Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2019 gemeente Stede Broec

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij besluitvorming omtrent het toepassen van de uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

 

Gelet op:

het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten vast te stellen:

de Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2019 gemeente Stede Broec

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

 

1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    bestuursorgaan

    de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente SED

    APV

    Algemene Plaatselijke Verordening Stede Broec

    Wabo

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

    RIEC

    Regionaal Informatie en Expertise Centrum Noord-Holland

    LBB

    het Landelijk Bureau Bibob

    Bibob-onderzoek

    het onderzoek en de beoordeling door het bestuursorgaan, de gemeente of het LBB of, en zo ja in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob

    Bibob-vragenformulier

    het formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 30, vijfde lid van de Wet Bibob

1.2 Toepassing beleidsregel

Deze beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op de toepassing van de Wet Bibob door de rechtspersoon de gemeente Stede Broec en diens bestuursorganen. De beleidsregel laat dus onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

 

1.3 Start van een Bibob-onderzoek

Het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek indien op grond van:

  • eigen bestuurlijke en ambtelijke informatie

  • informatie verkregen van het LBB

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC

  • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip)

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden), zijn potentiele, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

Uitvoering Bibob-onderzoek in afwijking van beleidsregel

Deze beleidsregel laat onverlet dat in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan worden besloten, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Beschikkingen

 

2.1 Horeca, coffeeshops, speelautomatenhalen en seksbedrijven

  • 1.

    In geval van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning als bedoeld in de artikelen 3 en 30a van de Drank- en Horecawet, artikel 2:28 van APV (exploitatie openbare inrichting), artikel 3:4 van de APV (seksinrichtingen) en artikel 2:39 van de APV (speelgelegenheden) start het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek indien:

    • a.

      sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf;

    • b.

      sprake is van een overname of wijziging van een exploitant;

    • c.

      sprake is van het genoemde in artikel 1.3.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid start het bestuursorgaan ten aanzien van para-commerciële instellingen en slijterijen uitsluitend een Bibob-onderzoek indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van deze beleidsregel.

  • 3.

    Er wordt geen Bibob-onderzoek gestart indien een aanvraag voor een vergunning voor een prostitutiebedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de aanvraag betreft een vergunning die, indien deze wordt verleend, op naam wordt gesteld van een eenmanszaak;

    • b.

      de eigenaar van de eenmanszaak niet reeds exploitant is in de zin van artikel 3:1 onder h. van de APV;

    • c.

      de aanvraag betrekking heeft op niet meer dan één (1) werkruimte en;

    • d.

      de seksuele diensten in de werkruimte uitsluitend worden verricht door degene die eigenaar is van de eenmanszaak.

2.2 Vechtsportevenementen

In geval van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.25van de APV (evenementenvergunning), start het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek, indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportevenement.

 

2.3 (Overige) vergunningen als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob en vergunningen op grond van de Huisvestingswet

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob (een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor inrichting of bedrijf) anders dan de situaties bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van deze beleidsregel en in geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 21 en 22 van de Huisvestingswet, start het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek indien er sprake is van artikel 1.3.

 

2.4 Omgevingsvergunning bouw

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo start het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek indien er sprake is van artikel 1.3.

 

2.5 Omgevingsvergunning milieu

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van die wet en artikel 2.1, eerste lid onder i. van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, start het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek indien er sprake is van artikel 1.3.

 

2.6 Subsidies

In geval van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in de Algemene Subsidieverordening gemeente Stede Broec 2017 start het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek, indien sprake is van artikel 1.3.

 

2.7 Verleende beschikking

In geval van een reeds verleende beschikking start het bestuursorgaan een Bibob onderzoek indien er sprake is van artikel 1.3.

Hoofdstuk 3 privaatrechtelijke transacties

 

3.1 Vastgoedtransacties screening vooraf

  • 1.

