Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ameland 2020

 

De raad van de gemeente Ameland,

gelezen

het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2019;

gelet op

de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien

het advies van de raadscommissie van 9 december 2019;

besluit

vast te stellen de navolgende Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2020 gemeente Ameland:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

    • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en;

    • algemeen verkrijgbaar is en;

    • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, zoals andere wettelijke voorziening (bijvoorbeeld: Wlz en Zvw), collectieve voorzieningen of anderszins;

  • c.

    college: College van burgemeester en wethoudersvan gemeente Ameland;

  • d.

    financiële tegemoetkoming: een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren;

  • e.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

  • f.

    cliënt: ingezetenedie hoofdverblijf heeft in de gemeente Ameland;

  • g.

    melding: kenbaar maken van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

  • h.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • i.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet;

  • j.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • k.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een melding met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden ingediend. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk, attendeert de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntenondersteuning en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3.

    Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek als bedoeld in lid 1.

  • 4.

    Tijdens het onderzoek en tijdens de aanvraagfase verstrekt de cliënt aan het college alle benodigde gegevens en bescheiden die voor het onderzoek noodzakelijk zijn. Cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 5.

    Tijdens het onderzoek en tijdens de aanvraagfase verleent de cliënt de noodzakelijke medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet. Ditzelfde geldt voor de mantelzorger of bij gebruikelijke hulp voor de huisgenoten van de cliënt.

Artikel 4. Verslag en aanvraag

  • 1.

    Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van het gesprek, met de onderzoeksactiviteiten zoals vastgelegd in artikel 6, in het verslag.

  • 2.

    Latere aanvullingen of opmerkingen van de cliënt of zijn vertegenwoordiger worden aan het gespreksverslag toegevoegd.

  • 3.

    De cliënt of zijn vertegenwoordiger tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag en indienen bij het college.

  • 6.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

  • 7.

    een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of;

  • 8.

    een door de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in dit artikel.

  • 9.

    Het college kan een ondertekend verslag aanmerken als aanvraag.

Artikel 5. Verantwoordelijkheid college tijdens onderzoek en aanvraagfase en centrumregeling beschermd wonen

  • 1.

    Het college handelt vanuit het respect voor en vertrouwen in de kennis en vaardigheden van cliënt, en hun verlangen zelf verantwoordelijkheid te nemen. Het college bevordert de zelfredzaamheid en de zelfregie van cliënt.

  • 2.

    Het college staat cliënt bij, indien dat nodig is, bij het zoeken, vinden en treffen van een oplossing voor een hulpvraag. Het college doet dit op objectieve wijze, waarbij hij tevens verantwoordelijk is voor de doelmatige besteding van beschikbaar gestelde middelen.

  • 3.

    Oplossingen voor een hulpvraag, als bedoeld in het vorige lid, worden bij voorkeur gezocht in dat wat een cliënt zelf of met diens sociale netwerk redelijkerwijs kan realiseren. Worden daar onvoldoende oplossingen gevonden, dan worden de oplossingen achtereenvolgens gezocht in algemeen gebruikelijke oplossingen algemene of andere voorzieningen. Het college besluit alleen dan een maatwerkvoorziening te verstrekken als er onvoldoende andere oplossingen zijn.

  • 4.

    Het college heeft oog voor alle omstandigheden van een cliënt en diens gezin. Bij het doen van onderzoek maakt het college waar mogelijk gebruik van al beschikbare informatie.

  • 5.

    Het college is bevoegd de dienstverlening in dit kader uit te laten voeren door derden.

  • 6.

    Voor de collegebevoegdheden in het kader van artikel 2.3.5 en artikel 2.3.6 van de wet is mandaat verleend aan centrumgemeente Leeuwarden.

  • 7.

    Het college volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen Beschermd wonen en Opvang (maatschappelijke opvang, OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit 2018 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking sociaal domein Friese gemeenten’.

Artikel 6. Voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college kan eenmaatwerkvoorziening verlenen om een oplossing te vinden voor een probleem die een cliënt ervaart in het dagelijkse leven. Het college gaat hierbij uit van de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt, zoals opgenomen in het verslag op basis van het onderzoek dat is gedaan. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 2.

