Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Schiermonnikoog 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiermonnikoog;

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 35 Participatiewet;

Overwegende dat het gewenst is om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand kan worden verstrekt en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

Besluit vast te stellen de navolgende “Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Schiermonnikoog 2020”

 

 

ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

1. Alle begrippen in deze beleidsregels hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Participatiewet, IOAW, en IOAZ.

2. In afwijking op het eerste lid van dit artikel wordt in deze beleidsregels verstaan onder:

a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiermonnikoog;

b. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de Participatiewet;

c. draagkracht: het gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd te voorzien;

d. draagkrachtperiode: de periode waarover de draagkracht van de belanghebbende wordt vastgesteld;

e. bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet;

f. middelen: alle vermogens- en inkomensbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid Participatiewet;

g. inkomen: het inkomen of bijzonder inkomen als bedoeld in de artikelen 31, 32 en 33 Participatiewet;

h. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 Participatiewet;

i. huishoudelijke hulp: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

j. Statushouder: Verblijfsgerechtigde vreemdeling die ingevolge de Vreemdelingenwet als vluchteling is toegelaten danwel beschikt over een op grond van een asielaanvraag verleende vergunning of over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.

 

Artikel 2 – Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)

1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt.

2. In afwijking op het eerste lid kan de bijstand worden verstrekt voor kosten, gemaakt in de periode van één (1) maand voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, onder de voorwaarde dat het college de noodzaak van de kosten nog kan vaststellen.

 

 

Artikel 3 – Draagkracht

1. Draagkrachtregels in dit artikel zijn van toepassing, tenzij elders in deze beleidsregels anders is bepaald.

2. De draagkracht uit inkomen wordt gevormd door een percentage van 50% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

3. Onder inkomen wordt verstaan het totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet en artikel 33 lid 5 Participatiewet.

4. In afwijking op het tweede lid bedraagt de draagkracht 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij:

a. algemene kosten, zoals woonkosten;

b. kosten van vaste lasten bij opname in een inrichting;

c. kosten voor bewind;

d. kosten levensonderhoud van 18- t/m 20-jarigen niet in inrichting verblijvend;

e. kosten van levensonderhoud 18- t/m 20-jarigen in inrichting verblijvend.

5. In geval een belanghebbende bij een aanvraag voor bijzondere bijstand wisselende inkomsten heeft dan dient voor de bepaling van de draagkracht het netto inkomen, inclusief vakantietoeslag, over een periode van drie maanden, voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan te worden gemiddeld.

6. Bij de bepaling van de draagkracht uit inkomen is de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet van toepassing.

7. Voor de berekening van de draagkracht uit inkomen wordt het deel van het inkomen waarop executoriaal beslag ligt meegenomen.

8. Bij belanghebbenden ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) is uitgesproken, wordt de draagkracht op nihil vastgesteld.

9. De draagkracht uit vermogen bedraagt 100% van het in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 Participatiewet, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 34 lid 2 Participatiewet.

10. In afwijking op het negende lid geldt een reservering voor een uitvaart niet als vermogen indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. de waarde van de reservering mag niet hoger zijn dan de gangbare kosten voor een uitvaart, namelijk: €7.500,00;

b. de reservering komt pas bij overlijden beschikbaar en is niet afkoopbaar.

11. De aanspraak op de individuele inkomenstoeslag wordt als niet als middel gerekend, tenzij het gaat om kosten met betrekking op de aanschaf, reparatie en of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten.

 

Artikel 4 – Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

1. De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van twaalf (12) maanden en gaat in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

2. Bij meerdere aanvragen per kalenderjaar dient rekening te worden gehouden met de reeds vastgestelde draagkracht.

3. In geval dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, gaat de draagkrachtperiode in per de eerste dag van de maand waarin de oudste kosten zijn gemaakt.

 

 

Artikel 5 – Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

1. Bij incidentele bijzondere bijstand worden wijzigingen in het inkomen of vermogen, die zich voordoen gedurende de draagkrachtperiode en die ten tijde van het vaststellen van de draagkracht niet voorzienbaar waren, in beginsel niet meegenomen.

2. Bij periodieke bijzondere bijstand kunnen wijzigingen in het inkomen of vermogen op verzoek wel worden meegenomen. De draagkracht bij periodieke bijzondere bijstand wordt dan conform het gedane verzoek opnieuw beoordeeld.

3. In afwijking op het eerste en tweede lid kan het college op eigen initiatief wijzigingen in de draagkracht, die niet voorzienbaar waren, meenemen bij de vaststelling van de draagkracht.

 

Artikel 6 – Drempelbedrag

Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd voor de kosten voor bijzondere bijstand.

 

KOSTEN VAN MEDISCHE AARD

 

Artikel 7 – Opvragen medisch advies

Indien er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor medische kosten waarvoor geen voorliggende voorziening voorhanden is en als uit dossieronderzoek blijkt dat aanvrager niet bekend is of anders waaruit de noodzakelijkheid van deze kosten blijkt, dient een advies te worden opgevraagd bij een onafhankelijk medisch adviseur.

 

Artikel 8 – Medische kosten

1. Medische kosten komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Regeling zorgverzekering, de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en de Wet langdurige zorg (Wlz) voorliggend zijn.

2. In afwijking van het eerste lid, komen in principe de kosten van orthodontie voor kinderen jonger dan 18 jaar wel in aanmerking voor bijzondere bijstand, indien de ouders niet afdoende verzekerd zijn.

3. In afwijking op het eerste lid, is bijzondere bijstand voor (meer)kosten als gevolg van ziekte of handicap mogelijk, wanneer sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Hierbij gaat het onder andere om de kosten van:

a. Maaltijdvoorzieningen;

b. Stookkosten;

c. Bewassing, kledingslijtage en schoeisel;

d. Dieetkosten.

