Verordening jeugdhulp 2020 Peel en Maas

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

 

 

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. .

 

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

 

Gelet op het bepaalde in Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

 

Gelet op het bepaalde in 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet.

 

Gehoord de beraadslagingen.

 

 

BESLUIT

 

 

Vast te stellen de volgende verordening:

 

jeugdhulp 2020 Peel en Maas

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • b.

      Beroepsmatige hulp: de hulp verleend door een in het SKJ of BIG geregistreerde professional of onder verantwoordelijkheid van geregistreerde professional (niet zijnde een vrijwilliger), zoals bedoeld in artikel 5.1.1. van het Besluit Jeugdwet;

    • c.

      Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • d.

      College: college van burgemeester en wethouders;

    • e.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

    • f.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit;

    • g.

      Niet-beroepsmatige hulp: die hulp die: - verleend wordt door: mensen in de sociale omgeving van de jeugdige en zijn ouders of - niet verleend wordt door of onder verantwoordelijkheid van een in het (SKJ) of BIG geregistreerde professional zoals bedoeld in artikel 5.1.1. van het Besluit Jeugdwet. Het kan hierbij ook gaan om activiteiten in aanvulling op hulp die door geregistreerde professionals geleverd wordt.

    • h.

      persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • i.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • j.

      wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

 

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      De gezinscoach;

    • b.

      Veilig Thuis (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Huiselijk Geweld);

    • c.

      Crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp;

    • d.

      Kindertelefoon;

    • e.

      Cliëntondersteuning;

    • f.

      Vertrouwenspersoon.

  • 2.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Ambulante jeugdhulpverlening:

      • -

        Persoonlijke verzorging

      • -

        Begeleiding: groep en individueel

      • -

        Behandeling jeugdhulp en GGZ: groep en individueel

    • b.

      Verblijf:

      • -

        Logeren

      • -

        Pleegzorg

      • -

        Gezinshuis

      • -

        Beschermd wonen

      • -

        Behandeling met verblijf

      • -

        Gesloten jeugdhulp

    • c.

      Vervoer

    • d.

      Jeugdbescherming

    • e.

      Jeugdreclassering

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels vaststellen welke algemene en individuele voorzieningen beschikbaar zijn.

 

Hoofdstuk 3. Procedure

Artikel 3. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een belanghebbende schriftelijk worden ingediend bij het college.

  • 2.

    Als een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht, kunnen de jeugdige of zijn ouders in de aanvraag vermelden een persoonsgebonden budget te wensen. Daarbij geven de jeugdige of zijn ouders in ieder geval aan:

    • a.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en;

    • c.

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

  • 3.

    Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de instemming van de jeugdige of zijn ouders waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • a.

      die jonger is dan 12 jaren, of;

    • b.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 5.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 6.

    Degenen die een aanvraag indienen voor een individuele voorziening, verstrekken het college in ieder geval een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 7.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 4. Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 3 en het onderzoek als bedoeld in artikel 6.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing. Hiervoor verleent het college geen beschikking.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      de verantwoordelijkheid van ouders/ de jeugdige om het college te informeren als de werkelijke inzet niet overeen komt met de beschikte inzet.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1.

    De jeugdige en/of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 2.

    Het college verzamelt alle -voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke- gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 3.

    Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk en -voor zover nodig- in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag. Dit wordt in beeld gebracht aan de hand van verschillende leefgebieden, zodat deze in samenhang worden bezien en aangepakt en wordt vastgelegd in het gezinsplan;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, huisvesting of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 4.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen hulp.

  • 5.

    Wanneer een individuele voorziening aangewezen is, wordt de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 6.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure. Het college wijst hen op de mogelijkheid een of meerdere personen uit het eigen netwerk bij de gesprekken aan te laten sluiten of gebruik te maken onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 7.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 7. Het gezinsplan

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag, ook wel het gezinsplan, wordt, ter ondertekening, verstrekt aan de jeugdige en/of zijn ouders.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouders tekenen het verslag voor gezien en/ of akkoord en zorgen ervoor dat een getekend exemplaar wordt gestuurd naar het college.

