Gemeenteblad van Zaanstad
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zaanstad | Gemeenteblad 2019, 314585 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zaanstad | Gemeenteblad 2019, 314585 | Verordeningen |
Financiële verordening Zaanstad 2019
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens en het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het (doen) functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Zaanstad en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.
Meerjaren Perspectief Grondzaken (MPG): voortgangsrapportage, naar de stand van 1 januari respectievelijk 1 juli, waarin het college ten minste inzicht verschaft over de stand van zaken van de lopende grondexploitaties, de kansen en risico’s in deze grondexploitaties en de meerjarige gevolgen voor de algemene reserve grondzaken.
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Verschuivingen tussen de jaarbedragen van een investering als gevolg van wijzigingen in de planning zijn toegestaan, mits de investering conform de door de raad vastgestelde doelen en voorwaarden wordt gerealiseerd en het totaal beschikbaar gestelde krediet niet wordt overschreden en het moment van start afschrijving niet wijzigt.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Het college geeft bij de begroting aan voor welke nieuwe investeringen de raad op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet ontvangt. De raad kan aanvullend hierop aangeven voor welke nieuwe investeringen hij dat ook wil. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.
Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 8, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.
Het college biedt de raad periodiek een nota Investeringen aan. De nota Investeringen bevat regels voor vervangings- en uitbreidingsinvesteringen. De nota wordt geactualiseerd wanneer materiële wijzigingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 6a. Grondzaken en grondexploitaties
Indien in een actieve grondexploitatie geen lasten en baten meer zijn te verwachten moet verantwoording met een voorstel tot afsluiten van de grondexploitatie uiterlijk binnen 12 maanden door het college aan de raad ter besluitvorming worden voorgelegd De raad kan besluiten een gemeentelijke grondexploitatie of een deelplan binnen een gemeentelijke grondexploitatie eerder af te sluiten, onder de voorwaarde dat op dit deelplan geen baten meer zijn te verwachten en de nog te verwachten lasten zodanig zijn in te schatten dat daarvoor een voorziening kan worden getroffen.
Uit het Transformatiefonds kunnen bijdragen aan investeringen gedekt worden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Voor de berekening van de maximale bijdrage per woning worden de toekomstige baten per woning, te weten onroerend goed belasting en gemeentefondsuitkering, contant gemaakt over een periode van 30 jaar en tegen een discontovoet die gelijk is aan de gemeentelijke rekenrente. Deze berekening wordt in 2021 ten behoeve van de begroting 2022 opnieuw gemaakt en daarna eens in de vijf jaar geactualiseerd. De maximale bijdrage per woning bedraagt € 10.000,--.
Ook kosten verband houdend met bijvoorbeeld de verwerving van gronden en gebouwen, sanering, aanpak van hinderende milieucontouren ( dmv best beschikbare technieken; BBT-plus), herbestemming van erfgoed, aanleg van infrastructuur, parkeeroplossingen, etc. kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Transformatiefonds, mits aantoonbaar leidend tot extra woningbouw.
De toekomstige baten per woning, te weten onroerend goed belasting en gemeentefondsuitkering, dienen als dekking van de met de investering gepaard gaande rentelasten. Zaanstad hanteert een systematiek van totaalfinanciering. Het aflossen van schulden als gevolg van de inzet van het transformatiefonds maakt ook deel uit van deze systematiek.
Artikel 8. Tussentijdse rapportages
De eerste bestuursrapportage gaat in op de afwijkingen per programma en op de investeringen, zowel wat betreft de lasten en baten, de geleverde goederen en diensten, de voortgang en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten. Voor belangrijke investeringen kan de raad een specifiek traject van voortgangsrapportages overeenkomen met het college.
Het college informeert de raad als een investeringskrediet met minimaal 5% van het krediet, met een minimum van € 50.000, dreigt te worden overschreden in de eerstvolgende bestuursrapportage. De raad wordt altijd geïnformeerd als een overschrijding van € 500.000 of meer wordt voorzien op een apart investeringskrediet, ook al is dit minder dan 5% van het investeringskrediet. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het krediet en de (meerjaren) begroting of een voorstel voor bijstelling van het beleid. Het college wacht hiermee niet tot het eerstvolgende P&C-moment
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
Investeringen < € 35.000 en investeringen met een gebruiksduur < 3 jaar worden niet geactiveerd. Wanneer investeringen ‘verzameld1’ plaatsvinden, dan geldt dit criterium voor de totale investering en niet per stuk.
