Havenbeheersverordening Breskens 2020

De raad van de gemeente Sluis;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2019;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit :

 

vast te stellen de Havenbeheersverordening Breskens 2020 (hierna te noemen: havenbeheersverordening:

 

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

    • bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst waarin uitsluitend de onderdelen zijn overgenomen zoals die staan in de Bunkering Safety Check-List van de International Safety Guide for Oil Tankers and Terminals (ISGOTT);

    • bunkeren: overslag van brandstofolie of smeerolie van een tankschip naar een zeeschip;

    • college: college van burgemeester en wethouders;

    • exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

    • gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;

    • haven: wateren die in het beheer zijn van onze gemeente en die voor de scheepvaart openstaan, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

    • havenmeester: diegene die door het college als zodanig is aangewezen op basis van deze verordening, of diegene die hem vervangt.

    • kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

    • ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

    • ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

    • scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels, en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

    • schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

    • schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

    • spudpaal: een voorziening waarmee een schip zichzelf in de bodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

    • tankschip: schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

    • verwaarloosd schip: een schip waarvan casco en/of opbouw zodanig onvoldoende zijn beschermd tegen water- en weersinvloeden, dat de instandhouding van het schip, zonder daarvoor ingrijpender maatregelen dan normaal te verrichten onderhoud te treffen, in gevaar komt;

    • zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document, afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing in de Handelshaven, zie bijlage 1.

Artikel 1.3 Beslistermijn aanvraag vergunning, vrijstelling of ontheffing

  • 1.

    Het college kan een vergunning, vrijstelling of ontheffing verlenen.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college kan deze termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Het college kan aan een vergunning, vrijstelling en ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 1.5 Geldigheidsduur vergunning, vrijstelling en ontheffing

  • 1.

    Een vergunning wordt verleend voor de duur van één maximaal kalenderjaar en loopt altijd af per 31 december van een kalenderjaar.

  • 2.

    Een vrijstelling wordt verleend voor de duur van maximaal vijf kalenderjaren.

  • 3.

    Een ontheffing voor tijdelijke en / of eenmalige gedragingen of handelingen wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal 6 maanden wordt verleend en altijd afloopt per 31 december van een kalenderjaar.

  • 4.

    Een ontheffing en een vergunning zijn niet overdraagbaar.

Artikel 1.6 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Het college kan een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:

  • a.

    dit in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven noodzakelijk is;

  • b.

    de aan de vergunning verbonden en uit deze verordening voortvloeiende voorschriften of beperkingen en ge- en verbodsbepalingen niet zijn of worden nagekomen;

  • c.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening daarvan, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan deze is vereist;

  • d.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • e.

    hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen twee maanden; of

  • f.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Verplichtingen van houders van toestemmingen

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.8 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 1.9 Aanwijzing havenmeester

  • 1.

    Het college wijst een havenmeester aan.

  • 2.

    De schipper of kapitein is verplicht met zijn schip ligplaats te doen innemen of van ligplaats te doen veranderen overeenkomstig de aanwijzingen van de havenmeester.

Artikel 1.10 Nadere regels

  • 1.

    Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

  • a.

    de gegevens die aan de havenmeester moeten worden gemeld voordat met een schip een haven wordt aangedaan, voordat ligplaats wordt ingenomen of voordat bepaalde activiteiten worden ondernomen;

  • b.

    de wijze waarop de melding, bedoeld onder a, dient plaats te vinden;

  • c.

    de voorwaarden waaronder schepen zich in een door het college aangewezen gebied mogen bevinden, welke betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;

  • d.

    de wijze van afmeren van schepen en het innemen van een ligplaats.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop aanvragen om vergunningen of ontheffingen worden behandeld.

§ 2 Orde in en gebruik van de haven

 

Artikel 2.1 Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3.

    Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2 Ligplaatsenoverzicht

Het college kan een ligplaatsenoverzicht vaststellen, dat in elk geval bevat een kaart van de haven met daarop aangegeven:

  • a.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn om ligplaats te nemen;

  • b.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor ligplaatsvergunninghouders;

  • c.

    indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor bepaalde categorieën schepen.

