Gemeenteblad van Bloemendaal
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bloemendaal | Gemeenteblad 2019, 306665 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bloemendaal | Gemeenteblad 2019, 306665 | Verordeningen |
Verordening maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2020
De raad van de gemeente Bloemendaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2019;
gelet op de artikelen 2.1.3., 2.1.4. (eerste, tweede, derde en zevende lid), 2.1.5. eerste lid, 2.1.6., 2.1.7., 2.3.6., vierde lid en 2.6.6., eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8., tweede lid, en 5.4. van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
Artikel 3 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het college onderzoekt in een gesprek met de cliënt of degene die de melding namens de cliënt heeft gedaan, dan wel de vertegenwoordiger van de cliënt en waar mogelijk de mantelzorger(s) en desgewenst de familie, uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of aan beschermd wonen en opvang;
Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven.
Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt naar het oordeel van het college deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.
Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.
Artikel 9 Regels voor persoonsgebonden budget
Artikel 10 Regels voor de bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk bepaald bedrag per maand overeenkomstig artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet, voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd;
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 12 Tegemoetkoming meerkosten
Het college kan regels opstellen voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.
Artikel 13 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, aanhef en onder a., heeft ingetrokken en de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 15 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Artikel 19 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 20 Betrekken van ingezetenen bij beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze bepalingen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Bloemendaal, gehouden op 12 december 2019.
voorzitter,
griffier,
Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2020
De Wmo 2015 (hierna: de wet) stelt de gemeente(n) verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen met een beperking in hun zelfredzaamheid en participatie. Het betreft mensen met een psychogeriatrische, psychiatrische, verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke of somatische beperking. De ondersteuning moet er aan bijdragen dat mensen zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid van de wet moet de gemeente per verordening regels vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijke beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. De voorliggende verordening kan derhalve niet los worden gezien van het beleidsplan sociaal domein 2019-2022, dat de raad op grond van artikel 2.1.2, van de wet, in het eerste kwartaal van 2019 heeft vastgesteld.
In de verordening moet, overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede en derde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6, van de wet, in ieder geval worden bepaald:
op welke wijze ingezeten, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
Tevens moet de gemeente, overeenkomstig de artikelen 2.1.3, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de wet, per verordening regels te stellen:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de wet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan de gemeente, op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, vierde lid, van de wet:
De wet kent een resultaatverplichting. Dit houdt in dat, indien het college op basis van het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie komt dat de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, het college moet overgaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening levert dan, rekening houden met de uitkomsten van het onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven.
De wet en deze verordening leggen de toegangsprocedure in hoofdlijnen vast. Een zorgvuldig uitgevoerde toegangsprocedure, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Om maatwerk te kunnen bieden zal de gemeente in samenspraak met de burger en diens netwerk op zoek gaan naar de ondersteuningsvraag en naar een in die situatie passend ondersteuningsaanbod. De gemeente zal zich daarbij richten op het bereiken van een resultaat dat zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de burger en zijn sociale omgeving.
De borging van de kwaliteit van het onderzoek en de uitkomst daarvan ligt in een zorgvuldige toegangsprocedure. Op grond van de wet dient deze te worden doorlopen om:
De inzet van een maatwerkvoorziening heeft als doel het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de burger. Zelfredzaamheid is in de wet gedefinieerd als: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Participatie is gedefinieerd als: het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Versterken betekent niet altijd bevorderen van, maar kan ook vertaald worden als het in stand houden van de situatie waardoor iemand in de eigen leefomgeving kan blijven.
De beslissing op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, of de afwijzing daarvan, is een besluit in de zin van artikel 1:3, van de Algemene wet bestuursrecht. Als een cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, als de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid of participatie, of als hem de toegang tot opvang of beschermd wonen naar zijn mening ten onrechte wordt onthouden, zal hij tegen het besluit in bezwaar en beroep kunnen gaan.
Het aantal definities opgenomen in artikel 1 is beperkt aangezien in de wet al definities zijn opgenomen die ook van toepassing zijn op deze verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal begripsbepalingen die voor deze verordening van belang zijn. De volgende drie begrippen zijn, hoewel zij in de wet staan, ook in de verordening opgenomen:
1. Algemene voorziening 2. Maatwerkvoorziening 3. Maatschappelijke ondersteuning.
Algemeen gebruikelijke voorziening: Het is niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt.
Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:
Bijdrage: Uit artikel 2.1.4, lid 1, van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Cliënten zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen als het een maatwerkvoorziening, een persoonsgebonden budget of een bij verordening aangewezen algemene voorziening betreft. Op grond van artikel 2.1.4, lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) nadere regels gesteld.
Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), bijvoorbeeld voor collectief vervoer (RegioRijder of vrijwilligersvervoer van Welzijn Bloemendaal). Deze bijdrage kan anders zijn dan die voor een maatwerkvoorziening, pgb of voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening. Voor deze voorzieningen geldt het abonnementstarief.
Artikelen 2 t/m 5 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
De artikelen 2 t/m 5 zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit is de uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a. van de wet.
Artikel 2 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet is bepaald dat, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt.
Ook in de verordening is opgenomen dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan.
De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Voor de volledigheid is in het tweede lid nog vermeld dat het college de ontvangst van de melding bevestigt.
Daarnaast wordt gewezen op de mogelijkheid voor gratis onafhankelijke cliënt ondersteuning
Artikel 3 Onderzoek naar behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2, van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”.
In de Memorie van Toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) wordt verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal enige vorm van persoonlijk contact met een cliënt of een vertegenwoordiger van een cliënt nodig zal zijn, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie kan worden verkregen. In het eerste lid is daarom bepaald dat het onderzoek plaats moet vinden in samenspraak met de cliënt.
In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
Onderdeel c geeft aan dat een cliënt wordt aangesproken op wat redelijkerwijs van hemzelf mag worden verwacht. In het onderzoek worden ook de mogelijkheden van het eigen netwerk van de cliënt meegenomen. Het is aan de cliënt of zijn vertegenwoordigers de gemeente duidelijkheid te bieden over de mogelijkheden van het eigen netwerk. In het onderzoek wordt ook de mogelijkheid van inzet van ‘gebruikelijke hulp’ of ‘algemeen gebruikelijke voorzieningen’ betrokken. In de Memorie van Toelichting bij de wet wordt van ‘gebruikelijke hulp’ gesproken. Het accent komt daarmee meer te liggen op ondersteuning die een ieder kan bieden en die niet per definitie als ‘zorg’ behoeft te worden aangemerkt.
In onderdeel d staat het onderzoek naar de mogelijkheden van mantelzorg of zorg van andere personen uit het sociale netwerk van de cliënt centraal. De inzet van mantelzorgers draagt doorgaans veel bij aan de kwaliteit van leven van de cliënt. Mantelzorg wordt aangeboden door personen uit de omgeving van een hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt.
Onder de wet blijft mantelzorg in beginsel vrijwillig. Wel rust op de gemeente op grond van de wet de opdracht eerst na te gaan of de hulpvraag van een cliënt met inzet van het eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen betekenen dat met een mantelzorger wordt afgesproken dat deze meer dan de gebruikelijke zorg levert. De gemeente dient daarbij de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen.
In onderdeel e staat het onderzoek naar de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger centraal. Goede ondersteuning kan mantelzorgers in staat stellen de zorg beter en langer vol te houden. Daarmee kan de inzet van zwaardere zorg worden voorkomen. Ondersteuning kan worden geboden in de vorm van algemene voorzieningen, zoals scholing, het bieden van advies en informatie en lotgenotencontacten, of in de vorm van maatwerkvoorzieningen. Een maatwerk-voorziening kan zijn het bieden van respijtzorg. Respijtzorg is een vorm van zorg waardoor een mantelzorger tijdelijk wordt ontlast van zijn taken.
In onderdeel f staat centraal het onderzoek naar de mogelijkheid om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot de verbetering van de zelfredzaamheid of de participatie, zodat een beroep op een maatwerkvoorziening kan worden voorkomen. Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle ingezetenen van de gemeente. Deze betreffen bijvoorbeeld de toegankelijkheid van gebouwen, het lokale vervoer en de toegankelijkheid van informatie.
Een algemene voorziening is in artikel 1.1.1, van de wet gedefinieerd als: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en behoeften van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.
De inzet van cliënten in maatschappelijk nuttige activiteiten heeft in het kader van de wet geen dwingend karakter. De cliënt kan niet worden gedwongen om ‘in ruil voor’ de ondersteuning dergelijke activiteiten te verrichten op straffe van het verliezen van die ondersteuning. Vanuit de gedachte dat een cliënt zichzelf beter kan helpen als hij op een of andere manier maatschappelijk nuttige activiteiten verricht, zal dit wel worden meegenomen in het onderzoek.
In onderdeel g staat het onderzoek centraal naar de mogelijkheid om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars of zorgaanbieders en andere partijen in het maatschappelijk dienstenaanbod, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Bij elke aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet worden onderzocht of er voor de gevraagde maatwerkvoorziening een wettelijke voorliggende voorziening is. Zo ja, dan is er geen recht op een maatwerkvoorziening in het kader van de wet.
De cliënten die aanspraak maken op een maatwerkvoorziening op grond van de wet zullen soms ook een beroep kunnen doen op voorzieningen op grond van andere wetten, zoals de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Samenwerking tussen gemeenten, zorgverzekeraars, aanbieders en andere partijen zal gericht zijn op preventie, integrale zorg en ondersteuning. Dit speelt met name een rol als er sprake is van samenloop van zorg, bijvoorbeeld op grond van de Zorgverzekeringswet, de Jeugdwet en de Wet langdurige zorg.
In het tweede lid is, overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet, vastgelegd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Deze bepaling is overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Doordat de gemeente aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt, wordt deze in staat gesteld een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening.
Een verslag bevat echter geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn om te kunnen voorzien in de behoefte van de cliënt worden opgenomen. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek anders zijn naar gelang de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.
Op grond van artikel 2.3.2, negende lid, van de wet kan geen aanvraag worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet binnen de termijn van zes weken is uitgevoerd. In artikel 2.3.5, eerste lid, van de wet is bepaald dat het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening betreft. Andere oplossingen, zoals algemene voorzieningen, kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet.
In het tweede lid is bepaald dat het college een ondertekend verslag van het gesprek aanmerkt als een aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven. Hiermee worden onnodige handelingen voorkomen.
In het derde lid is bepaald dat het college het verslag, indien aan aanwezig, als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening. Het college legt het verslag ten grondslag aan het besluit.
Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader, dat in de wet centraal staat, uiteen gezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de voorgaande Wmo, op de eigen kracht van de cliënt en de hulp van anderen. Een maatwerkvoorziening is het sluitstuk van maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a. van de wet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de Memorie van Toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) is aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In het vierde lid is bepaald dat het college, in geval de maatwerkvoorziening een zaak betreft, de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan een woningaanpassing. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt moeten naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening zijn. Met compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken zullen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische of functionele aspecten wordt bepaald. Tevens is het denkbaar dat een voorziening die duurder is dan een vergelijkbare voorziening langer mee gaat en uiteindelijk goedkoper is. De voorziening moet van voldoende kwaliteit zijn.
Het is mogelijk een duurdere voorziening te verstrekken dan de goedkoopst adequate voorziening als de cliënt bereid is het verschil uit eigen middelen te betalen.
Op grond van de wet is het college niet verplicht advies in te winnen. Veelal kan een beslissing worden genomen zonder dat extern advies wordt gevraagd. Toch kan het noodzakelijk zijn de aanvraag in bepaalde gevallen aan een externe deskundige voor advies voor te leggen.
Ook op grond van artikel 3:2 van de Awb, waarin onder meer is bepaald dat een bestuursorgaan, ter voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten, zal aanvullend onderzoek uit het oogpunt van zorgvuldigheid nodig kunnen zijn.
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het besluit, onverminderd hetgeen hieromtrent is bepaald in de Awb, in ieder geval dient te voldoen.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. In het besluit wordt de hoogte van de bijdrage in de kosten niet opgenomen. Op grond van artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet wordt de hoogte van een bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
Artikel 9 Regels voor persoonsgebonden budget
Op grond van artikel 2.3.6, van de wet kan het college, een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs worden gesproken van een verplichting van het college.
De cliënt moet het pgb gemotiveerd aanvragen (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b van de wet). Met de motivatie-eis wordt geborgd dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is achteraf kosten te declareren.