Artikel 11. Reserves en voorzieningen
De nota Reserves en voorzieningen wordt aan de raad ter vaststelling aangeboden en geactualiseerd wanneer materiële wijzigingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, en heffingen
Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, rechten en heffingen.
Artikel 14. Financieringsfunctie
Het college biedt de raad periodiek een nota Financiering ter vaststelling aan. De nota Financiering bevat regels ten aanzien van de wijze waarop de financieringsfunctie wordt ingevuld en uitgevoerd en de voorwaarden waaronder borgstellingen en leningen worden verstrekt. De nota wordt geactualiseerd wanneer materiële wijzigingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 15. Incidentele baten en lasten
In het overzicht incidentele baten en lasten dat in de begroting en jaarrekening op grond van het BBV dient te worden opgenomen worden incidentele baten en lasten gespecificeerd vanaf € 200.000. Incidentele baten en lasten kleiner dan € 200.000 worden als ‘overige’ per programma opgenomen. Dit grensbedrag geldt niet voor incidentele baten en lasten als gevolg van dotaties en onttrekkingen aan de reserves, deze worden altijd apart opgenomen.
Artikel 16. Gebeurtenissen na balansdatum en niet uit de balans blijkende verplichtingen
Gebeurtenissen na balansdatum en niet uit de balans blijkende verplichtingen worden in de jaarstukken opgenomen indien de financiële consequentie voldoet aan de rapporteringsgrens zoals deze is vastgelegd in het controleprotocol.
Het college stelt voor de verplichte paragrafen uit het BBV, met uitzondering van de paragraaf bedrijfsvoering, een nota op waarin het beleid van de gemeente is vastgelegd betreffende deze paragrafen. In deze nota’s wordt ook vastgelegd welke onderwerpen, naast de verplichte onderdelen uit het BBV (art. 10 t/m 16), worden verantwoord bij de begroting en de jaarrekening. Het gaat hierbij om de nota ‘Kostentoerekening en tarieven’, de nota ‘Weerstandsvermogen en risicomanagement’, de nota ’Onderhoud kapitaalgoederen openbare ruimte’, de nota ‘Financiering’, de nota ‘Verbonden partijen’ en de nota ‘Grondbeleid’.
Hoofdstuk 5. Administratie en financiële organisatie
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Artikel 21. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Op investeringen die gereed zijn gemeld voor 1 januari 2019, blijft de afschrijvingstabel van de Financiële verordening 2016 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening. De Financiële verordening Zaanstad 2016 wordt ingetrokken per 1 januari 2019, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Bijlage: Afschrijvingstabel bij Financiële verordening Zaanstad 2019
Memorie van toelichting bij de financiële verordening Zaanstad 2019
Artikel 1 betreft het begrippenkader voor deze verordening.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen. Dit kan door middel van een bijlage.
Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele programma-indeling van de begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel wordt in het eerste lid geregeld dat er elk jaar een overzicht komt van de momenten wanneer de P&C documenten ter vaststelling voorgelegd worden aan de raad.
Verder wordt ingegaan op de manier waarop investeringen in de betreffende P&C-documenten worden gepresenteerd. Investeringen en bijbehorende investeringskredieten worden geclusterd (in groepen) gepresenteerd. Lid 2 geeft aan dat investeringsuitgaven worden gepresenteerd voor een periode van tien jaar. Hierbij geldt dat de uitgaven voor de komende tien jaar zo goed mogelijk moeten worden ingeschat. Dat kan ook periodiek gelijktijdig met de actualisatie van de het betreffende beleidskader, bijvoorbeeld één keer in de vier jaar bij de nota onderhoud kapitaalgoederen openbare ruimte. Lid 6 geeft aan dat het investeringsbudget intact en beschikbaar blijft indien de investering vertraging oploopt of versneld wordt uitgevoerd zolang het beschikbare krediet niet wordt overschreden en het moment van afschrijving niet wijzigt. Dit lid is opgenomen om bij verschuivingen in de planning die over de jaarschijven heen gaat, niet elke keer een nieuwe kredietaanvraag aan de raad te hoeven voorleggen.
