Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ 2018, 2e wijziging

Raadsbesluit

Nr. 84-2019

 

De raad van de gemeente Apeldoorn;

 

gelezen het raadsvoorstel d.d. 10 oktober 2019, nummer 84-2019;

 

 

Besluit:

 

vast te stellen de volgende wijziging van de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018, 2e wijziging:

 

Artikel I Wijziging Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ 2018

 

 

AO. De wettelijke grondslag van de verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

- de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;

 

- de artikelen 6, 8, 8a, 8b en 10b van de Participatiewet;

 

- artikel 6 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

 

- artikel 6 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

- titel 4.2, artikel 4:87 en 4:89 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

- de Algemene subsidieverordening van de gemeente Apeldoorn;

 

- en de door de raad vastgestelde kadernota’s waarin kaderstellende uitgangspunten zijn geformuleerd voor de gemeentelijke invulling van de Participatiewet

 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

- de artikelen 108, 147, 149 en 156 van de Gemeentewet;

 

- de artikelen 6, 8, 8a, 8b en 10b van de Participatiewet;

 

- artikel 6 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

 

- artikel 6 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

- titel 4.2, artikel 4:87 en 4:89 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

- de Algemene subsidieverordening van de gemeente Apeldoorn; en

 

- de door de raad vastgestelde (kader)nota’s waarin kaderstellende uitgangspunten zijn geformuleerd voor de gemeentelijke invulling van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Sociaal Vangnet.

 

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz 2004, Awb en onderliggende ministeriële regelingen en besluiten.

 

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a . algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijke minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk;

 

b . Awb: Algemene wet bestuursrecht;

 

c . Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

 

d . benadelingsperiode: de periode waarop ten gevolge van een verwijtbare gedraging eerder of langer een beroep op bijstand wordt of is gedaan door een belanghebbende;

 

e . bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, PW, inclusief vakantietoeslag en zonder toepassing van art. 22a en paragraaf 3.3., PW;

 

f . chartale betaling: betaling met contant geld waaronder begrepen betalingen met pin;

 

g . de raad: de gemeenteraad van de gemeente Apeldoorn;

 

h . doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de PW;

 

i . doelgroep loonkostensubsidie: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e van de PW;

 

j . financiële benadeling: het netto bedrag in geval van de PW of het bruto bedrag in het geval van IOAW/IOAZ waarop, als gevolg van een verwijtbare gedraging van de belanghebbende, een hoger beroep op bijstand wordt gedaan;

 

k . grondslag: de uitkeringsnorm als bedoeld in artikel 5 IOAW en IOAZ;

 

l . grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

 

m . het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

 

n . inkomen: het inkomen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW, en de algemene bijstand;

 

 

o . inwoners: inwoners van de gemeente Apeldoorn, die als zodanig staan ingeschreven in de Basisregistratie personen;

 

 

p . IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

 

q . IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

r . korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

 

s . maatregel: het verlagen dan wel het tijdelijk of blijvend weigeren van de bijstand, bijzondere bijstand, individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag;

 

t . mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

 

u . niet-uitkeringsgerechtigde: de niet-uitkeringsgerechtigde bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de PW;

 

 

 

 

 

v . referteperiode: een periode van 36 aaneengesloten kalendermaanden direct voorafgaand aan de aanvraagdatum van de individuele inkomenstoeslag;

 

w . WMO: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

x . WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000;

 

y . WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

1. (…)

 

2. In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

 

- (…)

 

- bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onder c, van de PW;

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- inkomen: het inkomen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW. De uitkering dieop grond van de PW voor de kosten vanlevensonderhoud wordt verstrekt, wordt ook tot het inkomen gerekend;

 

- inwoner: de inwoner van de gemeente Apeldoorn, die als zodanig staat ingeschreven in de Basisregistratie personen en ook feitelijk op dit adres woonachtig is;

 

 

- (…)

 

- (…)

 

- (…)

 