Artikel 2.3 Verbod nemen ligplaats

  • 1.

    Het is verboden zonder ligplaatsvergunning van het college met een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip te bevinden op een plaats die is bestemd voor ligplaatsvergunninghouders. Er wordt door het college geen vergunning verleend indien in strijd met het ligplaatsenoverzicht in artikel 2.2.

  • 2.

    Het is onverminderd het eerste lid verboden met een schip ligplaats te doen nemen of zich met een schip te bevinden op een plaats die:

  • a.

    daartoe niet is bestemd, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen en met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het water en van het aan de plaats gelegen terrein; of

  • b.

    is bestemd voor schepen van een andere categorie.

  • 3.

    Het college verleent geen ligplaatsvergunning voor zeeschepen met een bruto tonnage van meer dan 500 GT.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste, tweede en derde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2.4 Duur verblijf in haven

  • 1.

    Het is verboden met een schip langer dan 100 dagen achtereen te verblijven in de haven.

  • 2.

    Als een schip terugkeert in de haven zonder dat er sprake is geweest van bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet, wordt de looptijd dan wel overschrijding van de periode, bedoeld in het eerste lid, geacht niet te zijn onderbroken dan wel beëindigd.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen.

Artikel 2.5 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

  • 1.

    Het is verboden een boorinstallatie, werkeiland of soortgelijk object op te vijzelen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.6 Voorzieningen en voorwerpen

  • 1.

    Het is eenieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, als daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.7 Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college kan een exploitant, kapitein of schipper schriftelijk opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in, of in de omgeving van, de haven noodzakelijk is.

  • 2.

    Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of als de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 2.8 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het schip:

  • a.

    aan de grond zit;

  • b.

    gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt; of

  • c.

    ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2.

    Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.9 Overige verbodsbepalingen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    in de haven te zwemmen;

  • b.

    in de haven te vissen met netten;

  • c.

    in de haven te varen met waterscooters;

  • d.

    in de haven te zeilen zonder toestemming van de havenmeester;

  • e.

    in de haven harder te varen dan zeven kilometer per uur;

  • 2.

    Het college kan van de in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2.10 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1.

    Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan, of aan boord van, een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon of per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal.

Artikel 2.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de kapitein of schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 5.1 daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico, en in overleg met de havenmeester, zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

Artikel 2.12 Aanwijzen gebieden

Het college kan gebieden aanwijzen waar schepen zich alleen mogen bevinden onder de door het college nader te bepalen voorwaarden, bedoeld in artikel 1.10, onder d.

 

§ 3 Veiligheid en bescherming milieu in, en in de omgeving van, de haven

 

Artikel 3.1 Verbod op gevaarlijke situaties, hinder of schade

  • 1.

    Het is verboden om een situatie te creëren die gevaar, hinder of schade oplevert of kan opleveren, waaronder het uit een schip laten ontsnappen van stoffen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is eenieder verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester; en

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd.

Artikel 3.4 Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang die geen gevaar of schade aan personen kan veroorzaken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet met betrekking tot binnenschepen waarbij:

  • a.

    de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen;

  • b.

    het afmeren van korte duur is.

Artikel 3.5 Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1.

    Het is verboden op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering van direct na aankomst en direct voor vertrek van het schip.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.6 Bunkeren

  • 1.

    Het is verboden om een zeeschip te bunkeren, tenzij:

  • a.

    de daarbij betrokken schepen beschikken over een bunkercontrolelijst die volledig, positief en naar waarheid is ingevuld;

  • b.

    deze bunkerlijst is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen;

  • c.

    tijdens het bunkeren het daarover in de bunkercontrolelijst gestelde wordt nageleefd.

  • 2.

    De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de daarbij betrokken schepen gehouden.

  • 3.

    Als meer dan één bunkerlichter betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere bunkerlichter voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.

