Gemeenteblad van Oosterhout
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oosterhout | Gemeenteblad 2019, 318717 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oosterhout | Gemeenteblad 2019, 318717 | Verordeningen |
Besluit van de raad van de gemeente Oosterhout van 17 december 2019 tot vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oosterhout
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:1a Verblijfsontzegging
De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.
http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jsp[vervallen]
[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jsp
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan
Het is verboden de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, lid 2 bedraagt de termijn voor het indienen van de aanvraag om een evenementenvergunning 8 weken voor kleinschalige, niet risicovolle evenementen en 12 weken voor grootschalige of risicovolle evenementen. Indien een vergunningaanvraag te laat wordt ingediend kan de burgemeester de aanvraag weigeren.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was aan derden logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven
Het in het eerste lid gestelde verbod om anders dan om niet sterke drank te verstrekken, is ten aanzien van de onder a. bedoelde inrichtingen niet van toepassing indien de verstrekking plaats heeft in een lokaliteit die binnenshuis niet rechtstreeks in verbinding staat met het onderdeel waarin geringe eetwaren worden verkocht en die vanaf de straatzijde een aparte ingang heeft.
Artikel 2:34d Verbod ‘happy hours’
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk voor wordt gevraagd.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Het is verboden in het openbaar gebied lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jsp[vervallen]
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden om op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1, 2.10, 2.47, 2.48, 2.49, 2.50, 2.73 en 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Afdeling 16. Voor publiek openstaande gebouwen
Artikel 2:80 Sluiting voor publiek toegankelijke gebouw en/of erven
De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten, als daar:
zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek toegankelijk gebouw of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.
Afdeling 17. Toezicht op bedrijfsmatige activiteiten of gebouwen
Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.
Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jspIn deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
In afwijking van lid 1 geldt dat in het gebied aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt, maximaal 1 festiviteit per maand, met een maximum van 6 festiviteiten per kalenderjaar mogen plaatsvinden, waarbij de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn.
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 3.148, lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen, geluidsapparaten of verlichting(-s-apparatuur) in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluid- en of lichthinder wordt veroorzaakt.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Bijzondere vergunningsvoorschriften
Van de vergunning mag geen gebruik worden gemaakt binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de vergunning. Indien binnen deze termijn door één of meer belanghebbenden een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is ingediend, mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt totdat op dat verzoek is beslist.
Afdeling 6. Geluidsvoorschriften in verband met de aanleg van walstroom
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau: (LAr,LT) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai waarbij geen rekening wordt gehouden met een bedrijfsduurcorrectie;
Zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document – afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven – waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
In deze afdeling wordt verstaan onder:
kampeermiddel: een onderkomen of voertuig, zoals een tent, tentwagen, kampeerwagen of caravan, dat geen vergunningplichtig bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo in samenhang met artikel 3, lid 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben, uitgezonderd
mits dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1 t/m 2:41, 2:51 t/m 2:62, 2:64 t/m 2:68, 2:72, 2:74, 2:74a, 3:4 t/m 5:37.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de als buitengewoon opsporingsambtenaar of –ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering en de toezichthouders van de afdeling Informatie- en Servicecentrum, voor zover dat uit hun taakomschrijving blijkt.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING OOSTERHOUT
Door ontwikkelingen in landelijke regelgeving, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdende inzichten moet de APV van tijd tot tijd worden aangepast. In deze toelichting worden de belangrijkste wijzigingen van de afgelopen actualisaties besproken. Ook wordt hier en daar een toelichting gegeven op artikelen waarover vaker vragen worden gesteld. Deze toelichting is slechts informatief. De tekst van de verordening is doorslaggevend. Voor een uitputtende toelichting wordt verwezen naar de toelichting met achtergrondinformatie van de VNG bij de model-APV.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk zijn de algemeen geldende bepalingen opgenomen.
Omdat de APV meestal betrekking heeft op openbare plaatsen in de ruime zin van het woord is het begrip ‘openbare plaats’ apart omschreven in de begripsomschrijving en is in alle bepalingen het begrip ‘weg’ vervangen door openbare plaats, behalve wanneer uitsluitend de weg in de zin van de Wegenverkeerswet wordt bedoeld.
Lex silencio positivo (LSP): Positieve fictieve beslissing
Op 1 januari 2010 is de Dienstenwet in werking getreden, waarin de Lex Silencio Positivo (LSP) is opgenomen voor vergunningenstelsels die betrekking hebben op het verlenen van diensten. LSP betekent dat als de beslistermijn wordt overschreden, deze vergunningen van rechtswege worden verleend. In lid 4 is aangegeven wanneer LSP niet van toepassing is.