4. Indien er sprake is van uit bijzondere medische of sociale omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, is in afwijking op het eerste lid, bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van:

a. kosten voor (personen)alarmering;

b. meerkosten verband houdend met het gebruik van een telefoon.

5. De vergoeding van de bijzondere bijstand is gelijk aan de feitelijke kosten, maar maximaal:

a. de vergoeding die de collectieve aanvullende verzekering AV-Frieso Compleet geeft voor de medische kosten; of

b. de richtlijn van het Nibud of de GMD-lijst.

 

 

Artikel 9 – Huishoudelijke hulp

1. Kosten voor huishoudelijke hulp komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand voor kosten huishoudelijke hulp mogelijk indien belanghebbende een inwoner is met een geldend recht per 30 september 2017.

3. Het college verleent de bijzondere bijstand tot ten hoogste de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

4. In afwijking op artikel 3 van deze beleidsregels bedraagt de draagkracht bij huishoudelijke hulp:

a. 0% bij een inkomen minder dan 110% van de bijstandsnorm;

b. 35% bij een inkomen meer dan 110% van de bijstandsnorm;

c. Voor de toepassing van dit lid wordt voor de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b van de Participatiewet, de toepasselijke bijstandsnorm verhoogd met 1/12e deel van het bedrag genoemd in artikel 2, zesde lid van de Wet op het kindgebonden budget.

 

5. In afwijking op artikel 3 van deze beleidsregels wordt bij huishoudelijke hulp het vermogen, gebonden in de eigen woning, buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel 10 – Standaard aanvullende of collectieve zorgverzekering en eigen risico

1. De premie voor een aanvullende zorgverzekering komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het betreft hier immers vrijwillig te maken kosten.

2. Het college verleent op basis van artikel 35 lid 3 Participatiewet categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een aanvullende zorgverzekering en een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering via De Friesland Zorgverzekeraar: de AV-Frieso. Hierbij wordt In afwijking op artikel 3 van deze beleidsregels niet tot de draagkracht gerekend:

a. het inkomen tot 120% van de bijstandsnorm;

b. het vermogen in de (zelf bewoonde) eigen woning, auto en sieraden.

3. Kosten voor het verplicht eigen risico van de Zorgverzekeringswet komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

4. Voor een vrijwillig gekozen hoger eigen risico bestaat eveneens geen recht op bijzondere bijstand.

 

KOSTEN IN VERBAND MET WONEN

 

Artikel 11 – Woonkostentoeslag huurders en verhuisplicht

1. Periodieke woonkosten van huurders komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat:

a. zij behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die worden geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm betaald te kunnen worden; en

b. de Wet op de huurtoeslag (Wht) wordt beschouwd als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk indien:

a. de periodieke woonkosten hoger zijn dan hetgeen aan woonkosten betaald kan worden uit de bijstandsnorm; en

b. er sprake is van noodzakelijke zelfstandige huisvesting.

3. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend op basis van de rekensystematiek van de Wet op de huurtoeslag.

4. De in het tweede lid bedoelde woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal 6 maanden en kan na afloop telkens met een jaar worden verlengd indien belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt en dit hem niet te verwijten valt.

5. Aan deze toekenning wordt aan de belanghebbende met woonkosten hoger dan de maximale huurgrens als bedoeld in artikel 13 Wet op de huurtoeslag, op grond van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting opgelegd om binnen een te bepalen periode actief te zoeken naar goedkopere huisvesting. Hierbij wordt in ieder geval verwacht dat belanghebbende:

a. Ingeschreven staat als woningzoekende;

b. Consequent en adequaat reageert op aangeboden goedkopere huisvesting, ongeacht de aard of de ligging van de woning.

 

Artikel 12 – Woonkostentoeslag woningeigenaren en verhuisplicht

1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een woonkostentoeslag voor bewonen van de eigen woning.

2. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend op basis van de rekensystematiek van de Wet op de huurtoeslag.

3. De in het eerste lid bedoelde woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal 6 maanden en kan na afloop telkens met een jaar worden verlengd indien belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt en dit hem niet te verwijten valt.

4. Aan deze toekenning wordt aan de belanghebbende met woonkosten hoger dan de maximale huurgrens als bedoeld in artikel 13 Wet op de huurtoeslag, op grond van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting opgelegd om binnen een te bepalen periode actief te zoeken naar goedkopere huisvesting. Hierbij wordt in ieder geval verwacht dat belanghebbende:

a. Ingeschreven staat als woningzoekende;

b. Consequent en adequaat reageert op aangeboden goedkopere huisvesting, ongeacht de aard of de ligging van de woning.

5. De woonkostentoeslag wordt voorlopig toegekend als de hoogte van de teruggaaf inkomstenbelasting en de hoogte van de hypotheekrente nog niet definitief vaststaan. Belanghebbende moet de definitieve aanslag van de Belastingdienst en de jaaropgaaf van de hypotheekverstrekker inleveren zodra hij deze heeft ontvangen. De woonkostentoeslag wordt dan definitief vastgesteld. Te veel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd. Bij een hogere definitieve vaststelling vindt een nabetaling plaats.

6. De in het eerste lid bedoelde woonkostentoeslag kan verleend worden voor:

a. De rente die verband houdt met de woning, zoals de hypotheekrente;

b. In afwijking op sub a mogen de hypotheekrente voor leningen anders dan voor de woning, bijvoorbeeld voor een auto of caravan, en de aflossing van de hypotheek niet worden meegeteld;

c. Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals rioolrechten, eigenaarsdeel waterschapslasten, erfpachtcanon, premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen) en eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).