  • 3.

    Als de jeugdige en zijn ouders enkel tekenen voor gezien, kunnen zij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom zij niet akkoord zijn.

  • 4.

    Als een individuele voorziening onderdeel is van het gezinsplan, dan geldt de ondertekening van het verslag door de jeugdige en zijn ouders als aanvraag.

  • 5.

    Het gezinsplan betreft een integraal plan. De bijdrage van de jeugdige, ouders, het sociaal netwerk en eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, huisvesting of werk en inkomen worden in het plan opgenomen.

  • 6.

    Tegen de beschikking genoemd in het gezinsplan kan bezwaar aangetekend worden.

Artikel 8. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij op eigen kracht, met gebruikelijke zorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 9. Hoogte en aanvullende criteria pgb

  • 1.

    Bij de hoogte van het tarief voor het pgb gelden 2 tarieven:

    • a.

      voor beroepsmatige ondersteuning: De hoogte van het tarief is gelijk aan het daadwerkelijke uurtarief van de uitvoerder met een maximum van het uurtarief dat door de gemeente voor de voorziening in natura wordt gehanteerd. Indien het tarief van de door de cliënt gewenste uitvoerder hoger is dan dit tarief dan komt het deel dat de prijs overstijgt voor rekening van de aanvrager;

    • b.

      voor niet-beroepsmatige ondersteuning wordt deze gebaseerd op het in het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk.

  • 2.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits:

    • a.

      deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • b.

      tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 3.

    De pgb-beheerder stelt het belang van de jeugdige centraal, er mag geen sprake zijn van belangenverstrengeling. De pgb-beheerder is in ieder geval niet tevens de zorgaanbieder/zorgverlener, diens vast/flexibel personeel, diens organisatie adviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon (de combinatie van zorgverlener en pgb-beheerder in één persoon of instantie is gezien de belangenverstrengeling onwenselijk en niet toegestaan), met uitzondering van situaties waarin familieleden in de eerste of tweede graad (een deel van) de zorg verlenen.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast over de procedure en de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Hoofdstuk 4. Gegevensverwerking

Artikel 10. Privacy

  • 1.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige of ouder, zonder daartoe toestemming te verkrijgen van de jeugdige of ouder.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige of ouder verwerken zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouder of een wettelijke plicht.

  • 4.

    Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.

 

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en controle

Artikel 11. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van de wet en deze verordening, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 12. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 13. Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

 

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 14. Gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 4 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de wijze waarop de verwijzing naar een individuele voorziening bekrachtigd wordt in een besluit van het college als bedoeld in artikel 4 lid 4 van deze verordening.

  • 3.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

Artikel 15. Gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders,

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden;

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 16. Justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 17. Voorschoolse voorzieningen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de (brancheorganisatie van) instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de voorschoolse voorzieningen;

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor jeugdigen en hun ouders,

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen,

    • d.

      de gezamenlijke zorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2.

    Het college en de instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in samenwerkingsafspraken.

Artikel 18. Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 19. Onderwijs

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs en de schoolbesturen speciaal onderwijs over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2, leerplicht en het onderwijs en de onderwijsvoorzieningen op de scholen,

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor leerlingen en hun ouders,

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen,

    • d.

      de gezamenlijke onderwijszorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2.

    Het college en de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in samenwerkingsafspraken.

Artikel 20. Huisvesting

Afstemming over huisvesting loopt via het lokaal zorgnetwerk van gemeente Peel en Maas, waarin de woningbouwvereniging vertegenwoordigd is. Bij een eventuele ontruiming van gezinnen met kinderen worden de consequenties in beeld gebracht.

Artikel 21. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat de gezinscoach, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 22. Afstemming bij overgang naar volwassenheid

  • 1.

