Nadere regels individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Groningen 2020

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Groningen,

gelet op artikel 36 Participatiewet en de verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Groningen 2020,

besluit de nadere regels individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Groningen 2020 vast te stellen.

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen;

  • b.

    peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt, tenzij de referteperiode dan nog niet is verstreken in dat geval is de dag waarop de referteperiode is bereikt de peildatum;

  • c.

    referteperiode: periode van drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    verordening: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Groningen 2020;

  • e.

    wet: de Participatiewet

  • f.

    maatregel: een afstemming als bedoeld in artikel 18 van de wet;

  • g.

    Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen;

  • h.

    Msnp: Minnelijke schuldsanering natuurlijke personen;

  • i.

    waarschuwing: een waarschuwing als bedoeld in artikel 2aa van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten;

  • j.

    bijstand: algemene bijstand voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder b van de wet en bijzondere bijstand die verstrekt is op grond van artikel 12 van de wet;

  • k.

    student: belanghebbende die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt waarvoor aanspraak bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht geeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • l.

    minimale inkomen: de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm;

  • m.

    IOAW: Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • n.

    IOAZ: Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • o.

    ZW: Ziektewet;

  • p.

    WW: Werkloosheidswet;

  • q.

    WAO: Wet arbeidsongeschiktheid;

  • r.

    WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • s.

    WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jong gehandicapten.

  •  

Artikel 2. Aanvraag individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd op een door het college daarvoor vastgesteld formulier.

 

Artikel 3. Zicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden of de aanvrager uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

  • a.

    De krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

  • b.

    De inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

  • 2.

    In één of meer van de volgende situaties is in ieder geval geen sprake van uitzicht op inkomensverbetering:

  • a.

    aanvrager ontvangt een WAO/WIA/WAJONG uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

  • b.

    aanvrager heeft geen arbeids- noch re-integratieverplichting op grond van artikel 9, vijfde lid van de wet (duurzaam en volledig arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 WIA);

  • c.

    de alleenstaande ouder heeft een ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9a van de wet;

  • d.

    aanvrager heeft een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de wet gedurende minimaal nog 6 maanden;

  • e.

    aanvrager ontving minstens 24 maanden aaneensluitend en onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag/peildatum een uitkering op grond van de wet, IOAW of IOAZ en heeft in de afgelopen periode van 12 maanden niet (parttime) gewerkt noch een opleiding of traject gevolgd met uitstroom garantie of een grote kans op uitstroom;

  • f.

    aanvrager ontvangt een uitkering op grond van de wet, IOAW, IOAZ en is ingedeeld op trede 1, 2, 3 of 4 van de Participatieladder.

  • g.

    aanvrager ontvangt een uitkering op grond van de wet, IOAW of IOAZ en is ingedeeld op trede 5 zonder groeipotentie;

  • h.

    belanghebbende ontving minstens 24 maanden voorafgaande aan de aanvraag geen inkomsten uit arbeid of daaraan gerelateerde inkomsten (ZW en WW).

  • 3.

    Studenten hebben uitzicht op inkomensverbetering en hebben hierdoor geen recht op de inkomenstoeslag, tenzij het studenten betreffen die in aanmerking komen voor de individuele studietoeslag op grond van artikel 36b van de wet én aan de overige voorwaarden van de individuele inkomenstoeslag voldoen.

  • 4.

    Het college maakt in alle andere dan in het tweede en derde lid genoemde situaties een individuele afweging of sprake is van uitzicht op inkomensverbetering.

  • 5.

    Indien een maatregel in verband met de arbeids- of re-integratieverplichting is opgelegd in de referteperiode, wordt individueel beoordeeld of aanvrager voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit hoewel in zijn algemeenheid er vanuit kan worden gegaan, dat degene die een maatregel opgelegd kreeg, in verband met het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting, doorgaans onvoldoende inspanning heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Een waarschuwing wordt niet aangemerkt als een maatregel.

  •  

Artikel 4. Vaststelling hoogte inkomen

  • 1.

    Belanghebbenden die gedurende 36 maanden aaneensluitend én direct voorafgaand aan de peildatum bijstand, IOAW of IOAZ ontving voldoen aan de inkomenscriteria, tenzij sprake is van een terugvordering van verstrekte bijstand, IOAW of IOAZ (van een periode in de referteperiode) op grond van door belanghebbende verstrekte onvolledige of onjuiste inlichtingen en deze terugvordering op peildatum nog niet volledig is afgelost.

  • 2.

    In andere gevallen dan in het eerste lid moet het inkomen van belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld aan de hand van:

  • a.

    bewijsstukken van netto-inkomsten in de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken of:

  • b.

    jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

  • 3.

    Op het tweede lid zijn de volgende uitzonderingen mogelijk indien:

  • a.

    belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.

  • b.

    belanghebbende in het voorafgaand jaar een inkomenstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum.

  • c.

    Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan belanghebbende dat niet voldoende wordt de aanvraag afgewezen.

  • d.

    De inkomsten worden in aanmerking genomen voor zover belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, Wsnp en Msnp. Deze laatste moet door de kredietbank tot stand gebracht zijn.

 

Artikel 5. Peildatum vermogenstoets

  • 1.

    Indien het vermogen waarover belanghebbende op peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken hoger is dan de vrijlating genoemd in de wet, bestaat geen recht op inkomenstoeslag.

  • 2.

    Voor de belanghebbende die algemene bijstand ontvangt wordt aangenomen dat hij of zij voldoet aan het vermogenscriterium, voor de belanghebbende die Ioaw of Ioaz ontvangt geldt dat het vermogen vastgesteld moet worden en getoetst moet worden aan het vermogenscriterium.

  • 3.

    Indien uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in de referteperiode over een vermogen is beschikt dat hoger was dan de toegestane vermogensvrijlating en dit op peildatum niet meer het geval is, bestaat geen recht op een inkomenstoeslag.

  • 4.

    Het derde lid geldt niet indien geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet en artikel 13 Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Midden-Groningen 2019.

 

Artikel 6. Individuele vaststelling van de peildatum

Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn. De peildatum kan nooit eerder zijn dan de aanvraagdatum, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

 

Artikel 7. Vrijlating

De vrijlatingen die van toepassing zijn op de algemene bijstand (inkomens- en vermogensvrijlating) zijn van overeenkomstige toepassing op de inkomenstoeslag.

 

Artikel 8. Marginale inkomensoverschrijding

  • 1.

    Met een marginale inkomensoverschrijding tijdens de referteperiode wordt geen rekening gehouden indien de intentie van de inkomensregeling is om het minimale inkomen te garanderen. In dat geval voldoet belanghebbende aan het begrip langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de verordening.

  • 2.

    Als belanghebbende tijdens de referteperiode een uitkering op grond van de Toeslagenwet ontvangt, heeft dit als doel om belanghebbende te voorzien van het minimale inkomen. Om deze reden wordt belanghebbende die een uitkering ontvangt krachtens de Toeslagenwet geacht te voldoen aan het begrip langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de verordening.

 

Artikel 9: bijzondere bijstand

De inkomenstoeslag is bijzondere bijstand en mitsdien zijn de regels genoemd in de Beleidsregel bijzondere bijstand Midden-Groningen 2019 van overeenkomstige toepassing, tenzij in de wet, de verordening of in deze nadere regels hiervan wordt afgeweken.

 

Artikel 10: statushouders

Statushouders kunnen inkomenstoeslag aanvragen ook als zij nog geen drie jaar in Nederland wonen. Aangenomen wordt dat hun inkomen in het buitenland lager was dan de bijstandsnorm. Dit is anders als er aanwijzingen zijn dat het inkomen hoger moet zijn geweest. Het is dan aan belanghebbende om de hoogte van het inkomen aannemelijk te maken. In dat geval wordt rekening gehouden met de koopkrachtpariteit.

 

Artikel 11. Inwerkingtreding, intrekken beleidsregels en citeerartikel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Per gelijke datum worden ingetrokken de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Menterwolde 2015 (bekendgemaakt op 16 december 2014), de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015 (bekendgemaakt op 22 december 2014) en de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Slochteren 2015 (bekendgemaakt op 30 december 2014).

  • 3.

    Deze nadere regels worden aangehaald als Nadere regels individuele inkomenstoeslag gemeente Midden-Groningen 2020.

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 10 december 2019,

 

Adriaan Hoogendoorn,

burgemeester

 

Henk Mulder,

Gemeentesecretaris

 

 

 

Naar boven