    Om een oplossing te vinden, worden eerst onderstaande voorzieningen beoordeeld op daadwerkelijke beschikbaarheid en bruikbaarheid voor cliënt:

    • a.

      eigen (financiële) mogelijkheden;

    • b.

      alle eventueel aanwezige huisgenoten, en/of mantelzorg, het eigen netwerk, die beschikbaar zijn en in staat om werkzaamheden over te nemen;

    • c.

      alle algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    • d.

      alle wettelijke voorliggende voorzieningen;

    • e.

      alle algemene voorzieningen;

    • f.

      alle andere voorzieningen.

  • 3.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening. Hierbij kan ook worden gedacht aan een financiële tegemoetkoming.

  • 6.

    De maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

Artikel 7. Weigeringsgronden

  • Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt indien:

    • a.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Ameland;

    • b.

      de kosten, waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft, naar oordeel van het college vermeden hadden kunnen worden;

    • c.

      de cliënt kosten heeft gemaakt of verplichtingen is aangegaan door zelf de voorziening aan te schaffen, waardoor het probleem al is opgelost;

    • d.

      er bij cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten, in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor compensatie wordt gevraagd;

    • e.

      een voorziening, waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, of een voorgaande verordening is verstrekt, en de technische levensduur van de voorziening nog niet is verstreken. Tenzij de voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

    • f.

      het een woonvoorziening betreft en de cliënt in een hotel / pension, trekkerswoonwagen, klooster, tweede woning, vakantiewoning, recreatiewoning en onzelfstandige woonruimte zoals kamerverhuur woont.

    • g.

      het een woonvoorziening betreft aan specifiek op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw, levensloopbestendig bouwen of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • h.

      voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

Artikel 8. Advisering

  • Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 9. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Het tarief voor een Pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen.

  • 3.

    De hoogte van een Pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten

  • 4.

    De hoogte van een Pgbvoor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 5.

    De hoogte van het Pgb, het uurtarief, de mogelijkheid om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Het betreft een situatie die de gebruikelijke mantelzorg overstijgt. Het tarief is uitgaande van het uurtarief van het wettelijk brutominimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder, bij een volledig dienstverband zoals vastgesteld in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De uitgangssituatie van het volledig dienstverband is 36 uren per week.

  • 6.

    De volgende eisen worden bepaald aan een aanbieder en professionele hulp / hulpverlener bij Pgb:

    • a.

      De aanbieder/hulp/hulpverlener werkt planmatig aan het behalen van resultaten uit het Pgb plan;

    • b.

      De aanbieder/hulp/hulpverlener is in staat de benodigde ondersteuning of middelen daadwerkelijk te leveren;

    • c.

      De beroepskrachten, die vanuit het Pgb worden ingezet, zijn vakbekwaam en voldoende geschoold;

    • d.

      Beroepskrachten, die beroepsmatig in contact komen met cliënten, zijn geregistreerd volgens de daartoe in de wet gestelde eisen aan beroepsregistratie;

    • e.

      Beroepskrachten, behalve die van aanbieders van hulpmiddelen en woningaanpassingen, beschikken over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) als zij in contact komen met cliënten;

    • f.

      De aanbieder/hulp/hulpverlener werkt planmatig aan het bewaken en verbeteren van kwaliteit;

    • g.

      De aanbieder/hulp/hulpverlener beschikt over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Een aanbieder van hulpmiddelen en woningaanpassingen hoeft niet aan deze voorwaarde te voldoen;

    • h.

      De aanbieder/hulp/hulpverlener geeft uitvoering aan de meldplicht voor calamiteiten en geweld;

    • i.

      Van cliënt wordt verwacht dat hij/zij nagaat of de aanbieder of professionele hulp aan deze kwaliteitseisen voldoet. In het Pgb plan dient cliënt hiervan melding te maken.

  • 7.

    Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het PGB betaald.

Artikel 11. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of PGB, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    De bij verordening aangewezen voorziening is:

    • a.

      Hulp bij het Huishouden voor een schoon huis (tot maximaal drie uur per week).

  • 4.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of PGB en voor de bij verordening aangewezen algemene voorziening, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 5.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening;

    • c.

      PGB is gelijk aan de hoogte van het PGB.

