Financiële verordening gemeente Eemnes 2020

De raad van de gemeente Eemnes;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen:

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Eemnes.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Eemnes en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • b.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • c.

    doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • d.

    financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Eemnes, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

  • de financieel-economische positie:

  • het financiële beheer;

  • de uitvoering van de begroting;

  • het afwikkelen van vorderingen en schulden;

  • alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • e.

    indicator: op voorhand overeengekomen parameter die inzicht geeft in resultaten op deelgebieden en laat zien in hoeverre bepaalde doelstellingen gehaald worden.

  • f.

    taakveld: de eenheden waarin programma’s zijn onderverdeeld.

  • g.

    uitvoeringsinformatie: een totaaloverzicht van de baten en lasten per taakveld.

  • h.

    prioriteit: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende taakvelden of een enkel taakveld van de uitvoeringsinformatie.

  • i.

    rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

  • j.

    uitvoeringsorganisatie: de uitvoering door de BEL Combinatie.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode de programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode de taakvelden per programma voor die raadsperiode vast.

  • 3.

    De raad stelt per programma vast:

  • 4.

    de beoogde maatschappelijke effecten (wat willen wij bereiken);

  • 5.

    de te leveren goederen en diensten (wat doen wij daarvoor);

  • 6.

    de baten en lasten (wat mag het kosten).

  • 7.

    Het college maakt in ieder geval gebruik van wettelijk verplichte indicatoren met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten en de te leveren goederen en diensten. De raad kan op voorstel van het college aanvullende indicatoren vaststellen.

  • 8.

    De raad stelt bij de aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen wil worden geïnformeerd.

  • 9.

    Het college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde goederen en diensten en de maatschappelijke effecten, opdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten per programma weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per programma weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

 

Artikel 4. Relatie Programma’s, taakvelden, en kostenplaatsen

  • 1.

    Bij iedere programmabegroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de toedeling van de taakvelden aan de programma’s. Dit overzicht wordt aangeduid als uitvoeringsinformatie.

  • 2.

    Bij de uitvoeringsinformatie wordt een overzicht gegeven van de toedeling van kostenplaatsen aan de taakvelden.

 

Artikel 5. Kaders begroting

De raad stelt uiterlijk in juni van het begrotingsjaar de richtlijnen en de kaders voor het volgende begrotingsjaar vast.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma. Indien de raad prioriteiten heeft vastgesteld worden de baten en lasten per prioriteit vastgesteld.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4. In afwijking van het derde lid geldt voor investeringskredieten tot € 500.000 het volgende:

  • a. Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden met 10% of meer. De raad geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • b. Verantwoording van overschrijdingen op investeringskredieten die kleiner zijn dan 10% van de investeringskredieten worden in de jaarstukken verantwoord.

  • 5. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

  • 6. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

 

Artikel 7. Uitvoering begroting

  • 1.

    Het college stelt regels die waarborgen dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 2.

    Het college draagt ten aanzien van de uitvoeringsinformatie er zorg voor dat:

  • a.

    de lasten en baten, door middel van kostentoerekening, eenduidig zijn toegewezen aan taakvelden;

  • b.

    de budgetten uit de uitvoeringsinformatie en kredieten voor investeringen passen binnen de kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de uiteenzetting van de financiële positie;

  • c.

    de lasten van de taakvelden niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere taakvelden binnen hetzelfde programma onder druk komt.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma’s zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden.

 

Artikel 8. Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1.

    Het college informeert de raad gedurende het boekjaar over de voortgang van de beleidsvoornemens van de gemeente van het lopende boekjaar zodat de raad de mogelijkheid heeft om bij te sturen.

  • 2.

    Voor uitvoering van nieuwe, niet in de begroting opgenomen, activiteiten is een besluit van de raad inclusief een begrotingswijziging noodzakelijk.

 

Artikel 9. Informatieplicht

Het college besluit in ieder geval niet over:

  • a.

    Het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan €100.000,- en

  • b.

    Het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen, voor zover niet al is opgenomen in de gemeentebegroting, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • c.

    De aan- en verkoop van gronden, voor zover niet al is opgenomen in de gemeentebegroting, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 10. EMU-Saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 11. Jaarstukken

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een adequate vertaling van de verantwoording van de diensten naar de uitvoeringsinformatie en naar de programmaverantwoording.

  • 2.

    Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de programma’s. In de verantwoording geeft het college aan:

  • a.

    wat is bereikt;

  • b.

    welke goederen en diensten zijn geleverd;

  • c.

    wat de kosten zijn.

 

 

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 12. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Het saldo van agio, disagio en boeterente bij het afsluiten of oversluiten van een geldlening wordt geactiveerd. De afschrijvingstermijn is maximaal de looptijd van de lening.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid worden kosten voor onderzoek en ontwikkeling geactiveerd, mits de kosten betrekking hebben op voorbereidingskosten ten behoeve van toekomstige grondexploitaties. Activering van de kosten mag alleen plaatsvinden als er voldaan is aan de instructies van de rijksoverheid en relevante wet- en regelgeving.