Dit artikel bepaalt dat het college jaarlijks een kadernota voorlegt aan de raad die de kaders voor de begroting geven.
Tevens is hier opgenomen dat standaard een bedrag van € 100.000 wordt opgenomen voor onvoorziene uitgaven. Hiermee wordt voldaan aan de nadere invulling van de BBV-verplichting (artikel 8 BBV) om een post onvoorzien te ramen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Hier wordt vastgelegd dat de raad de begroting op programmaniveau vaststelt. In lid 2 wordt aangegeven dat investeringen worden opgenomen in de begroting en dat bijstellingen op eerder geautoriseerde investeringskredieten en investeringen voor de eerste jaarschijf worden vastgesteld. Lid 3 geeft de raad de mogelijkheid om een investering pas tot uitvoering te laten komen als hierover een apart voorstel komt met betrekking tot de uitvoering (bijvoorbeeld een definitief ontwerp). Wel is het zo dat de het budget en bijbehorende kapitaallasten beschikbaar zijn en blijven op het moment dat de begroting is vastgesteld. Met lid 3 wordt geregeld dat een investering waarvan de raad heeft bepaald dat deze apart geautoriseerd dient te worden, op voorstel van het college bekrachtigd moet worden door de raad. Lid 4 regelt dat gedurende het jaar de geautoriseerde baten en lasten en investeringskredieten gewijzigd kunnen worden. Lid 5 regelt dat investeringen die gereed zijn gekomen in datzelfde jaar worden verantwoord in de jaarstukken.
De spelregels hoe om te gaan met investeringen worden vastgelegd in een nota Investeringen. Deze nota wordt door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad. Dit artikel bepaalt dat het college de nota dient te actualiseren als dat door de tijdsgeest of regelgeving noodzakelijk is, waarbij de aanpassingen van materieel belang zijn.
Artikel 6a. Grondzaken en grondexploitatie
Dit artikel is nu nog opgenomen omdat er nog geen nota grondbeleid is. In de nieuw op te stellen nota Grondzaken worden de uitgangspunten van dit artikel opgenomen. Indien deze nota wordt vastgesteld wordt direct voorgesteld om dit artikel uit de verordening te halen. De nota Grondzaken wordt uiterlijk in 2020 aan de raad aangeboden.
Dit artikel regelt hoe en wanneer het Meerjaren Perspectief Grondzaken (MPG) wordt geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad wordt aangeboden.
Het Transformatiefonds is een bestemmingsreserve, die bij de begroting 2017 gevormd is. De reserve heeft een specifieke voeding en besteding. De voeding bestaat uit de begrotingsruimte die niet meer ingezet wordt als gevolg van het verplicht activeren van de investeringen met maatschappelijk nut in de openbare ruimte, Door het activeren van deze ruimte nemen de kapitaallasten jaarlijks toe en de vrije begrotingsruimte navenant af.
Het doel van het Transformatiefonds is om de bouw van extra woningen (netto toename) in Zaanstad te realiseren. Tegelijkertijd mag de inzet van middelen uit het fonds niet leiden tot uitholling van de financiële positie van Zaanstad. Daarom zijn in lid 3 voorwaarden benoemd voor de onttrekkingen aan deze reserve.
Een voorgenomen investeringsbesluit wordt door de Investeringsboard voorzien van een schriftelijk advies op alle in artikel 3 genoemde criteria (conform bijlage 1).
De netto extra baten per woning, zoals bedoeld in lid 3 f) is bij de begroting 2017 berekend - met de toen geldende rekenrente (3%), gemiddelde OZB-tarief en gemeentefondsuitkering - op circa € 500 per jaar per woning. Contant gemaakt komt dit neer op een maximale bijdrage uit het Transformatiefonds van € 10.000 per te realiseren woning.
