Gemeenteblad van Doetinchem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Doetinchem | Gemeenteblad 2019, 315530 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Doetinchem | Gemeenteblad 2019, 315530 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020)
De raad van de gemeente Doetinchem;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem van 11 december 2019;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4,eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1. van de wet verstaan onder:
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;
woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd én nog ten minste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning;
Artikel 2 Algemene voorzieningen
Gemeente Doetinchem merkt de volgende voorzieningen als algemene voorziening in het kader van de wet aan, hetgeen betekent dat zij als voorliggend voor een maatwerkvoorziening dienen te worden aangemerkt:
Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening Buurtplein ingericht. Deze heeft tot doel een actieve en professionele manier bevorderen van en het uitvoering geven aan het optimaliseren van zelfredzaamheid en participatie van inwoners, alsmede het bijdragen aan de sociale kwaliteit van de Doetinchemse samenleving.
Het Buurtplein doet de integrale vraagverheldering op alle levensgebieden en biedt eerstelijnsondersteuning voorliggend aan een maatwerkvoorziening. Daarbij bepaalt het Buurtplein of een maatwerkvoorziening wordt ingezet.
Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening ingericht voor de cliënten van Elver, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking.
Pauropus is een algemene voorziening gericht op het verhogen van de zelfredzaamheid van ingezetenen door ondersteuning bij (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving. Pauropus kent een werkgerichte aanpak die aansluit bij de mogelijkheden van de ingezetene. Bij Pauropus krijgen de ingezetenen, met en zonder uitkering of indicatie, op een laagdrempelige manier de mogelijkheid om weer actief mee te doen, onder professionele begeleiding. Dit kan in de vorm van individuele begeleiding of door middel van een werktraject. Het doel van ieder traject bij Pauropus is participeren naar vermogen, de deelnemers doen het (voor hen) hoogst haalbare. Dit kan resulteren in regulier werk, werk met ondersteuning, vrijwilligerswerk of arbeidsmatige dagbesteding.
Gemeente Doetinchem kent een algemene voorziening Schoonmaakhulp. Onder Schoonmaakhulp wordt verstaan het helpen bij, inslijten of (deels) overnemen van lichte en zware huishoudelijke taken op het hoofdverblijf van de cliënt.
Veranderende omstandigheden worden gemeld bij het aanspreekpunt van de ingezetene.
Ingezetenen kunnen tegen kostprijs deze voorziening inkopen bij een aantal gecontracteerde aanbieders. De ingezetene bepaalt zelf hoeveel uren hij hiervoor bij de gecontracteerde aanbieder inkoopt. Bepaalde doelgroepen komen onder voorwaarden in aanmerking voor een generieke korting op de kostprijs.
Ingezetenen die voldoen aan de voorwaarden en de gestelde criteria van deze verordening kunnen in aanmerking komen voor een gereduceerd tarief en worden aangemerkt als Wmo-cliënten. In dat geval bestaat de mogelijkheid om per jaar maximaal 130 uur Schoonmaakhulp in te kopen. Dit betekent gemiddeld 2,5 uur per week, gedurende 52 weken per jaar. Minder uur inkopen is toegestaan. Instromen gedurende het jaar betekent dat het aantal in te kopen uur naar rato wordt verlaagd met het aantal resterende weken. Een tijdelijke inzet betekent ook dat het aantal uren naar rato wordt verlaagd (het aantal weken x het aantal uur). De algemene voorziening biedt flexibiliteit voor inzet van uren. Uren kunnen structureel per week worden ingezet of kunnen in samenspraak met de aanbieder door de ingezetene worden opgespaard voor een ‘grote’ schoonmaak.
Indien de gecontracteerde aanbieder of de ingezetene van mening is dat de algemene voorziening niet passend is kan een melding bij het Buurtplein worden gedaan voor een maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Schoon huis of Ondersteuning thuis – Coachen gericht op het huishouden. Ingezetenen die meer dan 2,5 uur hulp nodig hebben bij het schoonmaken van hun woning ontvangen het volledige aantal uren als maatwerkvoorziening.
De gecontracteerde aanbieders zijn:
De Stadskamer is een algemene voorziening gericht op (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving. De Stadskamer faciliteert, ondersteunt en verbindt mensen en ideeën, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en zich beter kunnen redden in de maatschappij. Er is meestal sprake van problemen op meerdere levensdomeinen, vaak in combinatie met psychische problemen.
Artikel 3 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning
Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de cliënt dan wel zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om gedurende zeven dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.
