Gemeenteblad van Achtkarspelen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Achtkarspelen | Gemeenteblad 2019, 318659 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Achtkarspelen | Gemeenteblad 2019, 318659 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Achtkarspelen 2018)
HOOFDSTUK 2. MELDING EN ONDERZOEK
HOOFDSTUK 3. MAATWERKVOORZIENING
Criteria voor maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van psychische of psychosociale problemen, waardoor cliënt niet voldoende in staat is zich te handhaven in de samenleving en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Dit voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
Rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, levert de maatwerkvoorziening een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht kan handhaven in de samenleving.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Deze bepaling geldt niet wanneer de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van cliënt om, of wanneer cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Geen maatwerkvoorziening , met uitzondering van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en opvang, wordt verstrekt:
in afwijking van lid 2 a kan een woonvoorziening worden getroffen voor het bezoekbaar maken van de woning wanneer de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een verzorgingsinstelling (Wet langdurige zorg). Het gaat hier in beginsel om de woning van de ouder(s) of partner. Voor het bezoekbaar maken gelden de volgende regels:
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
ten behoeve van niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte zoal hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers. Dit geldt niet voor een voorziening voor verhuizing en inrichting wanneer de cliënt verhuist van een niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte naar een voor permanente bewoning geschikte woonruimte;
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
artikel 11. Persoonsgebonden budget (pgb)
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:
specialistische individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in het bezit van bijzondere deskundigheid in dienst bij een zorgaanbieder of zelfstandig werkend: op basis van 80 % van het (laagste) tarief per resultaat of uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;
De korting die de gemeente bij haar leveranciers heeft bedongen, wordt doorberekend naar het pgb. Voorwaarde daarbij is dat belanghebbende tegen dezelfde kortingsvoorwaarden bij deze leverancier kan inkopen. Het staat belanghebbende vervolgens vrij om bij een andere leverancier in te kopen. De extra kosten komen dan voor eigen rekening van belanghebbende.
Is er geen sprake is van een vaste leverancier van de gemeente, dan levert belanghebbende voor de vaststelling van de tegenwaarde minimaal twee offertes in. De goedkoopst compenserende voorziening is het uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van het pgb. Naast de ingeleverde offertes, kan het college eigen onderzoek doen naar de goedkoopst compenserende voorziening.
Een pgb wordt verstrekt wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoordelijke wijze uit te voeren. Is de cliënt zelf niet voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen, dan kan iemand uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger hem daarin bijstaan.
Het college beëindigt een voorziening wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening.
artikel 17. Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld, maar in ieder geval binnen 10 werkdagen uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging de beslissing tot toekenning van de maatwerkvoorziening in natura of het pgb.
Trekt het college een beslissing in op grond van het derde lid, onder a, en heeft de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, dan kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening of het ten onrechte ontvangen pgb.
artikel 17a. Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 4. BIJDRAGE IN DE KOSTEN
artikel 18. Bijdrage in de kosten
De eigen bijdrage voor het collectief vervoer is uitgezonderd van het abonnementstarief. De gebruiker van het collectief vervoer betaalt een opstaptarief en een tarief per kilometer aan de vervoerder. De hoogte van het opstap- en kilometertarief is vastgelegd in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Achtkarspelen 2018.
artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Ten aanzien van het eerste lid en vierde lid beschrijft het inkoopbeleid welke kaders gelden voor de prijs van de te leveren dienst. Bij het inkopen en/of aanbesteden van de te leveren dienst wordt bij het bepalen van de inkoopstrategie per inkoopactie een keuze gemaakt voor de te hanteren prijs overeenkomstig het gestelde in dit artikel.
HOOFDSTUK 6. MANTELZORGERS, KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK
artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college stelt beleidsregels over de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de jaarlijks blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
HOOFDSTUK 7. OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Het college past jaarlijks per 1 januari de bedragen aan die in deze verordening of het besluit worden genoemd. Dit gebeurt op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek of op basis van de vastgestelde referentiebedragen en contractbepalingen. Om praktische redenen wordt hierbij het jaargemiddelde genomen van de periode september tot en met augustus voorafgaand aan de datum van aanpassing.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van 14 december 2017.