Artikel 3.7 Vergunning ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die de haven aandoen in ontvangst te nemen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.4 kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a.

    de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

  • b.

    geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

  • c.

    de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

  • d.

    de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

  • e.

    melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

  • f.

    de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

  • g.

    het afleveren van de ontvangen stoffen.

Artikel 3.8 Deugdelijk afmeren

  • 1.

    Het is eenieder verboden op een ondeugdelijke wijze af te meren, zulks ter beoordeling van de havenmeester.

  • 2.

    Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 3.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.9 Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

  • a.

    ter voorkoming van een aanvaring of aandrijving;

  • b.

    op advies van de havenmeester;

  • 2.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.10 Gebruik van spudpalen

1. Het is verboden een spudpaal te gebruiken.

2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.11 Vast- en losmaken schepen

  • 1.

    Het vast- en losmaken is een ieder verboden als het betreft een schip met een lengte over alles van meer dan 75 meter, tenzij:

  • a.

    het vastmaken direct bij aankomst op de meerplaats gebeurt door de bemanningsleden die aan boord zijn;

  • b.

    wordt gehandeld door een gediplomeerd bootman;

  • c.

    het schip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen; of

  • d.

    de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding tot bootman, onder verantwoordelijkheid van een gediplomeerd bootman.

Artikel 3.12 Gebruik generatoren door schepen

  • 1.

    Het is verboden om aan boord van een (afgemeerd) schip een generator te gebruiken zolang er op deze locatie walstroomvoorzieningen beschikbaar zijn.

  • 2.

    Voor de stroomvoorziening aan boord van afgemeerde schepen kan gebruik gemaakt worden van de walstroomvoorzieningen in de haven.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.13 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is eenieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

  • a.

    het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1 lid 1 onder e, is verleend; of

  • b.

    per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.14 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 3.15 Tankschip met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het is een ieder verboden zich met een schip in de haven te bevinden dat gevaarlijke stoffen in bulk vervoert.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.16 Gezonken en verwaarloosde schepen

  • 1.

    Het is verboden om een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden met een verwaarloosd schip, zoals omschreven in Artikel 1:1.

  • 2.

    De kapitein, schipper of eigenaar van een gezonken schip is verplicht:

  • a.

    onmiddellijk na het zinken daarvan mededeling te doen aan de havenmeester;

  • b.

    het vaartuig binnen de door de havenmeester te bepalen tijd te verwijderen.

  • 3.

    Indien niet wordt voldaan aan de verplichtingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, is het college bevoegd het genoemde schip of voorwerp te verwijderen en/of in bewaring te nemen op kosten van de eigenaar.

     

§ 4 Handhaving

 

Artikel 4.1 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 4.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4.3 Toezichthoudende ambtenaren

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde is belast de havenmeester.

2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 4.4 Betreden van woonruimten

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

§ 5 Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 5.1 Overgangsrecht

  • 1.

    Deze havenverordening vervangt alle voorgaande havenverordeningen.

  • 2.

    Een door de vorige havenbeheerder verleende vergunning, ontheffing of vrijstelling geldt als vergunning, ontheffing of vrijstelling verleend krachtens deze verordening. Burgemeester en wethouders kunnen deze ambtshalve vervangen door een vergunning, ontheffing of vrijstelling krachtens deze verordening. Ambtshalve vervanging kan gepaard gaan met een wijziging van beperkingen en voorschriften.

  • 3.

    Aanvragen om vergunning of ontheffing die zijn ingediend bij de vorige havenbeheerder, maar waarop nog niet is beschikt bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Havenbeheersverordening Breskens 2020.

 

Sluis, ‎19 december 2019

 

DE RAAD VOORNOEMD,

 

De griffier, De voorzitter,

 

mr. P.T.G. Claeijs mr. M.M.D. Vermue

 

Bijlage 1:

Toepassingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Havenbeheersverordening Breskens 2020

Handelshaven Breskens

 

Behorende bij raadsbesluit van 19 december 2019

 

De griffier van de gemeente Sluis,

 

Mr. P.T.G. Claeijs

 

 

Bijlage 2: Formulier aanvraag ligplaatsvergunning/ontheffing

 

  • 1.

    Aanvraag ligplaatsvergunning/ontheffing

Naam Schip:

Factuurgegevens:

KvK nummer:

Naam agent/eigenaar:

Postcode:

(Woon)plaats:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Type schip:

Lengte Schip:

Breedte Schip:

Bruto tonnage schip:

Registratienr. schip:

 

2a. Vergunning*)

  • Voor hele jaar 1 januari t/m 31 december

  • Voor een periode langer dan een half jaar, maar korter dan een jaar van ……(datum) tot …...(datum)

2b. Ontheffing*)

  • Voor een periode van (datum) tot (datum)

*) Vergunning kan worden aangevraagd voor de duur van een maximaal een jaar. Ontheffing kan worden aangevraagd voor eenmalig verblijf of verblijf voor de duur van maximaal zes maanden.

Indien niet alle dagen van de week een ligplaats nodig is, aangeven voor welke dagen een vergunning/ontheffing wordt gevraagd.

  • Zondag

  • Maandag

  • Dinsdag

  • Woensdag

  • Donderdag

  • Vrijdag

  • Zaterdag

  •  

 

Bijlage 3: Meldingsformulier innemen ligplaats

 

Melding innemen ligplaats.

Naam:

Naam schip:

Kenmerk van de verleende vergunning/ontheffing:

Telefoonnummer:

Betreft aankomst/vertrek (keuze aangeven):

Datum aankomst/vertrek:

Tijdstip aankomst/vertrek:

 

Toelichting Havenbeheersverordening Breskens 2020

 

Algemeen

Deze havenbeheersverordening is gebaseerd op de model-havenbeheersverordening die de VNG en de Nederlandse Vereniging van Binnenhavens in 2013 hebben opgesteld.

De havenbeheersverordening bevat de kaderstellende regels die van toepassing zijn op schepen wanneer deze een haven aandoen, die wordt beheerd door de gemeente Sluis. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft deze verordening voor ogen dit alles op een overzichtelijke, duidelijke manier te regelen, ontdaan van overbodige regels en administratieve lasten.

 

Uitvoeringsbesluit

In bepaalde artikelen, zoals in artikel 1.10, 1.11 en in artikel 2.2, wordt aangegeven dat het college nadere regels kan stellen. Deze worden verwoord in een uitvoeringsbesluit.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.

 

Artikelen 1.1 en 1.2

Haven en toepassingsbereik

Het begrip haven omvat die wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan. Ter afbakening en verduidelijking is de haven aangegeven op de kaart, als bijlage 1 bij het uitvoeringsbesluit. Deze verordening is daarmee in beginsel van toepassing op alle wateren binnen de gemeentegrenzen die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan. Binnen het toepassingsbereik vallen ook wateren die aan anderen toebehoren, als de gemeente deze beheert en deze een openbaar karakter hebben en op enigerlei wijze voor het publiek toegankelijk zijn.

Jachthavens onder particulier beheer vallen niet onder het bereik van deze verordening. Daar is het gebruikelijk dat door de beheerder een privaatrechtelijk havenreglement wordt gehanteerd dat van toepassing is op overeenkomsten van huur en verhuur van ligplaatsen in die haven. Daarnaast is op dergelijke havens het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

 

Artikel 1.3 Beslistermijn aanvraag vergunning of ontheffing

De wijze van aanvragen van een vergunning of ontheffing wordt beschreven in een uitvoeringsbesluit.

 

Artikel 1.5 Geldigheidsduur

Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Bovendien loopt een ontheffing (net als een vergunning) altijd af op 31 december van een kalenderjaar. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden kan worden beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.

 

Artikel 1.6 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Onder het bepaalde in onderdeel c worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.

Artikel 1.8 Normadressaat

De kapitein of de schipper is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’eenieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

 

Artikel 2.1 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, orde en veiligheid).

 

Artikel 2.2 Ligplaatsenoverzicht

Door het vaststellen van een ligplaatsenoverzicht kan het college bepalen waar in de haven schepen ligplaats mogen nemen. Zo nodig kan ook bepaald worden dat bepaalde plaatsen of gebieden bestemd zijn voor schepen van bepaalde categorieën of voor ligplaatsvergunninghouders. Het college werkt dit uit op een kaart die bijlage is bij het uitvoeringsbesluit.

 

Artikel 2.3 Verbod nemen ligplaats

Dit artikel omvat drie verboden, die gekoppeld zijn aan het ligplaatsoverzicht.

Ten eerste is het verboden –op plaatsen of gebieden die overeenkomstig het ligplaatsenoverzicht zijn bestemd voor ligplaatsvergunninghouders – zonder vergunning ligplaats te nemen of zich daar met een schip te bevinden (eerste lid).

Ten tweede is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip te bevinden op een plek die overeenkomstig het ligplaatsenoverzicht niet is bestemd als ligplaats, tenzij uit de geplaatste verkeerstekens blijkt dat het wel is toegestaan of als het gebeurt met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein (tweede lid, aanhef en onder a).

Ten derde is het verboden ligplaats in te nemen of zich op een ligplaats te bevinden die overeenkomstig het ligplaatsenoverzicht is bestemd voor schepen van een andere categorie (lid 1 en tweede lid, aanhef en onder b).

In gebieden die zijn aangewezen voor ligplaatsvergunninghouders wordt er door het college bovendien geen vergunning verleend indien dat in strijd zou zijn met het ligplaatsenoverzicht in artikel 2.2

Ten slotte verleent het college geen ligplaatsvergunning aan zeeschepen met een bruto tonnage van 500 of meer. Zeeschepen met een groter tonnage dienen uit te wijken naar een zeehaven waar maatregelen zijn genomen in het kader van de ISPS-code (Internationale code voor Beveiliging van Schepen en Havenfaciliteiten). Voor plaatsen in de haven waar geen ligplaatsvergunning nodig is, bijvoorbeeld omdat de gemeente daar privaatrechtelijke afspraken over heeft geldt deze bepaling niet.

Lid 4 bepaalt ten slotte dat het college ontheffing van de verboden in lid 1, 2 en 3 kan verlenen.

 

Artikel 2.4 Duur verblijf in haven

De reden van opname van dit artikel is gelegen in het feit dat door beperking van de maximale tijdsduur van het nemen van een ligplaats er in beginsel voldoende ligplaatsen beschikbaar blijven. Als schepen voor langere tijd zouden blijven liggen, bijvoorbeeld na een faillissement of omdat er gewoonweg niet mee gevaren wordt, dan komt de vrije ligplaatsvoorziening in het gedrang.

Artikel 2.7 Verhalen van schepen

In bepaalde gevallen moeten schepen - in verband met de orde, veiligheid of het milieu - verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.

Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, is in het eerste lid bepaald dat de beslissing op schrift dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt als dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt.

De eigenaar, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Als medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Het derde lid regelt dat schepen in verband met de veiligheid of het milieu met spoed – en voor rekening en risico van de exploitant - verhaald kunnen worden als zich een calamiteit voordoet in de haven of als de exploitant onbekend is. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen.

 

Artikel 2.8 Gebruik van voortstuwers , boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren; als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

 

Artikel 2.10 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.

 

Artikel 3.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip; handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip , door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt .

Op grond van het tweede lid kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld als dit bij kan dragen aan het voorkomen van een schoorsteenbrand bij een schip dat al langer stilligt.

 

Artikel 3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemende gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Ter voorkoming van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, is het verboden afvalverbrandingsovens aan boord van schepen te gebruiken. Afval kan afgegeven worden aan de daartoe bestemde inzamelaars.

 

Artikel 3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp onmiddellijk te worden verwijderd.

 

Artikel 3.4 Veilige toegang

In de havenpraktijk doen zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang dienen te beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor met name binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

 

Artikel 3.5 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Het artikel betreft geen absoluut verbod, maar is afhankelijk van een aanwijzing van gebieden door het college. Bovendien kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van proefdraaien van de hoofdmotor.