Artikel 4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan dan wel diens vertegenwoordiger, en waar mogelijk met de mantelzorger en desgewenst familie, cliëntondersteuner of hulpverlener, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Binnen 15 werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt een schriftelijk verslag van de uitkomsten van het onderzoek (het verslag). Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.
Artikel 7 Toelichting algemene voorzieningen
Het betreft sociaal vervoer, hieronder wordt verstaan het vervoer om deel te nemen aan het leven van alledag, om sociale contacten aan te gaan verstaan en het vervoer naar huis en dat van naasten. Het sociaal vervoer betreft regionaal vervoer. Regionaal vervoer omvat de enkele reisafstand, tot maximaal 25 kilometer, gerekend vanaf de woonlocatie van de cliënt en de plaats van bestemming gemeten langs de kortste route. Onder cliënten van Elver worden verstaan de cliënten die intramuraal wonen en zorg ontvangen van Elver en woonachtig zijn binnen gemeente Doetinchem.
Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Doetinchem kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet
De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen of opvang ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet
De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
indien een maatwerkvoorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
Artikel 9 Criteria woningaanpassing
Alvorens een woningaanpassing te verstrekken, onderzoekt het college of een verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning in gemeente Doetinchem een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. De uitkomst van dit onderzoek wordt gedeeld met de cliënt tijdens een keukentafelgesprek. Uitgangspunt is dat mensen in hun vertrouwde omgeving blijven en alleen in uitzonderlijke gevallen gevraagd wordt om te verhuizen.
De aanvraag voor een woningaanpassing kan in ieder geval worden geweigerd:
voor zover het maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
Artikel 15 Verplichtingen en vaststellen hoogte persoonsgebonden budget diensten
Artikel 16 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget producten
De hoogte van het pgb voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overig bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan.
De hoogte van een pgb voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overig wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van het product dat de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als het product in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;
Artikel 17 Bijdrage in de kosten van een algemene voorziening
De cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:
Algemene voorziening Schoonmaakhulp – Korting: een cliënt is een tarief van €19,00 per periodebijdrage (kalendermaand) verschuldigd. Er kan maximaal 130 uur op jaarbasis tegen genoemd tarief worden ingekocht. Indien een cliënt een bijdrage verschuldigd is voor een andere Wmo-maatwerkvoorziening, wordt hij vrijgesteld van de bijdrage aan de algemene voorziening Schoonmaakhulp. Er is geen bijdrage verschuldigd voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens.
Artikel 18 Bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening
De bijdrage als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bijdragen is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het abonnementstarief van € 19,00 per periodebijdrage (kalendermaand) voor de cliënt of de gehuwde cliënten of geregistreerd partners tezamen.
In afwijking van het eerste lid is een eigen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief niet van toepassing op collectief vervoer (ZOOV op Maat). De cliënt betaalt een ritbijdrage afgeleid van het openbaarvervoerstarief voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De hoogte hiervan is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020.
In afwijking van het tweede lid is eigen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief niet van toepassing op beschermd wonen en opvang. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 20 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Artikel 22 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 28 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van Doetinchem,
gehouden op 19 december 2019,
griffier
voorzitter
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de wet).
De wet schrijft in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.6 en 2.6.6 voor waarvoor de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels opstelt. Deze staan in de overwegingen bij de verordening genoemd.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de raad op grond van art. 2.1.2 van de wet eveneens dient vast te stellen.
Hier worden enkel de artikelen toegelicht die nadere uitleg behoeven.
Het in de verordening opgenomen begrip ‘ingezetene’ vraagt een nadere toelichting:
In artikel 1.2.1 van de wet staat waaruit de maatwerkvoorzieningen bestaan waarvoor een ingezetene van Nederland in aanmerking komt overeenkomstig de bepalingen van de wet.
Uit de memorie van toelichting op de wet (p. 104) blijkt dat, om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening ter ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, een ingezetene zich moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' wordt niet verder uitgelegd. Uit jurisprudentie volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. Een inschrijving in de Basisregistratie personen is hierbij een belangrijke aanwijzing, maar niet doorslaggevend.
Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet per se van de gemeente waartoe hij zich wendt.
Artikel 2 Algemene voorzieningen
Gemeente Doetinchem kent in het kader van de wet meerdere algemene voorzieningen, die als voorliggend op een maatwerkvoorziening worden aangemerkt.