De griffier,
mw. J. van Hoppe MPM
De plv. voorzitter,
mw. A.G. Zandbergen-Beishuizen
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Deze definitie spreekt voor zich.
Iedereen kan zich melden bij zijn/haar gemeente met een hulpvraag. Hiermee maakt de cliënt de hulpvraag bekend. Na deze melding wordt zo snel mogelijk een afspraak gemaakt met de cliënt voor een onderzoek. Informeert een cliënt alleen naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of wil de cliënt alleen gebruik maken van een algemene voorziening, dan is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
De cliënt kan als hij ingezetene is van de gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie. Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermdwonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Een ingezetene moet zich voor een maatwerkvoorziening melden bij het college van de gemeente waar hij woont. Uit de jurisprudentie1 blijkt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. Inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens is belangrijk maar niet doorslaggevend.
In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden zoals genoemd in de wet2 en de maatschappelijke ondersteuning die hij graag wil, beschrijven. Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek een persoonlijk plan inlevert, is direct bekend op welke manier de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren.
Kenmerkend voor een algemene voorziening is dat het gaat om in beginsel vrij toegankelijke zorg. De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of soms ook voor de gehele bevolking.
Dit betekent dat deze zorg beschikbaar is zonder dat eerst een diepgaand onderzoek moet worden gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. In de praktijk kan het gebeuren dat iemand een melding doet voor een maatwerkvoorziening maar na het onderzoek naar een algemene voorziening wordt verwezen.
Kan iemand niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam zijn of maatschappelijk participeren en lost gebruikmaken van een algemene voorziening dit probleem ook niet of onvoldoende op? Dan moet de gemeente zorgvuldig bekijken
welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of ander maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid te bevorderen, betrokkene maatschappelijk te laten participeren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Hierbij moet de gemeente rekening houden met de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de persoon.
Dit is een budget (bedrag) waarmee cliënt bepaalde diensten/zaken kan inkopen. Het gaat om hulpverleners die de cliënt diensten leveren ter ondersteuning of die hem zaken leveren of zijn woning verbouwen met het oog op zijn zelfredzaamheid- of participatieprobleem. De Sociale verzekeringsbank (SVB) verzorgt voor alle gemeenten de uitvoering van de pgb’s.
Ad. k Algemeengebruikelijkevoorziening
Het is niet de bedoeling dat de gemeente voorzieningen verstrekt aan personen, waarbij aannemelijk is dat zij ook zonder beperkingen, over deze voorziening zouden (hebben kunnen) beschikken3 .
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt4 . Hierbij zijn de volgende vragen van belang:
Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen - tegelijk - worden gebruikt. Een voorbeeld hiervan is collectief vervoer.
Uitgangspunt is dat voor gebruikelijke hulp geen maatschappelijke ondersteuning mogelijk is. Het gaat dan om hulp van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Van de echtgenoot of partner en van inwonende kinderen mag in het algemeen een bijdrage in de huishouding worden verwacht. Het gaat dan om de normale werkzaamheden die gedaan worden in een huishouden, die ook gedaan worden als er geen persoon met beperkingen onderdeel uitmaakt van het huishouden. De definitie van gebruikelijke hulp heeft geen betrekking op niet-inwonende kinderen.
Uit de jurisprudentie5 blijkt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. Inschrijving in de Basisregistratie Personen belangrijk is maar niet doorslaggevend.
HOOFDSTUK 1: Melding en onderzoek
De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. Dit betekent dat de melding elektronisch, schriftelijk of telefonisch kan worden gedaan, zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie bij het dorpenteam. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. Dit houdt in dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.