 

Artikel 13 – Verhuiskosten

1. Verhuiskosten komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan die worden geacht door belanghebbende uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan, door middel van reserveringen of gespreide betaling achteraf.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten en er geen voorliggende voorziening voorhanden is.

3. De noodzaak van een verhuizing wordt in ieder geval aangenomen als:

a. belanghebbende verhuist vanuit een woning met een huur boven de maximale huurgrens naar een goedkopere woning en er op grond van artikel 11 of 12 van deze beleidsregels bijstand is verstrekt;

b. er een medische of sociale noodzaak is en er geen aanspraak gemaakt kan worden op een voorliggende voorziening.

4. Onder verhuiskosten zoals bedoeld onder het eerste lid worden verstaan:

a. eerste maand huur en administratiekosten;

b. transportkosten.

 

Artikel 14 – Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

1. Kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, omdat zij behoren tot de periodiek of incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, waarbij een lening bij de Kredietbank Nederland als een voorliggende voorziening geldt.

3. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in de vorm van een lening verstrekt.

4. In afwijking van het derde lid wordt bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van bijstand om niet verstrekt op het moment dat de belanghebbende 36 maanden heeft afgelost op de verstrekte leenbijstand of op de lening bij de Kredietbank Nederland.

5. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen geldt 45% van de richtprijs zoals genoemd in de Prijzengids van het Nibud.

6. Indien de aanvraag betrekking heeft op de volledige inrichting van een woning bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten maximaal 45% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt per inventarisatiepakket naar huishoudtype.

7. Bij een echtscheiding of een daarmee te vergelijken situatie wordt bij de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten er van uitgegaan dat belanghebbende over ten minste 50% van de inboedel kan beschikken.

8. Indien de aanvraag betrekking heeft op de volledige inrichting van een kamer bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten maximaal 25% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt per inventarisatiepakket naar huishoudtype.

9. Indien de aanvraag betrekking heeft op de volledige inrichting van een woning of kamer, wordt een bedrag van maximaal € 200,00 voor de kosten van overige inrichtingskosten verstrekt.

10. Voor statushouders kan vanwege het volgen van het verplichte inburgeringsprogramma, bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van:

a. een PC of laptop, tot een maximum bedrag van € 250,00;

b. indien noodzakelijk: een fiets, tot een maximum bedrag van € 100,00.

 

 

 

 

Artikel 15 – Babyuitzet

1. Kosten voor babyuitzet komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

3. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand geldt 50% van de richtprijs zoals genoemd in de Prijzengids van het Nibud.

4. Indien de aanvraag betrekking heeft op een volledige babyuitzet bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten maximaal 50% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt als basispakket babyuitzet.

 

EIGEN BIJDRAGE

 

Artikel 16 – Eigen bijdrage kinder- en peuteropvang

1. Kosten voor eigen bijdrage kinder- en peuteropvang komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk aan gezinnen die op grond van een sociaal-medische indicatie kosten voor kinder- of peuteropvang moeten maken en er voldaan is aan de volgende voorwaarden:

a. het betreffende kind of de betrokken ouder tot de categorie personen behoort met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en waarvoor is komen vast te staan dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of

b. er is vastgesteld dat de veiligheid van het kind in het geding is, of

c. er is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het betreffende kind noodzakelijk is, of

d. er is vastgesteld dat er sprake is van een crisissituatie waardoor de ouder tijdelijk niet in staat is de verzorging of betaling van de opvang op zich te nemen, of

e. de noodzaak voor kinderopvang blijkt uit andere stukken van een huisarts of andere instellingen voor zover die een sociaal of medisch oordeel kunnen vormen over de ouder of het betreffende kind, en

f. de opvang plaats vindt in een kindercentrum of door een gastouder.

3. De bijdrage voor de in het tweede lid genoemde doelgroep wordt toegekend voor maximaal één jaar. Na een herbeoordeling kan verlenging plaatsvinden.

4. Op grond van individuele omstandigheden kan afgeweken worden van de draagkrachtregels zoals bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels.

 

REISKOSTEN

 

Artikel 17 – Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden

1. Reiskosten voor bezoek aan zieke of gedetineerde gezinsleden of naaste familieleden komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, omdat belanghebbende wordt geacht de vervoerskosten te kunnen voldoen uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm.

 

 

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk indien er sprake is van het bezoeken van een partner (waarmee samen wordt gewoond) of een inwonend kind, die in verband met ziekte voor langere tijd is opgenomen in een ziekenhuis of (verpleeg)instelling en waarbij het ziekenhuis of instelling buiten de gemeente is gelegen. Waarbij geldt dat maximaal de eerste twee weken dagelijks en daarna drie keer per week een bezoek wordt vergoed.

3. In afwijking op het eerste lid is bij detentie bijzondere bijstand mogelijk bij bezoeken aan tot het gezin behorende familieleden of familieleden in de eerste graad (ouders en kinderen). Waarbij geldt dat in beginsel maximaal tweemaal per maand een bezoek wordt vergoed.

4. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer. Wanneer dit niet mogelijk is dan wordt de bijstand verstrekt voor vervoer per auto voor de kortste route volgens de ANWB routeplanner. Daarbij wordt € 0,19 per gereden kilometer vergoed.

 

Artikel 18 – Reiskosten voortgezet onderwijs

1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor reiskosten van ten laste komende kinderen in het voortgezet onderwijs, als

a. er geen voorliggende voorziening is; en

b. de reisafstand in ieder geval meer dan 10 kilometer betreft; en

c. indien het gaat om de dichtstbijzijnde school met het gewenste en noodzakelijk geachte onderwijstype.

2. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer. Wanneer dit niet mogelijk is dan wordt de bijstand verstrekt voor vervoer per auto voor de kortste route volgens de ANWB routeplanner. Daarbij wordt € 0,19 per gereden kilometer vergoed.

