Besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer tot vaststelling van de Verordening rioolheffing Aalsmeer 2020

Zaaknummer: Z19-075871

 

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 december 2019;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

gezien het advies van ;

besluit vast te stellen de:

Verordening rioolheffing Aalsmeer 2020

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of onderhoud bij de gemeente, alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • onder water verstaan: huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater (water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering), hemelwater of grondwater;

  • onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;

  • onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft;

  • onder het ‘variabele bedrag’ wordt begrepen het voor een eigendom verschuldigde bedrag wegens het direct dan wel indirect afvoeren van afvalwater boven een hoeveelheid van vierhonderd (400) kubieke meters per jaar;

  • onder het ‘vaste bedrag’ wordt begrepen het verschuldigde bedrag per eigendom;

  • onder bedrijfsverzamelgebouw wordt verstaan een eigendom waar meerdere bedrijven in gevestigd zijn dan wel gevestigd kunnen worden.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt per eigendom een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbare feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting als bedoeld onder artikel 2, wordt geheven van:

  • a.

    degene die op 1 januari van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom verder te noemen: eigenarendeel

  • b.

    degene die het gebruik heeft van een eigendom verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Met betrekking tot het gebruikersdeel wordt als gebruiker aangemerkt:

  • a.

    degene die het eigendom naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het eigendom;

  • b.

    ingeval een deel van een eigendom ter gebruik is afgestaan: degene die dat deel ter gebruik heeft afgestaan.

  • 4.

    In afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b juncto het derde lid wordt voor de heffing van de belasting als bedoeld in artikel 2, in de gevallen dat het een bedrijfsverzamelgebouw betreft waarbij er sprake is van één watermeter, als gebruiker aangemerkt, de eigenaar van het eigendom.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belastingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van de heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt geheven naar een vast bedrag per eigendom.

  • 2.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven naar een variabel bedrag voor het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd voor zo ver dat meer bedraagt dan vierhonderd (400) kuub. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de gebruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

  • a.

    watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

  • b.

    bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien de vaststelling van hoeveel opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4.

    De op de voet van het tweede en derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

  • 5.

    Indien een eigendom niet is voorzien van een door het waterleidingbedrijf verstrekte watermeter en/of een pompinstallatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, en door vergelijking met soortgelijke eigendommen het vermoeden bestaat dat meer dan vierhonderd (400) kubieke meters afvalwater wordt afgevoerd, stelt de in artikel 231 Gemeentewet bedoelde ambtenaar de hoeveelheid afgevoerd afvalwater vast.

  • 6.

    Het bepaalde in artikel 5, vierde lid, lijdt uitzondering indien de gebruiker van een daar bedoeld eigendom een door burgemeester en wethouders goedgekeurde meetinstallatie aanbrengt, waarvan het waterverbruik kan worden afgelezen. In dat geval is artikel 5, tweede lid, van toepassing, met dien verstande dat de verbruiksperiode wordt gesteld op de aan het belastingjaar voorafgaande periode 1 januari tot en met 31 december.

  • 7.

    Indien de hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water in een voor een belastingjaar relevante verbruiksperiode niet, of onvoldoende, met toepassing van artikel 5, tweede lid, kan worden vastgesteld, stelt de heffingsambtenaar de hoeveelheid afgevoerd afvalwater vast.

Artikel 6 Belastinggrondslag en tarief

  • 1.

    Het recht voor het eigenarendeel, als bedoeld in artikel 3, lid 1 letter a, bedraagt per perceel € 173,62 per jaar.

  • 2.

    Het recht voor het gebruikersdeel, als bedoeld in artikel 3, lid 1 letter b, bedraagt € 9,17 per elke tien m³ of gedeelte daarvan, dat boven de hoeveelheid van 400 m³ afvalwater per jaar op de gemeentelijke riolering is afgevoerd.

  • 3.

    Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats.

  • 4.

    Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolrechten of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    Ten aanzien van de verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a juncto artikel 5, eerste lid (vast bedrag) geldt dat de belasting verschuldigd is bij het begin van het belastingjaar.

  • 2.

    Ten aanzien van de verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b juncto artikel 5, tweede lid (variabel bedrag) geldt dat:

  • a.

    de belasting verschuldigd is bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • b.

    indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • c.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 10 Termijnen van betaling en invordering

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan € 10.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door een automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven in dat geval moeten de aanslagen worden betaald in negen opeenvolgende gelijke, met uitzondering van kleine afrondingsverschillen, maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later;

  • 3.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  • 4.

    Bij de invordering van rioolrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolrechten.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening rioolrechten 2019” van 13 december 2018 en de eventuele wijzigingen hierop wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing Aalsmeer 2020.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 12 december 2019.

De griffier,

drs. O. van Kolck

De voorzitter,

mr. G.E. Oude Kotte

Naar boven