Verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing [Verordening rioolheffing gemeente Houten]

 

De raad van de gemeente Houten;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 november 2019;

 

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing

(Verordening rioolheffing gemeente Houten)

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

 

Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

c. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, oppervlaktewater of grondwater;

d. woning: perceel dat in hoofdzaak tot woning dient;

e. niet-woning: alle overige percelen, niet zijnde een woning, daarbij inbegrepen (zorg-) instellingen.

 

Artikel 2 Aard van de belasting

 

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijke afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

 

1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. Met betrekking tot de belasting als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van het perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

 

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

 

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing

 

1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt ten aanzien van woningen geheven per perceel, naar de omvang van het huishouden.

2. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt ten aanzien van niet-woningen geheven per perceel, naar de waarde in het economisch verkeer, waarbij geldt dat:

a. ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde van in het economisch verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt.

b. ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

 

Artikel 6 Belastingtarieven

 

1. De belasting als bedoeld in artikel 5, eerste lid bedraagt voor een perceel dat wordt gebruikt door een particulier huishouden, bestaande uit:

a. één persoon € 85,57 per belastingjaar;

b. twee of meer personen € 145,46 per belastingjaar.

2. De belasting als bedoeld in artikel 5, tweede lid bedraagt per perceel, per belastingjaar:

0,05724% van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat per perceel niet meer dan een bedrag van

€ 2.160,- wordt geheven.

3. Voor de vaststelling van de gebruikssituatie ten aanzien van een particulier huishouden is beslissend wat ter zake in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is geregistreerd, tenzij blijkt dat de gebruikssituatie anders is.

 

Artikel 7 Belastingjaar

 

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 8 Wijze van heffing

 

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

 

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,--.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien er sprake is van een verhuizing binnen de gemeente en aldaar een ander perceel feitelijk in gebruik genomen wordt waarbij de belastingplichtige een gebruiker als bedoeld in artikel 3, eerste lid, betreft.

5. Belastingbedragen van minder dan € 10,-- worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

 

Artikel 10 Termijnen van betaling

 

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in maximaal tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

 

Artikel 11 Nadere regels

 

Het bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffingen.

 

Artikel 12 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

 

1. De “Verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing” vastgesteld bij raadsbesluit van 15 december 2016, laatstelijk gewijzigd bij collegebesluit van 6 november 2018, vervalt met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing gemeente Houten”.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 december 2019.

 

 

De griffier,

W. van Zanen

 

 

De voorzitter,

G.P. Isabella

 

 

 

Naar boven