 

KOSTEN VOOR LEVENSONDERHOUD

 

Artikel 19 – Bijzondere bijstand 18- t/m 20-jarigen niet in inrichting verblijvend

1. Aan thuiswonende personen van 18 t/m 20 jaar wordt geen aanvulling via de bijzondere bijstand verstrekt omdat de algemene bijstandsnorm voor personen van 18 t/m 20 jaar en de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders toereikend worden geacht om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

2. Aan uitwonende personen van 18 t/m 20 jaar kan bijzondere bijstand worden verstrekt als er sprake is van noodzakelijke zelfstandige huisvesting en de kosten van het bestaan boven de geldende bijstandsnorm uitgaan en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders ontoereikend zijn;

b. hij redelijkerwijs deze onderhoudsplicht niet te gelde kan maken;

c. of anderszins noodzakelijk is.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand is het verschil tussen de geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag en de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag, zoals die zou gelden wanneer de persoon de 21-jarige leeftijd zou hebben gehad.

 

Artikel 20 – Bijzondere bijstand 18- t/m 20-jarigen in inrichting verblijvend

1. Personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, hebben geen recht op algemene bijstand, omdat

a. in hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan grotendeels wordt voorzien door de inrichting waar ze verblijven; of

b. eerst een beroep op de onderhoudsplichtige ouders moet worden gedaan.

2. In afwijking op het eerste lid is bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van levensonderhoud voor zover de inrichting daarin niet voorziet of voor bijzondere kosten (de normale bijzondere bijstand) en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders ontoereikend zijn;

b. hij redelijkerwijs deze onderhoudsplicht niet te gelde kan maken;

c. of anderszins noodzakelijk is.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand is de bijstandsnorm, zoals die zou gelden wanneer de persoon die in een instelling verblijft de 21-jarige leeftijd zou hebben gehad, exclusief vakantietoeslag en inclusief de verhoging zoals bedoeld in artikel 23 lid 2 Participatiewet.

 

OVERIGE KOSTENSOORTEN

 

Artikel 21 – Uitvaartkosten

1. Uitvaartkosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking als een beroep kan worden gedaan op een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering of op een nalatenschap, omdat deze worden beschouwd als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is.

2. De nabestaande die opdracht heeft gegeven voor de lijkbezorging dan wel de nabestaande op wie de kosten van lijkbezorging worden verhaald kan een aanvraag om bijzondere bijstand indienen, voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat om de uitvaartkosten te voldoen en de nabestaande over te weinig middelen van bestaan beschikt om (zijn deel in) de kosten te voldoen.

3. Als een belanghebbende de nalatenschap heeft verworpen dan komen de kosten van een uitvaart niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat het niet gaat om noodzakelijke kosten, omdat het geen kosten van belanghebbende zelf zijn en deze kosten nooit voor rekening van belanghebbende zijn gekomen omdat hij geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest.

4. De vergoeding van de kosten van de uitvaart (crematie of begrafenis) bedraagt maximaal € 7.500,00, zijnde de gemiddelde kosten voor een begrafenis of crematie (gebaseerd op www.uitvaart.nl).

 

Artikel 22 – Kosten bewind

1. De kosten van intake en de jaarbeloning in verband met bewind komen voor bijzondere bijstand in aanmerking indien:

a. het bewind door de kantonrechter is ingesteld; en

b. de kantonrechter toestemming heeft gegeven om de betreffende kosten in rekening te brengen.

2. Voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand en het verzoek bij de kantonrechter tot het instellen van bewind, dient in het kader van een goede schuldhulpverlening, advies te worden ingewonnen bij het college omtrent de noodzakelijkheid van bewind en de toeleiding naar schuldhulpverlening.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de feitelijk in rekening gebrachte kosten.

 

 

 

 

Artikel 23 – Kosten curatele en mentorschap

1. De kosten van intake en de jaarbeloning in verband met curatele en mentorschap komen voor bijzondere bijstand in aanmerking indien:

a. dit door de kantonrechter is ingesteld; en

b. de kantonrechter toestemming heeft gegeven om de betreffende kosten in rekening te brengen.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de feitelijk in rekening gebrachte kosten.

 

Artikel 24 – Kosten rechtsbijstand

1. Kosten van rechtsbijstand komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en een rechtsbijstandverzekering worden beschouwd als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is.

2. In afwijking op het eerste lid kan bijzondere bijstand worden verleend voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp, de bijkomende griffierechten en legeskosten aangezien deze kosten tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend en indien aan belanghebbende een toevoeging is verleend.

3. Indien geen gebruik is gemaakt van doorverwijzing door het Juridisch Loket waardoor de korting op de eigen bijdrage is misgelopen, dan wordt het bedrag ter hoogte van de korting in mindering gebracht op de bijzondere bijstand, omdat dit zijn geen noodzakelijke kosten zijn.

4. In afwijking op het tweede lid komen kosten, die samenhangen met een veroordeling van belanghebbende in de proceskosten van de tegenpartij, niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Artikel 25 – Legeskosten verblijfsvergunning/naturalisatie

1. Legeskosten voor een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat belanghebbende geen Nederlander of een aan een Nederlander gelijkgestelde is.

2. Legeskosten voor een verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat zij worden aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf.

3. Kosten van leges van naturalisatie komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, aangezien deze kosten niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan en een (legale) vreemdeling ten aanzien van zijn recht op inkomensvoorzieningen dezelfde rechten als een Nederlander heeft, waardoor het om die reden niet noodzakelijk is voor vreemdelingen om zich te laten naturaliseren.

4. Indien de verblijfsvergunning (ver) buiten de gemeente moet worden afgehaald, komen de reiskosten voor bijzondere bijstand in aanmerking.

5. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer. Wanneer dit niet mogelijk is dan wordt de bijstand verstrekt voor vervoer per auto voor de kortste route volgens de ANWB routeplanner. Daarbij wordt € 0,19 per gereden kilometer vergoed.

 

SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 26 – Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Schiermonnikoog 2020”.

Artikel 27 – Inwerkingtreding en overgangsrecht

1. Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2020, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Schiermonnikoog 2018.

 

2. Bijzondere bijstand die is aangevraagd voor 1 april 2020 en waarbij sprake is van kosten die zijn gemaakt voor 1 januari 2020, kan bijstand met terugwerkende kracht worden verstrekt op grond van de beleidsregels 2018.

3. De rechten en verplichtingen van besluiten die op grond van de beleidsregels 2018 en zijn voorgangers zijn afgegeven en waarvan de looptijd doorloopt tot na het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven doorlopen tot de duur van die looptijd tot uiterlijk 1 januari 2021, dan wel eerder tot het moment dat er op basis van gewijzigde omstandigheden een nieuw besluit wordt genomen op grond van deze beleidsregels.

 

 

 

Algemene toelichting

 

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en de daarin opgenomen mogelijkheden tot het verstrekken van individuele bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand is wettelijk geregeld in artikel 35 van de Participatiewet. Vanuit de bijzondere bijstand zijn vergoedingen mogelijk voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden en die de burger niet zelf kan betalen. Die kosten moeten naast de algemene voorwaarden voor bijstand dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:

 

• De kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd doen zich voor;

 

• De kosten zijn in het individuele geval noodzakelijk;

 

• De kosten vloeien voort uit bijzondere individuele omstandigheden;

 

• De kosten kunnen niet worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

 

Individualiseren is bij een aanvraag bijzondere bijstand aan de orde. In sommige situaties kan dit betekenen dat bijzondere bijstand wel wordt toegekend omdat er sprake is van individuele bijzondere omstandigheden, terwijl de kosten in eerste instantie niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

 

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

 

 

Artikel 2  

 

De aanvraag bijzondere bijstand dient in beginsel te gebeuren vóórdat kosten worden gemaakt. Is namelijk al in de onkosten voorzien, dan is er geen sprake meer van noodzakelijkheid. Ten gunste van de uitvoerbaarheid van een aanvraag bijzondere bijstand kan de periode voor toekenning met terugwerkende kracht worden gesteld op één maand. Kosten, gemaakt in de periode van één maand voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, komen voor bijstandsverlening in aanmerking. In dat geval wordt de aanvang van het draagkrachtjaar vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin de oudste kosten zijn gemaakt.

 

 

 

Artikel 3  

 

Het college bepaalt zelf welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. De wetgever heeft het college hiermee de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende zelf kan bijdragen in de kosten. Dit is dan ook de enige vrijheid die het college heeft bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Voor het overige is het college gebonden aan de voorwaarden van artikel 35 lid 1 Participatiewet: als wordt voldaan aan die voorwaarden is het college gehouden bijzondere bijstand te verstrekken.

 

Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen. Bepalend is de draagkracht van belanghebbende, waarbij het inkomen met de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt vergeleken. Daarbij wordt de kostendelersnorm als referentienorm buiten beschouwing gelaten.

 

De gemeente gaat uit van het feitelijke inkomen, dus het inkomen wat belanghebbende zou hebben ontvangen zonder dat daar beslag op zou zijn gelegd. Hierbij wordt aangesloten bij jurisprudentie van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:1916) waarbij als uitgangspunt wordt genomen dat voor middelen waar beslag op rust kan geen bijstand worden verleend omdat er geen bijstand voor schulden mag worden verstrekt.

 

Als een belanghebbende is toegelaten tot de Wsnp dan kan het college alleen de draagkracht berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (zie ECLI:NL:CRVB:2005:AS5115 en ECLI:NL:CRVB:2017:1556).

 

De individuele inkomenstoeslag wordt als middel in aanmerking genomen wanneer het gaat om kosten vanwege de aanschaf, reparatie en of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten. Het college dient altijd een individuele beoordeling te maken in hoeverre de belanghebbende dit middel heeft kunnen aanwenden voor de kosten die gemaakt worden. Bijvoorbeeld wanneer er kort voor de aanvraag dit middel al voor andere kosten zijn gebruikt.

 

 

 

Artikel 4  

 

Draagkracht wordt vastgesteld over een periode van twaalf maanden. Bij meerdere aanvragen binnen de draagkrachtperiode wordt rekening gehouden met de reeds vastgestelde draagkracht.

 

 

 

Artikel 8  

 

Medische kosten dienen in het kader van de Participatiewet op overeenkomstige wijze behandeld te worden als andere noodzakelijke kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Dat betekent dus ook dat geen bijstand wordt verleend indien belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening voor de kosten waarvoor hij bijstand aanvraagt. Belangrijke voorliggende voorzieningen met betrekking tot medische kosten die passend en toereikend zijn, zijn de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). In het algemeen is het zo dat de Zvw en de Wlz alle noodzakelijke medische of paramedische kostensoorten vergoeden. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15 lid 1 Participatiewet, waarin onder meer is opgemerkt dat de Participatiewet geen functie heeft indien binnen de voorliggende regeling een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van de voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien op grond van een dergelijk noodzakelijkheidsoordeel de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de Participatiewet zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

 

In beginsel komen medische kosten dus niet in aanmerking voor bijstandsverlening. Enkel in het geval van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 lid 1 Participatiewet kan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten.

 

Eigen bijdragen komen in beginsel eveneens niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking, omdat binnen de voorliggende voorziening (Wlz en Zvw) de noodzakelijkheidsbeoordeling reeds heeft plaatsgevonden.