 

Artikel 3.7 Vergunning ontvangstvoorzieningen

Op basis van dit artikel kan het college aan bedrijven een vergunning verlenen om een bedrijf met ontvangstvoorzieningen uit te oefenen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs), om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij komen in de praktijk drie groepen van bedrijven in aanmerking voor een vergunning: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen verbonden worden; met name zal het gaan om operationele en administratieve voorschriften om zorg te dragen voor een goede logistieke infrastructuur in de haven.

 

Artikel 3.8 Deugdelijk afmeren

Lid 1 van dit artikel verbiedt een iedere op ondeugdelijke wijze af te meren. Dit verbod geldt dus ook bij het laden en lossen. In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is dit artikel opgenomen. De hier geformuleerde norm richt zich tot ‘eenieder’; hierdoor kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting.

 

Artikel 3.9 Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken, met uitzondering van de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a en b.

 

Artikel 3.10 Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen, is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van spudpalen gebruik te maken. Het college kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod, voor zover daartoe aanleiding is.

Artikel 3.12 Gebruik generatoren door schepen

Het is verboden aan boord van een schip een generator te gebruiken. In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de ligplaatsen aansluitingen voor de afname van elektriciteit gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met schepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), of voor schepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod.

 

Artikel 3.13 Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Het verbod richt zich tot ‘eenieder’.

Grote reparaties en restauraties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie of restauratie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur, uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

 

Artikel 3.14 Ontsmetten van schepen

Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.

Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.

 

Artikel 4.1 Aanwijzingen

In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde of veiligheid met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen (doen) treffen in aanvulling op wat al is bepaald in de verordening. In het ergste geval kan het gaan om schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit gevaarlijke stoffen lekken. Door middel van een aanwijzing van het college kan opgedragen worden bepaalde maatregelen te treffen. Deze kunnen variëren van het treffen van noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot – in het uiterste geval – een aanwijzing de haven niet aan te doen of deze te verlaten. Het verbieden van de binnenkomst in de haven kan overeenkomstig de Wet bestrijding ongevallen Noordzee in bepaalde gevallen door de minister van Infrastructuur en Milieu opzij worden gezet, als deze het uit het oogpunt van de veiligheid of bescherming van het milieu doelmatiger acht voor een dergelijk schip een haven aan te doen. De te treffen maatregelen en het verbod zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden

 

Artikel 4.4 Betreden van woonruimten

In artikel 5:15 van de Awb, is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Artikel 149a strekt ertoe dat de gemeenteraad in bepaalde gevallen de bevoegdheid kan verlenen tot het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner. Het gaat hier om binnentreden ter uitoefening van toezicht en opsporing in verband met de naleving van voorschriften inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het binnentreden in woningen behoort niet tot de bevoegdheden die afdeling 5.2 van de Awb aan iedere toezichthouder verleent. De bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang is in de Gemeentewet voor alle gevallen geregeld in artikel 125. De Algemene wet op het binnentreden is ook hier van toepassing, zodat voor binnentreden zonder toestemming van de bewoner een machtiging noodzakelijk is. De Algemene wet op het binnentreden maakt onderscheid tussen het bevoegd zijn tot binnentreden in een woning en het nodig hebben van een machtiging om tot binnentreden in een woning in een concreet geval over te mogen gaan. Artikel 149a attribueert aan de gemeenteraad de bevoegdheid om personen de bevoegdheid, en dus niet de machtiging, te verlenen tot binnentreden. Op grond van art. 5:27, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het verlenen van deze machtiging. De bevoegdheid tot binnentreden zal slechts uitgeoefend mogen worden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak waarvoor binnen wordt getreden, nodig is.

Opgemerkt wordt dat onder het begrip ‘woning’ tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.

 

5.1 Overgangsrecht

In deze bepaling is het overgangsrecht geregeld. De leden 1 t/m 3 spreken voor zich. In de verordening is bepaald dat vergunningen voor maximaal één kalenderjaar worden verleend.

Naar boven