VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN RIOOLHEFFING GEMEENTE NIJMEGEN 2020

 

De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van 18 december 2019.

 

Gelezen het voorstel van:

burgemeester en wethouders van 12 november 2019;

 

Gelet op:

artikel 228a van de Gemeentewet;

 

Besluit:

vast te stellen de navolgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing gemeente Nijmegen 2020 (Verordening Rioolheffing 2020).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

  • 2.

    Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 2.

    Ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt.

  • 3.

    Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.

    Het percentage bedraagt 0,0679%.

  • 2.

    De belasting per perceel bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 6.790,-.

  • 3.

    Indien de heffingsmaatstaf minder dan € 25.000,- bedraagt, wordt geen aanslag opgelegd.

  • 4.

    Een vermindering leidt niet tot een teruggaaf als er sprake is van een bedrag van € 5,- of minder.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in geval dat:

  • a.

    het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen € 100,- of minder is, uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld;

  • b.

    het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen meer dan € 100,- is, maar minder dan € 5.000,- in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later;

  • c.

    het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen € 5.000,- of meer is, in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later.

  • 2.

    In gevallen bedoeld in het eerste lid onder b geldt in afwijking van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 26e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens op de 26e dag van elke volgende maand.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de Rioolheffing.

Artikel 13 Overgangsrecht

De 'Verordening Rioolheffing 2019', vastgesteld bij raadsbesluit van 19 december 2018 en gepubliceerd onder nr. Gmb-2018-278891, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid van artikel 14 genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang 1 januari 2020.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Rioolheffing 2020'.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2019.

De raadsgriffier,

Drs. S.J. Ruta

De voorzitter,

Drs. H.M.F. Bruls

Artikelsgewijze toelichting de Verordening Rioolheffing 2020

Aanhef

De aanhef van de verordening Rioolheffing geeft aan dat de Rioolheffing is gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet, zowel voor de heffing wegens het hebben van een aansluiting op de gemeentelijke riolering als voor de heffing wegens het afvoeren van water.

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In onderdeel a is aangegeven dat onder perceel wordt verstaan een roerende of een onroerende zaak. De reden voor de keuze van de term perceel is gelegen in het feit dat deze term ook wordt gebruikt in de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken.

In de meerderheid van de gevallen zal onder het begrip perceel een onroerende zaak vallen. De verordening beoogt echter ook roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten in de heffing te betrekken. Bij roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan caravans, woonboten en niet-onroerende zomerhuisjes.

Dat ook een zelfstandig gedeelte van een onroerende of roerende zaak een perceel is hangt samen met het bepaalde in artikel 4. Door een zelfstandig gedeelte ook te omschrijven als een zelfstandig perceel vindt het belastbaar feit plaats per zelfstandig gedeelte.

In onderdeel b is aangegeven dat onder gemeentelijke riolering in feite alle voorzieningen vallen die worden getroffen om te voldoen aan de wettelijke zorgplichten. De mogelijke voorzieningen zijn legio en bevatten een veel ruimer scala dan het klassieke rioleringsbegrip. Dat toch voor de term gemeentelijke riolering is gekozen hangt samen met de naamgeving die de formele wetgever heeft gekozen voor de heffing: rioolheffing.

Onderdeel c van dit artikel bepaalt dat onder het begrip water alle verschillende soorten water vallen. In de zorgplichten van artikel 228a worden meerdere waterbegrippen gebruikt die gebaseerd zijn op de herkomst van het water. De definities van de specifieke waterbegrippen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer en behoeven in de verordening rioolheffing geen nadere toelichting.

 

Artikel 2 Aard van de belasting

Dit artikel is opgenomen om er geen misverstand over te laten bestaan dat de heffing bedoeld is om de kosten van de zorgplichten te verhalen die zijn opgesomd in artikel 228a van de Gemeentewet. Tevens blijkt uit dit artikel dat het gaat om de totale kosten van de beide zorgplichten.

 

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

Voor de oude rioolrechten heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 maart 1980, nr. 19 441, BNB 1980/103 (Rotterdam) beslist dat onder gebruik van de riolering mede het genot van de aansluiting voor de eigenaar kan worden begrepen, nu de aansluiting de gebruikswaarde van het eigendom voor de eigenaar verhoogt. De rioolheffing wordt geheven van de eigenaren. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 mei 2009 LJN BD5470 bevestigt dat alle gemeentelijke lasten ter zake op uitsluitend de zakelijk gerechtigden kunnen worden verhaald.

De belasting wordt geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel wegens het hebben van een aansluiting. In dit onderdeel gaat het om een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De toevoeging direct of indirect is opgenomen omwille van de duidelijkheid.