 

Met meerkosten wordt bedoeld de extra noodzakelijke kosten van bestaan die iemand maakt omdat hij een ziekte of handicap heeft, en die gezonde mensen niet maken. Dat zijn de kosten die in het artikel staan, zoals extra bewassingskosten, extra kledingkosten, extra stookkosten en extra kosten voor eten.

 

In sommige gevallen kan het voorkomen dat voor medische kosten de WMO een voorliggende voorziening is. Er dient om die reden altijd afstemming plaats te vinden met een consulent WMO, om na te gaan of de kosten vanuit de WMO vergoed kunnen worden.

 

Indien er redenen zijn om voor medische kosten bijzondere bijstand te verstrekken, wordt een vergoeding verstrekt voor de feitelijke kosten, maar maximaal de vergoeding die de collectieve aanvullende verzekering AV-Frieso Compleet geeft of de normen zoals zijn opgenomen in de richtlijn van het Nibud of de GMD-lijst.

 

 

 

Artikel 9  

 

Van 1 januari 2015 tot 1 oktober 2017 voerden de voormalige DDFK-gemeenten beleid waarbij huishoudelijke hulp in veel situaties algemeen gebruikelijk werd geacht. Inwoners werden in die situatie geacht de hulp zelf te organiseren en te betalen. Voor de laagste inkomens kon dit laatste bezwaarlijk zijn, omdat een minimuminkomen niet in dergelijke kosten voorziet. De bijzondere bijstand stelde minima in staat noodzakelijk kosten voor huishoudelijke hulp te kunnen betalen.

 

Het beleid is per 1 oktober 2017 herzien. Sinds deze datum kunnen inwoners gebruikmaken van de Algemene Voorziening voor een schoon huis. Deze Wmo-voorziening maakt huishoudelijke hulp voor alle inkomensgroepen betaalbaar.

 

De noodzaak bijzondere bijstand te verstrekken voor kosten van huishoudelijke hulp is daarmee voor nieuwe hulpvragen komen te vervallen. De colleges achten het evenwel wenselijk dat huidige rechthebbenden aanspraak op de bijzondere bijstand kunnen blijven maken. Voor deze groep wordt, in het kader van overgangsrecht, de noodzaak ook na 1 oktober 2017 aanwezig geacht.

 

De doelgroep van deze regeling wordt ingeperkt tot klanten met oude rechten. Dit moet er toe leiden dat er na 1 oktober 2017 geen bijzondere bijstand meer wordt toegekend aan nieuwe klanten, of aan klanten die terug willen keren naar de bijzondere bijstand. Het is nog wel mogelijk een hoger bedrag aan klanten met oude rechten te verlenen, bijvoorbeeld als de situatie van die klant is verslechterd en er daardoor meer uren noodzakelijk zijn.

 

Bij de beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand moet het college de noodzakelijkheid van de kosten beoordelen. De noodzaak van de huishoudelijke hulp en de omvang daarvan in uren per week wordt door het Gebiedsteam vastgesteld. De noodzakelijkheid van de kosten van huishoudelijke hulp kan voor personen die vóór 2015 al hulp in de huishouding ontvingen blijken uit een in het Wmo-persoonsdossier aanwezig besluit op grond waarvan vóór 2015 huishoudelijke hulp is toegekend.

 

Het college komt bij de verlening van bijzondere bijstand de beleidsvrijheid toe richtprijzen als uitgangspunt voor de hoogte van de bijstand te nemen. Wanneer voor bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, mag voor de goedkoopste voorziening worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Het zonder meer vaststellen of maximeren van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand op de toepasselijke richtprijzen is echter niet altijd toegestaan. Het college mag er niet zonder meer van uitgaan dat de noodzakelijke kosten in een individuele situatie overeenkomen met de richtprijzen. Als de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet is aangetoond, is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen.

 

De te hanteren richtprijzen worden door het college vastgesteld op basis van de vigerende tarieven van de verschillende aanbieders van huishoudelijke hulp. Het college onderzoekt jaarlijks of de hoogte daarvan moet worden aangepast.

 

 

 

Artikel 10  

 

Het college kan op basis van artikel 35 lid 3 Participatiewet categoriale bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering. De gemeente heeft afspraken gemaakt met De Friesland Zorgverzekeraar en biedt de collectieve verzekering AV-Frieso aan. Er is een goedkopere en een duurdere variant: Compact en Compleet.

 

Met ingang van 1 januari 2008 kent de Zvw een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder (artikel 19 lid 1). Per 1 januari 2020 bedraagt dit € 385,00 per kalenderjaar. Het verplicht eigen risico geldt bijvoorbeeld niet voor huisartsenzorg, verloskundige zorg en kraamzorg. De zorgverzekeraar brengt de kosten van het verplicht eigen risico in rekening bij de verzekerde.

 

De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw komen niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die een belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

 

Kosten voor het eigen risico van chronisch zieken komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Het gegeven dat een belanghebbende het eigen risico steeds opmaakt vanwege een chronische ziekte, levert geen bijzondere omstandigheid op. Het verplicht eigen risico geldt voor alle zorgverzekerden. Alle zorgverzekerden krijgen daar dus mee te maken.

 

Voordat het verplicht eigen risico werd ingevoerd bestond reeds de keuzemogelijkheid voor een vrijwillig eigen risico. Dientengevolge kan men vrijwillig kiezen voor een hoger eigen risico dan het verplicht eigen risico van € 385,00 per kalenderjaar. Tegenover een dergelijk vrijwillig gekozen deel van het eigen risico staat een premievoordeel.