  • 6.

    De bijdragen voor een maatwerkvoorziening, PGB, of bij verordening aangewezen algemene voorziening worden door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of Pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, en degene die anders dan als ouder, samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige.

  • 8.

    Aan de cliënt die gebruik maakt van de maatwerkvoorziening collectief vervoer wordt aanvullend op de bepalingen in dit artikel, een opstaptarief en ritprijs in rekening gebracht ter hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

Artikel 12. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking komen.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor goede kwaliteit van diensten en voorzieningen overeenkomstig hoofdstuk 3 van de wet.

  • 2.

    Het college stelt daartoe kwaliteitseisen op bij contracteren en subsidiëring van diensten en producten.

  • 3.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen en klachtenregeling door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 5.

    Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.

Artikel 14. Borging van kwaliteit

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt, bij het vaststellen van tarieven voor te leveren overige voorzieningen door derden, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening

Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Een cliënt meldt aan het college, hetzij uit eigen beweging hetzij op verzoek van het college, alle feiten en omstandigheden die een aanleiding kunnen vormen tot heroverweging van een beslissing in de zin van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet. Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing herzien of intrekken.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van Pgb’s.

Artikel 16. Klachtenregeling

  • 1.

    Cliënt kan bij het college schriftelijk een klacht indienen die betrekking heeft op de wijze van afhandeling van een melding of aanvraag, als bedoeld in deze verordening. Het gebiedsteam draagt zorg voor doorgeleiding van de klacht naar de juiste organisatie, voor een zorgvuldige afhandeling.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van hun dienstverlening.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de betreffende voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, gevraagd of ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 19. Hardheidsclausule

  • Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 01 januari 2020.

  • 2.

    Per 01 januari 2020 wordt de Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ameland 2016 ingetrokken.

Artikel 21. Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2020 gemeente Ameland.

 

Ballum, 16 december 2019

 

Gerard van Klaveren Jacqueline Metz

Voorzitter griffier

 

 

 

Bijlage: Toelichting op Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2020 gemeente Ameland.

 

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In deze verordening staat niet meer het verstrekken van voorzieningen centraal, maar het beantwoorden van de daadwerkelijke hulpvraag van een inwoner. Dat antwoord kan divers zijn van een advies op maat, een oplossing in de informele sfeer, tot het verstrekken van een voorziening. Het antwoord is echter nooit ‘nee’.

Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de belanghebbende, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Dit om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door medewerkers van het gebiedsteam, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de belanghebbende echter alleen mandateren aan een aanbieder. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

Het college heeft er bewust voor gekozen het aantal regels voor verstrekking van voorzieningen zo beperkt mogelijk te houden. Dit in de overtuiging dat maatwerk leidt tot een beter resultaat (inwoners die daadwerkelijk meedoen in de samenleving).

Maatwerk ontstaat door hulpvragers en professionals ruimte en vertrouwen te gegeven samen te komen tot adequate oplossingen voor een hulpvraag. Dit vraagt om een flexibele uitvoeringpraktijk waarin regels geen obstakel vormen alternatieve oplossingen te realiseren. Belangrijk hierbij is echter wel een juiste balans te vinden; het is niet de bedoeling een praktijk te laten ontstaan waarin inwoners willekeur en subjectiviteit ervaren.

De criteria die voor maatwerkvoorzieningen gelden, zijn vastgesteld vanuit bovenstaand gedachtegoed. De geldende criteria zijn te vinden in de wet en de verordening.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van belanghebbenden vereist is;

ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van belanghebbenden over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

op welke wijze ingezeten, waaronder belanghebbenden of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van belanghebbenden in de gemeente.

Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend vaststellen. - bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt vastgesteld en geïnd;

bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;

bepalen dat aan personen met beperkingen bij problemen die daarmee verband houden en aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Regels voor Pgb

Een cliënt die een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015 krijgt toegekend, heeft onder voorwaarden het recht om te kiezen voor een Pgb. Hiermee kan deze inwoner dus zelf (als budgethouder) ondersteuning, hulpmiddelen of voorzieningen inkopen, passend bij zijn specifieke wensen. Hij of zij hoeft dan geen gebruik te maken van het aanbod dat de gemeente voor het betreffende gebied heeft ingekocht. Het voordeel van een Pgb is dat de betrokkene optimaal zelf regie heeft over zijn eigen ondersteuning. Hij/zij kan bijvoorbeeld kiezen voor een kleine zorgaanbieder in een ander gebied, maar ook voor het financieren van hulp uit het eigen sociale netwerk (zie ookhierna). Het zelf gekozen zorgaanbod kan in bepaalde gevallen beter passend en goedkoper zijn (meer op maat uitgekozen). Overigens is de keuzevrijheid voor een Pgb in de Wmo 2015 iets ruimer dan die in de Jeugdwet.

