Verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 e.v.

De raad van de gemeente Meierijstad;

Overwegende, dat het wenselijk is de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 te wijziging in verband met de invoering per 1 januari 2020 van het abonnementstarief, de aanscherping van het beleid naar aanleiding van de uitspraak van Centrale raad van Beroep betreffende Resultaatgericht indiceren en meerdere tekstuele wijzigingen conform Model Verordening VNG;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2019 met zaaknummer 1948276981;

Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien het advies van Adviesraad Sociaal Domein;

besluit:

Vast te stellen de:

Verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2019 e.v. (1e wijziging)

Artikel I Wijziging verordening De Verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2019 e.v. wordt als volgt gewijzigd:

  • A.

    Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    letter b. komt te luiden:

    b. bijdrage: bijdragen als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;’.

  • 2.

    na letter o. wordt ingevoegd:

    p. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • B.

    Na artikel 3.1 wordt een nieuw artikel 3.2 toegevoegd dat luidt:

Artikel 3.2: Ondersteuningsplan zorgaanbieder

De zorgaanbieder stelt in overleg met de klant het aantal uren per week vast dat de zorgaanbieder inzet bij de klant om het resultaat te behalen en legt dit vast in het ondersteuningsplan Huishoudelijke verzorging. Deze uren kunnen flexibel ingezet worden. Het ondersteuningsplan Huishoudelijke verzorging maakt onderdeel uit van het besluit tot toekenning.

  • C.

    Na vernummering van de huidige artikelen 4.2 tot en met 4.6 tot 4.3 tot en met 4.7 wordt na het huidige artikel 4.1 een nieuw artikel toegevoegd dat luidt:

Artikel 4.2 Bijzondere criteria in verband met Huishoudelijke verzorging

In afwijking van een individuele maatwerkvoorziening Huishoudelijke verzorging kan het college besluiten tot het toekennen voor een collectieve voorziening Huishoudelijkeverzorging, daar waar sprake is van meerdere klanten die woon- en gebruikersruimtes delen.

  • D.

    Artikel 6.1. komt als volgt te luiden:

Artikel 6.1. Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De klant is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB, zolang de klant van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening, zijnde beschermd wonen of opvang, is conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Bij zowel beschermd wonen als opvang blijft de inkomensafhankelijke eigen bijdrage gelden die door het CAK wordt vastgesteld.

  • 3.

    De bij verordening aangewezen maatwerkvoorzieningen zijn:

    • a.

      Hulp bij het huishouden

    • b.

      Begeleiding

    • c.

      Dagbesteding

    • d.

      Kortdurend verblijf

    • e.

      Beschermd wonen thuis

    • f.

      Beschermd wonen begeleid

    • g.

      Hulpmiddelen, met uitzondering van rolstoelen conform hoofdstuk 3 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

    • h.

      Autoaanpassingen

    • i.

      Woningaanpassingen

    • j.

      Inrichting- en verhuiskosten

    • k.

      Vervoersvoorzieningen, anders dan kleinschalig collectief vervoer (Regiotaxi)

  • 4.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of PGB zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde klant of de gehuwde klanten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of artikel 6.1.5 van deze Verordening, geen of een lagere bijdrage is verschuldigd. De in het uitvoeringsbesluit WMO 2015 genoemde uitzonderingsgronden zijn:

  • a.

    meerpersonenenhuishoudens waarbij minimaal één de AOW-leeftijd (66 jaar en 4 maanden) nog niet heeft bereikt;

  • b.

    als al een eigen bijdrage voor beschermd wonen of voor de Wet langdurige zorg wordt betaald;

  • c.

    als een rolstoel wordt verstrekt.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      huishoudelijke verzorging in Hospice Dommelrode

    • b.

      een aanvraag waarop het regresrecht van toepassing is

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid wordt de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde beschermd wonen of opvang, op nihil gesteld voor klanten met een bijdrageplichtig inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum.

  • 7.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB voor een woningaanpassing voor een minderjarige klant is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen.

  • 8.

    De bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de klant verblijft.

  • 9.

    Artikel 6.3 Kostprijs komt als volgt te luiden:

Artikel 6.3 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een leverancier/aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 2.

    De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels over (het bepalen van) de kostprijs, waarbij de kostprijs in afwijking van het eerste en tweede lid op een lager bedrag kan worden vastgesteld.

  • 4.

    De kostprijs van een

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom)

  • F.

    Na artikel 6.3 wordt een nieuw artikel toegevoegd dat luidt:

Artikel 6.4. Eigen bijdrage Regiotaxi

  • a.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voorziening Kleinschalig Collectief Vervoer (GR KCV Regiotaxi) € 0,22 per kilometer en een eenmalige bijdrage van € 1,01 per rit als opstaptarief;

  • b.