  • 6.

    De afschrijving van activa start bij de ingebruikname van het desbetreffende goed, waarbij als uitgangspunt 1 januari van het jaar na ingebruikname wordt genomen.

  • 7.

    De rente wordt berekend over de boekwaarde per 1 januari.

 

Artikel 13. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Vorderingen en schulden worden gewaardeerd tegen de nominale waarde.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen wordt een voorziening dubieuze debiteuren getroffen volgens de methodiek zoals vermeld in de bijlage waardering dubieuze debiteuren bij deze verordening.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden vorderingen en schulden bij andere publieke lichamen niet betrokken in de berekening van de voorziening voor oninbare vorderingen.

 

Artikel 14. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de begroting en de jaarrekening vindt toerekening van bespaarde rente aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandeld:

  • a.

    de vorming en besteding van reserves;

  • b.

    de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3.

    Bij een voorstel voor het instellen van een bestemmingsreserve voor een specifiek doel wordt minimaal aangegeven:

  • a.

    het specifieke doel van de reserve;

  • b.

    de voeding van de reserve;

  • c.

    de maximale hoogte van de reserve.

  • 4.

    Tussentijdse mutaties in de bestedingsplannen van de reserves en voorzieningen verlopen via de begroting en jaarrekening.

  • 5.

    De raad besluit tot het benoemen van specifieke saldi die bij het opmaken van de jaarrekening ten gunste of ten laste van (bestemmings)reserves mogen worden gebracht. Deze mutaties in reserves bepalen mede het rekeningresultaat.

 

Artikel 15. Grondexploitaties

Voor de waardering en (tussentijdse) resultaatneming van grondexploitaties worden de instructies van de rijksoverheid en relevante wet- en regelgeving gevolgd. Een nadere uitwerking van de lokale keuzes kan worden opgenomen in een nota grondbeleid.

 

Artikel 16. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en dienstendie worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten, de rente van de inzet van vreemd vermogen en de bespaarde rente voor de financiering van de ingebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van reserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa. Voor rioolheffing en afvalstoffenheffing worden ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de inzet van materiele activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. De rentepercentages voor deze vergoeding worden bij de behandeling van de begroting vastgesteld.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De omslagrente wordt bepaald door het rentetotaal van de opgenomen langlopende en kortlopende geldleningen én de bespaarde rente te delen door de boekwaarde per begin begrotingsjaar van de vaste activa. Zowel de rente als de vaste activa vallend onder projectfinanciering worden niet meegenomen in de omslagrente.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen en diensten voor derden, wordt op basis van de begrotingscijfers een gemiddeld opslagtarief per toe te rekenen werkuur bepaald. Dit wordt berekend door alle begrote overheadkosten van de uitvoeringsorganisatie te delen door het begrote totale aantal direct toe te rekenen uren. Bij de realisatie van kosten wordt dit opslagtarief vermenigvuldigd met het aantal daadwerkelijk ingezette uren. Het opslagtarief wordt in de begroting dan wel begrotingswijziging van de BEL Combinatie opgenomen.

  • 6.

    In afwijking van het vierde lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend.

 

Artikel 17. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als er sprake is van:

  • a.

    leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

  • b.

    een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

  • c.

    een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

  • d.

    een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

  • e.

    een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

  • f.

    een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

  • g.

    een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

 

Artikel 18. Financieringsfunctie

Het college handelt bij de uitoefening van de financieringsfunctie conform het vastgestelde treasurystatuut.

 

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 19. Lokale heffingen

  • 1.

    Bij de begroting en jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording in ieder geval op:

  • a.

    het volume en bedrag aan kwijtscheldingen;

  • b.

    de kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing;

  • c.

    methodiek van kostentoerekening van overhead en rente;

  • 2.

    De legestarieven worden jaarlijks via de legesverordening vastgesteld.

Artikel 20. Weerstandsvermogen en risicomanagement

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

In de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 22. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    financiële risico’s;

  • b.

    financiële ontwikkelingen en rentevisie voor de komende 4 jaar;

  • c.

    overzicht van beleggingen.

 

Artikel 23. Bedrijfsvoering

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf bedrijfsvoering de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 24. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Artikel 25. Grondbeleid

In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 26. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de uitvoeringsorganisatie;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, etc.;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 27. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de uitvoeringsorganisatie;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de uitvoeringsorganisatie over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

 

Artikel 28. Interne controle

Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel en verbetering.

Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

 

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 29. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële Verordening gemeente Eemnes 2017 in te trekken, met dien verstande dat op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, de Financiële verordening gemeente Eemnes 2015 van toepassing blijft zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 01-01-2020.

  • 2.