Het Transformatiefonds kan bijdragen aan een investering die de gemeente zelf doet of aan een investering door derden. Naar aanleiding van de bespreking van het rekenkamerrapport over het transformatiefonds is hier opgenomen dat er een overzicht van de dotaties en onttrekkingen aan het transformatiefonds wordt opgenomen in de begroting en dat er bij de jaarrekening een overzicht wordt opgenomen met de (cumulatieve) verstrekkingen, de rentelasten die daar bij horen en de bijbehorende opbrengsten uit OZB en algemene uitkering (conform bijlage 2.).
Wanneer een advies van de Investeringsboard of financiële rapportage vertrouwelijke informatie bevat wordt deze onder geheimhouding aan de Raad aangeboden.
Tot slot is opgenomen dat de evaluatie van het transformatiefonds zal plaatsvinden gedurende de collegeperiode 2018-2022. Daarom is het jaar van evaluatie 2021 genoemd.
Artikel 8. Tussentijdse rapportages
De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de ontwikkeling van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.
Er is gekozen voor twee tussenrapportages, waarvan de eerste naast de financiën ook ingaat op de voortgang en maatschappelijke effecten (indicatoren). De tweede concentreert zicht voornamelijk op de financiën. Dat laatste is vooral van belang met betrekking tot de rechtmatigheidsverklaring bij de jaarrekening.
Het zesde lid bevat bepalingen over de verantwoording omtrent investeringskredieten, waarmee op hoofdlijnen gestuurd kan worden. Indien de afwijking groter is dan € 500.000 moet altijd een verantwoording aan de raad worden voorgelegd.
Het zevende lid bepaalt, dat de eerste rapportage ook gecombineerd kan worden met de Kadernota. Dit is op dit moment nog niet het geval, maar het geeft de mogelijkheid voor samenvoegen in de toekomst.
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in dit artikel invulling gegeven.
Sinds 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten worden afgestemd op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.
Artikel 9, lid 1 beschrijft de afschrijvingsmethode. Voor de afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in lid 2 van de verordening verwezen naar de bijlage. In de bijlage zijn de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen. De categorieën zijn in de bijlage mogen niet verder in (afschrijvings)componenten worden opgedeeld.
Lid 3 schrijft voor dat vanaf 1 januari in het jaar ná verwerving of ingebruikname wordt afgeschreven. Dat betekent ook dat niet afgeschreven wordt op activa in ontwikkeling.
In lid 4 worden het minimale bedrag2 en de minimale looptijd vastgesteld waarvoor investeringen onder de (im)materiële vaste activa op de gemeentelijke balans worden opgenomen. Aanschaffingen met een bedrag lager dan € 35.000,-- en aanschaffingen met een gebruikstermijn die korter is dan drie jaar, worden in een keer ten laste van de exploitatie genomen en niet geactiveerd. Reden hiervoor is dat het veel administratieve handelingen vraagt die minimale financiële gevolgen op het begrotings/ exploitatieresultaat hebben. Zoals in de notitie materiele vaste activa van de commissie BBV is opgenomen betreft het hier de bruto investeringsbedragen, waarbij in mindering is gebracht:
Lid 5 geeft hierop een uitzondering voor gronden en terreinen. Daarnaast schrijft de BBV voor dat op grond niet wordt afgeschreven, omdat grond geen slijtend actief is en daarom een eeuwigdurende gebruiksduur heeft.
BBV artikel 63 en 64 laten op enkele onderdelen beleidsvrijheid aan de gemeente. Lid 6 en 7 geven hier de keuzes van Zaanstad aan:
Lid 6 geeft een aanvulling op BBV artikel 63 lid 3
Lid 7 geeft een aanvulling op BBV artikel 61 en artikel 64 lid 6
Lid 8 schrijft voor dat kosten voor onderzoek en ontwikkeling niet geactiveerd mogen worden. Dit zijn kosten die onder fase 1, 2 of 3 van de zogeheten de Zaanse Project Methodiek (ZPM)3 vallen. Lid 9 schrijft voor dat kosten van voorbereiding, toezicht en uitvoering in fase 4 van de ZPM geactiveerd worden. Hier vallen ook aanbestedingskosten onder, In deze fase is het duidelijk dat er daadwerkelijk een actief gevormd wordt. Activering van deze kosten vindt plaats na afronding van fase 4 van het ZPM.