In het tweede lid is bepaald dat het college de ontvangst van de melding bevestigt en het tijdstip van de melding registreert. Uit wet en de toelichting op de wet blijkt niet dat de ontvangstbevestiging van de melding schriftelijk moet. Cliëntondersteuners en medewerkers van het KCC bevestigen de melding mondeling. De melding wordt schriftelijk bevestigd wanneer de cliënt dit wenst of wanneer de cliëntondersteuner dit nodig vindt.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
Vóór het onderzoek moeten de cliënt en/of zijn mantelzorger erop worden gewezen dat zij gebruik kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.
Gemeenten hebben de opdracht een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
Het gaat om ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies om de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteuner (in de vorm van kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee maatwerkvoorzieningen niet meer nodig zijn.
Voorafgaand aan het gesprek bestaat de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te leveren. Met dit plan kan de cliënt zelf zijn situatie beschrijven. In de wet staat dat volgende zaken in het plan aan bod moeten komen:
Een persoonlijk plan betekent niet dat wat de cliënt aanvraagt ook wordt toegekend. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend. Het persoonlijk plan is een omschrijving van de situatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden die de cliënt ervaart bij het oplossen van zijn probleem en wordt meegenomen bij het opstellen van het ondersteuningsplan.
Het persoonlijk plan moet uiterlijk binnen 7 dagen na de melding worden ingediend, maar voordat een aanvraag tot stand is gekomen. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek.
Artikel 5. Informatie en identificatie
De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een onderzoek, beschikbaar is. De cliënt heeft hierbij een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De gemeente moet de cliënt informeren over de persoonsgegevens die zij voor het onderzoek nodig heeft en wanneer nodig toestemming vragen om relevante informatie waarover zij op een andere manier beschikt, te mogen gebruiken of deze van derden te mogen betrekken. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van de cliënt met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Wanneer dat aan de orde is, moet de gemeente een dergelijk advies afwachten. Dat is noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat de gemeente zich moet vormen van de cliënt en zijn ondersteuningsvraag. Op grond van de wet moet de cliënt of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verstrekken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Bij het onderzoek moet de identiteit van de cliënt worden vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Dit onderwerp is nader uitgewerkt in beleidsregels.
Na de melding vindt er zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen zes weken een onderzoek plaats.
In lid 1 is opgenomen dat een gesprek onderdeel uitmaakt van het onderzoek. Het past in het stelsel van de Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente / dorpenteam en cliënt plaatsvindt. Het gesprek vindt zo mogelijk plaats bij de cliënt thuis. Wanneer woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden. Gaat het om een melding van een bij de gemeente 'bekend' persoon die eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek, dan kan het gesprek ook telefonisch plaatsvinden.
In het tweede lid is bepaald welke onderwerpen in het onderzoek aan de orde moeten komen. Dit zijn dezelfde onderwerpen als genoemd onder de toelichting op artikel 4 (persoonlijk plan).
In lid 3 is vastgelegd dat het college de cliënt moet informeren over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen. Doet de cliënt een aanvraag voordat het onderzoek heeft plaatsgevonden? Dan wordt de aanvraag als melding beschouwd (zie ook toelichting artikel 8). Ongeacht de uitkomst van het onderzoek, kan de cliënt na het onderzoek een aanvraag doen. Dit met het oog op rechtsbescherming van de cliënt (mogelijkheden van bezwaar en beroep).
In lid 5 en 6 is bepaald dat de weergave van het onderzoek ook een verslag van het gesprek bevat. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat is besproken. Geeft de cliënt aan geen prijs te stellen op het ontvangen van de weergave van het onderzoeksresultaat en/of het verslag, dan hoeft dit niet naar de cliënt te worden verstuurd. In het kader van de zorgvuldigheid moet hiervan niet te snel worden uitgegaan en is het van belang de gang van zaken goed vast te leggen in de rapportage. Stuurt de cliënt het verslag niet binnen 2 weken na toezending ondertekent terug dan is er geen sprake van een aanvraag (zie artikel 8 lid 3).
Dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de persoon die of namens wie een melding of aanvraag is gedaan op te roepen voor een gesprek en/of (medisch) onderzoek. Wanneer nodig worden zijn huisgenoten opgeroepen om bij dit gesprek en/of (medisch) onderzoek aanwezig te zijn. Dit onder de voorwaarde dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.
In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal met het oog op de uitvoering van de wet natuurlijk wel nodig zijn. De gemeente moet één of meer adviseurs aanwijzen om advies uit te brengen. In de verordening is niet opgenomen wie de adviseur(s) is/zijn. Er kunnen immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties nodig zijn.
HOOFDSTUK 2: Maatwerkvoorziening
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Andere oplossingen die tot tevredenheid bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet. Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een ondertekend gespreksverslag hoeft niet in behandeling genomen te worden. In het derde lid is bepaald dat een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag kan worden beschouwd.
Een schriftelijke aanvraag is niet nodig als:
Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening
In de wet is bepaald dat de raad bij verordening criteria moet vastleggen om vast te stellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening uitputtend wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In lid 1 is deze verplichting uitgewerkt.
In lid 2 heeft de voorziening collectief vervoer een grondslag gekregen.
In het derde artikellid is bepaald dat er alleen recht bestaat op een maatwerkvoorziening als deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden beschouwd.
De voorzieningen die worden verstrekt moeten naar objectieve maatstaven worden gemeten (zowel compenserend als de meest goedkope). De begrippen “goedkoopst” en “compenserend” moeten in onderlinge samenhangt worden bekeken. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat de voorziening hierdoor passender wordt, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord niveau moet worden aangesloten, maar ook niet meer dan dat. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, wanneer de cliënt bereid is het prijsverschil zelf te betalen. Uit de voorbeelden hierboven blijkt dat het begrip goedkoopst compenserend de mogelijkheid geeft om te sturen binnen het beleid.
De gemeente Leeuwarden is centrumgemeente voor de ondersteuning bij beschermd wonen en opvang. In lid 4 is daarom bepaald dat het college voor de ondersteuning bij beschermd wonen en opvang de verordening van de gemeente Leeuwarden volgt.
Bestaat er een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling waarop de cliënt aanspraak kan maken, dan wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. Dat wil niet zeggen dat de cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening wanneer deze voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen of vaststaat dat de cliënt hiervoor niet in aanmerking komt
Wordt de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk vergoed? Ook dan is er sprake van een voorliggende voorziening. De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.
Deze afwijzingsgrond herhaalt het algemene toetsingskader zoals dat in de wet centraal staat.
Een algemene voorziening gaat voor op het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet.
Het is niet de bedoeling dat de gemeente voorzieningen verstrekt aan personen, waarbij aannemelijk is dat zij ook zonder beperkingen, over deze voorziening zouden (hebben kunnen) beschikken6.
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt 7. Hierbij zijn de volgende vragen van belang:
Hiermee wordt de situatie bedoeld dat de cliënt een melding heeft gedaan en nog voordat een besluit is genomen de voorziening zelf al realiseert of heeft aangekocht. Omdat er dan geen mogelijkheden meer zijn om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken en er geen invloed meer bestaat op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Wanneer achteraf wel is vast te stellen dat de voorziening onontkoombaar/noodzakelijk is, geldt deze weigeringsgrond niet. De toets ‘goedkoopst compenserend’ moet dan nog wel plaatsvinden. Mocht hieraan niet worden voldaan, dan komen de meerkosten voor rekening van de cliënt.
Onder deze bepaling valt niet de situatie waarin een cliënt de voorziening heeft aangeschaft of gerealiseerd voordat een melding is gedaan. In dat geval is immers ten tijde van de melding geen te compenseren situatie aanwezig.