    De gemeente start een Bibob-onderzoek alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien er sprake is van artikel 1.3.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, start de gemeente een Bibob-onderzoek alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, wordt gebruikt onder andere in één van de volgende sectoren:

    • horecabedrijven;

    • seks- en escortbedrijven;

    • inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden (coffeeshops);

    • inrichtingen waarin psychoactieve substanties (waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis) te koop worden aangeboden (smartshops);

    • inrichten waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden (headshops);

    • shishalounges;

    • speelautomatenhallen;

    • fitnesscentra;

    • wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • belwinkels;

    • woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • woonwagenterreinen;

    • religieuze instellingen;

    • afvalverwerkingsbedrijven.

  • 3.

    De gemeente kan een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

    • a.

      de transactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de gemeente symbolische waarde heeft;

    • b.

      de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft gelegen is in een door het college vastgesteld aandachtsgebied.

  • 4.

    Indien is besloten tot het starten van een Bibob-onderzoek, komt er geen overeenkomst tot stand totdat het Bibob-onderzoek volledig is afgerond, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders overeenkomen.

3.2 Vastgoedtransacties screening achteraf

  • 1.

    De gemeente start, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, een Bibob-onderzoek indien in de overeenkomst een Bibob-beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob is opgenomen én indien er sprake is van artikel 1.3.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de gemeente, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, periodiek een Bibob-onderzoek uitvoeren op momenten zoals in de overeenkomst is bepaald.

3.3 Overheidsopdrachten

In geval van een overheidsopdracht die onder het bereik van de Wet Bibob valt, start de gemeente een Bibob-onderzoek starten, indien sprake is van artikel 1.3.

Hoofdstuk 4 Gevolgen van de Bibob-procedure bij beschikkingen

 

4.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1.

    Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 2.

    Het bestuursorgaan trekt een verleende beschikking in, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3.

    Het bestuursorgaan laat een aanvraag buiten behandeling, dan wel trekt een verleende beschikking in, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB op grond van artikel 12 Wet Bibob gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB op basis van datzelfde artikel verzochte gegevens.

4.2 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij beschikkingen

  • 1.

    Het bestuursorgaan zal overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een beschikking of tot intrekking van een reeds verleende beschikking, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het LBB blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.

  • 2.

    Het bestuursorgaan zal bij een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

4.3 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Hoofdstuk 5 Gevolgen van de Bibob-procedure bij privaatrechtelijke transacties

 

5.1 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1.

    De gemeente kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek of een eventueel daarop afgegeven advies van het LBB blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 30 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 12 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door het LBB zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het LBB gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 2.

    In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

5.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1.

    Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2.

    Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

5.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij aanbestedingen

  • 1.

    In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2.

    De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB verzochte gegevens.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

 

6.1 Intrekking

Het Bibob beleid 2007 gemeente Stede Broec wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze beleidsregel in werking treedt.

 

6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking de na publicatie.

 

6.3 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2019 gemeente Stede Broec.

Aldus vastgesteld door de Burgemeester, respectievelijk het College van Burgemeester en wethouders in de vergadering 22 oktober 2019,

De burgemeester,

De secretaris,

De burgemeester,

Toelichting

Aanleiding nieuwe beleidsregel Wet Bibob

Het college wil nog beter voorkomen dat het ongewild criminaliteit faciliteert bij vergunningverlening, het aangaan van vastgoedtransacties, het verlenen van subsidies en het gunnen van overheidsopdrachten. Deze wijziging van Het BIBOB Beleid 2008-2010 (2009) is daarom een eerste aanzet naar een intensievere toepassing van de Wet Bibob. De Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2019 gemeente Stede Broec (hierna: de beleidsregel) maakt het mogelijk dat er in een groter aantal gevallen Bibob-onderzoek wordt verricht.

 

Het uitgangspunt voorheen was dat er uitsluitend een Bibob-onderzoek werd gestart bij een aanvraag om een vergunning Drank- en Horecawet of de aanvraag om een vergunning exploitatie sexinrichting. In de praktijk werd een Bibob-onderzoek gestart bij de vestiging van een nieuwe ondernemer in de horeca. Door de werkwijze in de praktijk is aanpassing van ons huidige Bibob-beleid noodzakelijk. Daarnaast is gebleken dat het uitgangspunt dat ondermijning uitsluitend in de horeca en sexinrichtingen plaatsvindt, aanpassing behoeft.

Sommige vormen van (ondermijnende) criminaliteit bleven buiten zicht, omdat zich zonder tenminste enige vorm van onderzoek niet altijd indicatoren voordeden en zonder indicatoren geen onderzoek kon plaatsvinden. Met de aanpassing van de beleidsregel wordt deze vicieuze cirkel doorbroken door onderzoek in sommige gevallen ook mogelijk te maken, zonder dat er op voorhand signalen van criminaliteit zijn.

Per categorie wordt uitgewerkt in welke gevallen proactief (dus zonder concrete signalen van criminaliteit) een Bibob-onderzoek wordt gestart. Aangezien de Wet Bibob van toepassing is op verschillende beleidsterreinen (vergunningen, subsidies, vastgoedtransacties en aanbestedingen), waarbij diverse organisatieonderdelen van de gemeente zijn betrokken, die ofwel hun werkwijze moeten aanpassen, ofwel nieuw zijn met de Wet Bibob, gebeurt dat stapsgewijs.

Betrokken belangen

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel zal in een groter aantal gevallen een Bibob-onderzoek

worden gestart. Zo wordt nog beter voorkomen dat criminaliteit wordt gefaciliteerd en wordt de concurrentiepositie van de bonafide ondernemer beter beschermd, binnen de mogelijkheden die de gemeente daarvoor heeft. Er dient uiteraard ook een balans te zijn met de overige belangen die de gemeente behartigt, zoals het faciliteren van ondernemers, het tegengaan van overbodige regeldruk en het mogelijk maken van investeringen in de stad. Tegenover de frequentere toepassing van de Wet Bibob, wordt het Bibob-vragenformulier (het document waarmee de betrokkene wordt verzocht inzage te geven in de financiering en de zeggenschapsstructuur van de onderneming) daarom aanzienlijk ingekort en ondernemersvriendelijker opgesteld. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het streven de bestuurlijke lasten voor ondernemers en inwoners zo laag mogelijk te houden. De informatie waarnaar

wordt gevraagd is door bonafide ondernemers met een deugdelijke administratie relatief eenvoudig te overleggen. Zij zullen het Bibob-onderzoek dan ook doorgaans snel kunnen doorlopen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1

In het eerste lid wordt onder meer geregeld dat een Bibob-onderzoek wordt gestart in geval van alle aanvragen voor nieuwe horecavestigingen. Zo wordt beoogd willekeur te voorkomen en vormen van criminaliteit te achterhalen die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar zijn of zich aan de hand van bepaalde indicatoren openbaren. Dit betekent dat meer horeca- ondernemers gevraagd wordt Bibob-informatie te verstrekken. Tegenover deze frequentere toepassing van de Wet Bibob staat dat het Bibobvragenformulier aanzienlijk ingekort is en ondernemersvriendelijker is opgesteld. De informatie waarnaar wordt gevraagd, is door bonafide ondernemers met een deugdelijke administratie relatief eenvoudig te overleggen. Zij zullen het Bibob-onderzoek dan ook doorgaans snel kunnen doorlopen.

Het derde lid betreft de uitzondering voor zelfstandige sekswerkers (zzp’ers/exploitant) op de hoofdregel dat op een aanvraag voor een prostitutiebedrijf standaard een Bibob-toets wordt uitgevoerd. In geval van een aanvraag die is ingediend door een zzp’er/exploitant is er sprake van een geringe bedrijfsomvang en is de zeggenschap over de bedrijfsvoering duidelijk. Ook zal er doorgaans geen sprake zijn van investeringen en financieringen met een substantiële omvang. Gelet op de reikwijdte en diepgang van een Bibob-onderzoek brengt dit een forse administratieve last met zich mee voor de betrokkene. In geval van grotere exploitaties is deze last in verhouding tot het belang dat met het onderzoek is gediend verantwoord en proportioneel. In geval van een zzp’er is dat niet zonder meer het geval, zodat voor hen een uitzondering geldt. Ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van deze uitzondering zijn hieraan voorwaarden verbonden waaraan cumulatief moet worden voldaan:

  • De aanvraag moet afkomstig zijn van een natuurlijke persoon die een eenmanszaak drijft. Indien een aanvraag wordt ingediend door een vennootschap dan is het mogelijk dat, na vergunningverlening, de eigendomsverhouding wordt gewijzigd door een aandelentransactie en daarmee het zzp-karakter van de onderneming verloren gaat.