In de Wmo 2015 (artikel 2.3.6, lid 2) staat dat de gemeente moet beoordelen of een cliënt voldoet aan een aantal voorwaarden:

De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger moet in staat zijn om de aan het Pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

Het zorgaanbod dat met het Pgb wordt ingekocht dient aan een aantal kwaliteitsvoorwaarden te voldoen (veilig, doeltreffend en cliëntgericht).

Verder dient de cliënt te motiveren waarom hij of zij de maatwerkvoorziening als Pgb geleverd wil krijgen. Deze voorwaarde dwingt de cliënt ertoe vooraf over de consequenties van het Pgb na te denken en bewust de keuze daarvoor te maken. Zo is het aan de cliënt aannemelijk te maken dat het Pgb een goede oplossing is voor de geconstateerde hulpvraag, en is het aan de cliënt aannemelijk te maken dat kwaliteit hierbij voldoende gewaarborgd is. De bedoeling is niet de gemeente daarmee van verantwoordelijkheden te ontslaan. De regels moeten worden gezien als nadere concretisering van het bepaalde in artikel 2.3.6, lid 2 Wmo 2015. Zij geven aan hoe na te gaan of de cliënt in staat is de aan het Pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

De gemeente toetst een verzoek om een Pgb op de genoemde voorwaarden. Dit gebeurt tijdens een gesprek met een medewerker van het gebiedsteam. De gemeente toetst daarbij ook of de beoogde aanbieders, waaronder ook niet-professionals zoals personen uit het eigen sociale netwerk, in staat zijn voldoende kwaliteit te leveren. De gemeente bepaalt zo of een aanbieder toegelaten wordt om via het Pgb ondersteuning te leveren. Hierbij wordt ook gelet op dreigende overbelasting van mantelzorgers en andere personen uit het eigen sociale netwerk. Wordt dreigende overbelasting vermoed, dan wordt daarmee rekening gehouden. Dit kan betekenen het niet-toelaten van de persoon als aanbieder, maar ook het in het ondersteuningsplan opnemen van maatregelen met het doel overbelasting te voorkomen.

Wordt een Pgb verleend, dan houdt de gemeente daarna in beeld of daarmee het beoogde resultaat wordt bereikt. Hiervoor wordt minimaal één keer per jaar samen met de cliënt nagegaan of het pgb goed is ingezet, en worden afspraken gemaakt voor het vervolg.

Uitzonderlijke situatie kunnen om een hoger Pgb vragen. Dat zal echter alleen in situaties zijn waarbij de ingekochte Zorg in Natura (Zin) geen goede oplossing biedt. In situaties waarbij het Pgb een veel goedkoper alternatief is voor Zin, kan het pgb in goed onderling overleg ook lager worden vastgesteld. Dit voorkomt het onnodig verstrekken en terugvragen van budget.

De budgethouder mag, zoals ook uit het bovenstaande blijkt, het Pgb gebruiken voor het financieren van ondersteuning door personen uit het eigen sociale netwerk. Dit voor zover het ondersteuning is die redelijkerwijs niet gratis door aanwezige huisgenoten of het beschikbare eigen netwerk kan worden gegeven.

Wat redelijkerwijs wel of niet (gratis) van iemands eigen netwerk mag worden verwacht, verschilt per situatie. Het is mede daarom niet mogelijk daarvoor op voorhand sluitende criteria te geven. Sluitende criteria sluiten bovendien niet aan bij het streven naar maatwerk. Als richtlijn geldt, dat wat algemeen gebruikelijk is. Maar hier moeten uitzonderingen op kunnen worden gemaakt. Duidelijk is, dat er grenzen zijn aan wat iemand gratis van een ander kan vragen. Het is echter niet gebruikelijk dat echtgenoten (of partners) elkaar voor hulp en ondersteuning betalen. Datzelfde geldt voor ouders en kinderen. Eén en ander komt echter weer in een ander daglicht te staan als iemand minder gaat werken om hulp en ondersteuning te kunnen bieden.