 

Voor zover een belanghebbende echter geconfronteerd wordt met een door de zorgverzekeraar in rekening gebracht - het verplicht eigen risico te boven gaand - vrijwillig eigen risico, is dit het gevolg van een vrijwillige keuze die niet kan worden afgewenteld op de Participatiewet in die zin dat de kosten van dit hogere eigen risico als noodzakelijk zouden moeten worden gezien. Met andere woorden: met de lusten van de premiekorting, kiest men ook voor de lasten. Voor een vrijwillig gekozen hoger eigen risico bestaat derhalve geen recht op bijzondere bijstand.

 

 

 

Artikel 11 en 12

 

De Wet op de huurtoeslag (Wht) is aan te merken als een voorliggende voorziening. Alleen als de Wht gaten laat vallen, kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Nalatigheid en verwijtbaarheid van belanghebbende gelden niet als bijzondere omstandigheden.

 

Bij een eigen woning wordt de (voorlopige) teruggaaf van de Belastingdienst, voor de berekening van de woonkosten, op de te betalen woonkosten (hypotheekrente – eigenwoningforfait) in mindering gebracht.

 

Bij woonkosten boven de maximale huurgrens, wordt tegelijkertijd met de toekenning de verplichting opgelegd tot aanvaarding van een goedkopere woonruimte, waarvan de lasten minder bedragen dan de maximale huurgrens. In het geval de woning een eigen woning betreft, geldt dat de woning zo spoedig mogelijk te koop wordt aangeboden, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Het opleggen van deze verplichting dient expliciet te gebeuren in de beschikking waarin de bijzondere bijstand wordt toegekend. Van zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen het zo spoedig mogelijk te koop aanbieden van de eigen woning kan bijvoorbeeld sprake zijn bij personen met een beperking, als de hoge kosten veroorzaakt worden door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de beperking.

 

De woonkostentoeslag wordt toegekend over een periode van zes maanden en kan na afloop met een periode van telkens met één jaar worden verlengd, indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt, hem niet te verwijten valt. Indien aan een belanghebbende woonkostentoeslag is toegekend met de verplichting dat hij aantoonbaar serieuze pogingen onderneemt om zijn woning binnen een gestelde termijn te verkopen en hij voldoet niet aan deze voorwaarde omdat de vraagprijs aanzienlijk hoger is dan de door de makelaar getaxeerde waarde, mag het college zich onder deze omstandigheden op het standpunt stellen dat met de verkoop van de woning geen zodanige voortgang wordt geboekt dat verdere overbrugging door het college nog is te rechtvaardigen. In dat geval kunnen de woonlasten niet langer gerekend worden tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit is ook het geval indien een belanghebbende aan wie woonkostentoeslag is verstrekt onder de inspanningsverplichting te zoeken naar een goedkopere woning zich onvoldoende heeft ingespannen een goedkopere woning te zoeken omdat hij aanvankelijk zijn zoekopdracht naar woonruimte heeft beperkt tot één of enkele wijken of ingeschreven staat bij enkel één woningstichting en pas daarna zijn zoekopdracht verder heeft verruimd binnen de gemeente en gedurende twee maanden niet heeft gereageerd op aangeboden woningen. Ook als belanghebbende geen acties heeft ondernomen om de woning te verkopen en andere goedkopere woonruimte te aanvaarden, zijn de extra woonkosten niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan aan te merken.

 

 

 

Artikel 13  

 

Indien er sprake is van een noodzakelijke verhuizing vanwege een somatische, psychogeriatrische, psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, dient er altijd afgestemd worden met een consulent WMO. De reden hiervoor is dat deze personen in aanmerking kunnen komen voor een voorziening voor verhuizing en inrichting (artikel 1.2.1 Wmo 2015).

 

 

 

Artikel 14  

 

De noodzaak van de vervanging van het gebruiksgoed moet voldoende zijn aangetoond. Het ontbreken van een gebruiksgoed in een huishouden betekent niet per definitie dat de aanschaf noodzakelijk is. Het hangt af van de situatie per persoon of gezin. Gebruiksgoederen als een televisie, geluidsapparatuur en andere luxe apparaten worden als niet noodzakelijk aangemerkt in het kader van de bijzondere bijstand.

 

In de prijzengids van het Nibud zijn prijzen opgenomen voor de gemiddelde kosten van duurzame gebruiksgoederen. Bij de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen wordt er vanuit gegaan dat kan worden volstaan met de aanschaf van een tweedehands product. Om die reden wordt een percentage van de nieuwprijs conform de prijzen die zijn genoemd in de Nibud prijslijst toegepast.

 

Vanwege het volgen van het verplichte inburgeringsprogramma is voor statushouders het gebruik van een PC of laptop noodzakelijk. Daarnaast is in sommige gevallen vervoer nodig om de school waar het scholing plaatsvindt te bereiken. In die gevallen kan ook een vergoeding voor een fiets verstrekt worden.

 

 

 

Artikel 16  

 

Sociaal Medische Indicatie (SMI) is een vangnetregeling die gemeenten de mogelijkheid geeft om gezinnen tijdelijk financieel te ondersteunen in de kosten van de kinderopvang als zij door bepaalde medische of sociale omstandigheden tijdelijk niet in aanmerking voor de kinderopvangtoeslag.

 

Het advies van een consulent van het Gebiedsteam, inclusief bewijsstukken van een te volgen dagbehandeling of therapie zijn voldoende om de noodzaak van de SMI te kunnen vaststellen. Bij twijfel kan een medisch advies opgevraagd worden.

 

De regeling SMI is in principe toegankelijk voor iedereen. Er mag geen uitsluiting van de doelgroep bestaan op basis van financiële criteria of bij schulden. Het is niet wenselijk gezinnen uit te sluiten door een bepaald drempelbedrag te hanteren op basis van een bijstandsnorm. In uitzonderlijke situaties kan daarom afgeweken worden van de algemene draagkrachtregels. Hierbij kan bijvoorbeeld gekeken worden naar wat resteert aan daadwerkelijke draagkracht na verrekening van inkomsten en uitgaven binnen het huishouden.