Artikel 1.3 Indiening aanvraag (buiten behandeling stellen)
Om administratieve lasten te beperken worden vergunningen waar mogelijk voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt uiteraard alleen als de aard van de vergunning zich daartoe leent.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 02-11-2016 (ECLI:NL: RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met dit tweede lid wordt duidelijk gemaakt dat onbepaalde tijd en schaarse vergunningen zich niet met elkaar verdragen
Lid1. Omdat het doel van de meeste APV-vergunningen hetzelfde is, namelijk het beschermen van de openbare orde, waaronder ook de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, en het voorkomen van overlast, zijn de toetsingscriteria meestal dezelfden. Daarom zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk. Daar waar (tevens) andere criteria meespelen, is dat in de desbetreffende artikelen opgenomen.
Lid 2. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had.
Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een –volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente.
In artikel 2.25 is voor de evenementenvergunning voor grootschalige of risicovolle evenementen van deze termijn afgeweken.
Lid 3. Is opgenomen als gevolg van de ‘Handreiking vechtsportgala’s’ van de Nederlandse Vechtsportautoriteit van oktober 2017 en is dus vooral bedoeld om te kunnen gebruiken voor aanvragen voor vechtsportevenementen.
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten en feesten, vraagt om een scheiding ofwel regulering van het gebruik.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Deze bevoegdheid bevat een aanvulling op de artikelen 141 (geweld plegen in vereniging), 300 (mishandeling) en 306 (mishandeling met meerdere personen) van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan pas kan worden opgetreden als er sprake is van letsel of aangifte.
Artikel 2.1a en 2.1b Verblijfsontzegging, maskers en vermommingen
In afwijking van de model-APV zijn bepalingen opgenomen over de verblijfsontzegging en het tegengaan van het dragen van maskers en vermommingen. Hiervoor is in het verleden een weloverwogen keuze gemaakt. In de tussentijd hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die tot een andere afweging moeten leiden.
Voor de verblijfsontzegging heeft de burgemeester in april 2006 een protocol opgesteld, waarin is vastgelegd voor welk gebied het geldt (het zogenaamde KLM-gebied: Klappeijstraat tot kruising Mathildastraat, Leijsenhoek tot Waterloostraat, Markt, neergelegd op een plattegrond), voor welke feiten het geldt en welke termijn eraan wordt verbonden. Dit protocol is nog steeds van kracht en is volgens het overgangsrecht nu gebaseerd op artikel 2.1a.
Opgemerkt wordt dat het artikel over vermommingen slechts is opgenomen om preventief te kunnen optreden als het vermoeden bestaat dat de vermomming wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zonder te worden herkend.
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.
In de deregulering van de APV in december 2016 is besloten het flyerverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.
Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot flyeren. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een flyerverbod en/of vergunning of ontheffing in de APV vindt u deze niet terug.
De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten zijn juridisch gezien grondwettelijk beschermd. Een (algeheel) verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op de weg
Zowel de VNG als de stuurgroep van het project Administratieve Lastenverlichting hebben voorgesteld de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Dit voorstel was overgenomen, maar in de praktijk werden geen algemene regels opgesteld en wordt van geval tot geval bekeken of het plaatsen van een object in de openbare ruimte acceptabel is en of er bijzondere voorschriften moeten worden gesteld. Ook moet er steeds een beoordeling plaatsvinden of precariorechten moeten worden betaald. Dit is het geval voor zover bij het gebruik van openbare grond beslag wordt gelegd op een openbare parkeerplaats of wanneer het gaat om het inrichten van een bouwplaats of een terras. Daarom moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.
Onder ‘weg’ wordt volgens de begripsomschrijving in artikel 1.1 onder b van de APV slechts verstaan de weg in de zin van de Wegenverkeerswetgeving. Dit artikel geldt ook voor andere openbare plaatsen, dat daarom expliciet wordt vermeld.
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel herschreven en de verwijzing naar de Welstand geschrapt.
Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Deze vergunning is afgeschaft in navolging van het project Administratieve Lastenverlichting.
Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
De VNG heeft voorgesteld de vergunningplicht voor een uitweg te vervangen door algemene regels. In Oosterhout is de praktijk dat de gemeente zelf na vergunningverlening de uitweg aanlegt, om grip te houden op de locatie, de afmetingen en de kwaliteit van de uitvoering. In 2012 is als weigeringsgrond expliciet opgenomen de situatie dat al een uitweg op een perceel aanwezig is. Bij een aanvraag voor een tweede uitweg zal in ieder geval worden gekeken naar de noodzaak om deze tweede uitrit te hebben. De achterliggende gedachte is dat elke uitweg een reservering is van de openbare ruimte, waar geen parkeergelegenheid, groenvoorziening of verkeersmeubilair meer kan worden geplaatst. Daarnaast betekent elke uitweg een extra kruising van verkeer en dus een toename van verkeersonveiligheid.
Deze vergunning valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
In navolging van de model-APV is dit artikel verwijderd omdat het onderwerp is geregeld in artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Dit artikel is met de actualisatie van de APV in 2019 weer opnieuw opgenomen in de APV.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.
De meeste bossen en terreinen zijn privéterrein, eigenaren hebben dus een verantwoordelijkheid om zelf een verbod regelen. In de andere gevallen is Staatsbosbeheer beheerder, in tijden van droogte hebben zij de mogelijkheid om een verbod in te stellen. Daarnaast is het verbod al deels geregeld in het strafrecht: artikel 429 lid 3º.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Dit onderwerp is geregeld in artikel 2.10.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Het verbod om te bouwen onder hoogspanningslijnen is in Oosterhout geregeld in het bestemmingsplan en is om die reden verwijderd uit de APV.
Deze begripsomschrijving sluit aan bij de model-APV met uitzondering van muziek. Het maken van muziek op straat valt van oudsher niet onder de vergunningplicht. Het is niet gebleken dat het nodig is daar verandering in aan te brengen.
Voor de evenementenvergunning is voor grootschalige of risicovolle evenementen een ruimere aanvraagtermijn van 12 weken opgenomen, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 8 weken, o.a. met het oog op het organiseren van de politie-inzet, niet haalbaar is. Daarnaast is ten opzichte van de model-APV de beperking aangebracht dat er bij evenementen waarvoor geen vergunning hoeft worden aangevraagd, maar waar wel een melding voor moet worden gedaan slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht. Voor een tent waar meer dan 50 mensen in kunnen moet een gebruiksvergunning worden aangevraagd op grond van de Brandbeveiligingsverordening.
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In afwijking van de VNG bepaling is toegevoegd ‘aan derden’ omdat anders alle bedrijfskantines onbedoeld onder de vergunningplicht komen te vallen.
Het terras maakt deel uit van een horecabedrijf en wordt opgenomen in de exploitatievergunning. Daardoor kan de aanvrager volstaan met één aanvraag voor zowel het horecabedrijf als het daarbij behorende terras. Als een terras is gelegen op gemeentegrond wordt de aanvraag tevens getoetst aan de eisen die gelden voor het in gebruik nemen van gemeentegrond. Zie verder de toelichting op artikel 2:10.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd
Op grond van lid 1 kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf van het sluitingstijdstip worden afgeweken. Dit kan zowel een verruiming als een beperking zijn. De burgemeester kan hiervoor (beleids-)regels opstellen.
Lid 2 omvat een algemene bevoegdheid die zich tot één, enkele of alle horecabedrijven kan uitstrekken. Deze afwijking van de normale sluitingstijden is slechts mogelijk voor bepaalde tijd.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
De Drank- en Horecawet verbiedt al het uitoefenen van kleinhandel in een horeca-inrichting (artikel 14). In het Wetboek van strafrecht is al geregeld dat handelen in de zin van artikel 437, lid 1 strafbaar is. Daarbij is een verbod reeds geregeld in bestemmingsplan. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 geschrapt.
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
Deze afdeling bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op de artikelen 4, 25a en 25d van de Drank- en Horecawet (DHW). Hoewel de APV voor het overgrote deel uit autonome bepalingen bestaat is er voor gekozen om deze medebewindbepalingen daarin op te nemen, omdat dit vanuit praktisch oogpunt een logische stap is. Immers, de APV regelt al aanverwante zaken zoals de horeca-exploitatievergunning, sluitingstijden en dergelijke.
De op basis van artikel 4 van de DHW door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.
Concreet komt het er op neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.
Verplichte en niet verplichte bepalingen
Een regeling op grond van artikel 4 van de DHW, in deze modelverordening uitgewerkt in artikel 2:34b, is verplicht. Dat geldt niet voor de artikelen 2:34c en 2:34d, die gebaseerd zijn op de artikelen 25a en 25d van de DHW. Daarnaast hebben deze bepalingen niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.
De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen:
inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.
paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.
slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder a, van de DHW moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag. Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven
Deze modelbepaling is een uitwerking van artikel 25a van de DHW. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen die gelegen zijn in bepaalde aangewezen gebieden en/of die beschikken over nader aangegeven aard en/of gedurende nader bepaalde tijdsruimten. De nadere invulling van een verbod dient, in zoverre daar voor gekozen wordt, in de verordening zelf te gebeuren en kan niet aan de burgemeester gedelegeerd worden. In het tweede lid wordt overeenkomstig artikel 25a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de DHW de burgemeester de bevoegdheid verleend om voorschriften aan de vergunning te verbinden of deze te beperken tot zwakalcoholhoudende drank, als dit vanwege de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid en de volksgezondheid nodig is.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Afdeling 9 is bedoeld om de gemeente een overzicht te verschaffen van de in de gemeente aanwezige inrichtingen voor nachtverblijf.
De artikelen zijn in het proces van deregulering van de APV in december 2016 vervallen, omdat misbruik van dit onderwerp al beschreven is in het Wetboek van strafrecht.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
In Oosterhout geldt een aparte verordening met betrekking tot speelautomaten en speelautomatenhallen.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Dit artikel regelt de rechtsgevolgen van een op basis van artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet opgelegd verbod.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Met het middel ‘krijt’, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel bedoelen we niet stoepkrijt gebruikt in onschuldige situaties, zoals door kinderen bij het spelen op straat.
Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
De toegevoegde waarde van deze bepaling is dat hiermee het tegengaan van winkeldiefstal niet alleen bij de winkeliers wordt neergelegd, maar dat ook de gemeente (en de politie) hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Handhaving hierop vindt in principe alleen plaats door de politie.
In overleg met de politie zijn bij de herijking van de APV in 2014 de bedoelde inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal nader omschreven. Ook de handelingen die met deze werktuigen en hulpmiddelen verricht kunnen worden zijn omschreven. Deze nadere omschrijving vergroot de mogelijkheden om in dergelijke gevallen op te treden.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Om preventief te kunnen optreden wanneer een vechtpartij dreigt is het vechtverbod opgenomen in de APV (art 2.1). Daarnaast is het wenselijk dat de politie de bevoegdheid krijgt om, analoog aan de bevelsbevoegdheid van artikel 2.1 lid 2, die geldt bij samenscholingen, personen die zich hinderlijk gedragen op een bepaalde plaats te bevelen zich te verwijderen.
In een brief van 2 december 2009 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie de burgemeesters verzocht een bevelsbevoegdheid op te nemen omdat dit volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (LJN BB4108), niet onder de algemene taakomschrijving van de politie valt. Om bevelen te kunnen geven ter voorkoming van een vechtpartij stellen de ministers voor de artikelen in de APV die gaan over hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47), bij of in gebouwen (artikel 2.49) en in voor het publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50) aan te vullen met een bevelsbevoegdheid voor de politie.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Lid 1 Er zijn diverse gebieden aangewezen:
Check voor de laatste versie altijd www.overheid.nl.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:57 Het uitlaten van honden
In het gemeentelijk hondenuitlaatbeleid zijn in de openbare ruimte hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden aangewezen, die door de gemeente zijn aangelegd en worden onderhouden en schoongehouden.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
De afdeling over het tegengaan van heling is opgenomen als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is het verplicht voor handelaren van bepaalde goederen om een inkoopregister bij te houden. In de APV kan worden geregeld dat er ook een verkoopregister moet worden bijgehouden.
Bij de herijking van de APV in 2014 is het begrip verkoopregister opgenomen in de begripsbepaling.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Het Digitaal Opkopers Register (DOR) is in april 2018 middels een aanwijzingsbesluit aangewezen als doorlopend en gewaarmerkt register voor de in- en verkoop van gebruikte of ongeregelde goederen zoals gesteld in lid 1. Handelaren kunnen zich via de website www.ikbenhandelaar.nl zelf aanmelden en krijgen dan inloggegevens voor het DOR om goederen te registreren.
In lid 2 is opgenomen dat de burgemeester voor bepaalde categorieën van goederen kan bepalen dat deze niet in het verkoopregister hoeven te worden opgenomen met als doel het verkoopregister te beperken. Bij toepassing hiervan dient door de burgemeester een afzonderlijk besluit te worden genomen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan over goederen met een waarde van minder dan vijftig euro.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Bij de herijking van de APV in 2014 is dit artikel tekstueel aangescherpt en de termijn van bewaring is van drie dagen verhoogd vijf dagen.
Deze afdeling is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet en bevat aanvullende bepalingen op het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
Deze definitie is ontleend aan het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002. Het Vuurwerkbesluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en regelt de gehele keten van productie tot het gebruiken van alle vuurwerk. Voor de APV zijn alleen de regels voor consumentenvuurwerk van belang. Het consumentenvuurwerk moet voldoen aan de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk 2010.
Iemand die buiten de tijden waarop rond oud en nieuw vuurwerk mag worden afgestoken wordt betrapt op het afsteken van professioneel of theatervuurwerk, is strafbaar voor overtreding van het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen en
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De vergunningplicht voor het verkopen van vuurwerk biedt het college de mogelijkheid een spreidingsbeleid te voeren en het aantal verkooppunten te reguleren. Op 16 december 2013 is het ‘Aanwijzingsbesluit verbod op bezigen consumentenvuurwerk’ in werking getreden. Met dit besluit wijst het college de Klappeijstraat aan als plaats waar het verboden is om consumentenvuurwerk te bezigen. Dit in verband met onveilige situaties die kunnen ontstaan als daar tijdens de jaarwisseling vuurwerk wordt gebezigd, omdat de straat nauw is en er tijdens de jaarwisseling veel publiek op straat aanwezig is. De ondernemers van de Klappeijstraat ondersteunen dit.
Tijdens de deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel ‘carbidschieten’ verplaatst van hoofdstuk 6, afdeling 8, naar dit hoofdstuk, omdat carbidschieten gerelateerd is aan oud en nieuw en vuurwerk. Reeds enkele jaren zijn op oudjaar incidenten gesignaleerd met het zgn. carbidschieten. Als dit te dicht bij woningen plaatsvindt, ondervinden omwonenden daar overlast van. Daarom is op 17 mei 2011 besloten dit te verbieden in de bebouwde kom. Het college kan in uitzonderingsgevallen een ontheffing verlenen.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding en veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Dit artikel schept voor de officier van justitie de mogelijkheid bagage en kleding van mensen te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie als daar aanleiding toe is.
Artikel 2:77 cameratoezicht op openbare plaatsen
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij APV de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in gebieden in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat.
Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.
Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.
In artikel 151c lid 4 van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.
De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 van de Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doel gebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wet openbare manifestatie vallen. De wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de openbare orde.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Het tweede lid van het wetsartikel regelt dat het instrument van de bestuursdwang of dwangsom alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan.
Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als er sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.
Denk bijvoorbeeld aan gevallen waarin ernstige of herhaaldelijke overlast is van geluid- of geurhinder, hinder van dieren, hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn, overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf of intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Afdeling 16. Voor publiek openstaande gebouwen
Artikel 2:80 Sluiting voor publiek toegankelijke gebouw en/of erven
De burgemeester is ingevolgde artikel 174 Gemeentewet belast met het toezicht op openbare vermakelijkheden. In dit APV artikel is door de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid gegeven om bij het vaststellen van feiten en omstandigheden die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid, voor het publiek toegankelijk gebouw en/of erven te sluiten. Het artikel geeft een aantal concrete overtredingen waarbij deze belangen in ieder geval in het geding zijn. Dit zijn overtredingen van de Wet wapens en munitie, heling en illegaal gokken. Weliswaar betreft het ook strafbare feiten, maar het belang voor de burgemeester om in deze gevallen een bestuursrechtelijke maatregel te nemen is gelegen in het beschermen van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en zedelijkheid. Doel met de sluiting is de loop er uit te halen en de bekendheid van het gebouw en/of erf als locatie waar de ongewenste activiteiten plaatsvinden te ontnemen. Daarbij zullen deze in ieder geval gedurende de periode van sluiting zich niet herhalen. De maatregel is gericht op het pand en of erf en niet op de exploitant. Bij sluiting geldt deze dus ook voor een eventuele rechtsopvolger.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid en verlichting
Op de meeste (milieu-)inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn de algemene milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: Besluit) van toepassing. Bij niet reguliere activiteiten (festiviteiten) kan meestal niet worden voldaan aan de normen voor geluid (artikel 2.17 en artikel 2.20 van het Besluit) en verlichting (artikel 3.148 van het Besluit). In de APV mogen “collectieve” festiviteiten worden aangewezen waarvoor de genoemde normen niet gelden. Daarbij mogen wel voorwaarden worden gesteld. Voor die milieu-inrichtingen is in deze afdeling de uitwerking opgenomen van de zogenaamde 12-dagenregeling uit het Besluit, dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer.
In afwijking van de model-APV is ervoor gekozen om geen geluidnormen op te nemen in de APV. In de eerste plaats zou dit juist voor het gebied waar het meeste geluid vandaan komt (het zgn. KLM gebied, zie de toelichting bij 4.3) niet meetbaar zijn vanwege het achtergrondgeluid. In de tweede plaats is het streven erop gericht om administratieve lasten te verlichten.
In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen type A- en B-inrichtingen. De genoemde artikelen 2.17, 2.19, 2.20 en 3.148 van het Besluit gelden alleen voor type A- en B-inrichtingen. Daarom heeft de 12-dagenregeling in deze afdeling alleen betrekking op deze inrichtingen.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Aangezien allerlei soorten inrichtingen onder het Besluit vallen is voor wat betreft de aangewezen collectieve festiviteiten bepaald dat deze alleen gelden voor de type inrichtingen die onder het oude Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ook onder de toenmalige 12-dagenregeling vielen. Dit om te voorkomen dat andere soorten inrichtingen met geraasmakende activiteiten tijdens deze collectieve dagen ook ontheffing van de geluidsnormen krijgen.
Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten
Hierin is bepaald dat naast de collectieve festiviteiten er voor individuele festiviteiten door iedere inrichting voor nog maximaal zes dagen per kalenderjaar een ontheffing van de geluid- en verlichtingsnormen van het Besluit kan gelden.
Bij het houden van individuele festiviteiten is het voor het gebied gelegen aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt (KLM-gebied) vanwege het aantal horeca-inrichtingen niet wenselijk dat elke horeca-inrichting afzonderlijk zes individuele festiviteiten kan organiseren. Dit zou er in de praktijk toe kunnen leiden dat er elk weekend wel ergens een ontheffing zou gelden, wat ten koste zou gaan van de woon- en leefsituatie in de omgeving. Daarom is in het verleden, in overleg met de horecaondernemers, besloten om de onderhavige regeling op te nemen. Dit betekent dat er bij alle horeca-inrichtingen gelegen in het KLM-gebied gezamenlijk in totaal maximaal zes individuele festiviteiten mogen worden gehouden, waarbij de geluidnormen van het Besluit niet gelden.
Als gevolg van het proces om de APV te dereguleren is dit artikel beter leesbaar opgesteld.
We hebben los gelaten dat twee of meer inrichtingen gezamenlijk een kennisgeving moeten doen.
We hebben echter toegevoegd dat er maximaal 1 festiviteit per maand mag plaatsvinden.
Daarentegen hebben we de sluitingstijden verruimd, waardoor de horecaondernemer meer ruimte krijgt om binnen die ruime sluitingstijden leuke activiteiten te kunnen ontwikkelen.
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
In dit artikel wordt geluids- en lichtoverlast bedoeld waarin de andere regelingen niet voorzien.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
De VNG stelt voor de regeling voor de velvergunning te vereenvoudigen door een bomenlijst op te stellen en de vergunningplicht nog slechts te handhaven voor bomen op deze lijst. Het college heeft in het kader van het project Administratieve Lastenverlichting op 11 februari 2008 besloten om deze werkwijze te gaan hanteren. Dit besluit heeft echter nog niet geleid tot het opstellen van een bomenlijst. Wel bestaat er op dit moment een lijst met monumentale bomen, maar dat betreft slecht een klein deel van de beschermingswaardige bomen. Om die reden werd de oude regeling voor de velvergunning vooralsnog gehandhaafd. De gemeenteraad heeft echter na een initiatiefvoorstel van de raad op 1 november 2016 besloten om deze bomenlijst te hanteren en de artikelen 4.10 en 4.11 te wijzigen.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de velvergunning sindsdien onder valt.
Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning van gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn. In artikel 4:10 lid 3 is aangegeven dat het alleen voor het college verboden is zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Het verbod geldt tevens voor een particulier, waarbij een boom (bomen) op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen. De bepaling over iepen is toegevoegd.
Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning tot gemeentelijke bomen zijn de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn.
Artikel 4.12 Overige bepalingen
In artikel 4:12 was het volgende opgenomen:
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van de velvergunningplicht of de aan de velvergunning verbonden voorschriften of door herplant/instandhoudingsplicht, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Deze bepaling is door het initiatiefvoorstel van de raad vervallen.
De bepaling over iepen is vereenvoudigd en toegevoegd aan artikel 4:10 sub d bij de uitzonderingen. De inhoud van dit artikel kan vervallen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Dit artikel is geschrapt omdat het uitrijden van mest is geregeld in de Meststoffenwet.
Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame
Voor een reclame van enige omvang of betekenis is doorgaans een bouwvergunning nodig, waardoor al toetsing plaatsvindt. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.
Daarom is in het proces van deregulering van de APV in december 2016 dit artikel vervallen.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Op 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie afgeschaft. Sindsdien wordt het inrichten van een kampeerterrein geregeld in het bestemmingsplan. Deze bepalingen zijn overbodig.
Afdeling 6. Geluidsvoorschriften in verband met de aanleg van walstroom
Artikel 4:21 Verbod gebruik generator voor binnenvaartschip en geluidnorm generator
Binnen de gemeente Oosterhout ligt het Wilhelminakanaal en het Markkanaal met twee sluizen en een groot aantal lig- en wachtplaatsen van Rijkswaterstaat. Aan een ligplaats mag, in de huidige situatie, een schip doorgaans maximaal 3 x 24 u aaneengesloten zijn aangemeerd.
In de leefomgeving van ligplaatsen van binnenvaartschepen wordt regelmatig hinder ervaren van geluid afkomstig van schepen en verslechtert de luchtkwaliteit als gevolg van in werking zijnde scheepsmotoren. Daarom worden door de gemeente voorzieningen voor walstroom gefaseerd aangelegd bij ligplaatsen voor binnenvaartschepen. In de meeste gevallen kan een binnenvaartschip daar dan gebruik van maken.
Het college wijst de locaties of gebieden aan waar walstroom beschikbaar komt waardoor snel kan worden ingespeeld op veranderingen.
In het geval geen walstroom (nog) beschikbaar is geldt een geluidnorm voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object. Daarbij wordt aangesloten bij de norm die voor bedrijven geldt zoals in het Activiteitenbesluit is bepaald.
In die gevallen dat vanwege bijvoorbeeld de veiligheid of niet afgestemde technische voorzieningen een generator is vereist op het schip kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen. Het college kan niet afwijken van de geluidnorm.
Voor het gebruik van de voorzieningen kunnen door de gemeente kosten in rekening worden gebracht. Dat wordt privaatrechtelijk geregeld.
De gebieden of locaties en kosten worden namens het college duidelijk kenbaar gemaakt voor schepen.
Artikel 4:22 Verbod gebruik hoofd- en hulpmotor binnenvaartschip
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofd- of hulpmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu (geluid en luchtkwaliteit) die als hinder voor omwonenden kan worden ervaren. Voor de aanwijzing wordt aangesloten bij de ligplaatsen die zijn gelegen binnen de door het college aangewezen locaties en gebieden waarvoor ook een generatorverbod gaat gelden (art. 4:21).
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen
Het begrip weg is weggelaten omdat dit is opgenomen in artikel 1.1. De begrippen voertuig en parkeren sluiten aan de bij de wegenverkeerswetgeving.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Voorheen was in de verordening bepaald dat het verbod slechts geldt voor door het college aan te wijzen wegen. Het college heeft op 20 februari 2001 de bebouwde kom aangewezen. Sindsdien is het niet nodig gebleken dit te wijzigen. Daarom is er uit praktisch oogpunt voor gekozen de gebieden waarvoor het verbod geldt in de tekst van de APV op te nemen.
Als gevolg van het proces van deregulering van de APV in december 2016 (vastgesteld januari 2017) is lid 3 vervallen, omdat daarin verwezen werd naar wanneer het verbod van artikel 5.6 niet geldig zou zijn, namelijk in die situaties dat hogere wetgeving van toepassing is. Het is overbodig om dit te vermelden in de verordening.
Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen
In 2012 is lid 3 aangepast in die zin dat het college de tijden waarop het parkeerverbod van lid 2 niet geldt kan verruimen.
Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Dit verbod heeft betrekking op het parkeren in gemeentelijke groenvoorzieningen. Onder groenvoorzieningen wordt niet begrepen de berm van de weg omdat de berm onderdeel is van de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Het parkeren in de berm wordt door de verkeerswetgeving gereguleerd. Volgens artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) mag er in principe op de rijbaan en op andere weggedeelten (dus ook de berm) worden geparkeerd. Op plaatsen waar dat onwenselijk is kan een parkeerverbod op grond van het RVV worden ingesteld.
Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in aanvulling op de wegenverkeerswetgeving plaatsen aan te wijzen waar het verboden is fietsen en bromfietsen te plaatsen. De motieven voor deze aanvullende regeling zijn andere dan die van de wegenverkeerswetgeving. Volgens de wegenverkeerswetgeving kan het plaatsen van fietsen worden verboden als de veiligheid of de vrijheid van het verkeer in het gedrang komt. Op grond van de APV is dit mogelijk om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen.
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
De bepalingen inzake het collecteren zijn ongewijzigd ten opzichte van de vorige APV. Op 16 april 1989 heeft het college vrijstelling verleend voor inzamelingen die voorkomen op het collecterooster.
Wat betreft de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster van het CBF (Centraal Bureau voor de fondsenwerving). De VNG heeft hiervoor een model gemaakt. Daarin zijn voorwaarden opgenomen zoals het melden bij de gemeente wanneer daadwerkelijk ingezameld gaat worden.
Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt, voor de collectevrije periode, een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven, mits zij beschikken over een verklaring van geen bezwaar of een certificaat van het CBF.
Als het gaat om een plaatselijk doel wordt de controle op de betrouwbaarheid van de collectant onderzocht door deze achteraf een zgn. collectestaat te laten overleggen. Dat is een overzicht van inkomsten en uitgaven van de collecte waarvoor de vergunning was verleend. Voor bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, zal doorgaans een vergunning worden afgegeven. Om overlast te voorkomen mag slechts eenmaal per week huis-aan-huis worden gecollecteerd.