Lid 10 gaat over de nazorgkosten van een investering. Nazorgkosten zijn kosten op het financiële, juridische, technische en/of organisatorische gebied als gevolg van activiteiten of maatregelen zich voordoen na afsluiting van een project en direct en geheel toe te schrijven aan het betreffende project. Deze kosten worden gezien als onderdeel van de totale investering en mogen daarom alsnog geactiveerd worden voor de resterende afschrijvingstermijn van die investering. Nazorgkosten die later dan een jaar na afsluiting optreden worden niet geactiveerd en direct ten laste van de exploitatie gebracht.
Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen
Het eerste lid van deze verordening dwingt het college al het nodige te doen om de uitstaande vorderingen binnen te krijgen.
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Hoe de voorziening vorm krijgt is vastgesteld in door het college opgestelde richtlijnen. Momenteel zijn er verschillende rekenregels voor de debiteuren belastingen, sociale zaken en private debiteuren voor het bepalen van de hoogte van de voorziening oninbare vorderingen.
Artikel 11. Reserves en voorzieningen
De spelregels hoe om te gaan met de reserves en voorzieningen zijn vastgelegd in een nota ‘Reserves en Voorzieningen’. Deze nota wordt door het college ter vaststelling aangeboden aan de raad. Dit artikel bepaald dat het college de nota dient te actualiseren als dat door de tijdsgeest of regelgeving noodzakelijk is, waarbij geldt dat de aanpassingen van materieel belang zijn.
Artikel 12. Kostprijsberekening en tarieven
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
In artikel 1 wordt bepaald dat deze kostprijs integraal wordt berekend. Dit houdt in dat er met alle kostencomponenten en eventuele bijdragen rekening dient te worden gehouden.
In artikel 2 wordt gesteld dat de kostendekkendheid en/of marktconformiteit uitgangspunten van de kostprijsberekening zijn. Voor de bepaling van de kostendekkendheid dient rekening gehouden te worden met zowel de directe als indirecte kosten (zoals bijv. overhead) die betrekking hebben op de vervaardiging van het product of dienst. In de leden 3 en 4 wordt verder gespecificeerd hoe de indirecte kosten worden toegerekend. De indirecte kosten kennen drie tarieven. Namelijk voor Sectorgebonden overhead: dit is overhead van de sector (management, beleid , invordering, handhaving et cetera).,
Facilitaire overhead; Dit is overige overhead (Financiën, control et cetera) .
Overige indirecte kosten; Dit zijn de kosten van huisvesting et cetera.
Om te komen tot een integraal tarief is het noodzakelijk om de indirecte kosten te splitsen in drie tarieven. Dit omdat deze kosten apart in de administratie worden opgenomen waardoor het handiger is om voor deze drie categorieën aan apart tarief te gebruiken.
Het vijfde lid bepaalt, dat ook dotaties en onttrekkingen aan voorzieningen, egalisatie- en bestemmingsreserves alsmede de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.
De rentecomponent maakt ook onderdeel uit van de integrale kostprijs. In artikel 6 wordt bepaald dat de rekenrente jaarlijks bij de kadernota wordt vastgesteld. Dan is de rentecomponent die gebruikt moet worden bij het berekenen van kostprijzen en tarieven bekend.
Het college stelt een kostennota ‘Kostentoerekening tarieven’ op en legt deze ter vaststelling voor aan de raad. In die nota worden, gedetailleerder dan in deze verordening, richtlijnen opgenomen waarlangs de kostprijzen en tarieven berekend moeten worden. Zo heeft de raad invloed op de manier van berekenen. Dit worden in de leden 7 en 8 geregeld.
Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Dit artikel bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rechten en heffingen ( rioolheffing, afvalstoffenheffing en de diverse soorten leges) jaarlijks vaststelt.
Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Besluiten hierover zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet).
Artikel 14. Financieringsfunctie
Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Deze richtlijnen worden niet in deze verordening opgenomen, maar in een separate nota ‘Financiering’. Het college stelt deze nota ‘Financiering’ op en legt deze ter vaststelling voor aan de raad. De raad krijgt zo de besluitvormende rol als het gaat om de richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie. De nota ‘Financiering’ sluit ook aan bij de financieringsparagraaf, welke verplicht is gesteld in de artikelen 9 lid 2d en 13 van het BBV.