- maatregel: het verlagen van bijstand en bijzondere bijstand dan wel het tijdelijk of blijvend weigeren van de IOAW/IOAZ-uitkering;

 

- (…)

 

- (…)

 

 

- onverwijld: binnen zeven dagen nadat het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan, dan wel het kenbaar werd of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn voor de belanghebbende;

 

- (…)

 

- (…)

 

-----

 

-----

 

B. Artikel 1a wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 1a. Aanvraagformulier

 

Aanvragen en verzoeken zoals in deze verordening vermeld worden schriftelijk ingediend en met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier, tenzij dit anders is aangegeven.

 

 

C. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2. Beleid en evenwichtige verdeling

 

1. Het college biedt aan de doelgroep ondersteuning bij de re-integratie naar de arbeidsmarkt voor zover deze ondersteuning door het college noodzakelijk wordt geacht.

 

2. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de afstand tot de arbeidsmarkt en de omstandigheden en functionele beperkingen van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die belanghebbende en de mogelijkheid dat hij/zij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

 

3. Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

 

4. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

 

5. Het college informeert de raad periodiek over de doeltreffendheid van de inzet van re-integratievoorzieningen.

Artikel 2. Beleid en evenwichtige verdeling

 

1. (…)

 

2. Het college houdt bij het aanbieden van voorzieningen rekening met de afstand tot de arbeidsmarkt en de omstandigheden en functionele beperkingen van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die belanghebbende en de mogelijkheid dat hij/zij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg

 

3. (…)

 

 

4. (…)

 

5. (…)

 

 

D. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3. Algemene uitgangspunten inzet re-integratievoorzieningen

 

1. Het collegekan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de uitvoering van de in deze verordening genoemde voorzieningen.

 

2. Voor niet-uitkeringsgerechtigden wordt de basisdienstverlening ingezet, zoals vacatureaanbod en bemiddeling, tenzij naar het oordeel van het college de inzet van een uitgebreidere voorziening in het individuele geval noodzakelijk is.

 

3. Het college houdt bij de inzet van een voorziening, waaronder ook begrepen het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden en onbeloonde additionele werkzaamheden, rekening met concurrentieverhoudingen en verdringing op de arbeidsmarkt als bedoeld in de Wet verdringingstoets.

 

 

4. Bij de keuze voor de in te zetten voorziening worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

a. De kortste weg naar werk staat voorop;

b. Daar waar nog mogelijkheden zijn voor het volgen van onderwijs en/of werk geen optie is, kan scholing onderdeel van het aanbod zijn;

c. Er wordt uitgegaan van de mogelijkheden en niet van de beperkingen;

d. Waar mogelijk worden groepsgewijs ondersteunende re-integratievoorzieningen ingezet;

e. Bij de inzet van ondersteuning wordt rekening gehouden met de op dat moment geldende en toekomstige vraag naar arbeidskrachten;

f. Reguliere werkgevers worden zoveel als mogelijk bij het re-integratie- en plaatsingsproces betrokken en middels in te zetten voorzieningen ondersteund bij indienstneming van de doelgroep.

 

5. Het college stelt in het plan van aanpak, in overleg met de belanghebbende, vast welke voorziening wordt aangeboden aan een belanghebbende uit de doelgroep.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3. Algemene uitgangspunten inzet re-integratievoorzieningen

 

1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep in ieder geval de voorzieningen aanbieden die in deze verordening staan.

2. (…)

 

 

3. (…)

 

 

4. (…)

 

 

 

 

 

 

 

 

5. Het college stelt in het plan van aanpak, na overleg met de belanghebbende, vast welke voorziening wordt aangeboden aan een belanghebbende uit de doelgroep.

 

6. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen nadere regels en beleidsregels vaststellen.

a. De nadere regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

- de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

- de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

- het verstrekken van subsidies .

b. De beleidsregels kunnen een verdere invulling geven over de uitvoering van de voorzieningen.