In de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 is in paragraaf 3.5 over algemene voorzieningen het volgende opgenomen (kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 34): “De gemeente is vrij in de keuze welke algemene voorzieningen zij treft. De regering kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat gemeenten ervoor kiezen om in bepaalde situaties ondersteuning in het huishouden of sociaal vervoer in de vorm van een algemene voorziening aan te bieden. Door deze ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening aan te bieden, kan de gemeente voorzien in een door de gemeente nader in te vullen niveau van ondersteuning als het gaat om bijvoorbeeld de kwaliteit, de beschikbaarheid en de voor de ingezetenen daaraan verbonden kosten. Doordat het treffen van algemene voorzieningen gericht op maatschappelijke ondersteuning onderdeel moet uitmaken van het periodiek door de gemeenteraad vast te stellen plan, wordt ook benadrukt dat een algemene voorziening in de daarvoor geschikte situaties een voorliggend en volwaardig alternatief is voor een maatwerkvoorziening. Of dit in een individueel geval ook zo is, onderzoekt de gemeente indien door of namens een betrokkene een melding is gedaan dat deze maatschappelijke ondersteuning nodig heeft. Een cliënt die naar het oordeel van de gemeente voor een specifieke vorm van ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening, komt dus niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor die ondersteuning.”
In artikel 2.1.4 van de wet staat dat bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is. De regering heeft het vertrouwen uitgesproken dat gemeenten die veel algemene voorzieningen aanbieden stapeling van bijdragen beperken om de toegankelijkheid te waarborgen. Volgens de regering hebben gemeenten er voorts zelf belang bij om de algemene voorzieningen (financieel) laagdrempelig te maken en te houden om de druk op de duurdere maatwerkvoorzieningen te beperken (kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 147 en nr. 64, blz. 27 en 81).
Artikel 3 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Dit artikel verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. Het ‘door of namens de cliënt’ doen van de melding kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
Uit de memorie van toelichting (p. 24) blijkt dat de melding niet gebonden is aan vorm of locatie en schriftelijk, mondeling of telefonisch kan worden gedaan. De gemeente zal de ontvangst van de melding aan de cliënt bevestigen en het tijdstip van de melding registreren.
Een persoon met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Het onderdeel cliëntondersteuning in lid 2 is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid van de wet. De bepaling uit de wet is in de Verordening opgenomen vanwege het belang om in de Verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven.
Artikel 4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Dit artikel is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Bij het onderzoek zal in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger dan wel diens vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een maatwerkvoorziening. Uit de memorie van toelichting op de wet (p. 118) blijkt dat niet in alle gevallen steeds een onderzoek hoeft te worden uitgevoerd zoals in artikel 2.3.2 van de wet is geregeld. Als de cliënt tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met de aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de cliënt en de thuissituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de cliënt (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger), maar hiervan kan ook worden afgeweken
Het sociaal netwerk van de cliënt wordt zoveel mogelijk betrokken bij het gesprek en het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Het gesprek hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Er kan worden afgezien van een gesprek of besloten tot een kort of telefonisch gesprek als dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen, bijvoorbeeld omdat de cliënt en diens beperkingen al bekend zijn bij de gemeente.
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.
In lid 1, onderdeel b, is als onderwerp van onderzoek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
Dit artikel is overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid van de wet opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en procedure.
De gemeente verstrekt aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een verslag bevat echter geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor om te kunnen voorzien in de behoefte van de cliënt worden opgenomen. Een goede weergave hiervan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek anders zijn naar gelang de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo kan de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen.
In artikel 2.3.2, negende lid van de wet is bepaald dat een aanvraag niet eerder kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.
Naast de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid).
Artikel 7 Toelichting algemene voorziening
Kenmerkend voor een algemene voorziening is dat het gaat om in beginsel vrij toegankelijke – dat wil zeggen: zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers – diensten, activiteiten of zaken, gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang. Het is ook mogelijk dat iemand die een aanvraag om een maatwerkvoorziening doet, nadat het college zijn behoefte aan ondersteuning heeft onderzocht, naar een algemene voorziening wordt verwezen. De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of soms ook voor alle ingezetenen van de gemeente. Omdat algemene voorzieningen toegankelijk zijn zonder voorafgaand onderzoek, zal in het algemeen aan de toelating tot een algemene voorziening geen beschikking van de gemeente voorafgaan. Soms doet een organisatie die de voorziening biedt zelf een intake om na te gaan of zij iets kan bieden aan de cliënt, zoals bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk. Is de aanvrager van mening dat hij niet voldoende wordt ondersteund met een algemene voorziening, dan geeft hij dat aan bij de persoon met wie hij contact heeft gehad, en kan hij een maatwerkvoorziening aanvragen.
Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening
In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a van de wet is bepaald dat bij verordening moet worden aangegeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Daar is in dit artikel uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening altijd op maatwerk aankomt.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan het college volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Als meerdere voorzieningen voldoen aan het criterium van adequaatheid, dan wordt de goedkoopste toegekend.