Artikel 15. Incidentele baten en lasten
In het BBV is gesteld dat er een overzicht van baten en lasten in de begrotingen jaarstukken dient te worden opgenomen. In artikel 15 is aangegeven wat het grensbedrag van de bedragen is die op in deze bijlage worden opgenomen. De grens is gesteld op € 200.000 welke gelijk is aan de rapporteringsgrens in het controleprotocol voor de accountant. Er wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van de reserves. Toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves worden voor elk bedrag in het overzicht opgenomen. Dit wordt gedaan om de raad inzicht te geven in de sturingsmogelijkheden met betrekking tot de reserves.
In lid 2 wordt ook het opnemen van een overzicht met het structurele begrotingssaldo verplicht. Dit overzicht geeft goed aan in hoeverre het begrotingssaldo wordt beïnvloed door incidentele baten en lasten. Hiermee kan de sturing op de financiële houdbaarheid op langere termijn worden vormgegeven.
Artikel 16. Gebeurtenissen na balansdatum en niet uit de balans blijkende verplichtingen
Bij gebeurtenissen na balansdatum gaat het om mutaties met een zodanige omvang dat verwerking van gegevens in de jaarrekening van belang is voor het getrouw, rechtmatig, duidelijk en stelselmatig inzicht in de financiële positie aan het einde van het begrotingsjaar. Hierbij sluiten we in de jaarstukken aan op de rapporteringsgrens zoals vastgelegd wordt in het controleprotocol (en gehanteerd wordt door de externe accountant) zoals dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
Ditzelfde stramien wordt gevolgd bij de niet uit de balans blijkende verplichtingen.
Op dit moment ligt de rapporteringsgrens op een bedrag van € 200.000.
Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in artikel 10 t/m 16 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan.
Voor elk van de verplichte paragrafen stelt het college en aparte nota op welke wordt vastgesteld door de raad. Uitzondering hierop is de paragraaf bedrijfsvoering. Omdat bedrijfsvoering valt onder de bevoegdheid van het college, wordt hier geen specifieke nota voor opgesteld die ter vaststelling naar de raad gaat.
In de nota’s wordt opgenomen wat er naast de verplichte BBV onderdelen nog meer in de paragrafen dient te worden opgenomen. Het voordeel van aparte nota’s is dat wanneer er iets specifieks wijzigt, niet de hele verordening opnieuw hoeft worden vastgesteld, maar alleen de specifieke nota. Verder geeft een separate behandeling van nota’s een meer gerichte discussie in de raad.
De onderstaande nota’s worden door het college aangeboden aan de raad:
In de leden 2 en 3 wordt bepaald dat de nota’s door de raad worden vastgesteld en dat het college een aangepaste nota ter vaststelling aan de raad moet voorleggen indien materiële wijzigingen daartoe aanleiding geven. Op de manier blijven de nota’s aansluiten bij de wetgeving en de praktijk. De nota’s hoeven niet voor elk wissewasje te worden aangepast. Hiermee wordt voorkomen dat kleine wijzigingen in de uitvoering direct een aanpassing van de nota tot gevolg hebben.
In lid 4 worden specifieke eisen aan de paragraaf bedrijfsvoering opgenomen, omdat hier geen nota voor wordt opgesteld. Belangrijke aspecten daarin zijn de personeelsopbouw en bijbehorende lasten en de kosten van inhuur derden.
Onder dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.
Artikel 19. Financiële organisatie
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 19 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen zoals het vooraf opvragen van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 21. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2020 en later.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar 2018 en de begroting en jaarstukken van het jaar 2019. Hiervoor is een overgangsbepaling opgenomen.
Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel
Artikel 21 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen. Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan Gedeputeerde Staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde Staten kunnen te allen
tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
Opm. bijgaand format geeft op hoofdlijnen aan waar het advies aan dient te voldoen maar kan naar de aard van een projectaanvraag enigszins afwijken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-314585.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.