 

 

E. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 12. Loonkostensubsidie

 

1. Het college stelt ambtshalve of op schriftelijk verzoek van een belanghebbende vast of een belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

 

2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

a. een belanghebbende moet behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a van de PW of artikel 10d, tweede lid van de PW;

b. de belanghebbende is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; en

c. die belanghebbende heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

 

3. Het college kan advies inwinnen over het oordeel of een belanghebbende tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De adviseur neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

 

4. Om de loonwaarde vast te stellen, maakt het college gebruik van een gecertificeerde en daarmee geobjectiveerde methode en applicatie die tenminste voldoet aan de Regeling loonkostensubsidie van de PW en waarvoor binnen de arbeidsmarktregio uniform is gekozen.

 

 

 

5. De loonkostensubsidie wordt verleend als:

a. een arbeidsovereenkomst van minimaal 12 uur per week kan worden overlegd;

b. de arbeidsovereenkomst voor de duur van minimaal zes maanden wordt aangegaan.

 

6 . Het college kan een onverschuldigd betaalde loonkostensubsidie terugvorderen op de grondslag van artikel 4:57 van de Awb.

Artikel 12. Loonkostensubsidie

 

1. (…)

 

 

 

2. (…)

 

 

3. (…)

 

 

4. (…)

 

 

 

-----

 

 

 

5. Het college kan een onverschuldigd betaalde loonkostensubsidie terugvorderen op de grondslag van artikel 4:57 van de Awb.

 

 

F. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2 1 . Participatievoorziening beschut werk

 

1. Het college biedt aan personen die behoren tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid onder a PW of aan personen die een uitkering ontvangen van het UWV de voorziening beschut werk aan, indien door het UWV beoordeeld is, dat de belanghebbende uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

 

2. De datum van het (positief) advies van het UWV is bepalend voor de volgorde van het aanbod van de voorziening beschut werk.

 

3. Het aantal jaarlijks te realiseren dienstbetrekkingen wordt vastgesteld op het aantal waarvoor de gemeente middelen ontvangt van het rijk.

 

4. Wanneer het aantal (positieve) adviezen van het UWV het in enig jaar te realiseren aantal dienstbetrekkingen overtreft, kan het college in overleg met betrokkene(n) een andere voorziening uit deze verordening inzetten tot het moment dat de dienstbetrekking aanvangt.

 

5. Het college wijst een organisatie aan die optreedt als werkgever van de personen in beschut werk.

 

6. Om beschut werk mogelijk te maken en te laten voortduren, zet het college waar nodig de volgende voorzieningen in:

a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

b. uitsplitsing van taken; of

c. aanpassingen in de werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

 

7. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de uitvoering van de participatievoorziening beschut werk.

Artikel 2 1 . Participatievoorziening beschut werk

1. (…)

 

 

2. (…).

 

3. (…).

 

4. (…)

 

 

5. (…)

 

6. (…)

 

 

 

----

 

 

 

G. Artikel 21a wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 21a. Werkvoorzieningen

 

1. Het college kan een vergoeding voor een werkvoorziening toekennen aan de persoon die behoort tot de doelgroep en die in verband met een structurele functionele beperking als gevolg van ziekte of gebrek aantoonbare belemmeringen ondervindt bij het aanvaarden of behouden van betaald werk.

 

2. Onder een werkvoorziening wordt verstaan:

a. meeneembare voorziening: een aanpassing of hulpmiddel dat niet standaard beschikbaar is bij een werkgever en bedoeld is om belemmeringen weg te nemen waardoor de persoon als bedoeld in het eerste lid betaald werk kan aanvaarden of behouden;

b. werkplekaanpassing: een niet meeneembare voorziening op of rond de werkplek, gericht op het wegnemen van belemmeringen waardoor de persoon als bedoeld in het eerste lid zijn werk kan uitvoeren;

c. vervoersvoorziening woon-werk: een voorziening die ertoe strekt dat de persoon als bedoeld in het eerste lid zijn werkplek kan bereiken.