    De onder sub a vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil 1-1-2020. Deze kunnen ieder opvolgend jaar gewijzigd worden aan de hand van ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex (NEA index en CPI index), en gewijzigde btw- en vervoerstarieven en het reizigersvolume;

  • c.

    Als toepassing is gegeven aan sub b, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

  • G.

    Hoofdstuk 7 en 8 vervallen. Na hoofdstuk 6 worden nieuwe hoofdstukken 7 en 8 ingevoegd die luiden:

Hoofdstuk 7 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en PGB’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 7.1

  • 1.

    Het college informeert klanten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of PGB zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst toezichthouders aan en betrekt hen –indien wenselijk- bij gesprekken met klanten. Een nadere invulling van deze toezichthouders zal plaatsvinden in de beleidsregels.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een klant aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de klant onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de klant niet langer op de maatwerkvoorziening of het PGB is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de klant niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het PGB verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de klant de maatwerkvoorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de klant opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de klant en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 7.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 8 (gereserveerd)

Artikel II

Deze Verordening treedt in werking op 1-1-2020.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2019.

De griffier,

A.F.J. Franken,

De burgemeester,

ir. C.H.C. van Rooij

Toelichting

Algemeen

Deze Verordening tot wijziging van de Verordening houdt met name verband met de invoering per 1 januari 2020 van het abonnementstarief. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt om de huidige Verordening op een paar punten te wijzigen.

Artikelsgewijs

Artikel B. (3.2 Ondersteuningsplan zorgaanbieder)

De klant heeft recht om te weten hoeveel uur Huishoudelijke Verzorging ingezet gaat worden door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder stelt in overleg met de klant het aantal uren per week vast dat de zorgaanbieder inzet bij de klant om het resultaat te behalen en legt dit vast in het ondersteuningsplan Huishoudelijke verzorging. Deze uren kunnen flexibel ingezet worden. Het ondersteuningsplan Huishoudelijke verzorging maakt onderdeel uit van het besluit tot toekenning. De procedure is nader uitgewerkt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

Artikel C. (4.2 Bijzondere criteria in verband met Huishoudelijke verzorging)

In afwijking van een individuele maatwerkvoorziening Huishoudelijke verzorging kan het college besluiten tot het toekennen voor een collectieve voorziening Huishoudelijkeverzorging, daar waar sprake is van meerdere klanten die woon- en gebruikersruimtes delen. Dit is het geval bij Hospice en de Kloosterzusters.

Artikel D. (6 Eigen bijdrage)

In dit onderdeel wordt geregeld dat wanneer de gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage te heffen, voor maatwerkvoorzieningen en PGB’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen het abonnementstarief van maximaal € 19,00 geldt. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze. Welke voorzieningen bij verordening worden aangewezen moet worden opgenomen in de verordening. De wet maakt een uitzondering voor het collectief vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van een algemene voorziening. Het collectief vervoer valt niet onder het abonnementstarief, maar de gemeente kan ervoor kiezen het wel onder te brengen onder het abonnementstarief. De gemeente kan ervoor kiezen om bepaalde maatwerkvoorzieningen en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen vrij te stellen van een eigen bijdrage. Voorts kan de gemeente ervoor kiezen om bepaalde inkomenscategorieën vrij te stellen van een eigen bijdrage. Ook kan de gemeente ervoor kiezen om het maximale bedrag van € 19,00 per maand voor alle cliënten neerwaarts bij te stellen. De maximale bijdrage van € 19,00 per maand geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Voor die groep is de eigen bijdrage op nihil vastgesteld (zie het vierde lid van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

Uitgezonderd van het abonnementstarief zijn de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Hiervoor blijven de inkomensafhankelijke eigen bijdragen gelden die door het CAK worden vastgesteld. Sinds 1 januari 2019 is de vermogensinkomensbijtelling naar beneden bijgesteld van 8% naar 4%.

De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren: door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder. Ook is opgenomen dat de kostprijs van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing bepaald wordt door de wijze van verstrekken van de voorziening te weten bruikleen, huur of eigendom.

Het is van belang dat de eigen bijdrage van € 19,00 per maand de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs.

De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen.

Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt.

Artikel G (7.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en PGB’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet)

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en PGB’s gaat als het goed is echter een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.Het derde en zesde lid bevatten grotendeels een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1 van de wet). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het zesde lid is een ‘kan’-bepaling. Een PGB wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het PGB nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het vierde lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

In de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of PGB. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’ In het zevende lid is dan ook een bepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geeft tot terugvordering van in eigendom of in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Naar boven