In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die eerder heeft plaatsgevonden, terwijl het de cliënt te verwijten is dat het middel verloren is gegaan. Dit geldt dus niet wanneer het middel verloren is gegaan buiten de schuld van de cliënt om. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Wanneer bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Wanneer vervolgens bij brand of een andere calamiteit blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past niet om voorzieningen voor een bepaalde categorie personen of groep personen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.
Alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Tytsjerksteradiel en daar dus hoofdverblijf hebben, komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Deze bepaling is opgenomen om aan te geven dat een woning van de ouder(s) of partner bezoekbaar kan worden gemaakt wanneer de aanvrager verblijft in een instelling in het kader van de Wet langdurige zorg.
In het geval van ouders die niet samenwonen (bijv. co-ouderschap/omgangsregeling) wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor het adres waar het kind niet staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens. Dit geldt niet voor het bezoekbaar maken van de woning.
Op grond van het Burgerlijk Wetboek volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over het kind uitoefent. Dit heet ook wel ‘afgeleide woonplaats’. Bij co-ouderschap ligt het ouderlijk gezag in de praktijk vaak bij beide ouders. Het juridische hoofdverblijf wordt meestal door de rechter bepaald en vastgelegd in het ouderschapsplan. Als het hoofdverblijf niet is vastgesteld, dan kan gekeken worden naar het feitelijk verblijf. In de praktijk kan het voorkomen dat het feitelijk verblijf evenredig is verdeeld. De CRvB heeft geoordeeld dat een cliënt niet in meerdere gemeenten (en dus meerdere adressen) tegelijkertijd woonplaats kan hebben. De interpretatie van deze jurisprudentie is dat de inschrijving van het kind in Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBP) doorslaggevend is.
Er hoeft geen voorziening te worden verstrekt als de belemmeringen het gevolg zijn van de aard van de gebruikte materialen. Ook als de beperkingen voortkomen uit achterstallig onderhoud van de woning hoeft er geen woonvoorziening te worden verstrekt. Dit geldt niet als is voldaan aan de volgende twee eisen8:
Een maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt voor woonruimten die als zelfstandige woonruimte worden beschouwd in het kader van de Wet op de huurtoeslag. Het gaat dan om voor permanente bewoning geschikte woonruimte. Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt ten behoeve van niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte zoals hotels en vakantie- en recreatiewoningen.
Uit jurisprudentie blijkt dat het niet is toegestaan om woonvoorzieningen voor bepaalde woonruimten categoriaal uit te sluiten 9. Het uitsluiten van woonvoorzieningen voor niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte is wel aanvaardbaar, maar dan moet het college een andere compenserende voorziening verstrekken zoals een verhuiskostenvergoeding. In deze bepaling is dit geregeld door een voorziening voor verhuizing en inrichting te verstrekken wanneer de cliënt verhuist van een niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte naar een voor permanente bewoning geschikte woonruimte.
Een woonvoorziening wordt geweigerd wanneer een voorziening in een gebouw voor een specifieke doelgroep algemeen gebruikelijk is. Het college moet aantonen dat de voorziening algemeen gebruikelijk is. Een voorziening in een gebouw speciaal bedoeld voor gehandicapten of ouderen is in principe algemeen gebruikelijk als10 :
Bovenstaande geldt ook voor gebouwen die niet speciaal bestemd zijn voor een bepaalde groep bewoners, maar die in de praktijk wel grotendeels door ouderen of gehandicapten wordt bewoond.
Voorzieningen die niet in dit artikellid worden genoemd, worden niet verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Wordt een aanvraag op grond van deze bepaling afgewezen, dan bestaat er nog wel een compensatieplicht, bijv. in plaats van een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt een verhuiskostenvergoeding verstrekt.
Als er in de te verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering op deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.
De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Als een cliënt verhuist, dan moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente haar burgers goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast wanneer cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf bij de gemeente meldt om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning voor cliënt beschikbaar was.
In lid 4 is bepaald dat geen pgb voor collectief vervoer wordt verstrekt, omdat dit het voortbestaan van het systeem van collectief vervoer in gevaar brengt 11. Zie in dit verband ook artikel 11 lid 5.