 

 

 

Artikel 19  

 

Personen van 18 t/m 20 jaar voor wie de lage norm onvoldoende is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien, zullen een beroep moeten doen op hun ouders. Ten aanzien van kinderen van 18 t/m 20 jaar zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie (artikel 1:395a BW). De hoogte van de bijstand is op deze onderhoudsplicht afgestemd.

 

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet).

 

De vraag of er sprake is van een noodzaak tot zelfstandige huisvesting vergt volgens de CRvB altijd een individuele beoordeling. Het is dus niet mogelijk om hierover beleidsregels vast te stellen. Een aantal voorbeelden zijn:

 

• de ouders van belanghebbende zijn overleden of wonen in het buitenland;

 

• belanghebbende is in het kader van de Jeugdwet buiten het gezinsverband van de ouder(s) geplaatst;

 

• belanghebbende is niet officieel uit huis geplaatst, maar het is niet verantwoord om hem nog langer bij zijn ouders te laten wonen;

 

• belanghebbende heeft de zorg voor één of meer kinderen;

 

• er is sprake van een zodanig verstoorde relatie tussen belanghebbende en zijn ouders, dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zijn intrek bij zijn ouders zou nemen.

 

Bovenstaande lijst is niet limitatief. Dit betekent dat een noodzaak tot zelfstandige huisvesting ook kan worden aangenomen in situaties die hier niet zijn genoemd. Het college moet dit bij ieder geval opnieuw onderzoeken.

 

In het geval bijzondere bijstand is verleend aan een 18- t/m 20-jarige met toepassing van artikel 12 Participatiewet, dan wordt deze bijstand, ondanks de bevoegdheid op grond van de Participatiewet, niet verhaald op diens onderhoudsplichtige ouders.

 

Reden hiervoor is dat bij toekenning voor wat betreft de noodzakelijkheid van de kosten al is vastgesteld dat de onderhoudsplichtige ouders op grond van draagkracht niet in staat zullen zijn om een verhaalbijdrage te leveren, dan wel dat de relatie met de onderhoudsplichtige ouders zodanig verstoord is dat een verhaalsactie geen zin zal hebben en zeer escalerend zal werken.

 

 

 

Artikel 22  

 

Beschermingsbewind is een maatregel, die kan worden ingesteld door de kantonrechter, waarbij goederen van betrokkene geheel of gedeeltelijk onder bewind worden gesteld van een bewindvoerder. Beschermingsbewind is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of blijvend niet in staat zijn om hun financiële belangen te behartigen.

 

In afwijking op de in deze beleidsregels benoemde mogelijkheid tot het verstekken van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht, is ervoor gekozen hier bij de kosten van bewind van af te wijken. Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewind moet worden aangevraagd voordat de kosten worden gemaakt. In gevallen waarbij sprake is van een vervolgaanvraag, is bijstand met terugwerkende kracht wel mogelijk.

 

Voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand en het verzoek bij de kantonrechter tot het instellen van bewind, dient in het kader van een goede schuldhulpverlening, advies te worden ingewonnen bij het college omtrent de noodzakelijkheid van bewind en de toeleiding naar schuldhulpverlening. De reden hiervoor is dat we willen onderzoeken of het bewind noodzakelijk is en er wellicht een lichtere vorm van ondersteuning geboden kan worden. Dit kan in de vorm van budgetbeheer zijn, dat de gemeente zelf uitvoert. Daarnaast willen we de inwoner sneller begeleiden naar een eventuele schuldregeling.

 

 

 

Artikel 23  

 

Een meerderjarige kan onder curatele worden gesteld, indien hij wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen.

 

Mentorschap is bedoeld voor mensen die hun persoonlijke belangen (belangen van niet-vermogensrechtelijke aard) niet meer kunnen behartigen. Indien de rechter een mentor heeft benoemd, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor kosten van mentorschap.

 

 

 

Artikel 24  

 

Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht. Indien de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtsprocedure noodzakelijk acht, dan vergoedt de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) de kosten van een op grond van deze wet toegevoegde advocaat. Indien een belanghebbende gebruik maakt van een advocaat, is een eigen bijdrage verschuldigd en soms komen daar ook nog andere kosten bij zoals griffierecht.

 

 

 

Artikel 25  

 

Legeskosten die zijn verbonden aan naturalisatie behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. Aangezien een (legale) vreemdeling ten aanzien van zijn recht op inkomensvoorziening dezelfde rechten en plichten heeft als een Nederlander, is het om die reden voor een vreemdeling niet noodzakelijk om zich te laten naturaliseren. Een belanghebbende kan zich legitimeren met een verblijfsdocument waarover hij beschikt en heeft hiervoor niet perse een Nederlands paspoort nodig. In dat opzicht is er eveneens geen sprake van een noodzaak tot naturalisatie.

 

Legeskosten voor een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning, een eerste aanvraag in verband met gezinshereniging of voor de verlenging van een verblijfsvergunning dienen in beginsel te worden voldaan uit de bijstandsnorm, hetzij door middel van reservering dan wel gespreide betaling. Indien er sprake is van een kredietmogelijkheid, zoals bijvoorbeeld bij een gemeentelijke kredietbank, dan moet deze mogelijkheid op grond van jurisprudentie als voorliggende voorziening worden beschouwd.

 

Bij afwezigheid van de mogelijkheid om voor de legeskosten voor een verblijfsvergunning te reserveren en er geen mogelijkheid is om voor deze kosten een lening af te sluiten, is het mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen. Indien het ontbreken van reserveringsruimte verband houdt met schulden, dan is bijzondere bijstand niet mogelijk.

 

Naar boven