In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:
“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.” Het college moet per situatie onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt in kwestie.
Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening.
Artikel 10 Criterium primaat collectieve maatwerkvoorziening
Dit artikel benoemt het primaat dat een collectieve maatwerkvoorziening heeft op een individuele maatwerkvoorziening. Indien de cliënt toegang heeft tot een collectieve maatwerkvoorziening en deze voorziening levert een passende bijdrage, dan kan het college volstaan met het verstrekken van de collectieve maatwerkvoorziening.
De kaders van de collectieve vervoersvoorziening (hierna: cvv) zijn vastgelegd. Ook hierbij geldt het primaat van het cvv op een individuele maatwerkvoorziening gericht op vervoer.
Het zich kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. De bijdrage van de gemeente beperkt zich tot het verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning
ZOOV Op Maat is voor elke ingezetene met een vervoersbeperking, waarvoor het niet mogelijk is om via het reguliere openbaar vervoer naar een plaats van bestemming binnen de regio Achterhoek te reizen.
Als de cliënt een aanvraag bij het college indient (artikel 6), dan dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen de cliënt desgewenst bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen.
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Tweede lid, onder b, en derde lid, onder e: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
Artikel 13 Persoonsgebonden budget algemeen
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a van de wet). Dit houdt in dat cliënten zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Bij de voorwaarden die verbonden kunnen worden aan de besteding van een pgb kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitgaven die wel of juist niet mogen worden gedaan of een verzekering die moet worden afgesloten of aangepast na toekenning van een hulpmiddel of woningaanpassing.
Artikel 14 Criteria beheer persoonsgebonden budget door vertegenwoordiger
Dit artikel geeft invulling aan artikel 2.3.6. van de wet. De combinatie van zorgverlener en beheerder van het pgb in één persoon of organisatie is vanwege belangenverstrengeling en objectieve beoordeling van wat noodzakelijk is onwenselijk en niet toegestaan.
Artikel 15 Verplichtingen en vaststellen hoogte persoonsgebonden budget diensten
Dit artikel geeft invulling aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b van de wet. Hierin staat dat bij verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners, zoals voor ondersteuning door het sociaal netwerk.
Bij het pgb voor professionele ondersteuning is het percentage overheadkosten aan te passen ten opzichte van het percentage overheadkosten volgens het tariefmodel, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting is voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. Daarnaast is er veelal sprake van een kleinere instelling, met een kleinere huisvesting en minder kosten voor bedrijfsvoering.
Over de hulp uit de sociale omgeving wordt in de memorie van toelichting behorend bij de Wmo 2015 (pag. 20) opgemerkt dat met het wetsvoorstel een omslag in denken in gang wordt gezet. Het is niet meer vanzelfsprekend dat de overheid bij iedere hulpvraag bijspringt. De regering heeft daarbij aangegeven dat de inzet van het sociale netwerk als zeer waardevol wordt geacht, maar dat het wenselijk is dat de beloning met een persoonsgeboden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Dit sluit ook aan bij het uitgangspunt zoals is verwoord in het Beleidskader sociaal domein gemeente Doetinchem 2017 – 2020, waarbij ook uitgegaan wordt van de eigen mogelijkheden van de ingezetenen en hun omgeving.
Het tarief is lager dan het tarief voor formele hulp aangezien voor hulpverleners uit het sociaal netwerk geen arbeidsrechtelijke verplichtingen (o.a. werkgeverslasten), verzekeringen, reiskosten gelden en omdat lagere kwaliteitseisen worden gesteld t.o.v. de aanbieder van formele zorg (o.a. opleidingsniveau). Gelet op de genoemde uitgangspunten van de Wmo 2015 is het reëel dat voor ondersteuning ingekocht bij het sociale netwerk het persoonsgebonden budget zodanig is vastgesteld dat dit niet als inkomensvoorziening gaat gelden. Het tarief maakt duidelijk dat ondersteuning vanuit het sociale netwerk van een andere orde is dan ondersteuning verleend door derden of gecontracteerde aanbieders.
Artikel 16 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget producten
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura.