In de deregulering van de APV in december 2016 (vastgesteld januari 2017) is besloten het ventverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.
Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot venten. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een ventverbod en/of ventvergunning in de APV vindt u deze niet terug.
De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten vallen juridisch gezien niet onder de definitie van venten en zijn ook nog eens grondwettelijk beschermd. Een verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan. Daadwerkelijke verkopen door bijvoorbeeld ‘Hello Fresh’ en vergelijkbare aanbieders vallen evenmin onder de noemer venten. Ook die activiteiten worden niet beperkt middels een ventverbod/vergunning. Op eventuele onregelmatigheden of overlast binnen deze laatste categorie kan gehandhaafd worden op grond van het standplaatsenbeleid.
De oplossingsrichting voor deze vorm van overlast moet veel eerder gezocht worden in, enerzijds, zelfredzaamheid van burgers en ondernemers bij eventuele overlast en anderzijds op de kunst van in gesprek gaan met burgers en ondernemers door de handhavers.
Dit laatste sluit goed aan bij de bestuurlijke wens de handhavers meer als ‘gastheren/vrouwen’ in te zetten.
In 2012 is ook het inkopen opgenomen onder de opsomming van activiteiten die kunnen plaatsvinden vanaf een standplaats aangezien dit in de praktijk bleek voor te komen.
Bij de totstandkoming van het standplaatsenbeleid is een afweging gemaakt tussen de belangen van hen die in Oosterhout wonen en verblijven, en de belangen van hen die in Oosterhout ambulante handel uitoefenen. Door de economische recessie is de druk op de ambulante handel toegenomen, waardoor getracht is de (nadelige) effecten van dit geactualiseerde standplaatsenbeleid tot een minimum te beperken.
Artikel 1:7 bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Dit vloeit mede voort uit artikel 11 van de Dienstenrichtlijn, dat stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij:
Over punt b: Uit de Europese Dienstenrichtlijn volgt dat een vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Maar wanneer het aantal vergunningen logischerwijs beperkt is, bijvoorbeeld omdat de gemeente geen onbeperkt grondgebied heeft, mag de economische markt juist niet gesloten blijven voor nieuwe aanbieders omdat de bestaande aanbieders voor onbepaalde tijd alle beschikbare vergunningen in handen hebben. In dat geval moet geregeld een transparante en onpartijdige “herverdeling” van de schaarse vergunningen worden georganiseerd.
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 zijn deze bepalingen opgenomen in artikel 2.24 van de APV.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
In de praktijk doen situaties als geschetst in dit artikel zich nauwelijks voor. Dit voorschrift is uitsluitend van toepassing op het openbaar water van ‘De Zwaaikom’. Het overige water (de vaarweg) valt onder het beheer van de Rijksoverheid. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.
Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het college heeft op 29 november 1994 in dit verband het merendeel van het openbaar water binnen de gemeentegrenzen aangewezen als locatie waar het verboden is ligplaats in te nemen. Een algeheel verbod om ligplaats in te nemen is niet toegestaan. In Oosterhout worden enkele ligplaatsen ingenomen.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Door in artikel 5.25 lid 2 het woord ‘veranderen’ toe te voegen is dit artikel als gevolg van het proces van deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is deze bepaling opgenomen in artikel 2.24 van de APV.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Voor het verbranden van (afval)stoffen gelden verschillende wettelijke regimes. In de Wet milieubeheer is bepaald dat het stoken buiten een inrichting niet is toegestaan behalve wanneer daar een ontheffing voor is verleend (artikel 10.63, lid 2). Het stoken binnen een inrichting wordt meestal verboden in de milieuvergunning of in de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene voorschriften. Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieubelang. Het doel van het APV-voorschrift is het beschermen van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefomgeving en flora- en fauna.
Van de burger of de ondernemer verwachten we een proactieve houding als het gaat om overleg met de brandweer.
Dit artikel is ondergebracht in artikel 2.73a.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Volgens artikel 142, lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering moeten de medewerkers met opsporingsbevoegdheid direct in de APV worden aangewezen. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) is gekoppeld aan deze aanwijzing als toezichthouder in de APV.
Politieambtenaren zijn op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten. Ter verduidelijking van het feit dat zij daarmee tevens met het toezicht op de naleving van de APV zijn belast, worden de betreffende ambtenaren na herijking van de APV in 2014 expliciet benoemd in dit artikel.
Naast de opsporingsambtenaren kunnen volgens het tweede lid door het college personen worden aanwijzen als toezichthouder. Deze toezichthouders kunnen geen opsporingsbevoegdheid krijgen.
Op 17 mei 2011 is dit artikel aangepast aan de laatste organisatiewijziging van januari 2011.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-318717.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.