 

3. Uitgangspunt is dat de vergoeding slechts eenmalig wordt verleend. Daarbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate (meeneembare) voorziening die kwalitatief verantwoord is en waarvan de kosten in verhouding staan tot de opbrengsten van uitstroom.

 

4. Het college stelt in nadere regels in ieder geval vast onder welke voorwaarden een werkvoorziening kan worden verleend , hoe de aanvraag wordt ingediend en de wijze waarop de werkvoorziening wordt toegekend.

 

 

H. Artikel 21b wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

 

 

 

 

 

Artikel 21b. Overige vergoedingen

 

1. Het college kan aan de persoon behorend tot de doelgroep een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling en die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden.

 

2. Geen aanspraak op een in het eerste lid genoemde vergoeding bestaat indien een beroep kan worden gedaan o p een voorliggende voorziening die als passend en toereikend kan worden aangemerkt.

 

I. Artikel 21c wordt ingevoegd luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 21c. Uitstroompremie

 

1. Het college kan een uitstroompremie toekennen aan de inwoner met een langdurig minimuminkomen die voor een periode van ten minste drie maanden is uitgestroomd naar betaald werk.

 

2. Onder een inwoner als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

a. de uitkeringsgerechtigde die direct voorafgaand aan de werkaanvaarding gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 36 maanden recht had op een uitkering ingevolge de PW, IOAW of IOAZ;

b. de niet-uitkeringsgerechtigde die het jaar voorafgaand aan de werkaanvaarding een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen.

 

3. Onder uitstroom naar betaald werk wordt, voor de toepassing van dit artikel, verstaan: het door werkaanvaarding verkrijgen van een inkomen hoger dan de bijstandsnorm.

 

4. De hoogte van de uitstroompremie bedraagt:

a. € 350,- voor een alleenstaande;

b. € 450,- voor een alleenstaande ouder;

c. € 500,- voor gehuwden.

 

5. Mits aan de voorwaarden is voldaan, wordt de uitstroompremie toegekend:

a. aan de voormalig uitkeringsgerechtigde: ambtshalve drie maanden na de werkaanvaarding;

b. aan de niet uitkeringsgerechtigde: op aanvraag. De aanvraag wordt vanaf de vierde maand, maar uiterlijk vóór de zevende maand na werkaanvaarding ingediend.

 

6. Geen recht op de uitstroompremie bestaat als:

a. de inwoner binnen een periode van 12 maanden voorafgaand aan de uitstroom al een uitstroompremie heeft ontvangen;

b. de uitkeringsgerechtigde de inlichtingenplicht heeft geschonden met betrekking tot de werkaanvaarding of de daaruit ontvangen inkomsten.

 

J. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 23. Toepassing van de maatregel

 

1. Een maatregel wordt vastgesteld op een percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd.

 

2. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm of grondslag.

 

3. In afwijking van het tweede lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet; of

b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

 

4. De maatregel kan niet meer bedragen dan de norm, grondslag of bijzondere bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de maatregel betrekking heeft, indien er geen grond voor een maatregel zou zijn geweest.

 

5. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende uitkeringsnorm.

 

6. In afwijking van het vorige lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de uitkering of grondslag nog niet betaalbaar is gesteld en de maatregel niet eerder ingaat dan de datum waarop de maatregelwaardige gedraging zich voordeed.

 

7. Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd als gevolg van de beëindiging van de uitkering, kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd indien de belanghebbende binnen een termijn van zes maanden opnieuw bijstand, bijzondere bijstand voor levensonderhoud of IOAW/IOAZ ontvangt.

 

Artikel 23. Toepassing van de maatregel

 

1. (…)

 

2. (…)

 

3. (…)

 

 

 

4. (…)

 

 

5. (…)

 

6. (…)

 

 

7. Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd als gevolg van de beëindiging van de uitkering, kan het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd indien de belanghebbende binnen een termijn van zes maanden opnieuw bijstand, bijzondere bijstand voor levensonderhoud of een IOAW/IOAZ-uitkering ontvangt.

 

 

K. Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 29. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

 

1. Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid PW, of schending van een op grond van artikel 55 PW opgelegde verplichting die verband houdt met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekt tot vermindering of beëindiging daarvan, wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de financiële benadeling per maand en de periode waarin deze benadeling plaatsvindt.

 

 

 

 

 

 

 

2 . De maatregelals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op:

a. 10% bij een financiële benadeling tot 50% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

b. 30% bij een financiële benadeling van 50% tot 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

c. 100% bij een financiële benadeling vanaf 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

 

 

 

 

3 . De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op:

 

a. Een maand bij een benadelingsperiode tot drie maanden;

b. Twee maanden bij een benadelingsperiode van drie tot zes maanden;

c. Drie maanden bij een benadelingsperiode van zes maanden of langer.

 

 

4. Indien geen financiële benadeling kan worden vastgesteld of er geen benadelingsperiode kan worden vastgesteld geldt als uitgangspunt een maatregel van 30% gedurende een maand.

 

5 . Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor een beroep of een hoger beroep op bijzondere bijstand wordt gedaan, kan de bijzondere bijstand worden geweigerd voor het deel dat de belanghebbende toegekend zou hebben gekregen als er geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid was getoond.

 

Artikel 29. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

 

1. Indien door een verwijtbare gedraging eerder, langer of voor een hoger bedrag een beroep op bijstand wordt gedaan, wordt een maatregel opgelegd wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan.

 

 

 

 

2. Voor het vaststellen van de maatregel worden de hoogte en de duur van de financiële benadeling in aanmerking genomen.

 

 

3. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de financiële benadeling per maanden wordt vastgesteld op:

a. 10% bij een financiële benadeling tot 50% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

b. 30% bij een financiële benadeling van 50% tot 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

c. 100% bij een financiële benadeling vanaf 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

 

 

 

4. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de periode waarin deze benadeling plaatsvindt en wordt vastgesteld op:

a. een maand bij een benadelingsperiode tot drie maanden;

b. twee maanden bij een benadelingsperiode van drie tot zes maanden;

c. drie maanden bij een benadelingsperiode van zes maanden of langer.

 

 

5. Indien de hoogte van de financiële benadeling niet kan worden vastgesteld, geldt als uitgangspunt een maatregel van 30% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Indien de benadelingsperiode niet kan worden vastgesteld, wordt de maatregel in beginsel opgelegd voor de duur van een maand.

 

6. Indien door een verwijtbare gedraging eerder, langer, of voor een hoger bedrageen beroep op bijzondere bijstand wordt gedaan, kan de bijzondere bijstand worden verlaagd. De verlaging bedraagt maximaal het bedrag waarvoor als gevolg van de verwijtbare gedraging een (hoger) beroep op bijzondere bijstand wordt gedaan. In geval van periodieke bijzondere bijstand wordt de duur van de maatregel vastgesteld met toepassing van het vierde lid.

 

L. Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 32. Handhavingsplan

Het college stelt periodiek een plan op met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de PW en de te verwachten resultaten.

Artikel 32. Handhavingsplan

Het college stelt periodiek een plan op met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de PW, IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten.

 

M. Hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 4 Individuele inkomenstoeslag en studietoeslag

Hoofdstuk 4 Inkomensondersteuning en participatievoorzieningen Sociaal Vangnet

N. Artikel 33 komt te vervallen en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 33. Indienen verzoek

Individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag worden aangevraagd met het daarvoor bestemde aanvraagformulier .

Artikel 33. Vervallen

 

 

O. Paragraaf 1 wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Paragraaf 1 Inkomensondersteuning

 

P. Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 34 . Individuele inkomenstoeslag

 

1. Er is sprake van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de PW, als het inkomen gedurende de referteperiode niet hoger was dan 100% van de bijstandsnorm.

 

2. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar voor:

a. gehuwden: € 486,00;

b. een alleenstaande ouder: € 436,00;

c. een alleenstaande: € 341,00.

 

3. De bedragen genoemd in het voorgaande lid worden niet jaarlijks geïndexeerd.

 

4. Als één van de gehuwden op grond van artikel 11 of 13, eerste lid van de PW, geen recht heeft op een individuele inkomenstoeslag, wordt de rechthebbende echtgenoot voor de hoogte van de individuele inkomenstoeslag aangemerkt als alleenstaande of alleenstaande ouder.

Artikel 34. Individuele inkomenstoeslag

 

1. (…)

 

2. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar voor:

a. gehuwden: € 500,-;

b. een alleenstaande ouder: € 450,-;

c. een alleenstaande: € 350,-.

 

3. (…)

 

4. (…)

 

 

Q. Paragraaf 2 wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Paragraaf 2 Participatievoorzieningen Sociaal Vangnet

 

R. Artikel 35a wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 35a . Aanvullende begripsbepalingen

 

In aanvulling op en in afwijking van artikel 1, tweede lid, van deze verordening wordt in deze paragraaf verstaan onder:

 

a. bijstandsnorm: de voor de inwoner van toepassing zijnde bijstandsnorm zonder vakantietoeslag. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm.

 

b. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 31 en 32 van de PW zonder vakantietoeslag. De uitkering op grond van de PW wordt ook tot het inkomen gerekend. Bij gehuwden en samenwonenden wordt uitgegaan van het gezamenlijke inkomen.

 

c. inwoner: de inwoner als bedoeld in artikel 1, tweede lid, v an deze verordening van 18 jaar en ouder en met een laag inkomen;

 

d. kind: het kind dat jonger is dan 18 jaar en:

1 ° . in het gezinsverband van de inwoner leeft;

2 ° . in de Basisregistratie Personen ook op het adres van de inwoner staat ingeschreven;

3 ° . waarvoor de inwoner kinderbijslag ontvangt; en

4 ° . waarvan de ouders over een laag of laag besteedbaar inkomen beschikken.

Een pleegkind waarvoor de inwoner op grond van de Jeugdwet een pleeggeldvergoeding ontvangt, wordt met een kind gelijkgesteld;

 

e. laag inkomen: een inkomen dat niet hoger is dan 120% van de bijstandsnorm;

 

f. laag besteedbaar inkomen: het vrij te laten bedrag dat overblijft voor de kosten van levensonderhoud indien sprake is van een wettelijke schuldsaneringsregeling of een schuldregeling via de eenheid Activeren en Inkomen.

 

S. Artikel 35b wordt ingevoegd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 35b. Reikwijdte en doelstelling participatievoorzieningen

 

1. Het college kan participatievoorzieningen verstrekken aan de inwoner of het kind die bestemd zijn voor de bevordering van maatschappelijke participatie .

 

2.De in het eerste lid genoemde participatievoorzieningen kunnen bestaan uit:

a. een tegoed voor sportieve, culturele, recreatieve en andere maatschappelijke activiteiten dat vrij besteed kan worden bij de deelnemende organisaties en bedrijven;

b. een kidstegoed: een tegoed voor kinderen uit de doelgroep bestemd voor de aanschaf van artikelen die de participatie op school of in de maatschappij bevorderen;

c. een financiële tegemoetkoming voor zwemlessen voor kinderen van 4 tot 18 jaar bestemd voor het behalen van zwemdiploma A.

d . een tegemoetkoming ter hoogte van 50% van het verbruikt verplicht eigen risico als bedoeld in artikel 1 van de Zorgverzekeringswet ;

e . een vergoeding van de verschuldigde leges voor een toegekende gehandicaptenparkeerkaart.

