgende vormen van Wmo-ondersteuning:

    • a.

      huishoudelijke hulp 1: € 15,60;

    • b.

      ondersteuning: € 15,60;

    • c.

      dagbesteding groep: € 15,60;

    • d.

      verblijf/logeren: € 23,33;

    • e.

      vervoer: € 2,70 (retour).

 

Artikel 8. Hoogte pgb beschermd wonen

  • 1.

    Het college stelt afzonderlijke formele pgb-tarieven vast voor de volgende producten van beschermd wonen:

    • a.

      verblijf accommodatie met toezicht op afroep;

    • b.

      verblijf accommodatie 24 uurs toezicht;

    • c.

      woonbegeleiding complex intramuraal;

    • d.

      thuisplus;

    • e.

      woonbegeleiding complex extramuraal;

    • f.

      activering en participatie.

  • 2.

    Het formele tarief voor de producten als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met f, is voor zorgorganisaties, uitgezonderd Zelfstandigen Zonder Personeel, gelijk aan het ZIN-tarief van de door ons gecontracteerde aanbieders minus het tarief voor de wooncomponent.

  • 3.

    Het formele tarief voor de producten als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, is voor Zelfstandigen Zonder Personeel gelijk aan 85% van het ZIN-tarief van de door ons gecontracteerde aanbieders minus het tarief voor de wooncomponent.

  • 4.

    Het formele tarief voor het product als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel f voor Zelfstandigen Zonder Personeel is gelijk aan het ZIN-tarief van de door ons gecontracteerde aanbieder.

  • 5.

    Het informele pgb-tarief voor beschermd wonen is modulair samengesteld en opgebouwd uit de volgende onderdelen:

    • a.

      toezicht;

    • b.

      begeleiding;

    • c.

      persoonlijke verzorging;

    • d.

      verpleging;

    • e.

      vakantie/ respijtzorg.

  • 6.

    Het informele tarief voor toezicht is gelijk aan het wettelijk minimum(uur)loon per dag.

  • 7.

    De informele tarieven voor de producten als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen b tot en met e is gelijk aan het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gangbare uurtarief voor informele hulpverleners.

  • 8.

    Dagbesteding kan niet informeel worden geleverd.

  • 9.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Verordening vastgestelde tarieven verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welk indexcijfer hierbij wordt gehanteerd.

  • 10.

    Als er geen gebruik wordt gemaakt van de in dit artikel genoemde tarieven voor de categorieën pgb worden de bedragen, doelgroepen en andere mogelijke nadere invullingen vastgesteld aan de hand van de criteria, zoals in de Wet, het daarop gebaseerde besluit, de Verordening en de Nadere regels zijn gesteld.

  • 11.

    Het college kan bij nadere regels verdere invulling geven aan het bepaalde in de voorgaande leden.

  • 12.

    Het college stelt nadere regels vast over aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Artikel 9. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een inwoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    In de gemeente Midden-Groningen worden geen bij verordening aangewezen algemene voorzieningen aangeboden als bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid van de wet.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde inwoner of de gehuwde inwoners tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet is een inwoner een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de maatwerkvoorziening collectief vervoer. Deze bijdrage is:

    • a.

      voor inwoners welke een beschikking hebben ontvangen voor collectief vervoer en hun geregistreerde huisgenoten een instaptarief dat gelijk is aan het door het OV-bureau Groningen Drenthe vastgestelde basistarief zonder reductie voor het busvervoer en een kilometerprijs die gelijk aan het door het OV-bureau Groningen Drenthe vastgestelde kilometertarief voor busvervoer zonder reductie;

    • b.

      voor medereizigers die geen geregistreerd huisgenoot zijn € 0,42 per kilometer.

  • 5.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet is een inwoner een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de maatwerkvoorziening wasservice. Deze bijdrage is € 3,50 per wasbeurt, op basis van vijf kilo was per wasbeurt inclusief drogen, opbouwen, halen en brengen.

  • 6.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb;

    • c.

      algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een inwoner.

 

Artikel 10. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken;

    • e.

      te voldoen aan de governance-code van hun sector;

    • f.

      te voorzien in een actief kwaliteitsbeleid;

    • g.

      de ondersteuning tot stand te brengen in overleg met inwoner zowel op individueel als collectief niveau.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks inwonerervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 11. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweld en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

Artikel 12. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert inwoners of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een inwoner aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening, in zorg in natura of in pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de inwoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de inwoner niet voldoet aan de maatwerkvoorziening of de aan het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de inwoner de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 3 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, aanhef en onderdeel a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de inwoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit en recht- en doelmatigheid van de geleverde zorg en ondersteuning, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en de bestedingen van pgb’s.

 

Artikel 13. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een inwoner een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, derde lid, onderdeel d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

 

Artikel 14. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.

 

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college geeft invulling aan de tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problematiek door op aanvraag bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, derde lid, Participatiewet te verlenen aan personen met een laag inkomen.