    Wanneer de jeugdige die gebruik maakt van een individuele voorziening de leeftijd van 18 jaar bereikt en voortzetting van de voorziening van belang is voor zijn/ haar ontwikkeling, verandert mogelijk de partij die verantwoordelijk is voor inzet van deze voorziening. Het college draagt zorg voor afstemming met deze partij; de gemeente (Wmo), het zorgkantoor (Wet langdurige zorg) of de zorgverzekeraar (Zorgverzekeringswet).

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Nadat de jeugdige de leeftijd van 17 jaar heeft bereikt, draagt het college in afstemming met alle betrokken partijen, zorg voor het opstellen van een plan voor de toekomst waarin helder omschreven staat wat de jeugdige na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar nodig heeft om zich goed te kunnen blijven ontwikkelen. Hierin is een integratief hulpaanbod ontwikkeld, die de overgang van jeugd naar volwassenheid begeleidt. In het hulpaanbod zitten gezinscoaches, consulenten zorg en ondersteuning en jongerencoach en een gedragsdeskundige.

  • 4.

    Bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar draagt het college de verantwoordelijkheid over aan de betrokken partij.

 

Hoofdstuk 7. Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 23. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

 

Hoofdstuk 8. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 24. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 25. Klachtregeling

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de behandeling van klachten over gedragingen van de overheid ziet het college erop toe dat bij alle jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering die worden ingezet en waarvoor zij verantwoordelijk is een klachtenregeling geldt voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de verordening die betrekking heeft op co-creatie, meespraak en advisering Sociaal Domein is bepaald hoe ingezetenen betrokken worden bij het beleid.

 

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 27. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Het college doet verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

Artikel 28. Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen betreffende de uitvoering van deze verordening, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    De Verordening jeugdhulp Peel en Maas, door de raad vastgesteld op 18 december 2018 wordt ingetrokken per 1 januari 2020.

Artikel 30 Overgangsbepaling

  • 1.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 18 december 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 18 december 2018, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp 2020 Peel en Maas.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 17 december 2019

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. N.G.M.T. Jansen W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

In Peel en Maas vinden we het belangrijk dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien, wij noemen dit kwaliteit van leven.

Het is de taak van de gemeente om haar burgers hierbij te ondersteunen.

Wij hebben daarbij de volgende gedragsregels afgesproken met elkaar:

  • -

    we praten mét de burger en niet óver de burger én;

  • -

    de burger heeft de regie.

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de Jeugdwet. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. Om dit te bereiken helpt de gemeente alle jongeren, hun ouders en hun sociale netwerk met:

  • 1.

    Algemene voorzieningen: deze zijn vrij toegankelijk. Hiervoor is geen verwijzing door beschikking of verwijzing van een professional nodig.

  • 2.

    Individuele voorzieningen: deze hulp is niet vrij toegankelijk. Hiervoor is een beschikking of verwijzing van een professional nodig.

De gemeente Peel en Maas vindt het belangrijk om -kwetsbare- jongeren te ondersteunen. Dit doen we door het beschikbaar stellen van bovenstaande algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Meerdere beschikbare – algemene en individuele- voorzieningen staan in deze verordening. Deze lijst is niet limitatief, als andere of aanvullende middelen naar oordeel van het college nodig zijn in het belang van de jongere, dan kunnen ook andere voorzieningen beschikbaar worden gesteld.

Ook werken we volgens zogenaamd ‘casemanagement’. Dit betekent dat de gezinscoach het hele proces begeleidt ter ondersteuning van de jongere en zijn ouder(s).

Ook staan hierin genoemd de voorwaarden, manier van aanvragen en – mogelijke- kosten of eigen bijdrage.

Deze verordening kan niet los worden gezien van de kaderstelling sociaal domein, die de raad heeft vastgesteld op 23 mei 2017 . In deze kaderstelling is het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot Jeugdhulp vastgelegd (zie 2017-029 03 Waardenoriëntatie en kaderstelling ).

 

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven