Verordening BI-zone centrumgebied Hoogeveen 2020

De raad van de gemeente Hoogeveen;

gelezen het voorstel van het college;

gelet op artikel 1, eerste lid en artikel 7, vierde lid, van de Wet op de

bedrijveninvesteringszones en artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet;

en gelet op de tussen de gemeente Hoogeveen en de Stichting Centrummanagement

Hoogeveen gesloten subsidie-uitvoeringsovereenkomst 2020-2024;

Besluit:

Vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van een BIZbijdrage

en op de subsidie voor de BI-zone centrumgebied Hoogeveen 2020.

(Verordening BI-zone centrumgebied Hoogeveen 2020).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    BI-zone: het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. Het aangewezen gebied is vermeld op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart, opgenomen als bijlage bij deze verordening;

  • b.

    de wet: de Wet op de bedrijveninvesteringszones;

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen;

  • d.

    uitvoeringsovereenkomst: de tussen de gemeente Hoogeveen en de Stichting Centrummanagement Hoogeveen gesloten subsidie-uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7, lid 3 van de wet en artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    de stichting: Stichting Centrummanagement Hoogeveen;

  • f.

    de waarde: de waarde die is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV Wet Waardering onroerende zaken.

 

Artikel 2 Aanwijzing stichting

De Stichting Centrummanagement Hoogeveen wordt aangewezen als stichting als bedoeld in artikel 7, lid 2 van de wet.

 

Hoofdstuk II Belastingbepalingen

Artikel 3 Aard van de belasting

Onder de naam 'BIZ-bijdrage' wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of economische ontwikkeling in de openbare ruimte van de BI-zone.

 

Artikel 4 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt gedurende een periode van vijf jaren jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.

  • 2.

    De belasting wordt geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid wordt:

  • a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

  • b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 4.

    Indien een onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar niet in gebruik is, wordt de BIZ-bijdrage geheven van degene die van die zaak het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

 

Artikel 5 Belastingobject

  • 1.

    Belastingobject is de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dient.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan de woning.

 

Artikel 6 Maatschaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde waarde over 2018 voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 4, tweede lid, van deze verordening.

  • 2.

    Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

 

Artikel 7 Vrijstellingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 6 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

  • a. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard;

  • b. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • c. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, en onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

  • d. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanig gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

  • e. onroerende zaken die in hoofdzaak een woonfunctie hebben en voor de verzorging van bejaarden dienen;

  • f. onroerende zaken die niet bedrijfsmatig geëxploiteerd worden en in hoofdzaak zijn bestemd voor sociaal-culturele bijeenkomsten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 6 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de BIZ-bijdrage buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van het belastingobject die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

 

Artikel 8 Belastingtarief

  • 1.

    Het belastingtarief bedraagt bij een waarde van:

  • a. tot € 200.000,- of minder € 350,-

  • b. € 200.000,- of meer doch minder dan € 500.000,- € 675,-

  • c. € 500.000,- of meer doch minder dan€ 700.000,- € 950,-

  • d. € 700.000,- of meer doch minder dan € 1.000.000,- € 1.125,-

  • e. € 1.000.000,- of meer € 1.650,-

  • 2.

    De tarieven zullen jaarlijks worden verhoogd met een bedrag van € 10,- per object.

 

Artikel 9 Wijze van heffing

De BIZ-bijdrage wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, niet meer dan € 5.000,- bedraagt en, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslag moet worden betaald in tien termijnen, waarvan negen gelijke termijnen en een tiende termijn waarin de compensatiebetaling plaats zal hebben.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

 

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de BIZ-bijdrage wordt geen kwijtschelding verleend.

 

Artikel 12 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de BIZ-bijdrage.

 

Hoofdstuk III Subsidiebepalingen

Artikel 13 Algemeen

Op de subsidie op grond van deze verordening is de Algemene subsidieverordening Hoogeveen niet van toepassing.

 

Artikel 14 Weigeringsgronden

Het college kan de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren, indien de subsidie niet of in onvoldoende mate wordt besteed aan activiteiten zoals overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst.

 

Artikel 15 Subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan de Stichting Centrummanagement Hoogeveen voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

  • 2.

    De subsidie wordt vastgesteld op het geraamde bedrag zoals opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst, zijnde voor:

  • - Kalenderjaar 2020: € 248.150,-

  • - Kalenderjaar 2021 € 252.320,-

  • - Kalenderjaar 2022 € 256.490,-

  • - Kalenderjaar 2023 € 260.660,-

  • - Kalenderjaar 2024 € 264.830,-

 

Artikel 16 Wijze van betalen

Zolang de BIZ-bijdrage wordt geheven, wordt jaarlijks het bedrag genoemd in artikel 15 als volgt betaalbaar gesteld:

  • a.

    50 % vóór 28 februari van elk jaar;

  • b.

    25 % vóór 31 mei van elk jaar de overige;

  • c.

    25 % vóór 31 oktober van elk jaar.

 

Artikel 17 Melding van relevante wijzigingen

  • 1.

    De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van meer dan ondergeschikte veranderingen in haar financiële situatie.

  • 2.

    De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van een wijziging van de statuten, dan wel van verandering of beëindiging van activiteiten.

 

Artikel 18 Delegatie van de bevoegdheid tot intrekken of wijzigen subsidievaststelling

Het college is bevoegd tot het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van de subsidievaststelling zoals bedoeld in artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op een door het college te bepalen tijdstip, dat gelegen is op een datum nadat van voldoende steun, als bedoeld in artikel 4 van de wet, is gebleken.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

  • 3.

    Op het tijdstip genoemd in lid 2 van dit artikel wordt de Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone centrumgebied Hoogeveen 2015, vastgesteld op 2 oktober 2014, ingetrokken.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening BI-zone centrumgebied Hoogeveen 2020.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Hoogeveen,

gehouden op 26 september 2019.

 

De griffier, De voorzitter,

C. Elken, K. Loohuis

Naar boven