  • 2.

    Het college bepaalt in beleidsregels op grond van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 35 Participatiewet (Beleidsregels bijzondere bijstand) in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

 

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

 

Artikel 17. Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats indien noodzakelijk, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht en de dag.

 

Artikel 18. Maatwerkvoorziening opvang

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

 

Artikel 19. Beschermd wonen

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij toezicht en begeleiding nodig heeft, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziekte beeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen;

    • b.

      een psychische of psychosociale problemen heeft, en

    • c.

      hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

 

Artikel 20. Bijdrage verblijf beschermd wonen

  • 1.

    Een inwoner is voor verblijf in beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Inwoner mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeldgrens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag.

 

Artikel 21. Bijdrage verblijf in opvang

  • 1.

    Een inwoner is voor verblijf in opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage voor opvang is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf, met inachtneming van paragraaf vier van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    Onder de kostprijs van maatschappelijke opvang wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente opvang voor een inwoner heeft ingekocht.

  • 4.

    Inwoner mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeldgrens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag.

  • 5.

    Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de inwoner geen voeding verstrekt, dient de instelling de inwoner een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 6.

    Afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Een inwoner is geen bijdrage verschuldigd, indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 8.

    Voor dagopvang, nachtopvang en noodopvang voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is voor maximaal drie dagen geen bijdrage verschuldigd.

  • 9.

    Een inwoner is bij maatschappelijke opvang geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 10.

    De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de inwoner te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente wordt ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de inwoner.

  • 11.

    Het college stelt de bijdrage voor opvang vast.

  • 12.

    Het college bepaalt bij nadere regeling door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, Wmo 2015 de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

 

Artikel 22. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen.

 

Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van inwoner over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen.

 

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval inwoners of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval inwoners of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

 

Artikel 25. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd, beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening. Het college zendt hiertoe telkens om de vier jaar beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag.

 

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college kan van deze verordening afwijken, voor zover strikte toepassing ervan, gelet op het met deze verordening nagestreefde belang, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 27. Intrekking oude verordeningen en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Slochteren 2019, vastgesteld op 27 juni 2019,wordt per 1 januari 2020 ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde verordening tot de dag waarop het college een nieuw besluit neemt, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken met ingang van die dag. Indien het nieuwe besluit een lager tarief voor een persoonsgebonden budget behelst, houdt cliënt in afwijking van de vorige zin recht op de lopende voorziening tot de dag, waarop vier kalendermaanden verstreken zijn na de datum van dat nieuwe besluit, met die dag als inwerkingtredingsdatum van het nieuwe besluit en als intrekkingsdatum van het oude besluit.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde verordening wordt beslist met inachtneming van die verordening.

 

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Groningen 2020.

 

Artikel 29. Bijlagen

  • 1.

    Bijlage I tabel pgb-tarieven maakt integraal deel uit van deze verordening.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2019.

De Voorzitter,

De Griffier.

BIJLAGE I TABEL PGB-TARIEVEN

 

Tabel behorend bij artikel 7 van de Verordening.

 

 

Eenheid

Tarief formele ondersteuning

Begeleiding individueel basis

 

Uur

€ 32,77

Begeleiding individueel plus

 

Uur

€ 52,35

Begeleiding groep basis

Dagdeel

€ 26,94 (80% van het zorg in natura tarief)

 

Begeleiding groep plus

 

Dagdeel

€ 36,16

Vervoer begeleiding groep

 

Alleen op medische indicatie in combinatie met begeleiding groep

 

Retour

€ 5,41

Kortdurend verblijf basis

 

Etmaal

€ 84,81

Kortdurend verblijf plus

 

Etmaal

€ 123,71

Huishoudelijke hulp 1

 

Uur

€ 18,82

Huishoudelijke hulp 2

 

Uur

€ 19,52

Persoonlijke verzorging

 

Uur

€ 29,79

 

Informeel

Ondersteuning

 

Tarief

Huishoudelijke hulp

 

€ 15,60

Ondersteuning/begeleiding

€ 15,60

 

Dagbesteding

 

€15,60

Verblijf/ logeren per etmaal

€ 23,33

 

Vervoer (retour)

€ 2,70

 

 

Tabellen behorend bij artikel 8 van de Verordening

 

Producten Beschermd Wonen

Inkooptarief ZIN

Maximale tarief p gb

Maximale tarief p gb voor ZZP’ers

Verblijf accommodatie met Toezicht op afroep

€ 120,66

€ 91,83

€ 79,58

Verblijf accommodatie 24 uurs Toezicht

€ 130,81

€ 101,97

€ 89,72

Woonbegeleiding complex intramural

€ 63,85

€ 63,85

€ 54,27

Thuis plus

€ 103,31

€ 103,31

€ 87,81

Woonbegeleiding complex extramuraal

€ 74,18

€ 74,18

€ 63,05

Activering en participatie

€ 30,99

€ 30,99

€ 30,99

 

Naar boven