 

3 . Het college stelt nadere regels en beleidsregels vast over de uitvoering van de par t icipatievoorzieningen, waaronder in ieder geval regels over:

a. de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de voorzieningen;

b. de peildata voor het vaststellen van het inkomen en de leeftijd van kinderen;

c. de ingangsdatum en de looptijd van de voorzieningen;

d. de hoogte van de tarieven en de tegoeden;

e. de wijze van aan vragen en de vorm waarin de voorzieningen worden verstrekt.

 

T. Hoofdstuk 5 wordt hernoemd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 5 Bestuurlijke geldschulden

Hoofdstuk 5 Noodfonds

 

V. Artikel 37 wordt vernummerd tot artikel 36 en als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3 7 . De voorziening en de aanvraag

 

1. Het noodfonds wordt beheerd door het college en wordt hierbij bijgestaan door een adviescommissie.

 

2. Het noodfonds is bedoeld voor inwoners met een inkomen op het sociaal minimum, die in een financiële noodsituatie verkeren. Zij kunnen een aanvraag indienen voor een financiële tegemoetkoming van in beginsel maximaal € 2.000,-. Ook kunnen zij om borgstelling vragen voor het sluiten van een lening bij de Stadsbank. De borgstelling wordt in beginsel verleend voor maximaal € 3.000,-.

 

3. Bij de beoordeling van de aanvraag is niet alleen de draagkracht van de aanvrager van belang, maar ook diens betalingscapaciteit.

 

 

4. Het college wijst een aanvraag in beginsel af als:

a. er in het kalenderjaar een eerdere aanvraag voor het noodfonds is toegekend;

b. een beroep op een andere voorziening mogelijk is;

c. het een bijdrage van fiscale aard betreft;

d. de financiële noodtoestand is veroorzaakt door verwijtbaar gedrag van de aanvrager.

 

5. Het college hoort de adviescommissie over de aanvraag en neemt binnen vier weken een besluit.

Artikel 3 6 . De voorziening en de aanvraag

 

1. (…)

 

2. Het noodfonds is bedoeld voor inwoners met een inkomen op het sociaal minimum, die vanwege onverwachte kosten in een financiële noodsituatie verkeren. Zij kunnen een aanvraag indienen voor een financiële tegemoetkoming van in beginsel maximaal € 2.000,-. Ook kunnen zij om borgstelling vragen voor het sluiten van een lening bij de Stadsbank. De borgstelling wordt in beginsel verleend voor maximaal € 3.000,-.

 

3. (…)

 

 

4. (…)

 

 

 

 

 

5. (…)

 

W. Artikel 38 wordt vernummerd tot artikel 37 en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3 8 . De adviescommissie

 

1. De adviescommissie bestaat uit vijf leden, waarvan minimaal twee leden werkzaam zijn bij een externe maatschappelijke organisatie. De voorzitter en secretaris zijn medewerkers van de gemeente Apeldoorn.

 

2. Het college wijst de leden aan en beslist over de samenstelling van de commissie.

 

3. De commissie vergadert zo vaak als de voorzitter of minimaal twee leden dit nodig vinden.

 

4. De commissie is bevoegd, in voorkomende gevallen, advies in te winnen bij daartoe naar haar oordeel in aanmerking komende deskundigen.

 

5. De commissie besluit niet tot een advies als er minder dan drie leden aanwezig zijn bij de vergadering.

 

6. Alle adviezen worden met volstrekte meerderheid van stemmen genomen, waarbij een minderheidsstandpunt zal worden verwoord. Bij staken van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

 

7. De secretaris heeft in de vergadering van de commissie een raadgevende stem.

Artikel 37. De adviescommissie

 

1. (…)

 

2. (…)

 

3. (…)

 

4. (…)

 

5. (…)

 

6. (…)

 

7. (…)

 

X. Artikel 39 wordt vernummerd tot artikel 38 en als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3 9 . Het noodfonds voor kinderen

 

1. Het college kan een incidentele bijdrage verlenen ten behoeve van een kind tot 18 jaar dat vanwege een laag besteedbaar inkomen van de oudersin een schrijnende noodsituatie verkeert.