Het college kan op grond van de wet een pgb (pgb) verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt wanneer de cliёnt dit gemotiveerd vraagt. Daarnaast is de toets of de cliënt met het pgb de vastgestelde ondersteuning ook daadwerkelijk kan inkopen van belang.
In lid 2 en 3 is opgenomen hoe de hoogte van de pgb’s bepaald wordt. Hierbij wordt het ingediende (pgb)plan meegenomen (voor zover aanwezig) anders wordt het gespreksverslag daarvoor gebruikt, de kostprijs en de tarieven die de gemeente betaald voor maatwerkvoorzieningen in natura.
Hierin is de differentiatie van de pgb’s opgenomen. Er is een onderverdeling gemaakt naar twee groepen:
Onder de 2de groep worden ook de niet gekwalificeerde personen verstaan die een vertrouwensrelatie met een klant hebben. En op basis daarvan gekwalificeerd geacht worden om de ondersteuning te kunnen bieden.
Uitgangspunt in alle gevallen is het pgb-plan waarin de te behalen resultaten zijn beschreven.
Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo 2015).
In lid 4 is opgenomen dat de gemeente de korting die zij bij haar aanbieders heeft bedongen, mag doorrekenen in de hoogte van het pgb. Met andere woorden, de hoogte van het pgb kan worden afgestemd op de kosten die de gemeente kwijt is aan de voorziening in natura met de bedongen korting. Het pgb hoeft namelijk niet een zodanige hoogte te hebben dat het de keuze uit meerdere aanbieders of leveranciers mogelijk maakt 12. Voorwaarde is wel dat de cliënt met het pgb bij aanbieders terecht kan voor de benodigde maatschappelijke ondersteuning. Wanneer de cliënt met het pgb de benodigde zorg bij in ieder geval één aanbieder kan inkopen, dan is dit afdoende. Wil de cliënt duurdere zorg inkopen bij een niet gecontracteerde aanbieder dan is dat mogelijk. De extra kosten zijn dan voor de cliënt.
Volgens artikel 2.3.6 lid 2 Wmo 2015 moet het college een pgb verstrekken als:
de cliënt in staat is om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zelf in te kopen;
Het is voldoende dat de cliënt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan inkopen met behulp van zijn sociale netwerk. Dit kunnen bijvoorbeeld de ouders van een minderjarige zijn, een buurman, een voogd etc. Ook de vertegenwoordiger van de cliënt (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) die misschien niet tot het sociale netwerk van de cliënt behoort, kan de cliënt ondersteunen bij het verantwoord inkopen van de diensten hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere voorzieningen. De cliënt hoeft hier dus niet alleen toe in staat te zijn.
Artikel 13. Verplichtingen pgb
In het eerste lid is bepaald dat de cliënt een schriftelijk overeenkomst afsluit met de zorgverlener.
In het tweede lid is vastgelegd welke termijn geldt voor de besteding van het pgb. Dit met het oog op rechtszekerheid en het voorkomen van een situatie waarin het recht oneindig open staat.
Het derde tot en met het vijfde lid bevat bepalingen over de budgetverantwoording.
Artikel 14. Inhoud Beschikking
De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de onderdelen genoemd die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
Op grond van deze bepaling moet het college, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt en besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en uit gesprekken met de aanbieder.
Een voorziening wordt beëindigd als niet meer aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening wordt voldaan. Een voorziening kan ook op verzoek van de cliënt zelf worden beëindigd. In beide gevallen ontvangt de cliënt een beschikking.
Artikel 17. Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
Deze bepaling is een uitwerking van de wet13, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van wat al in de wet is opgenomen 14. Het overnemen van deze wettekst in de verordening heeft als doel een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Daarnaast is in lid 3 onder d opgenomen dat een toekenning herzien of ingetrokken kan worden als iemand langer dan 4 weken verblijft in een instelling, zoals bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat hiermee een voorziening wordt getroffen. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, dan heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder e. Zie in dit verband ook artikel 14, derde lid, onder b van deze verordening.