Artikel 17 Bijdrage in de kosten van een algemene voorziening
Uit de bewoordingen van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en de bij 4.5.4 weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de bijdrage die een cliënt verschuldigd is in de kosten van een algemene voorziening moet zijn vastgelegd in de verordening en dat delegatie daarvan aan het college niet is toegestaan. Ook een eventuele korting op de bijdrage aan de algemene voorziening dient in de verordening te zijn bepaald. Verder is uit de wetsgeschiedenis op te maken dat als maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid noodzakelijk is, onderzocht dient te worden of een algemene voorziening, indien deze in de gemeente bestaat, voor de betrokkene ook financieel haalbaar is, waarvoor gemeenten meerdere instrumenten ter beschikking staan. Als een algemene voorziening in een individueel geval echter niet financieel toegankelijk is voor de cliënt, en het ook niet mogelijk is ondanks de geldende kortingsregeling (bijvoorbeeld vanwege schulden of andere hoge kosten), dan kan de algemene voorziening dus geen passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van een cliënt. In dat geval is verwijzing naar de bijzondere bijstand ook niet mogelijk. De cliënt komt dan – als de ondersteuning noodzakelijk is – in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.
Artikel 18 Bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening
Dit artikel geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid en 2.1.5, eerste lid van de wet.
Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels gesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt. Beschermd wonen kent een andere systematiek voor de eigen bijdrage dan de overige Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Op grond van artikel 2.1.4, derde lid van de wet is verplicht om bij verordening te bepalen op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend. De genoemde maximale kostprijs van €20.000,- voor woningaanpassingen en hulpmiddelen ten behoeve van vervoer heeft enkel betrekking op de kostprijs die aan het CAK wordt doorgegeven voor het vaststellen van de eigen bijdrage in de kosten. Het blijft daarmee mogelijk om voorzieningen te verstrekken waarbij de kosten voor het college hoger zijn dan €20.000,-.
De eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang, worden geïnd door het CAK.
Artikel 19 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder c van de wet. Hierin staat dat bij verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid van de wet.
Artikel 20 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid van de wet kan het college de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 21 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Mantelzorgers van cliënten in de gemeente komen in aanmerking voor een jaarlijkse blijk van waardering (artikel 2.1.6. van de wet). Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Kort en goed komt het erop neer dat – met inachtneming van het bovenstaande – mantelzorgers van cliënten in de gemeente via een melding bij het college in aanmerking kunnen worden gebracht voor de jaarlijkse blijk van waardering (eerste lid). Onder andere ten aanzien van de meldingsprocedure kunnen het college nadere regels stellen (derde lid).
Artikel 22 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. De tegemoetkoming kan op aanvraag kan verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking en meer in het bijzonder een subsidiebeschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep en subsidies zijn hierop van toepassing.
De tegemoetkoming kan een alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget. Hiervoor is wel vereist dat de cliënt zelf kiest voor een tegemoetkoming. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget en die tijdens het onderzoek naar de aanvraag de keuze krijgt om een tegemoetkoming te ontvangen voor de door hem gewenste voorziening. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend, maar geeft de cliënt wel het voordeel dat hij zelf een bedrag in handen krijgt waarmee hij meer eigen regie heeft bij de inkoop van de gewenste voorziening. Indien hij het geld niet aanwendt voor dit doel, kan op grond van de subsidietitel van de Awb worden gehandhaafd. Indien hij later wederom een aanvraag zou doen voor maatschappelijke ondersteuning, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden in zijn situatie zijn, kan deze aanvraag worden afgewezen op grond van de Awb onder verwijzing naar de eerdere beschikking ter verstrekking van de tegemoetkoming.
Artikel 23 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4 eerste lid van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling hierop regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a van de wet).
In de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
Artikel 25 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Dit artikel betreft een uitwerking van de plicht uit artikel 2.1.3, vierde lid van de wet om bij verordening in ieder geval regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling is een aanvulling op hetgeen al is bepaald in de artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1 van de wet.
Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.
In artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt’.
De bepaling geeft het college de bevoegdheid tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 26 Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid van de wet dienen in de verordening regels te worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het college zet hiertoe met name in op preventie van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en voert tevens al dan niet steekproefsgewijs controles uit naar het gebruik en de besteding van voorzieningen.
Artikel 27 Medezeggenschap bij aanbieders
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e van de wet, waarin is bepaald dat bij verordening in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. Het gaat dus uitdrukkelijk om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b van de wet).
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Dit artikel dient als vangnet voor situaties waarin een afweging op grond van de Wmo 2015 tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze situatie zich (regelmatig) voor zal doen, omdat het in de Wmo 2015 om maatwerk gaat.
Wordt de hardheidsclausule vaker voor hetzelfde onderwerp gebruikt, dan kan dit een signaal zijn om het beleid ter zake aan te passen.
Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of het uitvoeringsbeleid. Gezien de transities is opgenomen dat er minstens eenmaal per vier jaar wordt geëvalueerd.
Artikel 31 Intrekking oude verordening
Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-315530.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.