 

 

 

 

2 . Het noodfonds wordt beheerd door het college.

 

3 . Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze en onder welke criteria een bijdrage uit dit noodfonds wordt verleend.

Artikel 38. Het noodfonds voor kinderen

 

1. Het college kan een incidentele bijdrage verlenen ten behoeve van een kind dat in een schrijnende noodsituatie verkeert.

 

2. Onder een kind bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: het kind zoals genoemd in artikel 35a, onder d.

 

3. Het noodfonds wordt beheerd door het college.

 

4. Het college kan in nadere regels bepalen op welke wijze en onder welke criteria een bijdrage uit dit noodfonds wordt verleend.

 

Y. Hoofdstuk 6 wordt hernoemd en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 6 Noodfonds

Hoofdstuk 6 Bestuurlijke geldschulden

 

Z. Artikel 36 wordt vernummerd tot artikel 39 en luidt als volgt:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3 6 . Reikwijdte, betalingstermijn en wijze van betaling

 

1. Dit artikel is van toepassing op bestuursrechtelijke geldschulden binnen de PW, Bbz 2004, IOAW, IOAZ, de Wet inburgering, WMO, de Wet op de Lijkbezorging en het Burgerlijk Wetboek.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:87 van de Awb geschiedt de betaling van een bestuursrechtelijke geldschuld binnen 31 dagen nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

3. Naast girale betaling, zoals geregeld in artikel 4:89 van de Awb, is chartale betaling mogelijk in alle gevallen dat de schuldenaar betaalt aan het bestuursorgaan.

Artikel 39. Reikwijdte, betalingstermijn en wijze van betaling

1. (…)

 

2. (…).

 

3. (…).

 

AA. Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 40. Beleidsregels

Onverminderd het bepaalde in deze verordening kan het college ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

 

Artikel 40 Nadere regels en beleidsregels

Onverminderd het bepaalde in deze verordening kan het college ten behoeve van de uitvoering van deze verordening regels vaststellen. Deze regels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van nadere regels. Beleidsregels geven aan hoe het college met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met nadere regels worden bepaalde regels of onderdelen die in de verordening op hoofdzaken zijn benoemd, verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze regels te maken wordt begrensd door de wet.

 

BB. Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 41. Innovatie en experimenten

 

1. Het college kan van de bepalingen in deze verordening afwijken wanneer experimenten ter bevordering van de re-integratie daartoe aanleiding geven;

 

2. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste drie jaar.

 

 

 

Artikel 41. Innovatie en experimenten

 

1. Het college kan van de bepalingen in deze verordening afwijken wanneer experimenten ter bevordering van de participatie daartoe aanleiding geven;

 

2. (…)

 

3. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van deze verordening kan de periode zoals genoemd in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

 

Artikel II Inwerkingtreding gewijzigde verordening

1. Deze wijziging treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking, met dien verstande dat artikel 21a en 21b (onderdelen G en H) uit artikel I terugwerken tot en met 1 januari 2019.

2. In afwijking van eerste lid treden van artikel I de volgende artikelen op 1 januari 2020 in werking:

- artikel 21c (onderdeel I);

- artikel 35b, tweede lid, onder d en e (onderdeel S);

- voor wat betreft artikel 34 (onderdeel P) treden de geïndexeerde bedragen niet eerder dan 1 januari 2020 in werking.

 

Artikel III Citeertitel

 

 

Dit wijzigingsbesluit wordt aangehaald als: Besluit tot wijziging van de Verzamelverordening

Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018, tweede wijziging.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 oktober 2019

 

De raad voornoemd,

 

 

drs. A. Oudbier

raadsgriffier

 

P.M. van Wingerden-Boers

voorzitter

………………….

Naar boven