In de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. In het vijfde en zesde lid zijn bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 17a. Opschorting betaling uit het pgb
Opschorten is in sommige gevallen een betere oplossing dan herzien of intrekken. Opschorten geeft ruimte om herstelmaatregelen in te zetten of een nader onderzoek te doen.
Artikel 17b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houders als op de ondersteuning geboden door een aanbieder. Het onderzoek kan bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek cliënt, bezoek locatie waar de cliënt de ondersteuning geboden krijgt en gesprekken met aanbieders.
HOOFDSTUK 3: Bijdrage in de kosten
Artikel 18. Bijdrage in de kosten
Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel is vastgelegd welke eisen gelden voor de kwaliteit van voorzieningen. De wet schrijft voor dat deze eisen in de verordening moeten worden vastgelegd. Hieronder vallen ook eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
In het nieuwe15 artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is nadere invulling gegeven aan de verplichting om in de verordening regels op te nemen met als doel een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen tenminste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen.
Dit artikel is van toepassing op alle vormen van Wmo dienstverlening. Uitgezonderd zijn de verstrekking van hulpmiddelen en woningaanpassingen.
In dit artikellid is geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde:
In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Stelt het college een vaste prijs vast, dan is het tarief voor de inschrijvers gelijk aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van de dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, en met de continuïteit in de hulpverlening16. De invulling van de continuïteit17 van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt, moet overleggen over het overnemen van personeel met de aanbieder die de opdracht tot dan toe uitvoerde. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt wanneer de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste of reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.
Dit artikellid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Dit artikellid bepaalt dat in het inkoopbeleid de kaders zijn opgenomen voor de prijs van de te leveren dienst. Per inkoopactie wordt een inkoopstrategie bepaald waarbij een keuze wordt gemaakt voor de te hanteren prijs voor de te leveren dienst.
Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In dit artikel is vastgelegd dat het college een regeling treft voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder. Het college wijst hiervoor een toezichthoudend ambtenaar aan. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt de meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
HOOFDSTUK 5: Mantelzorgers, klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college legt in beleidsregels vast hoe de jaarlijks blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten is geregeld.
In het eerste lid is een bepaling opgenomen met betrekking tot klachten over aanbieders. De aanbieder is verplicht om een klachtregeling op te stellen met betrekking tot de in de verordening genoemde voorzieningen.
In het tweede lid is aangegeven dat het college toezicht houdt op de afhandeling van klachten door te overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Hierin is bepaald dat in ieder geval moet worden vastgelegd voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten nodig is over voorgenomen besluiten van aanbieders die voor de gebruikers van belang zijn.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder ingevuld via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten vaststellen. De aanbieder is voor de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen18 .
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij beleid
Er geldt een inspraakprocedure voor alle ingezetenen op grond van artikel 150 van de Gemeentewet. Het is aan het college overgelaten om de invulling van de medezeggenschap vorm te geven. In onze gemeente is hiervoor de Wmo Adviesraad in het leven geroepen.
HOOFDSTUK 6: Overgangsrecht en slotbepalingen
De wet vereist evaluatie. We sluiten aan bij de evaluatietermijn van het algemene Wmo beleidsplan dat vierjaarlijks wordt geëvalueerd.
Dit artikel regelt dat jaarlijks per 1 januari de bedragen genoemd in de verordening of het besluit worden geïndexeerd. Om praktische redenen wordt hierbij het jaargemiddelde (voortschrijdend 12-maandsgemiddelde) genomen van de periode september tot en met augustus voorafgaand aan de datum van aanpassing.
Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het vierde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening worden beoordeeld. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vijfde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt moet worden, als dit voordeliger is voor de cliënt. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zevende lid.
Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening moet worden aangehaald.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-318659.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.