Het derde en vierde lid berusten op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Artikel 10 Regels voor de bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s, bij verordening aangewezen algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de hulpverlener (hierna: bij verordening aangewezen algemene voorzieningen) enerzijds en algemene voorzieningen waarbij geen sprake is van een dergelijke duurzame hulpverleningsrelatie anderzijds.
Wanneer de gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage te heffen, geldt voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen ten hoogste het abonnementstarief. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.
De gemeente kiest ervoor om de dagbesteding en individuele begeleiding die op grond van de Subsidieverordening subsidies algemene voorzieningen specifieke doelgroepen Bloemendaal 2019 worden ingezet aan te merken als bij verordening aangewezen voorzieningen. Deze voorzieningen worden daarmee onder het abonnementstarief gebracht. De gemeente is van mening dat er bij deze voorzieningen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie.
De gemeente heeft de mogelijkheid om het abonnementstarief voor alle cliënten naar beneden bij te stellen of de eigen bijdrage voor bepaalde inkomenscategorieën op nihil te zetten, maar kiest ervoor om de hoogten van de bijdragen conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vast te stellen.
De gemeente moet in de verordening opnemen hoe de kostprijs van een voorziening wordt bepaald De kostprijs wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen/lease, huur of koop.
Voor de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang kan de gemeente een andere instantie aanwezen dan het CAK (vijfde lid). De gemeente kan bepalen dat een eigen bijdrage van de onderhoudsplichtige ouders is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of woningaanpassing voor een minderjarige cliënt maar kiest hier niet voor (zesde lid).
Artikel 11 Kosten van het gebruik van collectief vervoer
De gemeente moet daarnaast in de verordening aangeven of het (collectief) vervoer wel of niet onder het abonnementstarief valt. De gemeente kiest ervoor om de bijdrage voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer (RegioRijder) niet onder het abonnementstarief onder te brengen. De gemeente is van mening dat er geen sprake is van een duurzame hulpverlenersrelatie.
Voor het Collectief vervoer geldt een ritprijs dat gebaseerd is op de meest actuele tarieven van het reguliere openbaar vervoer.
Artikel 12 Tegemoetkoming meerkosten
In artikel 2.1.7 van de wet is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen die aannemelijke meerkosten hebben als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot de besteding van de middelen voor het bieden van maatwerk aan cliënten met meerkosten vanwege een beperking of chronische ziekte. Wanneer een regeling hiervoor wordt opgesteld, kan de tegemoetkoming op aanvraag worden verstrekt.
Artikel 13 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet moeten bij verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening, waaronder een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening waaronder een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een maatwerkvoorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling kan worden gezien als een verbijzondering van het tweede lid, onder e. dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet.
In de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.4, van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening, inclusief een pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 2.4.1, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen: “.. omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt”.
In het vijfde en zesde lid zijn bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 15 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is vastgelegd dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering benadrukt in de Memorie van Toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v., van de weten die rechtstreeks tot aanbieders zijn gericht, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeente om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen kunnen ook betrekking hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel.
In het eerste lid is een aantal kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 17 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Op grond van het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Aan het eerste lid wordt invulling gegeven door de reeds op de gemeente rustende verplichting die voortvloeit uit de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, onder 3 van de wet, waarin is bepaald dat in een verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). Deze eis wordt door de gemeente meegenomen in de aanbesteding van alle voorzieningen.
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten er op kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt.
Artikel 19 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet moet bij verordening worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de wet is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Op grond van artikel 3.2, eerste lid, onder b. van de wet zijn aanbieders ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen. In het tweede lid wordt het college instrumenten gegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 20 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.6, van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 1.1.1, van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening waaronder een pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben gemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 21 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
In het eerste lid is aangegeven dat het college ingezetenen uit de gemeenten, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers betrekt bij het beleid. Het college zal dit doen via de al aanwezige klankbordgroep Wmo. Het tweede en derde lid regelen dat de leden van de klankbordgroep worden voorzien van de benodigde informatie en ondersteuning en dat zij vroegtijdig de gelegenheid worden gesteld voorstellen te doen voor het beleid.
In dit artikel is een hardheidsclausule opgenomen. Deze geeft het college de mogelijkheid om in bijzondere gevallen, waarbij toepassing van de bepalingen uit de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, ten gunste van de cliënt hiervan af te wijken.
Artikel 23 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de voorgaande verordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend, maar waarop bij op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-306665.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.