Mogelijk dat er vanuit de uitvoeringspraktijk wel richtlijnen op dit gebied ontstaan. Die kunnen dan eventueel als zodanig worden vastgesteld.

Het Pgb wordt niet rechtstreeks overgemaakt op de rekening van de budgethouder. Dit is wettelijk geregeld om misbruik en oneigenlijk gebruik van Pgb’s tegen te gaan. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) doet de betalingen, namens de gemeente, rechtstreeks aan de zorgaanbieder.

Eigen bijdrage voorzieningen

Binnen de Wmo 2015 zijn er twee soorten eigen bijdragen die gevraagd kunnen worden voor ondersteuning vanuit de Wmo: de eigen bijdrage voor een algemene voorziening, én de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening. Vanaf 01 januari 2019 heet de eigen bijdrage: abonnementstarief.

De Wmo bepaalt dat het mogelijk is eigen bijdragen te vragen tot maximaal de kostprijs van een voorziening. Voor maatwerkvoorzieningen geldt bovendien het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Ook daarin wordt aangegeven tot welk bedrag gemeenten eigen bijdragen kunnen vragen.

Voor een algemene voorziening is de eigen bijdrage het bedrag dat een inwoner voor deelname moet betalen. Dit bedrag zal per voorziening verschillen en wordt in beginsel door de aanbieder bepaald. Is de gemeente mede organisator en/of financier van de algemene voorziening, dan bepaalt het college via die lijn mede de hoogte van het bedrag.

Bij maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen met een duurzame hulpverleningsrelatie voert het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de inning en verdere afhandeling van de eigen bijdragen uit. Dit is wettelijk voorgeschreven.

Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen mag de bijdrage gedurende het gebruik van de voorziening de kostprijs niet te boven gaan. Het CAK blijft uitvoerder van de eigen bijdrage Wmo en stelt de bijdrage vast en int deze voor de gemeente.

Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Mantelzorgers worden vanaf 2015 ‘jaarlijks gewaardeerd’. Het is goed ieder jaar opnieuw te bepalen waaruit die waardering zal bestaan. Zo kan steeds opnieuw worden nagegaan waar mantelzorgers behoefte aan hebben en kunnen mantelzorgers mogelijk positief worden verrast.

Het college houdt rekening met de wensen en behoeften van mantelzorgers. Dit kan door onder andere in gesprek te gaan met mantelzorgers, vertegenwoordigers van mantelzorgers, mantelzorgondersteuners of medewerkers van het Mantelzorgsteunpunt in Noordoost Friesland.

Borging van kwaliteit

Op 1 juni 2017 trad het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er is een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan is de verordening toen aangepast en is deze aanpassing meegenomen in de nieuwe verordening voor Ameland.

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Medezeggenschap gaat in dit geval over het betrekken (meepraten en laten adviseren) van cliënten bij beleidsbeslissingen van aanbieders (zie ook artikel 2.1.3 lid 2 sub f van de Wet). Het betrekken van cliënten hierbij, kan de kwaliteit van de dienstverlening verhogen. Veel aanbieders zien dit en hebben om die reden medezeggenschap bijvoorbeeld al via een cliëntenraad geregeld.

Medezeggenschap is vooral belangrijk als er een langdurige relatie tussen cliënt en aanbieder ontstaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij ondersteuningsvormen als begeleiding. Aan aanbieders van dergelijke vormen van dienstverlening wordt bij volgende aanbestedingen gevraagd te zorgen voor medezeggenschap. Aan aanbieders van bijvoorbeeld hulpmiddelen of woningaanpassingen zal dit niet worden gevraagd. Ook al kan ook daar, door bijvoorbeeld het sluiten van een onderhoudscontract, sprake zijn van een langdurige relatie. Uiteraard staat het dergelijke aanbieders vrij medezeggenschap wel te organiseren.

Naar boven