    Deze verordening is van toepassing op de jaarstukken 2019.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Eemnes 2020.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 16 december 2019.

Mv A.H. de Graaf-Gerrits,

griffier

R. van Benthem,

voorzitter

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 12

Een nadere uitwerking van het afschrijvingsbeleid is opgenomen in de nota waardering en afschrijving. Deze nota wordt periodiek geactualiseerd door het college.

 

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden op basis van annuïteiten afgeschreven in:

Omschrijving

Afschrijvingstermijn in jaren

Agio / disagio / boeterente

Maximaal looptijd lening

Kosten afsluiten van een lening

Direct ten laste van de exploitatie

Kosten onderzoek en ontwikkeling toekomstige grondexploitaties

Maximaal 5

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

De afschrijvingsduur is maximaal gelijk aan de gehanteerde afschrijvingsduur van de derde partij, met dien verstande dat het eigen afschrijvingsbeleid van de gemeente Eemnes niet wordt overschreden.

 

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen alleen worden geactiveerd als:

  • Er sprake is van een investering van een derde;

  • De investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • De derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • De bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente Eemnes anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

 

Afschrijvingsbeleid materiele vaste activa met economisch of maatschappelijk nut

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd. Het activeren en afschrijven van gemeentelijk vastgoed vindt plaats op basis van de componentenbenadering, waarbij de afschrijvingstermijn van de verschillende componenten worden vastgesteld bij raadsbesluit.

 

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven met uitzondering van grondkosten voor onderwijsgebouwen van voor 2000.

 

De volgende materiële vaste activa worden op basis van annuïteiten afgeschreven in:

Omschrijving

Afschrijvingstermijn in jaren

Gronden en Terreinen

 

Gronden

Geen afschrijving

 

 

Woonruimten

 

Verbouwing woning

20

Renovatie woning

40

 

 

Bedrijfsgebouwen

 

Gebouwen (permanent)

50

Gebouwen met een tijdelijke functie

Gebruiksduur

Verbouwing gebouwen

25

Renovatie gebouwen

40

Installaties

20

Inventaris / inrichting

10

Isolatievoorzieningen

20

Klimaatbeheersing

20

Zonwering

5

Buiten schilderwerk

5

Binnen schilderwerk

10

Investeringen op basis van MJOP

Afschrijvingsduur bij besluitvorming van de MJOP vaststellen

 

 

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

 

Reconstructie / aanleg wegen

40

Reconstructie / aanleg riolen

40

Riolering (mechanisatie)

15

Reconstructie / aanleg voet- en fietspad

40

Reconstructie / aanleg parkeerterreinen

40

Reconstructie / aanleg bruggen (voet- en fietsgangers)

25

Openbare verlichting (masten)

40

Openbare verlichting (armaturen)

20

Uitvoeringsmaatregelen GVVP

25

Reconstructie groen

10

Renovatie sportcomplexen

10

Aanleg sportcomplexen

20

Renovatie / aanleg speelvoorzieningen

10

Duikers

25

Geluidswal

20

Steigers

20

Beschoeiing / damwand / kademuren / keermuren

20

Urnenmuur

20

 

 

Machines, apparaten en installaties;

 

Verkeersregelinstallaties (VRI)

15

 

Bijlage waardering dubieuze debiteuren bij artikel 13

 

Vorderingen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid. Ten behoeve van de bepaling van de hoogte van de voorziening worden de volgende stappen ondernomen.

 

Debiteuren worden gecategoriseerd naar zowel aard van de vordering als naar ouderdom. Er zijn 3 soorten vorderingen, te weten:

Vorderingen door opgelegde belastingen conform de belastingverordeningen

Publiekrechtelijke vorderingen (conform artikel 12, lid 3)

Privaatrechtelijke vorderingen

 

Op basis van categorie en ervaringen uit het verleden wordt een voorziening dubieuze debiteuren gevormd op basis van de volgende indeling:

  • a.

    100%: insolventie als gevolg van schuldsanering of faillissement (ongeacht ouderdom), met onbekende bestemming vertrokken (t-2 en ouder);

  • b.

    50%: met onbekende bestemming vertrokken (t-1 & t), aanvraag kwijtschelding;

  • c.

    25%: deurwaarder;

  • d.

    2%: overige vorderingen, uitgezonderd de vorderingen die buiten invordering zijn gesteld.

 

Bij alle vorderingen boven € 10.000 wordt altijd een individuele beoordeling uitgevoerd. Deze individuele beoordeling kan leiden tot het bijstellen van de berekende voorziening dubieuze debiteuren. Relevante dubieuze debiteuren worden aanvullend meegenomen in de voorziening.

 

Voor Soza-debiteuren wordt een voorziening getroffen in overeenstemming met de ontvangen verantwoordingsinformatie van de uitvoeringsorganisatie, tenzij de interne beoordeling hiervan afwijkt.

Naar boven