In de verordening Rioolheffing is het begrip aansluiting namelijk verruimd ten opzichte van de Rioolrechten. De termen directe en indirecte bij een aansluiting bewegen mee met deze verruiming van het begrip aansluiting. Indien vanaf een perceel, via welke tussenstap dan ook, water ter nadere verwerking wordt aangeboden aan voorzieningen die door de gemeente worden beheerd is er sprake van een directe of indirecte aansluiting.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld wie als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht moet worden aangemerkt indien het perceel een onroerende zaak is. De vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, geschiedt in het algemeen op grond van de basisregistratie kadaster.

In de bepaling van het tweede lid is niet aangegeven wie als eigenaar van een perceel, niet zijnde een onroerende zaak, moet worden aangemerkt. Omdat van roerende percelen geen kadastraal register wordt bijgehouden, zal het civiele recht uitkomst moeten bieden. Aansluiting dient te worden gezocht bij het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek.

 

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

In dit artikel is bepaald dat, indien gedeelten van een perceel zelfstandig kunnen worden gebruikt, de rechten ter zake van ieder afzonderlijk gedeelte worden geheven. Bedoeld worden dan gedeelten die ieder als zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld de woning in een flatgebouw). De Hoge Raad oordeelde dat zelfstandige gedeelten die geen directe of indirecte aansluiting op de riolering hebben omdat de sanitaire voorzieningen zich bijvoorbeeld in een gemeenschappelijk deel bevinden niet in de heffing kunnen worden betrokken (Hoge Raad 29 juni 2007, nr. 40932, LJN: BA8046, vng-2320 (Alblasserdam)).

Wanneer dergelijke gedeelten, die naar indeling zijn bestemd om ieder als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, toch gezamenlijk als een geheel worden gebruikt, dan wordt de belasting ter zake van de gezamenlijke gedeelten geheven, waarbij die gezamenlijke gedeelten dan als één perceel worden aangemerkt. Een dergelijk geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij woonhuizen die vroeger in twee of meer zelfstandige gedeelten werden gebruikt, maar nu, zonder dat de indeling is gewijzigd, als één geheel worden gebruikt.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer. In de toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet is deze mogelijkheid expliciet toegestaan voor de rioolrechten (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 66). In een later stadium is dit ook op Kamervragen geantwoord (Kamerstukken II 2005/06, Aanhangsel, nr. 1172).

In het tweede en derde lid is vastgelegd dat voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing zijn. Voor die percelen waar een WOZ-beschikking is vastgesteld kan die waarde worden genomen. Indien geen WOZ-beschikking is genomen dient de waarde te worden vastgesteld aan de hand van de criteria in de Wet WOZ.

 

Artikel 6 Belastingtarieven

De belasting is afhankelijk van de waarde in het economisch verkeer.

In de aanhef van het eerste lid is gekozen voor een percentage van de heffingsmaatstaf. Voor een percentage van de heffingsmaatstaf is gekozen omdat dit aansluit bij de Onroerende-zaakbelastingen.

In het artikel is tevens een absoluut maximum opgenomen voor de belasting.

 

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar. Hiervoor is met name gekozen omdat de belasting die van de eigenaar wordt geheven gekoppeld is aan de toestand van het eigendom, bezit of beperkt recht van het perceel aan het begin van het belastingjaar.

 

Artikel 8 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Er is gekozen voor heffing bij wege van aanslag.

 

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar. Blijkens artikel 3 wordt de rioolheffing geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De toestand aan het begin van het belastingjaar is dus bepalend. Indien het perceel van eigenaar verwisselt in de loop van het belastingjaar behoeft geen ontheffing te worden verleend. Een nieuw belastbaar feit doet zich immers niet voor. Wel is denkbaar dat de notaris bij overdracht van het eigendom het recht aanmerkt als zakelijke last en naar tijdsgelang verrekend.

 

Artikel 10 Kwijtschelding

Er is voor gekozen om geen kwijtschelding te verlenen voor deze belasting.

 

Artikel 11 Termijnen van betaling

In dit artikel is een afwijking van de wettelijke betalingstermijn opgenomen. Afhankelijk van de hoogte van het totaal bedrag op het aanslagbiljet gelden verschillende betalingstermijnen. Automatische incasso is mogelijk voor alle bedragen ongeacht de hoogte van de aanslag. Betaling in tien gelijke termijnen is alleen mogelijk in geval van automatische incasso voor bedragen hoger dan € 100,- en lager dan € 5000,-.

 

Artikel 12 Nadere regels

Het college van burgemeester en wethouders heeft in een regeling gemeentelijke belastingen nadere regels over de heffing en invordering neergelegd.

 

Artikel 13

In artikel 13 wordt geregeld dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan, zodat ook voor die belastbare feiten heffing dus mogelijk blijft.

 

Artikel 14 Bekendmaking

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet de gemeente het besluit tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Bekendmaking gebeurt sinds 1 januari 2014 door plaatsing in het elektronisch gemeenteblad op overheid.nl.

 

Artikel 15 Citeertitel

In artikel 15 is in de citeertitel een jaartal genoemd.

 

Naar boven