  • Om die reden is ook bepaald dat de zzp-er niet reeds exploitant mag zijn. In dat geval zou het zzp-karakter verloren gaan doordat een persoon gelijktijdig van meerdere vergunningen gebruik kan maken.

  • De aanvraag mag geen betrekking hebben op meer dan één werkruimte.

  • Daarnaast moet de eigenaar de seksuele diensten in de werkruimte zelf verrichten. Het ter beschikking stellen van een tweede of volgende werkruimte aan een andere prostituee of het laten verlenen van seksuele diensten door een ander brengt immers ook met zich mee dat het zzp-karakter verdwijnt.

Indien concrete omstandigheden daartoe aanleiding geven kan worden afgeweken van dit beleid, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat over de daadwerkelijke zelfstandigheid van een prostituee of indien er een vermoeden van criminele relaties bestaat.

Artikel 2.2

Vergunningen voor vechtsportgala’s zijn in 2010 onder de werking van de Wet Bibob gebracht, vanwege aanwijzingen dat dergelijke evenementen vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding. Vanwege die signalen worden dergelijke aanvragen altijd onderzocht op grond van de Wet Bibob. Organisatoren zullen daarom rekening moeten houden met een langere doorlooptijd en de vergunning tijdig moeten aanvragen.

Artikelen 2.4 tot en met 2.6

In deze artikelen wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart bij omgevingsvergunningen (bouw en milieu) en subsidies. Vooralsnog is dat alleen het geval, indien er signalen zijn dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. Vanaf 2020 wordt onderzocht of er in de beleidsregel criteria worden geformuleerd (zoals bijvoorbeeld de branche of de hoogte van de bouwsom bij omgevingsvergunningen bouw) op grond waarvan een Bibob-onderzoek proactief wordt gestart.

Artikel 3.1

Het tweede lid maakt door het aanwijzen van branches en bepaalde instellingen een proactieve toepassing van de Wet Bibob mogelijk bij vastgoedtransacties. Uit ervaringen van andere gemeenten is naar voren gekomen dat deze sectoren vatbaar zijn voor criminele inmenging dan wel dat er sprake is van ondoorzichtige financieringsstructuren. Dat is reden om in deze categorieën standaard een Bibobonderzoek te starten. Met het benoemen van deze sectoren beoogt het college uiteraard geenszins ondernemers of instellingen op voorhand te criminaliseren. Deze bepaling strekt slechts tot het starten van een (beperkt) Bibob-onderzoek, dat door de evident bonafide betrokkene met een deugdelijke administratie relatief snel kan worden doorlopen. Pas als zich na dit beperkte onderzoek indicaties van misbruik voordoen, zal het onderzoek worden geïntensiveerd, eventueel door middel van een adviesaanvraag bij het LBB.

Artikel 3.3

In deze bepaling wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart bij overheidsopdrachten.

Vanaf 2020 wordt onderzocht of er in de beleidsregel criteria dienen te worden geformuleerd grond waarvan een Bibob-onderzoek proactief wordt kan worden gestart, dus indien er niet direct signalen zijn van criminaliteit.

Artikel 5.1

Waar bij vergunningen het uitgangspunt is dat deze verleend moeten worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, geldt bij vastgoedtransacties de beginselen van partijautonomie en contractsvrijheid. Vanwege die contractsvrijheid hoeft de uitkomst van het Bibob-onderzoek niet bepalend te zijn voor de vraag of de vastgoedtransactie al dan niet wordt aangegaan.

Onderhandelingen kunnen ook worden afgebroken indien er geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen van het LBB te beantwoorden, dan wel niet alle gevraagde gegevens en bescheiden verstrekt of het LBB concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar, maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat. Onder een integriteitsrisico wordt in ieder geval verstaan dat er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot (ernstige) strafbare feiten die niet of niet volledig worden meegewogen in een Bibob-onderzoek, maar wel een gevaar vormen voor de reputatie van de gemeente wanneer de vastgoedtransactie wordt aangegaan.

Naar boven